direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Golfbaan Ruigenhoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het bestemmingsplan

Aanleiding voor het vaststellen van het bestemmingsplan is de ontwikkeling van Golf Centrum Utrecht als onderdeel van het recreatiegebied Ruigenhoek. Het recreatiegebied Ruigenhoek is in beheer bij Recreatie Midden Nederland en heeft in 2011 een ontwikkeling doorgemaakt door de aanleg van extra voorzieningen (o.a. 4.000 meter wandelpad, een forelvisvijver, een toiletgebouw, een speelplek voor kinderen en een skatebaan voor jongeren). In het Noordoostelijk deel van het gebied is ruimte gereserveerd voor de ontwikkeling van een oefengolfbaan. Ontwikkelingsmaatschappij Golf Centrum Utrecht B.V. heeft het voornemen op deze locatie Golf Centrum Utrecht (verder GCU) te ontwikkelen. Onderdeel van deze ontwikkeling zijn een openbaar toegankelijke oefengolfbaan met driving range en een horecapaviljoen met daarin ook een golfgerelateerde kantoorfunctie. De horecagelegenheid (bij de midgetgolfbaan) moet tevens een horecafunctie vervullen voor het omliggende recreatiegebied Ruigenhoek.


Om de ontwikkeling van GCU mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden aangepast. Het vigerende bestemmingsplan biedt namelijk geen ruimte voor deze functie.

1.2 Begrenzing van het gebied

Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Het plangebied ligt in de noordoosthoek van het recreatiegebied Ruigenhoek, bij de beoogde entree van het recreatiegebied (Gageldijk/Koningin Wilhelminaweg). Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de reeds aanwezige parkeervoorziening voor het recreatiegebied en iets verder naar het noorden, door de woningen langs de Koningin Wilhelminaweg. De begrenzing aan de noordzijde wordt hoofdzakelijk bepaald door de percelen van de woningen langs de Ruigenhoeksedijk en de aanwezige kassen. Aan de west- en zuidzijde begrenst het fietspad, dat vanaf de Ruigenhoeksedijk het recreatiegebied ontsluit, het plangebied van de ontwikkeling. Het bestemmingsplangebied wordt aan de zuidzijde bepaald door de gemeentegrens. Een smalle strook van het plangebied voor de totale ontwikkeling van GCU ligt op grondgebied van de gemeente Utrecht. In de gemeente Utrecht is de ontwikkeling reeds mogelijk gemaakt in het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Plangebied bestemmingsplan Ruigenhoek

1.3 Vigerende regeling

Het voorliggende Bestemmingsplan Golfbaan Ruigenhoek vervangt een deel van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' (onherroepelijk op 12 april 2017). In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Recreatie - Dagrecreatie' en 'Water' met voor een deel van het gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone molenbiotoop' en 'Milieu - Grondwaterbeschermingsgebied'. In het vigerende bestemmingsplan is de ontwikkeling van GCU niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerende verbeelding Buitengebied Maartensdijk 2012

1.4 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 wordt uitgebreider ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling van GCU. Naast een golftrainingscentrum vervult een deel van de ontwikkeling een rol in het verder ontwikkelen van het gehele recreatieterrein Ruigenhoek. De relatie met het recreatiegebied wordt beschreven onder de historische context en het huidige gebruik. Verder wordt nader ingegaan op de inrichting van het gebied en de vorm en locatie van gebouwen.


Hoofdstuk 3 beschrijft de beleidsuitgangspunten voor deze ontwikkeling van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente.


Bij een bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de diverse milieuaspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Om aan te tonen dat de ontwikkeling van GCU niet conflicteert met de milieuaspecten zijn enkele onderzoeken uitgevoerd. In Hoofdstuk 4 worden alle omgevingsaspecten beschreven en zijn de conclusies van onderzoeken opgenomen.


Voordat een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt door middel van een bestemmingsplan, moet de gemeente zich er van vergewissen dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is. Hoofdstuk 5 onderbouwt de economische uitvoerbaarheid van het plan.


In de aanloop van het opstellen van dit bestemmingsplan heeft overleg plaatsgevonden met verschillende omgevingspartijen. Door middel van meerdere inloopavonden zijn bewoners uit de omgeving op de hoogte gesteld van de plannen en in de gelegenheid gesteld hier vragen over te stellen. Ook de wettelijk verplichte overlegpartners zijn bij de voorbereiding betrokken. In Hoofdstuk 6 wordt aangegeven op welke manier de partijen zijn betrokken en wat met de inbreng uit deze overlegmomenten in het bestemmingsplan is gedaan.


Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 een toelichting gegeven van de planopzet. Daarbij wordt een beschrijving van de plansystematiek gegeven en wordt de juridische regeling nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Historische ontwikkeling

Basis voor de ontwikkeling van de golfbaan is de Herinrichting Noorderpark op grond van de Landinrichtingswet. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Utrecht hebben dit plan op 10 oktober 1995 vastgesteld. In dit Landinrichtingsplan zijn betrokken gronden aangewezen als recreatiegebied.


De gemeente Maartensdijk heeft het Landinrichtingsplan vertaald in het op 26 oktober 2000 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied en deze is vervolgens op 5 juni 2001 door GS van de provincie Utrecht goedgekeurd. Uiteindelijk is het plan in 2010 geheel onherroepelijk geworden.


De betrokken gronden liggen binnen de bestemming 'Stadsrandgebied' met de aanduiding 'dagrecreatie uit te werken'. Hierbij dient het dagrecreatiegebied te worden ingericht t.b.v. de dagrecreatie en sportieve recreatie op basis van een inrichtingsplan.


Een projectgroep (medewerkers van de gemeente Utrecht, recreatieschap Stichtse Groenlanden, HDSR en DLG) heeft in opdracht van de Landinrichtingscommissie Noorderpark een Basisplan opgesteld. Dit basisplan heeft gediend als inrichtings-/uitwerkingsplan en is op 15 februari 2005 vastgesteld door het college van B&W van De Bilt en op 12 april 2005 goedgekeurd door de provincie Utrecht. Onderdeel van dit Basisplan waren o.a. de aanleg van diverse fiets-, ruiter- en wandelpaden, een fietscrossbaan en een parkeerplaats. Vanwege de gewenste voorzieningen is het Basisplan uitgewerkt in een Plusplan, welke tot stand is gekomen na een workshop met een groot aantal betrokken stakeholders (BRU, Provincie Utrecht, gemeenten Utrecht en De Bilt, Staatsbosbeheer, Recreatieschap SGL, HDSR, Copijn BV, Tuincentrum Overvecht en DLG).


In het Plusplan is op het grondgebied van de gemeente de Bilt een reservering opgenomen voor een golfbaan. De locatie hiervoor, circa 15 hectare groot, ligt in de noordoosthoek van het recreatiegebied Ruigenhoek (zie figuur 2.1). Aangrenzend ligt de beoogde entree van het recreatiegebied met de bijbehorende parkeervoorzieningen. In de plannen voor het recreatiegebied moet de golfvoorziening een financiële drager worden voor de rest van het gebied. Daarnaast moet bij de ontwikkeling van de golfvoorziening ruimte worden opgenomen voor een horecafunctie voor het gehele recreatiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Recreatiegebied Ruigenhoek met de reservering voor de golfvoorziening

In het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk 2012 hebben de gronden de bestemming Recreatie - Dagrecreatie. Ook hier is opgenomen dat het gebied moet worden ingericht t.b.v. dagrecreatie en sportieve recreatie. Om de golffunctie mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig omdat het initiatief meer is dan de bestaande recreatieve invulling, die vooral gericht is op wandelen en fietsen.


Recent is de ontwikkeling van een golfbaan opgenomen in het "Toekomstperspectief Noorderpark Ruigenhoek". Deze is op 24 april 2018 door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht en op 8 mei 2018 door de gemeente Utrecht vastgesteld en zal na de zomer van 2018 ook door de gemeente De Bilt worden vastgesteld.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Ruimtelijke opbouw

Het gebied ligt aan de noordelijke rand van de stad Utrecht en is het begin van een groot open veenweidegebied. Het maakt onderdeel uit van Utrechtse Noorderpark en ligt in recreatiegebied Ruigenhoek. Dit recreatiegebied kenmerkt zich door zijn overwegende openheid, maar ook door zijn duidelijke ligging aan de stadsrand en de grote infrastructuur (N230 en A27). Het plangebied zelf bestaat volledig uit grasland met grote, rechte kavelsloten en één watergang. Afhankelijk van waar je staat wordt je beeld bepaald door de openheid van het recreatiegebied en de beslotenheid van de bebouwing langs de Ruigenhoeksedijk, de Koningin Wilhelminaweg en de Gageldijk.


afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Weergave ruimtelijke opbouw rondom plangebied (bron www.google.nl)

2.2.2 Functionele opbouw

Het gebied is in de huidige situatie in gebruik als grasland. Aan twee zijden wordt het begrensd door een fiets-/wandelpad en het achterliggende recreatiegebied. Het plangebied ligt bij de beoogde entree van het recreatiegebied Ruigenhoek. Bij deze entree is reeds een parkeervoorziening van maximaal 500 parkeerplaatsen aangelegd. Ook de toeleidende infrastructuur van de Koningin Wilhelminaweg en de Gageldijk is reeds gedeeltelijk aangepast in het kader van de ontwikkeling van de rest van het recreatiegebied.

2.3 Voorgenomen ontwikkeling

Het grootste deel van het plangebied voorziet in een driving range. De driving range is voor het grootste gedeelte een open grasland waar een intensief maaibeheer wordt gevoerd. Aan de zuidkant van de driving range komt het afslaggebouw. De ligging van het afslaggebouw is bepaald op basis van de zonstand. Om de driving range optimaal te kunnen gebruiken moet worden voorkomen dat tegen de zon ingekeken wordt. Om die reden is de slagrichting op het noorden georiënteerd, in de lengterichting van het slagenlandschap.


