Plan: | Van Everdingen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.0008BP15004-VG01 |
De gemeente De Bilt bezit verschillende locaties en gebouwen die op dit moment leeg staan, dan wel op korte termijn leeg komen te staan. Het betreft terreinen met accommodaties die hun oorspronkelijke functie verloren hebben, bijvoorbeeld omdat de oorspronkelijke gebruikers zijn vertrokken naar een nieuw pand. De vrijkomende locaties zijn panden met een maatschappelijke functie als oude scholen, peuterspeelzalen, sport/gymzalen en buurtcentra, etc.. Een van deze locaties betreft de voormalige locatie van de Van Everdingenschool aan de Boslaan 32 in Bilthoven, waar voorliggend bestemmingsplan op toeziet.
Naast de problematiek van leegstand, is de gemeentelijke vastgoedportefeuille de afgelopen jaren gegroeid zonder dat er middelen voor beheer en onderhoud zijn bijgekomen. Sterker nog, vanwege bezuinigingen zijn de onderhoudsbudgetten sterk gekrompen. De leegstand, te lage huuropbrengsten en hoge onderhoudskosten drukken onevenredig zwaar op de begroting van de gemeente. Vanuit die optiek is integraal bezien hoe achterblijvende locaties kunnen worden herontwikkeld om zo beheerskosten te verminderen, opbrengsten te genereren en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te vergroten.
Om recht te doen aan de invulling van het plan van aanpak strategisch vastgoed beheer én de behoefte om invulling te geven aan de (leegstaande) gemeentelijke accommodaties is er voor gekozen om via een stapsgewijze selectie allereerst te komen tot een selectie van drie (pilot) locaties die op korte ontwikkeld kunnen worden.
De voormalige locatie van de Van Everdingenschool, waar voorliggend bestemmingsplan op toeziet, betreft een van deze drie (pilot) locaties. Voor de locatie is een woningbouwplan ontwikkeld, dat voorziet in de realisatie van vier vrijstaande woningen in een bosrijke setting. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met de vigerende beheersverordening "De Bilt 2" is voorliggende bestemmingsplanwijziging opgesteld.
Het plangebied, zoals dat met dit bestemmingsplan wordt geregeld, betreft de voormalige locatie van de Van Everdingenschool met daarop voornamelijk bebouwing is een bosrijke setting aan de Boslaan in Bilthoven. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente De Bilt, sectie E, nummer 5044 en heeft een oppervlakte van ongeveer 6.000 m2. Het plangebied betreft bebouwd gebied in een bosrijke omgeving. De bebouwing bestaat over het algemeen uit één bouwlaag en kent een groot aantal gevels volledig opgetrokken van glas. De bebouwing dateert van de jaren 70-80. Het plangebied wordt globaal begrensd door bebouwing aan de Spechtlaan aan de noordzijde, het bosgebied De Biltse Duinen aan de oostzijde, de Boslaan aan de zuidzijde en de woningen aan de Spechtlaan aan de westzijde. Binnen het plangebied komt een groot aantal bomen voor, die bij de planontwikkeling zoveel mogelijk worden gewaarborgd, dit zowel fysiek als planologisch.
In onderstaande figuur is globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte ligging en begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.1 - Globale ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt thans binnen de werking van de in maart van dit jaar vastgestelde beheersverordening "De Bilt 2", vastgesteld 26 maart 2015. Binnen de beheersverordening hebben de bij het plangebied betrokken gronden de bestemming 'Besluit-vak 'deelgebied 3'.
Volgens de planregels behorende bij de bestemming 'Besluit-vak 'deelgebied 3', wordt het beheer van bestaand gebruik, waaronder mede bouwen is inbegrepen, bepaald door de planregels deel uitmakende van bestemmingsplan "Bilthoven Oost 2005". In het bestemmingsplan "Bilthoven Oost 2005" heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' en deels 'Verbijfsdoeleinden'. De realisatie van vier vrijstaande woningen is niet mogelijk binnen deze bestemmingen. Om die reden is voorliggende bestemmingsplanwijziging in procedure gebracht.
Figuur 1.2 - Links fragment beheersverordening "De Bilt 2", rechts fragment bestemmingsplan "Bilthoven oost 2005"
In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader, dat op het plangebied van toepassing is, behandeld. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten nader toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de resultaten het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, alsmede de resultaten van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een toelichting op de juridische planregeling van het bestemmingsplan gegeven.
Bilthoven is ontstaan na de aanleg van de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. In de 19e eeuw was er op de plaats waar nu Bilthoven ligt, met uitzondering van een joods kerkhof ter plaatse van het huidige winkelcentrum De Kwinkelier, alleen maar bos en heide. Het gebied werd doorsneden door de weg van Utrecht naar Baarn, de latere Soestdijkseweg Noord en Zuid en door diverse zandwegen.
Ter hoogte van het huidige station werd in 1863 het perron met een houten haltegebouwtje aan de noordkant van de sporen in gebruik genomen. De trein stopte hier toen voor het eerst tussen de bossen bij 'Station De Bilt'. In 1862 is tegenover de halte de eerste (dubbele) woning gebouwd voor het baanpersoneel, dat vrijwel zeker ook de overweg moest bedienen. Het waren de eerste woningen bij 'De Bilt Station' zoals de officiële naam luidde, alhoewel het op een halfuur lopen van het dorp De Bilt lag.
Door de aanleg van de spoorlijn Den Dolder-Baarn in 1898 en de lijn Bilthoven-Zeist in 1901 kwamen er vanuit Utrecht meer verbindingen met het achterland. Hierdoor groeide 'De Bilt-Station' uit tot een aantrekkelijke forensenplaats. Het oude stationnetje verdween en werd in 1900 vervangen door een groter station dat tussen de sporen kwam te staan. Als gevolg van deze spoorverbinding met de stad Utrecht en het feit dat de grond relatief goedkoop was, nam het aantal villa's rond het station na 1900 snel toe. Het dorpje kreeg dezelfde naam als het station. Omdat deze naam voor verwarring zorgde, werd in 1917 besloten de naam van het nieuwe dorp te wijzigen. Het dorp kreeg de naam Bilthoven, voorgesteld door het raadslid Melchior.
Pas vanaf 1910 kwam de omgeving van het station (nabij het plangebied) ook bij minder welgestelden in trek. In de periode 1917 - 1919 werden langs de Julianalaan en de Paltzerweg kleinere villa's gebouwd. De meeste bebouwing langs deze beide wegen is dan ook voor de tweede wereldoorlog tot stand gekomen.
De bebouwing in het plangebied dateert pas van ver na de tweede wereldoorlog, namelijk jaren 70 van de vorige eeuw. De bebouwing langs de Julianalaan en de Platzerweg is in de loop der jaren verder richting het zuiden geschoven. De woningen aan de Specht- en Boslaan rondom het plangebied dateren uit de jaren 70-80. Op de kaart uit 1973 is duidelijk te zien dat de Boslaan verder is doorgetrokken en dat hier woonbebouwing is gerealiseerd in strokenverkaveling. Op de kaart van 1983 is ook de bebouwing van de Van Everdingenschool zichtbaar.
Figuur 2.1 - Topografische kaart 1973 (links) en 1983 (rechts)
Bestaande situatie
De Van Everdingenschool is gelegen op het uiterste puntje van de bebouwde kom van Bilthoven, nabij de bossen van de Biltse Duinen en de landgoederen Houdringe en Beerschoten. Tesamen vormen zij een aangesloten natuurgebied van 378 ha. Het perceel waarop de school staat maakt oorspronkelijk deel uit van het stuifzandlandschap van de Biltse Duinen. Dit is een bos met stuifzandvlaktes en is aangewezen als gemeentelijk landschapsmonument. Het voorliggende plangebied maakt geen onderdeel uit van het landschapsmonument. In dit landschap zijn behoorlijke hoogteverschillen te zien, de zogeheten zandduinen. Ook op het perceel van de school zelf zijn (kleine) hoogteverschillen aanwezig. Op het terrein staat een schoolgebouw, in één laag met plat dak. Het gebouw bestaat uit een aantal onderling verbonden rechthoekige volumes. Deze volumes staan verspreid over het terrein. Over het plangebied loopt de zogeheten provinciale rode contour. De bestaande bebouwing is binnen de rode contour gelegen, evenals de beoogde nieuwe bebouwing. De bomen staan tussen de verschillende gebouwdelen. Hierdoor gaat het perceel met daarop de school naadloos over in het aangrenzende bos.
