direct naar inhoud van 6.2 Plansystematiek
Plan: Bilthoven Noord 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.0007BP11007-VG01

6.2 Plansystematiek

Op basis van de stedenbouwkundige visie voor Bilthoven Noord is een plansystematiek voor dit bestemmingsplan tot stand gekomen. Voor de wijze van bestemmen zijn op basis van de doelstellingen van het bestemmingsplan een aantal algemene eisen benoemd.

  • 1. Behoud stedenbouwkundige hoofdopzet (lanenstructuur)

Alleen de bestaande wegen en lanen krijgen een verkeersbestemming. De woonpercelen krijgen een woonbestemming.

  • 2. Geen nieuwe woningen in de tweede lijn

Er worden geen bouwstroken opgenomen voor woningen in de tweede lijn. Er worden geen extra woningen toegelaten.

  • 3. Geen (verregaande) verdichting toestaan

Er worden afstandsregels opgenomen om te waarborgen dat er ruime afstanden tussen de woningen blijven. Bovendien wordt in beginsel alleen het huidige aantal woningen toegestaan.

  • 4. Behoud laanprofielen

De rijbaan krijgt een bestemming voor verkeer of verblijfsgebied. De groene bermen krijgen een aparte groenbestemming.

  • 5. Behoud groene, openbare ruimtes

De parken en plantsoenen krijgen een groenbestemming.

  • 6. Behoud onbebouwde voortuinen

De voortuinen krijgen een tuinbestemming, waarin bouwen wordt uitgesloten.

Bovenstaande eisen vormen de basis voor het toekennen van de bestemmingen. Voor de invulling van de woonkavels en de terreinen van de niet-woonfuncties zijn de bouwregels zo opgesteld, dat er een aanvaardbaar evenwicht is tussen het behoud van het waardevolle stedenbouwkundig karakter van Bilthoven Noord en de gebruiksmogelijkheden van de individuele kavels. Voor de niet-woonfuncties betekent dit dat bebouwing op een zekere afstand van het openbaar gebied en van aangrenzende kavels moet blijven. Verder mag slechts een bepaald percentage van het terrein worden bebouwd, in overeenstemming met het huidige bebouwde oppervlak. Hierbij wordt enige marge aangehouden om kleine uitbreidingen of verbouwingen mogelijk te kunnen maken. Voor de woonkavels wordt op basis van de stedenbouwkundige visie de volgende bestemmingsplansystematiek gehanteerd.

  • 1. Type woning is vrijstaand of twee-aaneengebouwd

In principe zijn overal bestaande vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen toegelaten. De appartementengebouwen zijn aparte bouwkundige eenheden en hebben daarom een eigen bestemming. De incidentele rijwoningen worden als uitzondering geregeld door middel van een aanduiding. Het slopen van een vrijstaande woning en vervangen door twee woningen onder één kap is niet toegestaan.

  • 2. Behoud van verspringende rooilijn

Om te voorkomen dat in een laan alle woningen in één voorgevelrooilijn kunnen worden gebouwd, is in principe de positie van de huidige gevel bepalend voor de ligging van de voorgevelrooilijn.

  • 3. Behoud onbebouwde voortuinen

In de stedenbouwkundige visie is per structuurlijn een minimale afstand van bebouwing tot de voorste erfgrens opgenomen. Dit is een bebouwingsvrije zone langs het openbaar gebied. In sommige gevallen staat de huidige woning al erg dicht bij de voorste erfgrens gebouwd.

  • 4. Behoud bosrijke achtertuinen

In de stedenbouwkundige visie is per structuurlijn een maximale diepte van het bebouwde oppervlak bepaald. Door middel van bouwvlakken wordt dit oppervlak aangegeven. De maximale bouwdiepte (15, 20 of 30 meter) geldt vanaf de voorgevelrooilijn. Om te voorkomen dat op ondiepere kavels bijna de hele kavel kan worden bebouwd, moet de afstand tot de achterste kavelgrens minimaal 8 meter bedragen. De diepte van het te bebouwen oppervlak kan hierdoor minder zijn dan de maximale bouwdiepte van 15, 20 of 30 meter.

  • 5. Waarborgen van voldoende bouwmogelijkheden (bouwdiepte)

Op sommige kavels zijn de bestaande woningen ver achter op het perceel gebouwd. Om te voorkomen dat nog maar weinig bouwdiepte overblijft - terwijl er een zeer diepe voortuin is - ligt de voorgevelrooilijn op deze percelen tussen de positie van de huidige voorgevel en de minimale voorgevelrooilijn in. Op deze manier kan de maximale bouwdiepte voor iedere kavel zo goed mogelijk worden benut. Bovendien geldt een minimale bouwdiepte van 10 meter. Op kleine kavels kan het daarom voorkomen dat de minimale afstand tot de achterste kavelgrens kleiner is dan 8 meter. Voor de allerkleinste kavels geldt tenslotte dat de woning altijd minimaal 1 meter van de achterste kavelgrens moet blijven. Omwille van privacy, lichttoetreding en brandgevaar en dergelijke is het niet wenselijk om de woning tot op de erfgrens te bouwen.

  • 6. Behoud van ruime afstanden tussen de woningen

In de stedenbouwkundige visie zijn per structuurlijn minimale afstanden opgenomen voor de afstand tussen bebouwing (4, 6, 10, 15 of 20 meter). Voor de tussenkavels zijn deze afstanden vertaald in vijf woonbestemmingen. De bestemming 'Wonen - 1' is toegekend aan de deelgebieden met een minimale afstand van 4 meter, 'Wonen - 2' aan de deelgebieden met een afstand van 5 meter, 'Wonen - 3' aan de deelgebieden met 6 meter, 'Wonen - 4' aan 10 meter en 'Wonen - 5' aan 20 meter.

Bovenstaande uitgangspunten gelden ook voor de hoekkavels en de beeldbepalende kavels uit de stedenbouwkundige visie. Door de bijzondere positie van deze kavels is de vertaling in het bestemmingsplan iets anders dan voor de tussenkavels. De rooilijn wordt aan twee zijden bepaald. De minimale afstand van de rooilijn tot het openbaar gebied wordt aansluitend op de aanliggende tussenkavels bepaald. De kavel op de hoek van de lijnen van de primaire en secundaire structuren krijgen de bestemming 'Wonen - Hoekkavel'. Reeds afgesplitste kavels krijgen de woonbestemming van de aangrenzende laan. Voor de bestemming 'Wonen - Hoekkavel' wordt een bouwvlak bepaald. Dit bouwvlak is de resultante van de maximale bouwdiepte, de minimale afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens en de minimale bouwdiepte.