Aan de westkant van het plangebied komt een Par 3 baan. Hier komen 9 korte holes met een lengte variërend van ongeveer 55 tot 125 meter. De 9 holes baan zal buiten de greens, tees en zandbunkers worden ingericht met verschillende bosschages, bomen en waterpartijen, allen in noord-zuid richting aangelegd. Daarmee wordt de cultuurhistorische verkavelingsrichting in het plangebied geaccentueerd.


Het GCU ligt bij de beoogde entree van het recreatieterrein Ruigenhoek (Gageldijk te Utrecht). Hier zijn reeds parkeervoorzieningen aangelegd die voorzien in de parkeerbehoefte voor het gehele recreatiegebied, inclusief het GCU. Een horecavoorziening bij deze ingang van het recreatiegebied ontbreekt echter nog. Daarom wordt in het plangebied naast een horecavoorziening voor het GCU ook voorzien in een theehuis voor het bredere publiek van het recreatiegebied Ruigenhoek. Ook komt er een kantoorvoorziening voor Nederland Golft bv. Deze organisatie verzorgt reeds golftrainingen op verschillende golfbanen in Nederland. GCU Utrecht zal fungeren als thuisbasis. Bij de entree komt een hoofdgebouw waarin zowel horecavoorzieningen als de kantoorvoorziening en driving range worden voorzien.


Als extra recreatieve trekker wordt er in de zuidwesthoek van het gebied een extra kleinschalige horeca, bijvoorbeeld in de vorm van een theehuis gerealiseerd. De horeca met een midgetgolfbaan/speeltoestellen en buitenterras biedt vooral zomers ruimte voor recreanten zoals wandelaars en fietsers.


De strook grond in het noordoosten van het plangebied, tussen de bebouwing van de Koningin Wilhelminaweg en de Groenevaart, wordt ingericht als natuurlijke overgangszone. Deze overgangszone behelst een terrein van ruim 2 hectare. De inrichting wordt in overleg met de omwonenden nader uitgewerkt. Voorstel is om hier een natte natuurzone van te maken met een overgangsgebied van water naar grasland. In navolgend figuur is de indeling van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Globale weergave ontwikkeling GCU

2.4 Bouwwerken

In het plangebied zijn vier bouwwerken voorzien:

  • Hoofdgebouw;
  • Vrijstaand gebouw ten behoeve van afslag driving range;
  • Horeca ten behoeve van de bestemming en naastgelegen recreatieterrein;
  • Beheerdersgebouw.

Hoofdgebouw

In het hoofdgebouw bevinden zich de belangrijkste functies van het golfcentrum. Het hoofdgebouw huisvest o.a. de receptie van het golfcentrum alsmede de informatiebalie van de golfschool en een eenvoudige golfgerelateerde shop, waarin onder andere ballen, golfhandschoenen en dergelijke te verkrijgen zijn.


Aan de zijde van de driving range komen de afslagplekken in een aparte vleugel van het gebouw. Hierin is ruimte voor "pro-boxen" (bedoeld voor het geven van privé-lessen), een golfschool (voor groepslessen) en plekken voor golfers die geen les hebben.

De rechter zijvleugel en het middendeel worden twee hoog overdekt (begane grond en eerste verdieping). De linker zijvleugel is op de eerste verdieping niet overdekt.


De horeca is gelegen op de eerste verdieping. Ook is op de eerste verdieping een groot terras met uitzicht over de driving range en golfbaan. Van deze horecagelegenheid wordt gebruik gemaakt door zowel golfers als recreanten van het recreatiegebied (fietser, wandelaars).

Het hoofdgebouw heeft een plat dak. De maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw zal 8 meter zijn. Het hoofdgebouw heeft een maximale footprint van 1.500 m2. Een deel van het gebouw (driving range en terras) zal niet aan alle zijden omsloten zijn.

Vrijstaande gebouwen ten behoeve van afslag driving range

Het losstaande afslaggebouw zal bestaan uit twee lagen afslagplaatsen uitgevoerd met een zo transparant mogelijke overkapping. Het afslaggebouw heeft een maximale footprint van 280 m2. De hoogte van het afslaggebouw is maximaal 7 m. Het gebouw is niet aan alle zijde afgesloten.


Horeca ten behoeve van bestemming en naastgelegen recreatieterrein

Bij de midgetgolfbaan/speeltuin wordt een horecavoorziening ten behoeve van de bestemming en het naastgelegen recreatieterrein gerealiseerd. Hierbij valt te denken aan een theehuis. Deze is gericht op de recreant in het recreatiegebied (fietsers, wandelaars).


Bij het ontwerp van het horecagebouw wordt aansluiting gezocht bij Fort Ruigenhoek en/of de ligging in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De exacte invulling hiervan moet nog nader worden uitgewerkt.


Aan de zuidkant zal een terras worden aangelegd. Het dak van het gebouw zal "groen" zijn (bijvoorbeeld gras of sedum) om een groene uitstraling te krijgen.


Het horecagebouw heeft een maximale footprint van 200 m2. De bouwhoogte is maximaal 7 meter.


Beheerdersgebouw

Het beheerdersgebouw biedt ruimte voor stalling van dagelijkse benodigde onderhoudmachines, toilet-, kleed- en wasruimte, kantine en werkplaats. Naast het gebouw zal er een verhard terrein zijn waar opslagboxen staan voor het opslaan van onder ander dresszand, groenafval en brandstof. Het beheerdersgebouw heeft een maximale footprint van 150 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 m.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt aangegeven met welke beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie en het eigen gemeentelijk beleid rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van bestemmingsplan 'Golfbaan Ruigenhoek'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijks bufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Het Rijk geeft aan dat landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten identiteit geven aan een gebied en culturele voorzieningen en cultureel erfgoed bovendien van groeiend belang zijn voor de concurrentiekracht van Nederland. In de nieuwe structuurvisie is aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief de voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap is echter niet langer een rijks verantwoordelijkheid en laat het Rijk over aan de provincies.


De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten van het landschap. De ontwikkeling is hiermee inpasbaar binnen het beleidskader.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is een van de uitvoeringsinstrumenten die kunnen worden ingezet om het Rijksbeleid in het beleid van lagere overheden te laten implementeren. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden. Anders dan de Realisatieparagraaf dus, waar alleen is aangegeven hoe het beleid zal worden uitgevoerd door het aanreiken van de mogelijke sturingsinstrumenten.


Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Hiermee kan bijvoorbeeld precies aangegeven worden in welke zones bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen bevatten die verdere verstedelijking toestaan. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte.


In de loop van 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en duurzame verstedelijking.


Het plangebied ligt binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De provincie heeft op grond van het Barro de opdracht om voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie de begrenzing nader te bepalen en voor het gebied de kernkwaliteiten verder uit te werken. Vervolgens moet de provincie bij provinciale verordening regels stellen over de inhoud van bestemmingsplannen zodat de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt.


Ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Per 1 juli 2017 is de nieuwe ladder geregeld in artikel 3.1.6 leden 2-4 Bro. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bovendien kan de ladder als katalysator functioneren in de regionale (de)programmering van de verstedelijking.

Als in een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

In artikel 1.1.1 sub i van het Bro is opgenomen wat een stedelijke ontwikkeling is. Onderhavige ontwikkeling wordt niet bij naam genoemd in de definitiebepaling. Blijkens de Nota van Toelichting (2017) worden onder "andere stedelijke voorzieningen" als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro, verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoorsport en leisure. Vanuit deze optiek is de oefengolfbaan met driving range geen stedelijke voorziening waar de ladder voor duurzame verstedelijking op van toepassing is. De bebouwing ten behoeve van deze functie (o.a. horecavoorziening en golfgerelateerde kantoorfunctie) betreft wel een stedelijke voorziening in de zin van artikel 1.1.1 sub i Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom doorlopen. De ladder kent twee treden.

Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Onderbouwing behoefte

De ladder gaat ervan uit dat invulling van ruimtebehoefte in het algemeen het beste op het niveau van de regio kan worden afgewogen. Het kan dan voorkomen dat een ruimtebehoefte die lokaal wordt ervaren, op het niveau van de regio wegvalt. In deze gevallen dient lokaal te worden bekeken of er sprake is van een behoefte. De (kleinschalige) horeca, gekoppeld aan de oefengolfbaan en het naastgelegen recreatiegebied, leent zich louter en alleen al door zijn unieke ligging voor een onderscheidende formule (bijvoorbeeld theehuis). De horecavoorziening zal ondersteunend zijn aan het aangrenzend recreatiegebied en oefengolfbaan. Er zal hiermee geen verdringing optreden van bestaande horecavoorzieningen in De Bilt en Utrecht.

De locatie waar het horecapaviljoen wordt gevestigd bevindt zich buiten het bestaand stedelijk gebied aan de rand van het oefengolfterrein, nabij de parkeerplaats. De parkeerplaats biedt parkeergelegenheid voor recreanten voor het dagrecreatiegebied Ruigenhoek en bezoekers van de oefengolfbaan. Het ligt niet voor de hand om het horecapaviljoen elders binnen stedelijk gebied te realiseren omdat de functies dusdanig met elkaar verweven zijn. Daarnaast moet de horecagelegenheid een economische basis bieden voor het beheer en onderhoud van het recreatiegebied en daarmee de versterking van de landschappelijke kwaliteit en de beleving daarvan.


De kantoorfunctie in het hoofdgebouw is dusdanig aan de golfactiviteit in het plangebied gerelateerd, dat het niet voor de hand ligt deze op grotere afstand van het plangebied in bestaand stedelijk gebied te realiseren.