Figuur 2.2 - Dynamische hoogtekaart (bron: AHN)
De school is gebouwd in de jaren '70, opgaand met de ontwikkeling van de rest van de wijk. Ten noorden en westen van het terrein bevinden zich bestaande woningen gelegen aan de Spechtlaan en Leeuweriklaan. Dit zijn rijwoningen en enkele twee-onder-een-kap woningen van twee bouwlagen met een kap hoog. De Boslaan, een rustige straat richting het bos, ligt ten zuiden van het perceel en loopt daar dood (voor autoverkeer).
Figuur 2.3 - straatbeeld Boslaan (bron: Google streetview)
De woonwijk heeft een zeer groene uitstraling, door de nabijheid van het bos en de vele bomen die er geplant zijn. Het gevolg is dat het bos beeldbepalend is in deze omgeving. Dit is kenmerkend voor dit deel van Bilthoven en daarom ook leidend bij nieuwe ontwikkelingen.
Nieuwe situatie
Om het bosrijke karakter van het perceel te houden zijn de bestaande bomen geïnventariseerd. De waardevolle bomen en het bosachtige karakter worden beschermd in de planregels. Door een groot deel van het perceel als 'Bos' te bestemmen wordt de uitstraling en het karakter van het perceel beschermd. Daarnaast zijn er meerdere bijzondere solitaire bomen aangeduid die individueel beschermd worden. Het gaat daarbij voor een belangrijk deel om grove dennen die kenmerkend zijn voor dit landschap, maar ook zomereiken. De bomeninventarisatie is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Figuur 2.4 - Verkaveling (bron: gemeente De Bilt)
Een deel van het perceel zal openbaar bosgebied blijven (lichtgroen in de tekening). Hierbinnen wordt eveneens de ontsluitingsstructuur aangelegd in een zogeheten halfverharding. Daarnaast zullen er vier kavels voor vrijstaande woningen worden uitgegeven. Deze kavels worden ontsloten vanaf de Boslaan dan wel een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. De kavels variëren in grootte van circa 865 tot 1767 m2. Het bijzondere van de kavels is dat ze nagenoeg volledig als bos bestemd zijn, met de uitsnede van het bouwvlak en een klein deel achter de woning dat eveneens bestemd is tot wonen, hier mogen bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde gerealiseerd worden. De gronden met de bestemming bos blijven gevrijwaard van bebouwing.
Middels kavelpaspoorten is vastgelegd wat de bouwregels zijn. De bouwvlakken zijn 10,5 x 21,0 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt 5 meter. De kavelpaspoorten zijn als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Beeldkwaliteit
Het streven is de bestaande bosuitstraling te behouden. 'Het bos is de baas, het gebouw is te gast' is dan ook de ondertitel bij de kavelpaspoorten. Dit wordt gerealiseerd door een viertal woningen toe te staan met zoveel mogelijk behoud van het karakter van het bos. Dus zowel behoud van een groot aantal bomen als de bosondergrond en het opgaand groen.
Het streven is een goede balans te vinden tussen enerzijds het bos als de baas en anderzijds genoeg vrijheid voor de zelfrealisatie, gebouwontwerp en architectuur. Dit streven is vertaald in een set bouwregels die de vorm en afmetingen van het bouwvolume regelen zodat er qua omvang vier gelijkwaardige gebouwen zullen komen. Het ontwerp, de materialisering en het kleurgebruik zijn echter bijna volledig vrij. Alleen excessen en extreem kleurgebruik zijn niet toegestaan bij de vormgeving van de woningen om te grote onderlinge contrasten te voorkomen en de positie van het bos als de baas niet aan te tasten
Belangrijk is dat het bouwvlak voor 100% bebouwd mag worden, waarbij het bouwvlak gelijk is aan het grondvlak en het dakvlak. Hierdoor ontstaan een viertal gelijkwaardige objecten in het bosgebied. Onder het dak kan tevens in het parkeren en een terras worden voorzien. Het gebouw krijgt dus een rechthoekige vorm en een heeft een plat dak. Er mogen uitsparingen in het volume worden gemaakt, echter niet aan de randen van het bouwvlak. De woningen moeten plat worden afgedekt, er mogen dus geen kappen gerealiseerd worden. Er geldt een maximale bouwhoogte van 5 meter voor de woningen.
Op deze manier zullen de woningen, op een vergelijkbare manier als de school nu, onderdeel gaan uitmaken van het bos. Door de beperkt toegestane bouwhoogte, blijft het zicht op het bos ook bestaan. Het aantal bouwwerken is vrijwel gelimiteerd doordat bijgebouwen en garages direct nabij het bouwvlak ingepast worden. Vrijstaande bijgebouwen zijn niet mogelijk binnen de bestemming 'bos'. Voor een volledig overzicht van de bouwregels wordt verwezen naar de kavelpaspoorten.
Figuur 2.5 - principes beeldkwaliteit (bron: gemeente De Bilt)
Bestaande situatie
In de huidige situatie gelden de regels uit de beheersverordening "De Bilt 2" en daarmee het bestemmingsplan 'Bilthoven Oost 2005'. Het heeft daarin de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' en 'Verblijfsdoeleinden'. De gronden met de bestemming 'maatschappelijke doeleinden' zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden, bijzondere woonvormen, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen, groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden. De maximale bouwhoogte bedraagt 4,0 meter. De realisatie van vrijstaande woningen is niet mogelijk binnen deze bestemmingen.
Nieuwe situatie
In de nieuwe situatie zullen voor wat betreft de bouwkavels de bestemmingen 'Wonen' en 'Bos' gelden. Binnen de bestemming wonen kunnen woningen, tuinen en erven, groenvoorzieningen en verblijfsdoeleinden en parkeergelegenheid op eigen terrein worden gerealiseerd. De positie van de woning wordt vastgelegd middels de bouwzone, alsmede de grootte en bouwhoogte.
Binnen de bestemming 'Bos' zijn groen, water en voet- en fietspaden mogelijk. Het rooien van bomen en ander opgaand houtgewas is gekoppeld aan de vereiste van een aanlegvergunning. Eveneens zijn waardevolle bomen expliciet beschermd.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Van Everdingen'.
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Deelconclusie
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van vier woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Voor dit initiatief is in de SVIR geen specifiek ruimtelijk beleid van toepassing.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Op basis van de drie treden van de ladder voor duurzame verstedelijking dient gemotiveerd te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik:
1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Deelconclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling waarbij, ter vervanging van een bestaand schoolgebouw, een viertal nieuwe woningen wordt gerealiseerd. Uit jurisprudentie (Raad van State, 18 december 2013, 201302867/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen (circa 4 woningen) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie. Toetsing aan de ladder kan dus achterwege blijven. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan woningen in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd. Zie hiervoor paragraaf 3.4.4 van voorliggend bestemmingsplan.
Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water.
Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.
Deelconclusie
Het plangebied is gelegen in het Stedelijke gebied. Wateroverlast in het stedelijk gebied kan ontstaan door hoge grondwaterstanden, overstromend oppervlaktewater (inundatie), overbelasting van het riool of een combinatie van deze drie. Het is dan ook van belang om bij nieuwe ontwikkelingen rekening te houden met de wateropgave. De wijze waarop met het onderhavige planvoornemen wordt omgegaan met de wateropgave, is nader beschouwd in paragraaf 4.11.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.
