direct naar inhoud van Artikel 4 Waarde - Archeologie
Plan: Berg en Bosch / HDI
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.0006BP00208-OH01

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming worden gebouwd. Voor zover het oprichten van een bouwwerk kan leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal, worden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen voorafgaande aan de bouwwerkzaamheden;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties,
    tenzij:
  • het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 0,3 m onder het bestaande maaiveld;
  • op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  • de uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, in aanvulling op het bepaalde onder c, niet groter is dan 100 m².

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem dieper dan 0,3 m.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

  • c. Bij de afweging als bedoeld onder b. worden in ieder geval betrokken de doeleinden zoals genoemd in lid 4.1.

  • d. Geen omgevingsvergunning is vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten;
    • 3. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

  • e. Bij de beoordeling van omgevingsvergunningen die betrekking hebben op activiteiten in de bodem zal vooraf overleg plaatsvinden met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.