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan wordt vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.


In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn verwerkt:

  • Hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid
  • Gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van de watersystemen in Nederland
  • Benodigde maatregelen en ontwikkelingen
  • Beheerplannen voor de stroomgebieden
  • Beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico
  • Mariene Strategie
  • Beleidsnota Noordzee
  • Functies van de rijkswateren

In paragraaf 4.13 wordt nader ingegaan op het aspect water met betrekking tot het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. Er zijn sindsdien twee partiële herzieningen vastgesteld. Eind 2016 is een herijking van de PRS vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop. Gestreefd wordt naar een provincie waar ruimte is voor goed wonen, werken en natuur.


Het ruimtelijke beleid resulteert in drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot de volgende belangrijke beleidsopgaven:

  • accent op de binnenstedelijke opgave;
  • behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

Voor het plangebied geldt de laatste beleidsopgave. Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is gewenst omdat deze bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De behoefte aan een aantrekkelijk landelijk gebied wordt versterkt door de vraag naar een tegenhanger voor de grote binnenstedelijke opgave. Uiteraard is daarbij belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. Deze kernkwaliteiten dienen behouden en versterkt te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0006.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0007.png"  

Figuur 3.1 Uitsnede Visiekaart Utrecht 2028

De voorgestane ontwikkelingen zijn verbeeld op de visiekaart. Dit is een globale kaart, passend bij het abstractieniveau van de visie. Het plangebied ligt in het landelijk gebied, in de overgang van Geledingszone naar Westelijk Veenweidegebied en Eemland.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is gelijktijdig met de PRS vastgesteld. Ook hierop zijn sindsdien twee partiele herzieningen vastgesteld en is eind 2016 een herijking vastgesteld. De PRV bevat regels die in acht moeten worden genomen bij het maken van nieuwe ruimtelijke gemeenteplannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren.


Het plangebied is in de verordening aangeduid als 'beschermingszone drinkwaterwinning', 'militair erfgoed', 'mobiliteitstoets', 'Verstedelijkingsverbod landelijk gebied', Bebouwingsenclaves en - linten', 'Groene Hart', 'Nieuwe Hollandsche Waterlinie' en 'recreatiezone'.


Onderstaand is de relevante regelgeving uit de verordening weergegeven.


Artikel 1.6 Mobiliteitstoets

  • a. De toelichting op een ruimtelijk besluit waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, bevat een beschrijving van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben, een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen en een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan.
  • b. Indien uit de in het tweede lid bedoelde analyse blijkt dat er mogelijk sprake is van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een mobiliteitstoets zoals beschreven in bijlage Mobiliteitstoets uitgevoerd. Binnen deze mobiliteitstoets worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen.

Artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur

  • 1. Als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' wordt aangewezen de gebieden 'Historische buitenplaatszones', 'Militair erfgoed', 'Agrarisch cultuurlandschap' en 'Archeologie' waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Cultuurhistorie.
  • 2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.
  • 3. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur, zoals genoemd in de Bijlage Cultuurhistorie.
  • 4. In afwijking van artikel 3.1 kan een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bestemmingen en regels bevatten die binnen de historische buitenplaatszones verstedelijking toestaan, mits dit bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone en de individuele buitenplaats. De verstedelijking is kleinschalig en wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving.
  • 5. In afwijking van artikel 3.1 kan een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bestemmingen en regels bevatten die binnen het militair landschap bij de forten verstedelijking toestaan, mits dit bijdraagt aan het behoud van de cultuurhistorische waarde van het militair landschap. De verstedelijking is kleinschalig en wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving.
  • 6. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Cultuurhistorische hoofdstructuur' bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan, een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en het door de gemeente te voeren beleid ter zake en van de wijze waarop met de bescherming van deze waarden is omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de bijlage Cultuurhistorie.

Artikel 1.8 Landschap

  • 1. Als 'Landschap' wordt aangewezen de gebieden 'Eemland', 'Gelderse Vallei', 'Groene Hart', 'Rivierengebied', 'Utrechtse Heuvelrug' waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Landschap.
  • 2. Een ruimtelijk plan bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap.
  • 3. Een ruimtelijk plan bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap.
  • 4. De toelichting op een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Artikel 1.11 Beschermingszone drinkwaterwinning

  • 1. Als 'Beschermingszone drinkwaterwinning' wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Bodem en water.
  • 2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'beschermingszone drinkwaterwinning' bevat bestemmingen en regels die het waterwinbelang beschermen indien nieuwe functies een verontreinigingsrisico vormen voor het grond- en oppervlaktewater.
  • 3. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'beschermingszone drinkwaterwinning' bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het waterwinbelang rekening is gehouden.

Artikel 3.2 Verstedelijkingsverbod landelijk gebied

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' bevat geen bestemmingen en regels voor verstedelijking, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 3.5 Bebouwingsenclaves en -linten

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

gelijktijdig met de verstedelijking de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd, en

bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten, en

belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

Artikel 3.7 Kernrandzone

  • c. Als 'Kernrandzone' wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Landelijk gebied.
  • d. Een ruimtelijk besluit voor gronden die indicatief zijn aangewezen als 'Kernrandzone' kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, en

de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur, en

tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en

omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.

  • e. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden waar toepassing wordt gegeven aan dit artikel bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied deze toepassing betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan; de ruimtelijke onderbouwing bevat voorts een beschrijving van de in het plangebied voorkomende ruimtelijke kwaliteit en de wijze waarop met het versterken daarvan is omgegaan. Hierbij wordt aangegeven hoe de verstedelijking aansluit op de ruimtelijke en landschappelijke structuur. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

Artikel 3.16 Bovenlokaal dagrecreatieterrein

Als 'Bovenlokaal dagrecreatieterrein' wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Recreatie.

Een ruimtelijk besluit voor gronden die indicatief zijn aangewezen als 'Bovenlokaal dagrecreatieterrein' kan ten behoeve van de dagrecreatieve functie bestemmingen en regels bevatten die ontwikkeling van aan het recreatieve gebruik gerelateerde voorzieningen op bestaande bovenlokale dagrecreatieterreinen toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

de recreatieve waarde van het gebied wordt versterkt, en

de voorzieningen zijn noodzakelijk voor de duurzame exploitatie van het bestaande bovenlokale dagrecreatieterrein, en

de voorzieningen worden zo veel mogelijk op één plek geconcentreerd, op zodanige wijze dat nabij gelegen natuurgebieden worden ontzien, en

de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Bovenlokaal dagrecreatieterrein' bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

Artikel 3.17 Recreatiezone

  • 1. Als 'Recreatiezone' wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Recreatie.
  • 2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Recreatiezone' bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de instandhouding en de bereikbaarheid van bestaande recreatieve voorzieningen.
  • 3. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Recreatiezone' kan bestemmingen en regels bevatten die voorzien in nieuwe bovenlokale recreatieve voorzieningen.
  • 4. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Recreatiezone' kan ten behoeve van bovenlokale recreatievoorzieningen bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • a. de verstedelijking wordt in samenhang met de realisatie van de bovenlokale recreatieve voorzieningen ontwikkeld waarbij de omvang van de verstedelijking in evenwichtige verhouding staat tot de hoeveelheid extra bovenlokale recreatieve voorzieningen, en
    • b. de tijdige realisering van de recreatievoorziening en de duurzame instandhouding daarvan is verzekerd, en
    • c. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • 5. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'Recreatiezone' bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een integrale visie en een beeldkwaliteitsparagraaf maken onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

In de verordening is aangegeven dat een nieuwvestiging van golfterreinen alleen is toegestaan in recreatiezones en kernrandzones.

In Hoofdstuk 4 wordt bij verschillende omgevingsaspecten toegelicht hoe bij de ontwikkeling van GCU rekening is gehouden met de aspecten landschap, natuur, bodem, cultuurhistorie, recreatie en verkeer. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet conflicteert met de provinciale verordening.

3.2.3 De aantrekkelijke regio: Visie Recreatie en Toerisme 2020

De Visie Recreatie en Toerisme 2020 (VRT) schetst de belangrijkste strategische opgaven voor de periode tot 2020:

  • 1. Realiseren van een recreatieve hoofdstructuur (met routes, poorten en TOP's);
  • 2. Ruimte bieden voor de recreatiedruk rondom de steden Utrecht en Amersfoort (vervolg Recreatie om de Stad);
  • 3. Vernieuwing in de natuur (planologische ruimte voor recreatiebedrijven en natuurbehoud en versterking);
  • 4. Beter beleefbaar maken van het groenblauwe landschap;
  • 5. Ondersteunen van ondernemerschap (innovatie, kennisbevordering, ruimte voor nieuw ondernemerschap).

De provincie Utrecht heeft de afgelopen jaren hard gewerkt aan de recreatieve aantrekkelijkheid door onder andere Recreatie om de Stad (RodS) gebieden aan te leggen zoals recreatiegebied Noorderpark. Het recreatiegebied Ruigenhoek is een onderdeel van het Landinrichtingsplan Noorderpark.