Bij de provincie Utrecht staat duurzaam ruimtegebruik voorop. Er dient dus zorgvuldig met de beschikbare ruimte te worden omgegaan. In het provinciale ruimtelijke beleid is aangegeven dat zorgvuldig, intensief en meervoudig ruimtegebruik een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De verstedelijkingsopgave dient zoveel mogelijk binnen het bestaande stedelijk gebied te worden gerealiseerd. Bij nieuwbouw van woningen en ontwikkeling van voorzieningen wordt prioriteit gegeven aan herstructurering en revitalisering, inbreiding en intensivering.
Deelconclusie
Het onderhavige initiatief is in overeenstemming met de provinciale uitgangspunten, aangezien sprake is van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de wijze waarop is omgegaan met duurzaamheid, wordt verwezen naar paragraaf 4.5.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.
Voor het voorliggend bestemmingsplan zijn de onderstaande artikelen van belang:
Beschermingszone drinkwatervoorziening (artikel 2.2.):
Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die het waterwinbelang beschermen bij functiewijzigingen. DE toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van et door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het waterwinbelang rekening is gehouden. Voor inhoudelijke behandeling wordt verwezen naar paragraaf 4.10.
Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug (artikel 2.3):
Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels die de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar natuurgebieden beschermen bij functiewijzigingen. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het grondwaterkwaliteit rekening is gehouden. Voor inhoudelijke behandeling wordt verwezen naar paragraaf 4.10.
Stedelijk gebied (artikel 3.1)
Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar. In paragraaf 4.5 van dit bestemmingsplan is een duurzaamheidsparagraaf opgenomen.
Mobiliteitstoets (artikel 3.7)
De toelichting op een ruimtelijk plan waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. Indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van relatief grote verkeerseffecten, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in de bijlage van de verordening uitgevoerd. In paragraaf 4.11 is inzicht gegeven in de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkelingen binnen het plangebied. Hieruit blijkt dat een goede verkeersafwikkeling gewaarborgd is.
Deelconclusie
Het onderhavige initiatief is in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke verordening.
Bestuur Regio Utrecht (BRU) is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in de regio Utrecht. Bunnik, De Bilt, Houten, IJsselstein, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Utrecht, Vianen en Zeist werken aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling van het gebied. Als vertegenwoordiger van de regiogemeenten werkt BRU mee aan projecten op het gebied van ruimtelijke ordening op regionaal, provinciaal en nationaal niveau.
De stadsregio behartigt daarin de belangen van de Utrechtse regio. Zo heeft BRU het Regiodocument opgesteld dat een gezamenlijke inbreng is van de negen BRU-gemeenten in het proces op weg naar een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). De provincie Utrecht heeft BRU verzocht om de verstedelijkingsopgave NV Utrecht nader uit te werken als input voor de PRS. Op 15 juni 2011 stelde het algemeen bestuur van BRU het Regiodocument vast.
Deelconclusie
Voor gemeente De Bilt is in het Regiodocument aangegeven dat in de periode 2013-2025 een restcapaciteit aanwezig is voor in totaal 875 woningen. Dit betreffen allemaal woningen die binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 4 nieuwe woningen mogelijk, binnen het bestaande stedelijke gebied. Dit aantal past ruim binnen de restcapaciteit, waarmee mag worden aangenomen dat het plan binnen de verstedelijkingsopgave past.
In het Bilts Manifest wordt het toekomstbeeld van de gemeente De Bilt voor 2030 beschreven. Daarbij wordt gekeken naar de bestaande kwaliteiten van De Bilt als vertrekpunt. De zes kernkwaliteiten die zijn geïdentificeerd, zijn de volgende:
De zes kernkwaliteiten zijn hebben tevens gediend als vertrekpunt voor de Structuurvisie De Bilt 2030. Vanuit de bestaande kwaliteiten kiest de gemeente ervoor via drie 'routes' (ontwikkelingsrichtingen) toe te werken naar 2030. Dat zijn de ontwikkelingsrichtingen Innovatie en Creatie, Vitalisatie en Recreatie. Per ontwikkelingsrichting wordt in het Bilts Manifest een toekomstschets gegeven. Met de Structuurvisie 2030, die hieronder beschreven wordt, zijn de kernkwaliteiten en ambities van De Bilt vertaald in ruimtelijk beleid. Voor de inhoudelijke toetsing van voorliggend beleid wordt dan ook verwezen naar de structuurvisie.
Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.
De gemeente vindt het belangrijk nu een stevige koers uit te zetten, zodat zij in de toekomst haar gezichten en kwaliteiten kan waarborgen en nieuwe kansen die zich aandienen kan verzilveren. In Het Bilts Manifest is gezamenlijk met een brede afvaardiging van de bevolking nagedacht over de kwaliteiten van de gemeente en zijn in het verlengde daarvan drie ontwikkelingsrichtingen vastgelegd.
In de structuurvisie worden deze onderdelen een slag verder gebracht en heeft een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen plaats. De structuurvisie is daarmee in hoofdzaak een ruimtelijk document, maar zij heeft nadrukkelijk haar wortels in de maatschappelijke opgaven die er spelen.
Figuur 3.1 - Fragment structuurvisiekaart, rood omcirkeld het plangebied
De zes kernen binnen de gemeente De Bilt hebben allen een herkenbaar eigen gezicht. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en transformaties dient dit karakteristieke gezicht gekoesterd te worden; waar mogelijk wordt daarop voortgebouwd. het plangebied kent de typering 'wonen in het bos'.
Deelconclusie
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de leegstand van een gemeentelijke accommodatie opgeheven. Leegstand van gebouwen heeft een negatieve uitstraling op de omgeving en daarmee op de leefbaarheid. Dit nog los van het eventuele kraak- en brandrisico. Met voorliggende ontwikkeling wordt een nieuwe functie voor het plangebied voorgesteld waardoor enerzijds gemeentelijke (beheers)kosten worden bespaard, maar anderzijds zorgt de nieuwe ontwikkeling voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in het plangebied. De ontwikkeling is zorgvuldig ingebed in de aanwezige kwaliteiten in en nabij het plangebied en daarmee passend binnen het karakteristieke gezicht van de kern.
De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.
De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:
Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de 'leesbaarheid' van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.
De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema's. De vijf thema's zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:
Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. In de bijlage 'Cultuurhistorie en Monumenten' wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig zijn.
Deelconclusie
Het gebouw binnen het plangebied komt niet voor op de startlijst en betreft conform de kaart 'Dorpen en gehuchten' ook geen rijks- of gemeentelijk monument. De kaart 'wegen, paden en sporen' laat zien dat ook de wegen waaraan het plangebied ligt geen cultuurhistorische waarde hebben. Met het planvoornemen komen daarom geen cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart in het geding.
Op 25 april 2013 heeft de raad de Nieuwe Woonvisie voor de periode 2013-2020 vastgesteld. Deze visie is een vervolg op het Bilts Manifest uit 2010 en de gemeentelijke Structuurvisie 2030 uit 2012. Daarnaast speelt de visie in op de actuele economische en maatschappelijke ontwikkelingen die de woningmarkt beïnvloeden.
In de woonvisie zijn de volgende 6 concrete beleidskeuzes geformuleerd:
In de bijlage is het 'Woningbouwprogramma 2013-2020' weergegeven. Hoewel de bijlage niet voorziet in nieuwe woningen in het plangebied kan worden opgemerkt dat het overzicht een momentopname betreft. Ontwikkelaars en ook de gemeente passen projecten aan de omstandigheden aan, door de economische crisis schuiven projecten op in de tijd, worden woningbouwprogramma's aangepast, worden projecten doorverkocht of soms zelfs geschrapt. Zo zijn de in de bijlage opgenomen 25 woningen in een woontoren binnen het centrumplan komen te vervallen. Aangegeven wordt dat de komende jaren nieuwe woningbouwinitiatieven geïnitieerd worden, zowel door de gemeente als door particuliere ontwikkelaars. De woningbehoefte in de regio Utrecht blijft ook komende jaren groot en de aantrekkingskracht die de gemeente De Bilt heeft, zorgt ervoor dat er ook komende jaren afzetmogelijkheden zijn en dus nieuwe woningbouwontwikkelingen van de grond zullen komen. In de bijlage bij de Woonvisie wordt uitgegaan van 781 woningen. Adviesbureau Stec heeft geconcludeerd dat er tot aan 2020 binnen de gemeente afzetmogelijkheden zijn voor in totaal zo'n 850-1050 woningen. Dit biedt dus nog ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven.