Definitie poort

Het plangebied is in de VRT aangewezen als poort. Een poort is in principe een toeristisch-recreatief attractiepunt dat als bestemming functioneert, een knooppunt van wandel-, fiets- en/of vaarroutes treft én waar men het achterliggende toeristisch-recreatieve gebied ervaart. Een poort bestaat uit een cluster van ten minste zelfstandige horeca in combinatie met fiets- en/of kanoverhuur. Een poort bevat ruime parkeergelegenheid en informatie voor recreanten en toeristen over de recreatieve mogelijkheden in het eromheen gelegen bestemmingsgebied. Een poort heeft minimaal een regionaal bereik, wat betekent dat de poort aantrekkingskracht heeft op bezoekers van buiten de gemeente (in een straal van minimaal 30 kilometer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0009.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0010.png"  

Figuur 3.2 Uitsnede Visie Recreatie en Toerisme 2020 Recreatief Hoofdnetwerk: versterken en bewaken

Sommige poorten zijn geen attractiepunt maar vooral functioneel. Ze bevatten diverse voorzieningen om de bezoeker die met openbaar vervoer of de auto komt verder het bestemmingsgebied in te leiden: horeca, informatie en verhuur. De meeste poorten zijn zelf een attractie en houden de bezoeker soms uren vast. Het zijn (erfgoed-)attracties, kastelen en buitens of recreatiegebieden. Ook deze poorten kunnen als uitvalbasis dienen om het gebied verder in te gaan.


Ambitie 2020: ondernemers spelen in op de veeleisende consument en dragen bij aan landschappelijke kwaliteit

Ondernemers vormen bij uitstek de partij die het recreatieproduct voor de consument aantrekkelijk kunnen maken. Daarbij dragen ondernemers en/of private beheerders meer en meer zorg voor het behoud van de kwaliteit van het landschap. Nieuwe financieringsbronnen, die niet van de overheid afkomstig zijn, vormen hiertoe de basis. Bijvoorbeeld in de vorm van een entreeprijs, organisatie van een aantal evenementen, sponsoring en/of het toevoegen en uitbaten van horeca of attracties. Het organiseren en financieren van regionale en lokale marketing wordt een zaak van branchepartijen, bedrijfsleven en gemeenten.


De ontwikkeling van het plangebied, de realisatie van een oefengolfbaan met een horecavoorziening, past binnen de Visie Recreatie en Toerisme 2020, waarin Ruigenhoek is aangewezen als poort.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Plusplan Ruigenhoek

Recreatiegebied Ruigenhoek is onderdeel van het Landinrichtingsplan Noorderpark. De Landinrichtingscommissie voor het landinrichtingsplan uit met als doel het agrarische gebruik te verbeteren en bepaalde delen in te richten voor recreatie en de ontwikkeling van natuur. Voor de inrichting van het gebied heeft de Landinrichtingscommissie in 2006 een Basisplan uitgewerkt. Op grond van het Basisplan worden wandel-, fiets- en ruiterpaden aangelegd. Ook worden kanoroutes aangelegd. Daarnaast zullen er een parkeerplaats een fietscrossbaan en waterbouwkundige bouwwerken, waaronder bruggen, duikers en dammen, worden gerealiseerd.


Vanwege gewenste voorzieningen is het Basisplan uitgewerkt in het Plusplan. In het Plusplan is op het grondgebied van de gemeente De Bilt een reservering opgenomen voor een golfbaan. De locatie hiervoor ligt in de noordoosthoek van het recreatiegebied Ruigenhoek.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Gemeente De Bilt 2030

Op 29 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2030 Behoud door ontwikkeling vastgesteld. Hiermee heeft de gemeente vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening de kaders voor het ruimtelijk beleid vastgelegd.


De gemeente De Bilt is strategisch gelegen in de Noordvleugel van de Randstad en in de directe nabijheid van Utrecht. Tegelijkertijd is de gemeente De Bilt een uitgesproken groene en landschappelijke gemeente, met een grote diversiteit aan karakteristieke landschappen en cultuurhistorische elementen. Deze specifieke karakteristieken maken de gemeente De Bilt tot een aangename en gewilde plek om te leven en geven haar een keur aan kwaliteiten. Een belangrijk doel van de structuurvisie is dan ook om deze waarden in de toekomst te behouden en zo mogelijk te versterken. Dit vertaalt zich in zes speerpunten, namelijk:

  • het landschap als duurzame onderlegger;
  • een sterke sociale cohesie;
  • zes kernen met een eigen gezicht;
  • life-science As als groene loper van De Uithof;
  • goed bereikbaar en leefbaar;
  • een recreatief buitengebied van formaat.


Voor het plangebied zijn 'het landschap als duurzame onderlegger' en 'een recreatief buitengebied van formaat' relevant. Daarnaast volgt uit de structuurvisiekaart nog het aandachtspunt ten aanzien van het versterken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Gezocht zal worden naar middelen om de recreatieve betekenis te vergroten en samenhang en identiteit aan te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0011.jpg"

Figuur 3.3 Structuurvisie De Bilt

3.4.2 Cultuurhistorische waardenkaart

De cultuurhistorische waardenkaart (vastgesteld d.d. 27 oktober 2011) van de gemeente De Bilt bevat de beschrijvingen van vijftig cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente. De beschrijvingen zijn opgesteld in samenwerking met de klankbordgroep landschapsontwikkelingsplan. Het geheel bestaat uit een catalogus van geïllustreerde beschrijvingen, waarderingen, een toelichting en diverse kaarten.


De cultuurhistorische waardenkaart heeft een drieledig doel:

  • 1. het beschrijven en waarderen van belangrijke cultuurhistorische waarden in de gemeente;
  • 2. het informeren van initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, met als doel de ontwikkeling van plannen die rekening houden met de cultuurhistorie;
  • 3. het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de wetgeving.

Onder cultuurhistorische waarden wordt verstaan: de zichtbare historische elementen en structuren die bepalend zijn voor het karakter van de gemeente en voor de 'leesbaarheid' van de geschiedenis. Voorbeelden zijn: monumenten en gebouwen zoals kerken, molens, boerderijen en landhuizen, maar ook landschappelijke zaken, zoals: de bijzondere middeleeuwse verkaveling in het veenweidegebied, historische wegen, de lanen en parken van landgoederen, geriefhoutbosjes, zichtlijnen, en loswallen.


De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een inventarisatie van cultuurhistorische waarden verdeeld in vijf thema's. De vijf thema's zijn zo gekozen dat ze de wordingsgeschiedenis en het huidige karakter van de bewoning in het Biltse het beste weergeven. Het gaat om de volgende thema's:

  • 1. ontginningen, dijken en weteringen;
  • 2. dorpen en gehuchten;
  • 3. (water-)wegen, paden en sporen;
  • 4. Stichtse Lustwarande en Laagte van Pijnenburg;
  • 5. forten, linies en bunkers.

Daarnaast is een 'startlijst' opgesteld. Deze lijst bevat vijftig cultuurhistorische objecten in de gemeente. Het plangebied ligt in de cultuurhistorische objecten 'Regelmatige strokenverkaveling en middeleeuws ontginningspatroon' en de 'Nieuwe Hollandse Waterlinie'.


De voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met de gaafheid van het verkavelingspatroon en de lengte van de kavels en de cultuurhistorische waarde van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hoe er met deze aspecten rekening is gehouden wordt beschreven in paragraaf 4.3.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en mensen te stimuleren om slimme keuzes in hun vervoermiddel te laten maken. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen, te weten bereikbaarheid, leefbaarheid (waaronder verkeersveiligheid) en slimmer reizen.


Concreet vertalen deze thema's zich in het verbeteren van de doorstroming op de Soestdijkseweg, openbaar vervoer tussen station Bilthoven en de Uithof, duidelijkere keuzes tussen functie en inrichting van de weg, verkeerseducatie en een aantrekkelijk fietsnetwerk.


Ten aanzien van het plangebied is de Koningin Wilhelminaweg in de wegencategorisering aangegeven als gebiedsontsluitingsweg. De Koningin Wilhelminaweg is ook aangegeven als hoofdroute voor fietsers.

3.4.4 Een Groener Groenekan

In en om Groenekan speelt een groot aantal ruimtelijke ontwikkelingen. Om de onderlinge samenhang van deze ontwikkelingen in beeld te brengen is besloten tot het opstellen van een dorpsvisie. Er was behoefte aan een meer integrale aanpak.


De visie bestaat globaal uit drie delen: een ruimtelijk, landschappelijk en functionele analyse, een visie op de toekomstige ontwikkeling van (delen van) het dorp en een doorvertaling in bestaand gemeentelijk beleid en lopende en nieuwe projecten. De visie is daarmee een kwalitatief referentiekader voor toetsing van nieuwe initiatieven, nieuw ruimtelijk beleid en nieuwe projecten in en om het dorp Groenekan.


De lokale bevolking, de dorpsraad en de overige lokale belangenorganisaties werden intensief bij het plan betrokken. Het resultaat is een breed gedragen conceptvisie dat door de dorpsraad is omarmd. De visie is op 11 februari 2009 door de dorpsraad aangeboden aan het college van burgemeester en wethouders. De raad heeft de Dorpsvisie Groenekan vastgesteld op 26 maart 2009.


De ruimtelijke structuur van Groenekan (noord-zuid gerichte verkaveling) geeft aanleiding tot een zonering van het gebied in vier noord-zuid gerichte zones. De uitgangspunten zijn voor ruimtelijke kwaliteit zijn verdeeld in vier zones. Het plangebied is gelegen in de recreatieve en agrarische zone, waar het open veenweide landschap een recreatieve en duurzame agrarische functie heeft en wordt aangesloten op het netwerk van paden en routes. In de dorpsvisie wordt aangegeven dat ten zuiden van de Ruigenhoeksedijk, in de Ruigenhoekse Polder, reeds is gestart met de aanleg van een nieuw recreatiegebied (Noorderpark). Binnen deze zone worden recreatieweiden, wandel- en fietspaden, kanoroutes, visoevers en een oefengolfbaan gerealiseerd. Daarnaast is er een parkeerplaats. In de toekomst zullen extra recreatieve voorzieningen gerealiseerd worden.


In de dorpsvisie is rekening gehouden met de aanleg van de oefengolfbaan.

3.4.5 Welstandsnota (december 2013)

De Welstandsnota beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente De Bilt en dient als toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Enkele relevante doelstellingen in de Welstandsnota zijn:

  • de bestaande historische bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk;
  • er dient een heldere scheiding te zijn tussen privé- en publieke ruimten;
  • panden moeten op de openbare ruimte zijn georiënteerd;
  • het historische en afwisselende karakter van het centrum moet behouden blijven;
  • bij verbouw of renovatie moet het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunt worden genomen.

De Welstandsnota wordt gebruik als aanvullend instrument voor het ruimtelijke beheer van het gebied. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' wordt getoetst aan de welstandseisen.


Het plangebied is aangeduid als welstandsgebied 'buitengebied'. Het gehele buitengebied kent een normaal welstandsniveau. Het welstandsbeleid in deze (half) open landschappen is vooral gericht op een zorgvuldige inpassing, rekening houdend met de landschappelijke situatie en zichtbaarheid over een grote afstand. De situering van de bebouwing op de kavel en de relatie met de openbare weg is hier richtinggevend. Omdat het een nieuwe ontwikkeling is zullen aanvullende welstandscriteria worden opgesteld. Dit loopt parallel aan de procedure van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Bij een bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de diverse omgevingsaspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van GCU. Er is dus sprake van een ruimtelijke ontwikkeling en functiewijziging. Gelet hierop is er voor een aantal omgevingsaspecten specifiek onderzoek uitgevoerd. In dit hoofdstuk is per omgevingsaspect een korte onderbouwing van de huidige situatie weergegeven. Resultaten van onderzoeken zijn hier in verwerkt.

4.1 Archeologie

Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed grotendeels bij de gemeente. Sinds 1 september 2007 kent Nederland de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Als instrument om een goed onderbouwde belangenafweging te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een erfgoedverordening. Deze is op 1 oktober 2012 in werking getreden.


In de erfgoedverordening staan beleidsregels welke gekoppeld zijn aan de archeologische waarden op de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de provinciale Archeologische Monumentenkaart (AMK). In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.


Op 28 november 2013 heeft de gemeente De Bilt de Archeologische Beleidskaart vastgesteld. De Archeologische Beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en de te verwachten archeologische situatie binnen de gemeente De Bilt. Ook wordt inzicht gegeven in het reeds verrichte archeologisch (veld)onderzoek in de gemeente. Zo kan de gemeente bij planvorming vroegtijdig en op zorgvuldige wijze rekening houden met archeologie. Op basis van de Archeologische Beleidskaart zijn ook de vrijstellingsgrenzen in de regels van Bestemmingsplan Golfbaan Ruigenhoek bepaald.


Situatie
In het kader van het bestemmingsplan is een bureauonderzoek uitgevoerd om de archeologische verwachtingswaarde van het gebied te bepalen (Grontmij, 23 november 2015). Op basis van dit onderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachtingswaarde geformuleerd.

Prehistorie 

De archeologische verwachting voor het kunnen aantreffen of verstoren van archeologische waarden uit de Midden Steentijd is binnen het plangebied middelhoog. Deze waarden kunnen met name op de (eventueel) aanwezige dekzandkoppen in de ondergrond van het plangebied verwacht worden. Volgens de gemeentelijke verwachtingskaart ligt er in het oostelijk deel van het plangebied een dekzandkop. De periode vóór de Midden-Steentijd heeft een lage archeologische verwachting.


De archeologische sporen uit de Midden Steentijd worden verwacht op of in het zand onder het eventuele veen of de moerige toplaag. De archeologische waarden kunnen bestaan uit een spreiding van (bewerkt) vuursteen of sporen van haardplaatsen of (voedsel)activiteitenzones. De conservering van deze vindplaatsen kan gezien de ouderdom en zandige ondergrond matig tot slecht zijn afgezien van de vuursteenresten.


De archeologische verwachting voor de overige perioden van de prehistorie is voor het plangebied laag. In de ruime omgeving van het plangebied zijn tot nog toe geen archeologische waarden uit deze perioden van de prehistorie aangetroffen. Het is echter niet uitgesloten dat er toch archeologische waarden uit deze perioden binnen het plangebied kunnen worden aangetroffen.


Romeinse Tijd en Vroege Middeleeuwen

De archeologische verwachting voor het kunnen aantreffen van archeologische waarden uit de Romeinse Tijd of Vroege Middeleeuwen is laag. In deze periode maakte het plangebied nog deel uit van een woest veengebied waar de bewoningscondities niet geschikt waren. In de ruime omgeving van het plangebied zijn tot nog toe geen archeologische waarden uit deze perioden aangetroffen.

Middeleeuwen en Nieuwe Tijd

De archeologische verwachting voor het kunnen aantreffen van archeologische waarden uit de Middeleeuwen of Nieuwe Tijd is middelhoog tot laag. Er worden niet direct bewoningssporen verwacht in de ondergrond van het plangebied. Het plangebied is wel in deze periode in cultuur gebracht, dus sporen van de ontginningswerkzaamheden kunnen in de ondergrond worden aangetroffen. De gronden zijn gedurende deze periode voornamelijk ingezet voor de landbouw. Er worden geen nederzettingen verwacht, het is echter niet uitgesloten dat er kleinere geïsoleerde bebouwing of bouwwerkjes kunnen worden aangetroffen. Er wordt geen esdek verwacht binnen het plangebied.


Conclusie

Uit het bureauonderzoek blijkt dat er binnen het plangebied een relatief dunne veengrond of moerige toplaag op een dekzandondergrond voorkomt. In de omgeving van het plangebied liggen diverse dekzandkoppen waarop archeologische sporen uit de Midden Steentijd zijn aangetroffen. Binnen het plangebied ligt volgens de gemeentelijke verwachtingskaart ook een dekzandkop. Op de dekzandkop binnen het plangebied kunnen dus ook sporen uit de Midden Steentijd verwacht worden. Het is daarnaast niet uitgesloten dat er meerdere dekzandkoppen in de ondergrond van het plangebied voorkomen.


Het oostelijk deel van het plangebied heeft volgens de gemeentelijk verwachtingskaart een hoge archeologische verwachting voor sporen van landbouwsamenlevingen (Neolithicum en later). Het westelijk deel heeft volgens diezelfde kaart een lage archeologische verwachting voor de voorgenoemde periode.


Met uitzondering van de Midden Steentijd en in bepaalde mate voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd (sporen van ontginning, landinrichting of landbouwactiviteiten), is de archeologische verwachting voor de overige perioden binnen het plangebied laag. De eventueel aanwezige archeologische sporen kunnen met name in of op het zand verwacht worden.


Volgens het bestemmingsplan "Buitengebied Maartensdijk 2012" geldt er een 'Waarde Archeologie 3' voor het oostelijk deel van het plangebied. De aanwezige dekzandkop ligt binnen deze zone. Indien er binnen het oostelijk deel van het plangebied bodemingrepen of graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 50 cm beneden maaiveld, dan dient die locatie of zone door middel van een verkennend booronderzoek onderzocht te worden. Om die reden is in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Maartensdijk 2012" overgenomen als Waarde - Archeologie 3. Conform de Archeologische Beleidskaart heeft het overige deel van het plangebied een onbekende waarde. Hiervoor is aangegeven dat ruimtelijke procedures die bodemingrepen mogelijk maken dieper dan 50 cm en met een groter oppervlak dan 1.000 m2 vooraf moeten worden gegaan door een archeologisch onderzoek. Om die reden is in de regels van dit bestemmingsplan het overige plangebied aangeduid als Waarde - Archeologie 4.

4.2 Bodem

Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de milieukundige bodemkwaliteit in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden verwijderd.


Sinds 2015 heeft de gemeente De Bilt een Regionale bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota bodembeheer voor haar grondgebied vast. De bovengrond (tot 0,5 meter diepte) in het gehele plangebied valt volgens de bodemkwaliteitskaart onder de klasse 'wonen'. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze voldoen aan de klasse 'wonen'.


Situatie

In het kader van het bestemmingsplan is een vooronderzoek bodem uitgevoerd (Grontmij, maart 2014). Dit vooronderzoek is in september 2014 aangevuld met een addendum (Grontmij, 17 september 2014). Uit dit onderzoek blijkt dat er een aantal verdachte locaties in het plangebied aanwezig zijn:

  • Achter het bestaande kassencomplex was in het verleden ook een kassencomplex aanwezig. Dit kassencomplex is inmiddels verwijderd. Er zijn geen gegevens beschikbaar over een eventueel uitgevoerd onderzoek op deze locatie. De locatie is ondermeer verdacht op het gebruik van bestrijdingsmiddelen, het voorkomen van asbest en mogelijk het gebruik en opslag van stookolie. Ook is er een voormalig puinpad/betonpad aanwezig over het gehele perceel (van noord naar zuid);
  • Op het terrein achter het kassencomplex is een tweetal gedempte sloten gesitueerd. Er zijn geen gegevens bekend over een eventueel uitgevoerd onderzoek ter plaatse van deze beide sloten;
  • Op het perceel aan de zuidoostkant van de locatie (Kavelpad Gageldijk) is een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Verontreiniging bestaat uit lood, PAK en minerale olie. Aanbevolen wordt om een sanering uit te voeren. Op basis van de gegevens beschikbaar bij de omgevingsdienst blijkt dat er inmiddels een BUS-sanering heeft plaatsgevonden. Tevens blijkt dat de gemeente Utrecht ingestemd heeft met het evaluatieverslag over de uitgevoerde sanering. De sanering heeft bestaan uit het aanbrengen van een leeflaag variërend tussen de 0,5 en 0,8 m.; In het zuidwestelijk deel van de locatie is een gedempte sloot (sloot R) aanwezig. Voor deze sloot R is in 2005 een plan van aanpak opgesteld om ondermeer deze spot te saneren. Uit de gegevens beschikbaar op de website van de omgevingsdienst (beoordeling bodemonderzoek) blijkt dat deze sanering nog niet is uitgevoerd. In 2010 is echter wel een afperkend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie. Hieruit blijkt dat het afperkend bodemonderzoek geen aanleiding geeft tot een vervolgonderzoek. Er is sprake van minder dan 25 m3 sterk verontreinigde grond. Daarmee wordt het criterium van een geval van ernstige bodemverontreiniging niet overschreden. De aanwezige verontreiniging is in 2008 al volledig afgedekt met een 0,5 meter dikke leeflaag van gebiedseigen grond.