Deelconclusie
In het plangebied wordt via een rechtstreekse bouwtitel 4 woningen mogelijk gemaakt. Gelet op de conclusies uit de woonvisie en het onderzoek van adviesbureau Stec, passen de voorziene woningen binnen het gemeentelijk beleid.
Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.
Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.
Deelconclusie
Voorliggende ontwikkeling van vier nieuwe woningen draagt niet bij aan het vergoten van het aantal verkeersbewegingen dan wel parkeerbehoefte. Parkeren zal uiteindelijk op eigen terrein plaatsvinden en de ontsluiting zal via de Boslaan plaatsvinden.
De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:
De welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan de welstandseisen.
Figuur 3.2 - Fragment kaart welstandsgebieden, rood omcirkeld het plangebied
Het plangebied valt onder het gebied 'planmatige woonwijken'. Het betreft vooral planmatige uitbreidingen van na de tweede wereldoorlog. Het welstandstoezicht in deze gebieden is in principe vrij. Dit behalve als er wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dan wel dat er sprake is van een exces. Met voorliggende ontwikkeling wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan. Derhalve is een welstanfdstoets (via algemene welsatandscriteria uit de welstandsnota) noodzakelijk voor de realisatie.
Deelconclusie
Met voorliggende bestemmingsplan wordt een ontwiokkeling mogelijk gemaakt. Derhalve zal deze ontwikkeling getoetst worden aan de algemene welstandscriteria uit de welstandsnota.
De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, namelijk de realisatie van een viertal nieuwe woningen in een bosrijke setting, passen binnen zowel de nationale, provinciale, regionale als gemeentelijke beleidskaders.
Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan omgevingsaspecten zoals archeologie, hinder van bedrijven, bodem, cultuurhistorie, duurzaamheid, ecologie, externe veiligheid, geluid, lucht, water en verkeer en parkeren. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
Wettelijk kader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening. Deze is op 1 oktober 2012 in werking getreden.
In de erfgoedverordening staan beleidsregels welke gekoppeld zijn aan de archeologische waarden op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Ten tijden van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft gemeente De Bilt een archeologische beleidskaart in voorbereiding; een eerste concept hiervan is inmiddels klaar. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft gemeente De Bilt de Archeologische Beleidskaart in voorbereiding. De Archeologische Beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie.
Situatie
Op 28 november 2013 is door de gemeenteraad de Archeologische beleidsadvieskaart vastgesteld. Op de Archeologische beleidsadvieskaart is te zien dat het plangebied is aangeduid als 'VAW2'. Dit betreft zone met een hoge of middelhoge archeologische verwachting. Hier is het advies om bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv te vermijden. In afwijking van dit advies hanteert de gemeente een norm van 50 cm in plaats van 30 cm. Indien het ten behoeve van het planvoornemen niet mogelijk is om onder deze norm(en) te blijven, dient bij bodemingrepen groter dan 500 m² voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming een archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Figuur 4.1 - Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart
Ten behoeve van de ontwikkeling wordt de ondergrens van 500 m2 oppervlak en 50 cm diept overschreden. Om die reden heeft voor de locatie een archeologisch bureau- en veldonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is na goedkeuring van het plan van aanpak door de Omgevingsdienst Utrecht door Hamaland uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
Bureauonderzoek
Het Bureauonderzoek toont aan dat het plangebied een hoge verwachting heeft op archeologische resten uit alle perioden vanaf het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Het plangebied ligt op de rand van het Biltse Duinen-complex, op de overgang naar een in het westen lager gelegen gebied.
Archeologische resten worden verwacht vanaf het maaiveld tot ongeveer 3,1m-mv in het fijne zand van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Kootwijk. Door winderosie kunnen vindplaatsen verstoven of overstoven zijn. De archeologische lagen bestaan meestal uit een vermenging van onder meer kleine fragmenten aardewerk, houtskool en bot met het oorspronkelijke substraat.
De aanleg van de aanwezige bebouwing vanaf 1982 heeft de bodem naar verwachting verstoord tot op zeker 0,80cm diepte (vorstvrije fundering). De nieuwe ontwikkeling geeft een verstoring die dieper reikt dan 1,50 meter, zodat potentieel aanwezige archeologische lagen verstoord kunnen worden.
Veldonderzoek
In totaal zijn in het plangebied op 6 oktober 2015 vijf (5) boringen geplaatst. De boringen zijn met uitzondering van boring 1 doorgezet tot een diepte van minimaal 2,0 m-mv. Boring 1 is conform Plan van Aanpak tot 3,5 m-mv doorgezet ten behoeve van de bestudering van de diepere bodemopbouw.
Op grond van het veldonderzoek is vastgesteld dat het gehele onderzoeksgebied kunstmatig gehoogd is met gemiddeld 110 cm. Onder deze ophoging is in twee boringen (boring 1 en 5) een intacte bodem (podzol B) aangetroffen op een ondergrond van dekzand. In de overige boringen (boring 2,3 en 4) is de oorspronkelijke bodem vergraven tot in de top van de C-horizont. Hierbij zijn potentiële archeologisch niveaus in het verleden reeds verdwenen. Dieper gelegen archeologische niveaus zijn niet aangetroffen.
Selectieadvies
Indien nieuwe bodemingrepen tot 110 cm-mv voorzien zijn, dan vinden deze plaats in subrecente ophogingslagen. Ter plaatse van boring 2, 3 en 4 in onder de ophogingslaag een sterk afgetopte Chorizont aangetroffen, waarin geen intacte spoorniveaus meer te verwachten zijn. Geadviseerd wordt om dit deel van het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling (geen vervolgonderzoek).
Uitsluitend ter plaatse van boring 1 en boring 5 zijn bij diepere bodemingrepen nog potentiële archeologische niveaus te verwachten. Mochten daar diepere bodemingrepen voorzien zijn, dan wordt geadviseerd om tussen de Boslaan en de huidige school (het groene kader in onderstaande figuur) nog enkele karterende boringen te zetten om de eventuele aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen te toetsen. Het selctieadvies is vertaald naar vrijgave van het plangebied en het opnemen van een archeologische dubbelbestemming.
Figuur 4.2 - Weergave selectie advies archeologisch onderzoek
Karterende boringen bouwvlak
Gezien de gedeeltelijke vrijgave van het plangebied en de gedeeltelijke dubbelbestemming, is ter plaatse van het bouwvlak van kavel 1 een viertal karterende boringen uitgevoerd. Binnen het bouwvlak is sprake van dikke subrecent geroerde menglaag van grijsbruin iets siltig zand op een ondergrond van dekzand. De dikte van het geroerde pakket bedraagt 85 cm in boring 6 tot 155 cm in boring 8. De overgangen tussen de afzonderlijke lagen is scherp. In boring 9 is sprake van een afwijkende bodemopbouw. Hier is onder de menglaag op een diepte tussen 115 cm-mv tot 145 cm-mv een intacte roodbruine inspoelingshorizont (podzol B) aangetroffen. De top van het dekzandpakket is aangetroffen op dieptes variërend van 95 cm-mv in boring 6 tot 180 cm-mv in boring 9. Er zijn tijdens het karterend booronderzoek geen (oude) cultuurlagen aangetroffen met sporen van menselijke bewoning.
Definitief selectieadvies
Op grond van de resultaten van het karterend booronderzoek ter plaatse van bouwkavel 1, het ontbreken van cultuurlagen en archeologische indicatoren die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, zien wij geen aanleiding om een vervolgonderzoek (gravend onderzoek) aan te bevelen. Wij adviseren om deze zone van het plangebied vrij te geven voor ruimtelijke ontwikkeling en de dubbelbestemming ‘waarde archeologie’ voor deze kavel (kavel 1) te laten vervallen. De verbeelding is hierop aangepast. Het selctieadvies is uiteindelijk op 19 november 2015 overgenomen door de ODRU.