Conclusie

Op de verdachte locaties is vervolgonderzoek nodig indien daar bodemingrepen of graafwerkzaamheden plaatsvinden. Grond die vrij komt bij graafwerkzaamheden zal binnen het plangebied worden hergebruikt. Daarnaast zal schone grond worden aangevoerd van buiten het plangebied. Omdat golf geen gevoelige functie is vormt de bodemkwaliteit in het plangebied geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.3 Landschap en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Rijksbeleid
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat gemeenten bij het maken van een bestemmingsplan rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van een bestemmingsplan de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn. Daarnaast is het in Bro vastgelegd dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en de bescherming daarvan wordt omgegaan.


Binnen de plangrenzen van bestemmingsplan 'Golfbaan Ruigenhoek' bevinden zich geen waardevaste monumenten (met een beschermde status als gemeentelijk of rijksbeschermd monument) of waardevolle panden en objecten (niet formeel beschermd).

Provinciaal beleid

Ten aanzien van landschap en cultuurhistorie heeft de provincie Utrecht in de provinciaal ruimtelijke verordening vastgelegd waaraan bestemmingsplannen dienen te voldoen. Voor het plangebied gelden regels ten aanzien van cultuurhistorische waarden en ten aanzien van landschappelijke waarden:

  • a. Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHW): het plangebied ligt in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, wat is aangeduid als Militair erfgoed. Voor waarden uit de CHW geldt dat het bestemmingsplan bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van waarden van de CHW. Het bestemmingsplan mag geen nieuwe bestemmingen en regels bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de CHW. In de toelichting van het bestemmingsplan moet worden beschreven op welke wijze aan deze voorwaarden wordt voldaan. Tevens moet worden beschreven welke waarden aanwezig zijn en op welke wijze de gemeente met zijn beleid deze waarden beschermd. Uitgangspunt is behoud door ontwikkeling.
  • b. Landschap: het plangebied ligt in het Groene Hart, aangegeven als waardevol landschap. Voor deze waarden geldt dat het bestemmingsplan bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van waarden van het landschap. Het bestemmingsplan mag geen nieuwe bestemmingen en regels bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van het landschap. In de toelichting van het bestemmingsplan moet worden beschreven welke waarden aanwezig zijn en op welke wijze met de bescherming wordt omgegaan. Uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkeling aansluiting zoeken bij de aanwezige kernkwaliteiten.

Gemeentelijk beleid
In de gemeentelijke 'Erfgoedverordening De Bilt 2010' is de wijze vastgelegd waarop er door de gemeente omgegaan wordt met het gemeentelijk erfgoed, onder meer bij de vergunningverlening. Zo wordt de procedure tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten en de instandhouding hiervan geregeld. Een gemeentelijk monument is een zaak die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, uniciteit, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde. Stads- of dorpsgezichten kunnen ook aangewezen worden als beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast is ook het terrein waarop zich een gemeentelijk monument bevindt onderdeel van het totale monument. In de verordening is vastgelegd dat ook landschapselementen of een samenhangend geheel van landschapselementen aangewezen kan worden als gemeentelijk landschapsmonument. Op grond van de verordening is het verboden een gemeentelijk monument te verstoren en/of te wijzigen zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.


Situatie

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Het plangebied ligt in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is in de provinciale verordening aangeduid als cultuurhistorisch waardevol (Cultuurhistorische hoofdstructuur). In bijlage 6 is een landschappelijke analyse opgenomen waarin de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn beschreven (Sweco, september 2016). Hieronder volgt een korte beschrijving van de in en rondom het plangebied aanwezige elementen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Op korte afstand van het plangebied staan enkele groepschuilplaatsen (bunkers) in het open terrein van recreatiegebied Ruigenhoek. Op iets grotere afstand liggen twee forten: Ruigenhoek (350 meter) en Blauwkapel (200 meter). Rondom de forten ligt een schootsveld. Voor deze schootsvelden golden van oudsher strenge bouwvoorschriften op basis van de Kringenwet uit 1853. Het schootsveld was opgebouwd uit drie ringen. Binnen de eerste ring, op een maximale afstand tot driehonderd meter van de fortgrens, mocht alleen in hout worden gebouwd, zodat de obstakels in alarmsituaties snel konden worden gesloopt of desnoods platgebrand. In de middelste ring (tot zeshonderd meter) mochten alleen bepaalde delen (onderbouw, schoorsteen) van steen worden gebouwd. In de buitenste kring, tot duizend meter, mochten alle obstakels - gebouwen, bomen etc. - in tijd van oorlog zonder meer geruimd worden. Dit heeft er op veel plekken toe geleid dat er ook nu nog een lage bebouwingsdichtheid is binnen deze kringen.

Het plangebied ligt binnen de derde ring van fort Ruigenhoek en binnen de tweede ring van fort Blauwkapel. De feitelijke schootsrichting van Ruigenhoek was naar het noord-noordoosten en naar het oosten gericht (zie figuur 4.2). Het oostgerichte schootsveld ligt over het plangebied van GCU heen. Het schootsveld van fort Blauwkapel ligt in noordelijke richting en ligt daarmee ook over het plangebied heen.

Uit een analyse van de openheid van het landschap blijkt dat de schootsvelden reeds in de huidige situatie vrijwel niet meer zichtbaar zijn. Alleen deelgebied 3 (zie figuur 4.2) ligt nog in een open zichtlijn. Dit is te verklaren doordat de schootsvelden waren gericht op de toegangswegen (accessen). Rondom deze toegangswegen is in de loop van de tijd bebouwing en begroeiing ontstaan. Daarnaast ligt ten noorden, pal tegen fort Blauwkapel, grote infrastructuur (Noordelijke Ringweg Utrecht en A27). Het plangebied zelf is wel open, mede doordat vooruilopend op deze ontwikkeling het kassencomplex midden in het plangebied zijn gesaneerd. Vanaf het omliggende fietspad kan daarom nu het gehele gebied worden overzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0012.png"

Figuur 4.1. Schootsveld met drie kringen rondom een fort (Bron: Kwaliteitsgids Waterlinies, provincie Utrecht)

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0013.png"

Figuur 4.2. Schootsvelden van de forten en een analyse van de openheid van het landschap in deze schootsvelden. Inzet in het grijze vlak is de historische bron waaruit de schootsvelden zijn overgenomen. Rechts de schootsvelden ten opzichte van de drie deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0014.png"

Figuur 4.3 In het plangebied is vooruitlopend op de ontwikkeling van de golfbaan een kassencomplex gesaneerd. Op bovenstaande foto is de fundering daarvan nog goed zichtbaar. Het plangebied is globaal omkaderd.

Slagenlandschap - Groene Hart

De verkaveling van het plangebied is karakteristiek voor een slagenlandschap. Deze verkaveling en de openheid van het gebied maken onderdeel uit van de waarden van het Groene Hart (Landschap). Een beschrijving van de kernkwaliteiten is opgenomen in de landschappelijke analyse in Bijlage 6 Landschappelijke analyse.


Een slagenlandschap is een landschap waarbij verkaveling heeft plaatsgevonden in smalle banen. Deze smalle banen worden slagen genoemd. In het plangebied (met name het westelijk deel daarvan, zie figuur 4.4) en in het grotere gebied daaromheen is deze verkaveling nog goed herkenbaar. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente De Bilt is het slagenlandschap als een van de waarden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0015.png"

Figuur 4.4 Het rode gebied is het onderdeel van het plangebied waar de strokenverkaveling nog herkenbaar aanwezig is.

Molenbiotoop

De molen aan de Ruigenhoeksedijk 32 is in 2012 weer in gebruik genomen. Voor het behoud van deze molen is het van belang dat deze technisch kan blijven functioneren. Een zoveel mogelijk onbelemmerde windtoetreding is daarvoor nodig. Bebouwing en begroeiing in de nabijheid van een molen veroorzaken windbelemmeringen, waardoor rendementsverlies ontstaat.


De biotoop van deze molen ligt binnen dit plangebied. Als gevolg hiervan moet rekening worden gehouden met de molenbiotoop. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is de molenbiotoop opgenomen. Binnen de molenbiotoop gelden de volgende regels voor het bouwen van bouwwerken:

  • binnen een afstand van 100 meter uit de molen, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen zijnde de belt- of stellinghoogte van 3,65 meter;
  • binnen een afstand van 100 - 400 meter vanaf de molen kan met de molenbiotoopformule (zie figuur 4.5) worden berekend wat de maximale aanvaardbare bouwhoogte rond een molen is.


De bouwvlakken in het plangebied liggen op minimaal 490 meter vanaf de molen en vallen daarmee buiten de zone van 400 meter. De molenbiotoop vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van de gebouwen. De maximale hoogte van overige obstakels wordt bepaald door de molenbiotoopformule zoals weergegeven in figuur 4.5. In het geval van dit plangebied geldt dat n = 75 en dat z = 15,2 (gevlucht = 23,10 m (helft is dan 11,55), stellinghoogte = 3,65 m). Op basis van deze formule wordt de hoogte van o.a. de beplanting in het plangebied bepaald, met als minimum 3,65 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0016.png"
Figuur 4.5 Molenbiotoopformule (bron: www.molens.nl).

Inpassing waarden in het plan

In de landschappelijke analyse is van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' en 'Groene Hart' beschreven wat de in het plangebied aanwezige waarden zijn. Vervolgens is van het masterplan voor het golftrainingscentrum aangegeven welk effect deze heeft op de aanwezige waarden. Conclusie van de analyse is dat de aanwezige waarden niet onevenredig wordt aangetast en op enkele punten wordt versterkt (zie tabel 4.1).

Waarden Cultuurhistorische hoofdstructuur   Effecten GCU op de aanwezige waarden  
Nieuwe Hollandse Waterlinie    
Samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen.   Forten, kanalen en dijken komen niet voor in het plangebied. Inundatieveld wel, zie hiervoor het onderdeel landschappelijke waarde hieronder.  
De schootsvelden vanuit de forten.   Alle drie de deelgebieden liggen binnen een schootsveld van Ruigenhoek en/of Blauwkapel. Door bebouwing en begroeiing ligt alleen deelgebied 3 nog in een open schootsveld met zichtlijn. Dit deelgebied wordt ingericht als natuurgebied met lange beplanting, waardoor de openheid wordt behouden.  
Inundatievelden (openheid en waterrijke karakter)   Het gebied is ter voorbereiding van de komst van de golfbaan open gemaakt door de sloop van aanwezige kassen binnen het plangebied. Het plangebied wordt verder zo open mogelijk ingericht, met doorzichten en vergezichten over de kavels. Bebouwing komt aan de rand van het plangebied, waarbij doorzichten worden gecreëerd.
Bestaande sloten worden zoveel mogelijk behouden en op enkele plekken uitgebreid.  
   
landschappelijke waarde   Effecten GCU op de aanwezige waarden  
Groene Hart    
De openheid van het Groene Hart   De openheid van het plangebied is verbeterd door het verwijderen van het kassencomplex in het plangebied. De gebieden met een grote openheid worden vrij gehouden van bebouwingen, bebouwing komt aan de rand van het plangebied, in de hoek van de parkeerplaats. Eventuele beplanting versterken de openheid door de diepte te vergroten.  
De karakteristieke strokenverkaveling, behorende bij het (veen)weidekarakter.   De structuur van de strookverkaveling wordt gehandhaafd. In het plangebied zijn drie verschillende deelgebieden te onderscheiden (zie pagina 14 van de landschapsanalyse). In deelgebied 1 en 3 is de strookverkaveling nog goed zichtbaar aanwezig. In deze deelgebieden wordt de structuur van de sloten zoveel mogelijk gehandhaafd en ingezet om een gebiedseigen karakter te geven aan de golfbaan, waardoor deze waarde zichtbaar blijft. In deelgebied 2 is de strookverkaveling reeds verdwenen.  
De landschappelijke diversiteit   De diversiteit wordt versterkt door behoud van driedeling in het plangebied en de verschillende inrichting van deze deelgebieden.  
De rust & stilte in het Groene Hart.   De functie Golftrainingscentrum draagt door haar extensieve gebruik bij aan het behoud van de rust & stilte in het Groene Hart. Het voorkomt dat andere, meer intensieve ontwikkelingen in dit gebied komen.  

Tabel 4.1 Resultaten analyse effect golftrainingscentrum op in het plangebied aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden.


Conclusie

In de landschappelijke analyse in bijlage 6 is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en het slagenlandschap van Het Groene Hart. Belangrijk onderdeel daarvan is het zichtbaar houden van de strokenverkaveling in het westelijk deel van het plangebied en het zoveel mogelijk behouden van de openheid in het gebied. Dit laatste gebeurt bijvoorbeeld door langs de randen van het plangebied vooral te werken met sloten als afscherming in plaats van hekken en/of opgaande beplanting. Daarnaast is de openheid in het gebied vooruitlopend op deze ontwikkeling versterkt door de sanering van een kassencomplex in het midden van het gebied. In totaal was er circa 11.800 m2 bebouwing aanwezig en was er op het terrein beplanting aanwezig. In dit bestemmingsplan wordt de bouw van maximaal 2.130 m2 aan gebouwen toegestaan, allen aan de rand van het plangebied. Daarmee wordt ten opzichte van de situatie met kassen de openheid van het plangebied versterkt.


Bij de aanplant van bosschages en bij het ontwerp van de gebouwen wordt rekening gehouden met het behouden van zichtlijnen door het gebied heen. De bebouwing is zoveel mogelijk in een hoek van het plangebied gesitueerd, bij de entree van het recreatiegebied en aansluitend op het bebouwde gebied van de Koningin Wilhelminaweg en Gageldijk. Ook het ontwerp van het afslaggebouw van de range houdt rekening met zichtlijnen vanaf het fietspad en een open constructie van het afslaggebouw. Om zicht op het achterliggende gebied te behouden, is het gebouw halverwege opgeknipt.


De 9 holes oefenbaan ligt in het gebied waar de strokenverkaveling nog goed zichtbaar is. Omdat dit door zowel gemeente als provincie als cultuurhistorisch/landschappelijk waardevol is aangeduid, wordt de 9 holes oefenbaan dusdanig ontworpen, dat de sloten zoveel mogelijk behouden blijven. Aan de eis uit de provinciale verordening artikel 1.7 (Cultuurhistorische hoofdstructuur) en artikel 1.8 (Landschap) om de bescherming van de kernkwaliteiten in de regels op te nemen, wordt voldaan via de voorwaardelijke verplichting in artikel 13.2 van de planregels. Hierin is geregeld dat moet worden voldaan aan de voorwaarden uit het 'Inrichtingsplan Aanleg Golf Centrum Utrecht' (Bijlage 1 van de regels). In dit inrichtingsplan is geborgd dat de aanwezige kernkwaliteiten worden beschermd. Daarmee is ook geborgd dat er geen onevenredige aantasting kan plaatsvinden van de kernkwaliteiten.


In algemeenheid is aangesloten bij de inrichting van het omliggende gebied van Recreatiegebied Ruigenhoek (blokvormige waterpartijen, lengterichting bosschages). Ook de driving range en de oefenbaan zijn in de lengterichting gesitueerd. Hetzelfde geldt voor de aan te brengen bosschages. Op die manier benadrukken de nieuwe (zicht)lijnen zoveel mogelijk de verkavelingsrichting van het gebied.

4.4 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen (DuBo) is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en waar het gebouw, maar ook de openbare ruimte, een lange levensduur hebben (bijvoorbeeld door flexibiliteit of goede materiaalkeuze).


Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen belangrijk gevonden. Dit geldt voor zowel gebouwen als voor Grond, Weg en Waterbouw (GWW)-projecten. Gemeente De Bilt heeft ambities geformuleerd en afspraken gemaakt over duurzaamheid bij duurzaam bouwen en GWW-projecten. Naast de gemeentelijke ambities zijn er voor bouwprojecten ook wettelijke eisen van toepassing. De rol van de gemeente is om in overleg met de bouwpartijen te kijken wat de mogelijkheden en kansen zijn voor duurzaam bouwen.
 

Wettelijk kader

Bouwbesluit 2012

De wettelijke eisen volgen uit het bouwbesluit van 2012. Per 1 januari 2015 zijn de eisen ten aanzien duurzaamheid en isolatie aangescherpt. De volgende eisen zijn wettelijk van toepassing:

  • Minimale isolatiewaarden (Rc):
  • Rc=4,5 m2.K/W voor gevels;
  • Rc=6,0 m2.K/W voor daken;
  • Rc=3,5 m2.K/W voor vloeren.
  • Maximale warmtedoorgangscoëfficiënten (Uw):
  • Gemiddelde Uw=1,65 W/m2.K voor alle ramen, deuren en kozijnen;
  • Maximale Uw=2,2 W/m2.K voor afzonderlijke ramen, deuren en kozijnen;
  • Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek.
  • Van de samenstelling van constructieonderdelen van een gebouw met uitsluitend kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan met een totale gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m² is de uitstoot van broeikasgassen en de uitputting van grondstoffen gekwantificeerd volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie Gebouwen en GWW-werken.
  • Een soortgelijke bepaling geldt ook voor woningen. In het kort: de milieuprestatie van het materiaalgebruik dient berekend te worden en dient toegevoegd te worden aan de omgevingsvergunning.


Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin is de eis opgenomen dat de toelichting op een ruimtelijk plan een beschrijving bevat op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3).


Gemeentelijk beleid

Op 26 maart 2015 heeft de gemeenteraad het Duurzaamheidsprogramma 2015-2018 'Groene meters maken' vastgesteld. De twee pijlers van dit programma zijn:

  • 1. Een energieneutraal De Bilt in 2030
  • 2. Stimuleren van een circulaire economie

Zoals aangekondigd in dit duurzaamheidsprogramma heeft de gemeente nieuw Duurzaam Bouwen (DuBo) beleid ontwikkeld. De gemeenteraad heeft het nieuwe DuBo-beleid op 26 mei 2016 vastgesteld.


Ambities duurzaam bouwen

In het nieuwe DuBo-beleid gaat het om voortvarende ambities. Dat betekent een forse, maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. We gaan daarmee een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling. Het streven naar hoge 'rapportcijfers' in GPR gebouw past daarbij. We willen initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan wat wettelijk verplicht is. De ambities zijn in de tabel hieronder weergegeven.