Wel geld dat indien tijdens de werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988 art. 53): “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister.” Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke vondst bij de gemeente worden gemeld.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, dan wel is voldoende planologisch gewaarborgd op de verbeelding en in de planregels.
Wettelijk kader
In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In deze publicatie is lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Situatie
De ontwikkeling in het plangebied voorziet niet in de toevoeging van een nieuwe milieuhinderlijke functie. De directe omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als een overwegend woongebied. Het plangebied wordt overwegend omsloten door woonbebouwing, alleen ten noorden komt een locatie voor BuitenSchoolse Opvang (BSO) voor. De richtafstanden vanaf deze functie worden gemeten vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het gevoelige object.
In de VNG brochure worden de volgende afstanden voor een BSO (kinderopvang) voorgesteld:
Bovenstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk. Er wordt niet voldaan aan de aanbevolen afstand voor het aspect geluid. Om die reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting van de hier gevestigde BSO op de nieuw te ontwikkelen kavels te berekenen. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Akoestisch onderzoek
Voor de realisatie van deze nieuwe woningen is akoestisch onderzoek verricht naar de optredende geluidshinder afkomstig van BSO ‘De Leeuwerik’. Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De geluidsbelasting van de nieuwe woningen wordt getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit en de VNGpublicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.
Toetsing aan het Activiteitenbesluit
Op basis van het Activiteitenbesluit zijn diverse activiteiten uitgesloten van toetsing. Deze activiteiten hoeven dan ook niet te worden meegenomen bij de bepaling van de geluidsbelasting in het kader van het Activiteitenbesluit. Bij een buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf mag het stemgeluid van de buiten spelende kinderen en van de begeleiders buiten beschouwing worden gelaten. De enige relevante geluidsbron bij BSO ‘De Leeuwerik’ is het stemgeluid van de buiten spelende kinderen. Aangezien deze geluidsbron moet worden uitgesloten bij de toetsing aan het Activiteitenbesluit is formeel geen sprake van overschrijding van de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
BSO ‘De Leeuwerik’ voldoet aan het Activiteitenbesluit in zowel de huidige als de toekomstige situatie. De bedrijfsvoering van de BSO wordt door de realisatie van de nieuwe woningen niet beperkt.
Toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening
Naast het toetsingskader uit het Activiteitenbesluit wordt de geluidshinder afkomstig van BSO ‘De Leeuwerik’ bij de nieuwe woningen getoetst in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Bij deze toetsing wordt het stemgeluid van de spelende kinderen wel meegenomen bij de bepaling van het stemgeluid.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelastingen (zowel langtijdgemiddelde als maximale geluidsbelastingen) ten gevolge van de BSO dusdanig hoog zijn dat geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk zijn. In het akoestisch onderzoek zijn de volgende geluidsreducerende maatregelen onderzocht:
Om te voldoen aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie [langtijdgemiddelde geluidsbelasting: 45 dB(A) en maximale geluidsbelasting: 65 dB(A)] zijn geen haalbare maatregelen voorhanden. Maatregelen om te voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit [langtijdgemiddelde geluidsbelasting: 50 dB(A) en maximale geluidsbelasting: 70 dB(A)] zijn minder ingrijpend voor zowel de BSO als de nieuwe woningen. Gekozen is om gemotiveerd af te wijken van de richtwaarde uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ en een hogere richtwaarde toestaan bij de nieuwe woningen. De motivering om af te wijken is uiteengezet in de als bijlage 5 toegevoegde memo akoestiek.
Memo hogere waarden
In het memo is gemotiveerd waarom van de richtwaarde uit de VNG kan worden afgeweken. In de memo is ingegaan op de aspecten:
Bij de nieuwe woningen moet een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd tot een geluidsbelasting die 12 dB(A) hoger is dan de richtwaarde uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.
Door de woning 1,5 meter in zuidelijke richting te verplaatsen en aan de zuid- en oostzijde van de buitenruimte van de BSO een geluidsscherm te realiseren daalt de geluidsbelasting tot maximaal 57 dB(A) (langtijdgemiddelde geluidsbelasting) en 74 dB(A) (maximale geluidsbelasting). Hiermee wordt bij de woningen voldaan aan de binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012 en het Activiteitenbesluit en is daarmee een goed woon en leefklimaat gegarandeerd.
Gemotiveerd wordt daarom afgeweken van de richtwaarden uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ en wordt een hogere geluidsbelastingen toegestaan, zonder dat het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen wordt aangetast. De verschuiving van de woning is planologisch vertaald naar het verschuiven van het bouwvlak. De te realiseren geluidsvoorziening is met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de planregels.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt met de voorgestelde maatregelen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.
Naar verwachting stelt de gemeente De Bilt in 2013 de Regionale bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota bodembeheer voor haar grondgebied vast. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'.
Situatie
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
Doel van het verkennend bodemonderzoek is een indicatie te krijgen van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de in de NEN 5740 genoemde strategie voor een onverdachte locatie (paragraaf 5.1, NEN 5740).
Er zijn in de bodem geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die kunnen wijzen op de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging. Asbestverdacht materiaal is op en onder maaiveld niet geconstateerd. Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek genuanceerd aanvaard.
In de bovengrond wordt voor som PCB’s een geringe overschrijding van de achtergrondwaarde gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehaltes gemeten (< achtergrondwaarde). In het grondwater van Pb100 is een licht verhoogde waarde gemeten voor barium. Het licht verhoogde gehalte voor barium mag als verhoogde achtergrondwaarde worden beschouwd. Bij toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoen de grondmengmonsters MM100 t/m MM103 aan “Altijd toepasbaar”. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Rijksbeleid
Vanaf 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.
Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.
Situatie
Binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd). Ook in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden of andere elementen aanwezig.
Conclusie
Gelet op het ontbreken van cultuurhistorisch waardevol erfgoed in en nabij het plangebied, zijn nadere beschermde maatregelen hiervoor niet noodzakelijk. Er komen als gevolg van het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding
Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw maar ook de openbare ruime een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).
Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente de Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
Wettelijk kader
Bouwbesluit 2012 - prestatie eisen
De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het Bouwbesluit 2012. Deze is per 1 januari 2015 aangescherpt bij nieuwbouw en/of verbouwingen:
Milieuprestatie Gebouw (MPG):
Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.
Hoe te voldoen:
Om te voldoen aan deze eisen dient bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een EPC berekening aangeleverd te worden. Voor de MPG kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening uit te voeren met bijvoorbeeld GPR-gebouw. Voor GPR-gebouw is een gratis licentie beschikbaar via de Omgevingsdienst.
Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft haar ambitie duurzaam bouwen in onder andere de woonvisie, milieubeleidsplan en het duurzaamheidsprogramma vastgelegd.
Woonvisie 2013-2020
In de Woonvisie 2013-2020 (vastgesteld op 25 april 2013) heeft de raad ervoor gekozen om te sturen op het vasthouden van de kwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners voor zowel bestaande als nieuwbouw. Middels een motie bij vaststelling van de woonvisie zijn de volgende punten inzake duurzaam bouwen vastgelegd.
In april 2016 wordt een nieuwe actuele ambitie aan de gemeenteraad voorgelegd. Vanuit het gemeentelijk beleidskader gelden dan ook ten aanzien van onderhavig bouwplan de volgende ambities op basis van de berekening met de tool GPR gebouw.
Aanbod gemeente
Het gebruik van GPR gebouw wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid. Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energiespecialist om de kansen en mogelijkheden inzake duurzaam bouwen na te gaan. Voor een licentie alsook een adviesgesprek kan contact opgenomen worden met E. Rot via e.rot@odru.nl of via 088 022 50 00. Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd.
Overig: Extra hypotheekruimte voor energiezuinige woningen
Op 20 december 2012 is in de Staatscourant de Tijdelijke Regeling Hypothecair Krediet bekendgemaakt. Hierin staat dat huiseigenaren die energiebesparende maatregelen willen meefinancieren, hiervoor meer hypotheekruimte krijgen. Deze extra ruimte is vanaf 1 januari 2015 € 9.000. Dit gaat buiten de normale inkomenstoets om. Er zijn wel voorwaarden, onder andere een bruto minimum jaarinkomen van € 32.000,- en dat de totale hypotheek niet hoger mag zijn dan 106 % van de marktwaarde van de woning. Op soortgelijke wijze is het mogelijk om €25.000 extra hypotheek te krijgen voor de aankoop van of verbouw tot een energieneutraal huis: dat net zoveel energie verbruikt als het zelf opwekt.
Milieubeleidsplan
In het Milieubeleidsplan De Bilt 2010-2014, wordt verwezen naar de gemeentelijke ambities. Verdere ambities voor bouwprojecten zijn vastgelegd in het 'Dubo-convenant 2010-2014', waarin de gemeente samen met Woonstichting SSW, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Provincie Utrecht, Bouwend Nederland en BNA, heeft afgesproken om voor woningbouw, utiliteitsbouw, stedenbouw, grond-,weg- en waterbouw en bedrijventerreinen het volgende ambitieniveau te hanteren:
Bij de toelichting in het convenant is door de gemeente gezegd: De gemeente zal bij het opstellen en beoordelen van bestekken voor GWW werken het Nationaal Pakket GWW hanteren. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gekozen voor duurzame alternatieven voor zover mogelijk binnen de financiële randvoorwaarden van het project. Bij het opstellen van programma's van eisen voor GWW werken zal toepassing van het Nationaal Pakket GWW als voorwaarde voor het opstellen van een bieding worden opgenomen.
Duurzaamheidsprogramma 2015-2018
Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 vastgesteld. Een belangrijke ambitie volgens het Biltse coalitieakkoord 'Oog voor elkaar, oog voor de toekomst' van 7 mei 2014 is dat duurzaamheid een vanzelfsprekend uitgangspunt in het denken en handelen is. Als concrete stappen daar naartoe, noemt het akkoord onder meer dat de gemeente het goede voorbeeld moet geven en dat moet worden vastgehouden aan de eerder vastgestelde ambitie van energieneutraliteit in 2030. Ook de noodzaak van het verminderen van de productie van afval is in het coalitieakkoord vermeld.
Het streven naar energieneutraliteit en naar een circulaire economie zijn daarom de twee pijlers waarop het duurzaamheidprogramma voor de jaren 2015-2018 is gebouwd. Om de gemeentelijke voorbeeldfunctie invulling te geven, moet duurzaamheid de leidraad zijn voor het handelen van de gemeente. Onder het motto 'practice what you preach' zal de gemeente haar voorbeeldfunctie nog meer dan in het verleden tot uitdrukking moeten brengen. Niet alleen binnen onze eigen organisatie, zoals op het vlak van het energieverbruik van de gemeentelijke gebouwen, maar ook in onze rol van bestuursorgaan. Zo zal duurzaamheid bijvoorbeeld in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangpunt zijn.
Situatie
Zoals in het duurzaamheidsprogramma 2015-2018 is opgenomen vormt duurzaamheid in elke fase van planontwikkeling een vanzelfsprekend uitgangpunt. Zo ook bij voorliggende gemeentelijke ontwikkeling.
Ten behoeve van de planontwikkeling wordt het aspect duurzaamheid als volgt ingevuld:
De begeleiding van de extra investeringen in duurzaamheid zal worden verzorgd door een nader te bepalen bureau. Het bureau adviseert, begeleidt, stimuleert in energiebesparing binnen de gemeente. Als het te bepalen bureau akkoord gaat met de ingreep en de bijbehorende investering en dit rapporteert aan de gemeente, dan wordt het bedrag teruggestort.
Conclusie
Aan de hand van bovengenoemd plan van aanpak worden extra investeringen op het gebied van duurzaamheid financieel gestimuleerd. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan het motto uit het duurzaamheidsprogramma 'practice what you preach'.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.
Soortbescherming
Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.
De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Situatie
Door Staring Advies is een quickscan flora en fauna voor de locatie uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Uit de quickscan komt naar voren dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet niet noodzakelijk is. Wel wordt opgemerkt dat werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd. Dit zal vastgelegd worden in de koopovereenkomsten van eventueel gegadigden.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Situatie
In de onderstaande figuur is een fragment van de risicokaart van de provincie Utrecht weergegeven. Hier is te zien dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen stationaire dan wel mobiele bronnen bevinden. Wel bevindt zich op een afstand van meer dan 750 meter een propaantank op het recreatieterrein van Bospark Bilthoven. Onderstaand wordt deze inrichting nader toegelicht.
Figuur4.2 - Fragment risicokaart provincie Utrecht (bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
Recreatieterrein Bospark Bilthoven
Aan de Burg. van der Borchlaan 7 is het recreatiepark Bospark Bilthoven gelegen. Op het recreatieterrein is een bovengrondse propaantank aanwezig met een inhoud van 5.000 liter. De grens van het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 10 meter. Er is geen sprake van een overschrijding van het groepsrisico. Gezien de afstand tot het plangebied (> 500 meter) en gezien het feit dat de ontwikkeling slechts vier nieuwe woningen mogelijk maakt, kan een nadere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.
Mobiele bronnen
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.
Transport (spoor)wegen
Over de (spoor)wegen in en om het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats met een omvang waardoor sprake is van externe veiligheidsrisico's buiten de (spoor)weg.
Hoogspanningslijnen
Er zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.
De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing.
Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.
Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).
Situatie
In het plangebied worden nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt in de vorm van een viertal woningen. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai.
Figuur 4.3 - Fragment geluidskaart nabij plangebied
De maximumsnelheid op de omliggende wegen Boslaan en Spechtlaan is 30 km/u. De wegen hebben dan ook geen zone in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Wel volgt uit vaste jurisprudentie dat ook het geluidsniveau bij 30 km/u wegen onderzocht moet worden. Dit om te bezien of de toegestane 48dB en met ontheffing 53 dB niet wordt overschreden. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de geluidskaarten van de gemeente De Bilt. Op het kaartbeeld is zichtbaar dat het plangebied gelegen is in een gebied waar de geluidsbelasting tussen de 38 en 43 dB ligt. Een akoestisch onderzoek kan om die reden achterwege blijven.
Railverkeerslawaai
Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.
Industrielawaai
Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van bedrijvigheid. Zie hiervoor ook paragraaf 4.2 Milieuzonering. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Wettelijk kader
Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).
Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.
Situatie
Volgens de nieuwe Wet en regelgeving leidt voorliggend project 'niet in betekenende mate' tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit laat onverlet dat burgers voldoende beschermd moeten worden tegen (tijdelijke) te hoge concentraties. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging een rol. Uit de gemeentelijke luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied niet boven de 31,3 microgram per m3 uitkomt, wordt aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
Binnen het plangebied bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruim beneden de wettelijke normen. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het wettelijke kader, zoals opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Uit de luchtkwaliteitskaarten blijkt dat de grenswaarden niet worden benaderd, wat betekent dat er geen personen worden blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarden. Door de lage concentraties stikstofdioxide en fijn stof zijn er geen beperkingen voor ontwikkelingen vanuit het Besluit gevoelige bestemmingen en wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.
Volgens de Wet gemeentelijke watertaken (2008) is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.
De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Grondwaterplan 2008-2013 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)
Waterschapsbeleid
In de Waterstructuurvisie is door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. In het plangebied speelt het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Het gaat dan vooral om schoon oppervlaktewater, het zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen van hemelwater en waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering.
Water voorop!, zo luidt de titel van het Waterbeheerplan 2010-2015 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In dit plan staat hoe het Hoogheemraadschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Zo'n systeem draagt bij aan een betere leefomgeving van mens, dier en plant. In het waterbeheerplan wordt een overzicht gegeven van:
Het gaat hierbij om de beleidsvelden veiligheid, watersystemen en (afval)waterketen in samenhang met de ruimtelijke omgeving, natuur- en milieudoelen en maatschappelijke en klimatologische ontwikkelingen. Het Hoogheemraadschap zorgt als waterautoriteit voor veilige dijken, droge voeten en schoon water. Kernwaarden bij de aanpak zijn: duurzaamheid, kwaliteit, resultaatgerichtheid, innovativiteit en efficiency.
Beleidsregels Keur 2009
Beleidsregel 14
Deze beleidsregel is van toepassing in het gehele beheersgebied van het Waterschap en geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom. Doel van het beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak (zie Besluit algemene regels Keur HDSR 2009, algemene regel 14).
Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Indien dit niet kan door infiltratie in de bodem, kan dat door nieuwe bergingscapaciteit aan te leggen die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. De aanvrager (veroorzakerprincipe) moet zelf bij de vergunningaanvraag aangeven hoe en welke voorzieningen getroffen zullen worden om de lozing terug te brengen tot de maatgevende afvoer. Daarvoor moet een beheerplan te worden overlegd. Indien dat niet mogelijk is zijn de volgende maatregelen (in volgorde van belangrijkheid) mogelijk:
Het Waterschap kan tijdens een watertoetsproces, of in het vooroverleg van de vergunningaanvraag, adviseren bij het maken van keuzes.
Situatie plangebied
Bescherming van de grondwaterkwaliteit
Het plangebied ligt binnen de huidige grondwaterbeschermingsgebieden voor het bereiden van drinkwater. Het plangebied ligt in de PMVzone 100-jaarsaandachtsgebied Beerschoten en in infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug. Voorliggende ontwikkeling betreftd e transformatie van een gebied met bos en school naar vier woonkavels, waarbij het bos zoveel mogelijk gespaard wordt. Deze verandering van bestemming brengt geen wezenlijke toename van het risico voor het grondwater met zich mee, ook omdat hemelwater wordt afgekoppeld en er daarbij gebruik wordt gemaakt van niet-uitloogbare materialen.
Bescherming van de grondwaterkwantiteit
Het plangebied ligt op de uitlopers van de Utrechtse Heuvelrug. Er is sprake van infiltratie en de grondwaterstand bevindt zich op ongeveer 1,5 à 3 m beneden maaiveld. Aan de ene zijde is het wenselijk regenwater zoveel mogelijk te laten infiltreren om zo de kwantiteit van het grondwater op peil te houden. Aan de andere zijde kan dit een risico opleveren voor de kwaliteit van het grondwater door inspoeling van verontreinigende stoffen. De gemeente De Bilt heeft in 2010 haar handtekening gezet onder het Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied ligt binnen het gebied waar het convenant betrekking op heeft. Uitsluitend de dakvlakken van de woningen wordt afgekoppeld. Het gaat hierbij om schone waterstromen. Daarbij dus het werken van niet-uitloogbare materialen.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn geen waterkeringen aanwezig.
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. De bestaande school heeft een oppervlakte van ongeveer 1.150 m2. Verder is het schoolplein eveneens verhard met een oppervlak van ongeveer 200 m2. De nieuwe bebouwing heeft een oppervlak 4 maal 220 m2 is een bebouwd oppervlak van 880 m2. Ook zijn bijgebouwen toegestaan met een oppervlak van 4 maal 50 m2. Daarnaast wordt er een ontsluitingsstructuur aangelegd in de vorm van halfverharding. Deze ontsluiting is ook meegenomen als verhard oppervlak. Hiervoor is ongeveer 250 m2 gerekend. Na realisatie van de beoogde ontwikkelingen zal het verhard oppervlak ongeveer gelijk blijven. Bestaand is 1350 m2 aan verharding, nieuwe situatie is 1330 m2 aan verharding. Watercompensatie is voor het voorliggende plan dan ook niet strikt noodzakelijk.
Desondanks wordt de nieuwe bebouwing voor wat betreft het hemelwater afgekoppeld van de bestaande riolering. Hemelwater zal direct geïnfiltreerd worden op het perceel. Hiertoe is het binnen de planregels mogelijk gemaakt om waterhuishoudkundige voorzieningen te treffen.
De waterhuishoudkundige situatie verbeterd. Ten aanzien van de planontwikkeling is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.
Watersysteemkwaliteit
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel. Conform de Leidraad Riolering en vigerend Waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Zoals gesteld wordt het afvalwater aangesloten op de bestaande riolering. hemelwater wordt afgekoppeld en zal worden geïnfiltreerd op de locatie.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Verkeer
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 4 nieuwe woningen in de kern Bilthoven. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Uitgaande van koop, vrijstaande woningen, met een verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen per woning minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per woning per dag. Voor wat betreft de extra verkeersgeneratie moet uitgegaan worden van 4 nieuwe woningen maal 7,8/8,6 verkeersbewegingen is 31,2 tot 34,4 verkeersbewegingen per dag.
De realisatie van 4 woningen zal dan ook niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen worden via de Boslaan en de Spechtlaan ontsloten. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om een toename van ongeveer 35 verkeersbewegingen per dag te verwerken.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het project voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW, publicatie 317. Uitgaande van koop, vrijstaande woningen, met een verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal parkeerplaatsen per woning minimaal 1,9 en maximaal 2,7 per woning. Bij de realisatie van 4 woningen zijn minimaal 8 parkeerplaatsen noodzakelijk. Deze parkeerplaatsen zijn voorzien op eigen terrein.
Verder is in de CROW, publicatie 317 een norm voor bezoekersparkeren opgenomen. Per woning dient 0,3 parkeerplaats gerealiseerd te worden. In totaal komt dit neer op 1,2 parkeerplaatsen. In het ontwerp is rekening gehouden met een aantal parkeerplaatsen in het openbare gebied. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde parkeernorm voor bezoekersparkeren.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Wettelijk kader
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Situatie
Het plangebied en daarmee het exploitatiegebied van voorliggend bestemmingsplan is in eigendom van de gemeente de Bilt. De kosten van de grondexploitatie worden verrekend in de uiteindelijke grondprijs van de uit te geven bouwrijpe kavels, dan wel tuingrond. Op deze wijze zijn de kosten van de grondexploitatie anderzins verzekerd. Er bestaat derhalve geen noodzaak een exploitatieplan vast te stellen.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling op de locatie is een drietal inloopavonden georganiseerd en is uitvoerig met direct omwonenden en belanghebbenden gesproken. Gezien het feit dat er verschillende inloopavonden zijn geweest en gezien het feit dat ook een aantal individuele gesprekken zijn gevoerd met omwonenden, is besloten om af te zien van inspraak en er voor gekozen is het ontwerpbestemmingsplan direct ter inzage te leggen. Onderstaand zijn de doelstellingen van de verschillende inloopavonden weergegeven.
Inloopavond 23 juni 2015
De eerste inloopavond is gehouden op dinsdag 23 juni 2015. Het doel van deze inloopavond was het inventariseren van reacties uit de omgeving van het plangebied op het voornemen de locatie te ontwikkelen. De reactie zijn gebruikt bij het opstellen van de ruimtelijke randvoorwaarden voor het plangebied.
Inloopavond 7 juli 2015
De tweede inloopavond is gehouden op dinsdag 7 juli 2015. Het doel van de inloopavond was het presenteren van de eerste schetsverkavelingen van de locatie en de reacties van de omwonenden te inventariseren. Deze reactie zijn meegewogen bij de uitwerking van de schetsverkavelingen naar ruimtelijke randvoorwaarden die zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Inloopavond 8 september 2015
Alvorens de bestemmingsplanprocedure is opgestart is een derde inloopavond gehouden. Doel van deze inloopavond was om omwonenden te informeren over de ruimtelijke randvoorwaarden.
De concept verkavelingsplannen alsmede toelichtende informatie zijn toegestuurd aan de wettelijke overlegpartners. Dit ten behoeve van de wettelijke verplichting om vooroverleg te voeren met de daarvoor aangewezen instanties ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De volgende instanties is gevraagd om een reactie:
Uit het wettelijk vooroverleg zijn de volgende reacties naar voren gekomen. In cursief is de gemeentelijke reactie weergegeven.
Provincie Utrecht
Bij mail van 12 oktober 2015 heeft de provincie Utrecht laten weten dat de toelichting enkele onvolledigheden bevat. Dit betreft met name de ligging van het plangebied in de beschermingszone drinkwaterwinning.
De beleidsparagraaf en de waterparagraaf is op dit onderdeel aangepast en aangevuld.
Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap heeft in een mail van 30 juli 2015 haar voorlopige reactie gegeven. De reactie is hieronder kort weergegeven, evenals het gemeentelijk standpunt.
Voor de planontwikkeling wordt er vanuit gegaan dat het vuil water (DWA) afgevoerd wordt op het riool. Het hemelwater dat afstroomt via het dakvlak wordt afgekoppeld. Opgemerkt wordt dat met de planontwikkeling er geen sprake is van een toename van het verhard oppervlak. Deze zal namelijk afnemen. Om die reden gaat de waterhuishoudkundige situatie er op vooruit.
De nieuwe woningen zullen voor wat betreft het afvalwater (DWA) worden aangesloten op de bestaande riolering. De bestaande bebouwing (schoolgebouw) in het plangebied was eveneens aangesloten op de riolering. In die zin is er geen sprake van een verandering. Hemelwater afstromend van dakvlakken wordt afgekoppeld. Er is sprake van een gescheiden systeem.
Binnen de bestemming 'Bos' en de bestemming 'Wonen' zal dit worden toegevoegd. De bestemming 'Tuin' is niet in voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
De standaard waterparagraaf is opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Stichting het Utrechts Landschap
Bij mail van 5 oktober 2015 heeft Stichting Utrechts Landschap laten weten geen opmerkingen te hebben op voorliggend bestemmingsplan.
Veiligheidsregio Utrecht
Bij mail van 7 oktober 2015 heeft de Veiligheidsregio Utrecht laten weten geen opmerkingen te hebben op voorliggend bestemmingsplan.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf 19 november 2015 tot en met 30 december 2015 voor een ieder ter inzage gelegen voor het indienen van schriftelijke of mondelinge zienswijzen bij de gemeenteraad. De ter inzage legging is bekend gemaakt door publicatie in De Biltsche Courant, de Staatscourant en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ontvangen. Wel zijn er na de ter inzage ligging van het ontwerp enkele ondergeschikte technische aanpassingen doorgevoerd.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en de standaard bestemmingsplansystematiek van Bilthoven. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen (Artikel 1)
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten (Artikel 2)
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen:
Bos (Artikel 3)
De voor bos aangewezen gronden zijn bestemd voor het reeds aanwezige bos binnen het plangebied, alsmede voor de ontwikkeling, bescherming en instandhouding van dit bos. Ook bestaande waardevolle bomen zijn specifiek bestemd door bos, nabij de woonbestemmingen. Hiermee heeft het bos en de aanwezige waardevolle bomen een volwaardige plaats gekregen en is planologisch gewaarborgd.
Binnen de bestemming mogen geen gebouwen en geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Ook is het niet mogelijk op de gronden vergunningsvrije bouwwerken op te richten, met uitzondering van een erfafscheiding met een hoogte van 1,30 meter. Hiermee wordt voorkomen dat het nu aanwezige bos met zijn kwaliteiten verloren gaat. Verder zijn parkeer- en verkeersvoorzieningen toegestaan tot 100m2. Parkeer- en verkeersvoorzieningen groter dan 100m2 zijn uit sluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - ontsluiting' . Verder zijn waterhuishoudkundige voorzieningen binnen de bestemming toegestaan.
Binnen de bestemming is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidswerende voorziening' opgenomen ten behoeve van de realisatie van een geluidswerende voorziening.
Groen (Artikel 4)
Ten behoeve van gronden die in de nieuwe situatie geen onderdeel uitmaken van het uitgeefbaar terrein en die in de huidige situatie ook reeds onderdeel uitmaken van een grootschalige groenvoorziening is de bestemming groen opgenomen.
De voor groen bestemde gronden zijn bestemd parken, plantsoenen, bosschages en overige groenvoorzieningen, inclusief bijbehorende voet- en fietspaden, waterpartijen, speelvoorzieningen, onbebouwde tuinen en objecten voor de beeldende kunst.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)
Voor een klein deel van de Spechtlaan, welke eveneens onderdeel uitmaakt van het plangebied, is de bestemming verkeer - verblijfsgebied opgenomen. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor erftoegangswegen, (buurt)ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeer- en/of stallingsvoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, civieltechnische- en waterhuishoudkundige werken. Op de bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Wonen (Artikel 6)
Op de gronden met de bestemming Wonen is het toegestaan om vier vrijstaande woningen (1 woning per bouwvlak) te realiseren met bijbehorende bijgebouwen, tuinen en erven, parkeergelegenheden (op eigen terrein).
Binnen de bestemming Wonen zijn maximaal 4 woningen toegestaan, uitsluitend binnen de bouwvlakken. De voorgevel van de woningen dienen daarbij in de naar de aanduiding 'gevellijn' toegekeerde bouwgrens gebouwd worden. Voor de woning is de minimale en maximale bouwhoogte op de verbeelding opgenomen.
In de woonbestemmingen zijn gebruiksregels opgenomen waarin de mogelijkheid is geboden voor aan huis verbonden beroepen. Wel stelt de gemeente voorwaarden om te voorkomen dat het beroep aan huis overlast geeft voor omwonenden of gebruikers van de gronden in de omgeving. In het bestemmingsplan zijn definities voor beroep aan huis en voor bedrijf aan huis opgenomen.
Binnen de woonbestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de realisatie van een geluidswerende voorziening ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - geluidswerende voorziening". Deze verplichting is uitsluitend gekoppeld aan de woning die is aangeduid als "specifieke vorm van wonen - 1".
Waarde - Archeologie (Artikel 7)
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek kan een groot deel van het plangebied vrijgegeven worden voor archeologisch vrvolgonderzoek, behalve een strook aan de Boslaan. Hier is archeologich vervolgonderzoek i de vorm van karterende boringen noodzakelijk. Te rplaatse van het bouwvlak 1 aan de Boslaan is reeds karterend geboord, waarmee de dubbelbestemming hier is komen te vervallen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)
De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (Artikel 9)
In dit artikel zijn enkele algemene bouwregels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden. Het betreft onder andere een regeling voor bestaande afwijkingen van de regels van het plan (voor wat betreft de maatvoering).
Algemene gebruiksregels (Artikel 10)
In dit artikel is aangegeven welk gebruik in ieder geval strijdig is met het plan. Het artikel geldt voor gehele plangebied.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)
Om enige flexibiliteit binnen de marges van het bestemmingsplan te creëren ten aanzien van bouwwerken, kent het bestemmingsplan net als het huidige planologische regime, algemene afwijkingsregels.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 12)
Het bestemmingsplan bevat allereerst een wijzigingsregel waarmee de overschrijding van bestemmingsgrenzen geregeld wordt.
Algemene procedureregels (Artikel 13)
In dit artikel zijn de procedureregels opgenomen voor het stellen van een nadere eis.
Overige regels (Artikel 14)
Onder overige regels is de afstemming geregeld met andere wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen.
Overgangsrecht (Artikel 15)
Het overgangsrecht ziet op het gebruik dat op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan bestaat. Gedurende de werking van dit bestemmingsplan is het toegestaan het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voort te zetten, mits het gebruik na inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe gebruiksvormen wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld.
Slotregel (Artikel 16)
In het laatste artikel is bepaald dat naar dit bestemmingsplan kan worden verwezen onder de naam 'Van Everdingen'.