Tabel 4.2: Duurzaam bouwen ambities gemeente De Bilt

Bestaande Bouw   Een verhoging van de GPR-score met 2,5
Minimaal Label B
Streven naar Nul-op-de-Meter-Woningen  
Nieuwbouw   Bij nieuwbouw willen we graag een stapje verder gaan dan bij bestaande bouw en hebben we GPR-ambities per thema:
Gemiddeld over alle thema's een 8*
Minimaal een 9 voor 'energie'
Minimaal een 7 voor 'milieu'
Minimaal een 8 voor subthema 'toegankelijkheid' (onder thema 'gebruikskwaliteit') voor woningen met het predicaat 'levensloopbestendig' en voor publieke gebouwen
* Voor publieke gebouwen gemiddeld een 8,5  


Aanbod gemeente

Het gebruik van GPR gebouw-software wordt gratis door de gemeente beschikbaar gesteld. Hiermee kan initiatiefnemer inzicht verkrijgen in de kansen voor duurzaamheid en gevoel krijgen bij het effect van maatregelen op de GPR-scores. Om een eerste inzicht te krijgen in mogelijke DuBo-maatregelen zijn er voor zowel bestaande als nieuwbouw woningen ook zogenaamde menukaarten (op papier en digitaal) beschikbaar.

Daarnaast biedt de gemeente een vrijblijvend adviesgesprek aan met een energieambassadeur van BENG! of eventueel een gesprek met een DuBo-expert van de Omgevingsdienst.

Situatie

Milieuprestatie Gebouw (MPG)

Vanaf januari 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m2). De verplichting om een milieuprestatieberekening te maken bij kantoorfuncties geldt alleen voor kantoorgebouwen. Gebouwen die dus als hoofdfunctie kantoor hebben. Een milieuprestatieberekening hoeft in dit geval dus niet gemaakt te worden omdat het een nevenfunctie betreft.


GCU is voornemens om via het Committed to Green certificaat zijn ambities op het gebied van duurzaamheid en milieu vast te leggen. Committed to Green is een programma dat is ontwikkeld door de Nederlandse Golf Federatie om golfbaanbeheerders te stimuleren bewust om te gaan met natuur en milieu. Na het doorlopen van het programma kan de internationale certificering door de Golf Environment Organization (GEO) worden aangevraagd. Een verdere uitwerking hiervan moet nog plaatsvinden.


Conclusie

In het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen zal een EPC berekening ingediend moeten worden en mogelijk een MPG berekening (kantoren groter dan 100 m2 en woningen). Bij initiatieven van derden worden zij bij de vergunningaanvraag gestimuleerd om het ambitieniveau 'Voortvarend' toe te passen, dit conform de 'Notitie nieuw DuBo- beleid'.

4.5 Ecologie

Wettelijk kader

Projecten of handelingen dienen te worden getoetst aan de wet- en regelgeving voor natuur. De natuurbescherming in Nederland wordt geborgd via de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet zowel in gebiedsbescherming als in soortbescherming.

Gebiedsbescherming
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. In sommige gevallen is het nodig om voor de ontwikkeling een vergunning aan te vragen.

Soortbescherming
In de Wet natuurbescherming is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen.


De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing te worden aangevraagd.


Situatie

In het kader van het bestemmingsplan is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd in en rond het plangebied van GCU (Sweco, december 2016). Dit natuuronderzoek bestaat uit literatuuronderzoek, een oriënterend veldbezoek en een aanvullend soortgericht veldbezoek. In dit onderzoek is in beeld gebracht welke natuurwaarden er in en rondom het plangebied aanwezig zijn.


Natura 2000

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied en er zijn geen beschermde natuurmonumenten aanwezig. Gelet op aard van de werkzaamheden en de aanzienlijke afstand ten opzichte van het plangebied tot de Oostelijke Vechtplassen, zijn effecten in het kader van de externe werking door verstoring (maximaal enkele honderden meters) vanuit het plangebied uit te sluiten.


Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied ligt niet in de NNN. Omdat binnen de provincie Utrecht geen strikte bepalingen gelden voor externe werking, hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd naar effecten op NNN-gebieden in de omgeving.


afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0017.png"

Figuur 4.5 Ligging Natura 2000 (links) en NNN in de omgeving


Soorten

Uit het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat beschermde soorten in het plangebied kunnen voorkomen of tijdens de werkzaamheden op de werklocaties kunnen verschijnen. Het gaat hierbij om vleermuizen, das, steenmarter, jaarrond beschermde buizerdnesten en vogels, de kleine modderkruiper en platte schijfhoren.


afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0018.png"

Figuur 4.6 Buizerdnesten aan de rand van het plangebied

Conclusie

Natura 2000

De ontwikkeling van GCU heeft geen negatief effect op Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland

De ontwikkeling van GCU heeft geen negatief effect op Natuurnetwerk Nederland.

Soorten

De driving range wordt in de avonduren verlicht. Dit gebeurt door grondlichten, die vanuit de grond omhoog schijnen en gericht worden op de driving range. Door deze opstelling zullen de gesignaleerde vliegroutes van vleermuizen langs het fietspad niet verstoord worden. Door de verlichting op voldoende afstand van de bosschage tegen de kassen te plaatsen, zal ook het buizerdnest niet worden verstoord door de verlichting. Bij de plaatsing van de lichten zal hier rekening mee gehouden worden.


In het plangebied worden verscheidene sloten gedempt. Omdat het gebied geschikt habitat is voor de beschermde soort platte schijfhoren, is een vervolgonderzoek gedaan naar de aanwezigheid van deze soort in de betreffende sloten.


Aanvullend slakkenonderzoek is uitgevoerd om te bepalen of de platte schijfhoren in de watergangen binnen het plangebied voor zou kunnen komen. Uit het onderzoek is gebleken dat in de watergangen in het plangebied geen platte schijfhorens aangetroffen zijn. De algemenere draaikolk schijfhoren is wel aangetroffen. Deze soort is niet strikt beschermd. In dit kader zijn geen negatieve effecten voorzien en hoeven geen vervolgprocedures in gang te worden gezet.


Om verstoring van vleermuizen, vogels en grondgebonden zoogdieren in de aanlegfase te voorkomen, dienen de werkzaamheden overdag uitgevoerd te worden en dient tussen zonsondergang en zonsopgang geen bouwverlichting toegepast te worden, die op watergangen, bomen en struiken kan schijnen.


Om verstoring van vogelnesten in de aanlegfase te voorkomen wordt aanbevolen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (circa maart t/m juni met uitloop tot in augustus) uit te voeren. Als er toch in deze periode gewerkt moet worden, dient het terrein voorafgaand aan de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een deskundig ecoloog. Deze ecoloog kan passende maatregelen opstellen om verstoring van vogelnesten te voorkomen. Dit zal veelal inhouden dat in een deel van het werkgebied tijdens het broedseizoen niet gewerkt kan worden.


Met betrekking tot de kleine modderkruiper, kan gewerkt worden met een goedgekeurde gedragscode in combinatie met een ecologisch werkprotocol. Derhalve is het plan en de werkzaamheden, rekening houdend met bovenstaande, uitvoerbaar.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaats gevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Situatie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bedrijven niet te dicht bij gevoelige functies gesitueerd worden. Bij het milieuonderzoek is gekeken naar de bedrijven en woningen in de nabijheid van het plangebied en is gekeken welke impact de golfbaan met horeca op de omgeving heeft.


In tabel 4.3 is een inventarisatie van de aanwezige functies die milieuhinder kunnen veroorzaken opgenomen (afstand in meters). De golfbaan wordt beschouwd als milieugevoelige functie ten opzichte van geurhinder door 'Fokken en houden van paarden'. De golfbaan en horeca zelf zijn bedrijfsactiviteiten die in relatie staan tot milieugevoelige functies zoals wonen.

SBI- code   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Categorie   Afstanden  
01431   Fokken en houden van paarden   50   30   30   0   50   3.1   50  
931 H   Golfbaan*   0   0   10   0   10   1   10  
561   Horeca   10   0   10   10   10   1   10  

* Dit is inclusief de activiteiten in en rondom het beheerdersgebouw en aanwezige verlichting op het terrein.

Tabel 4.3 Richtafstanden bedrijfsactiviteiten in het plangebied en omgeving

Het plangebied kan volgens de VNG-publicatie beschouwd worden als een rustig buitengebied.


De golfbaan en bijbehorende horeca worden conform de VNG- publicatie ingedeeld in milieucategorie 1. Dit wil zeggen dat de dichtstbijzijnde gevoelige functie (woning) in een rustig buitengebied op 10 meter van de golfbaan met bijbehorende horecavoorziening mag liggen. De woningen liggen op ruime afstand van de golfbaan en de horeca (minimaal 90 meter), aan de richtafstanden wordt dan ook voldaan.


De afstand tussen de omliggende paardenhouderijen en de golfbaan met bijbehorende horecavoorziening dient minimaal 50 meter te bedragen. Deze paardenhouderijen (aan de Ruigenhoeksedijk 42 en 85/87) liggen op meer dan 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtlijnen.


In de avonduren zal er buiten de zomerperiode gebruik worden gemaakt van verlichting. Naast kleinschalige verlichting bij o.a. de gebouwen, zal de driving range in de genoemde periode worden verlicht. De verlichting van de driving range wordt gericht op de baan laag geplaatst (geen hoge lichtmasten). Er wordt voor gezorgd dat verlichting niet op omliggende woningen is gericht. Daarmee wordt overlast zoveel mogelijk voorkomen. Dit zal echter niet voorkomen dat de verlichting ook van buiten het plangebied zichtbaar is.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft bedrijven en milieuzoneringen.

4.7 Geur

Wettelijk kader

Voor geurhinder in relatie tot agrarische bedrijven zijn twee wetten van toepassing, te weten de Wet geurhinder en veehouderijen en het Besluit landbouw. Voor wat betreft geurhinder zijn in deze wettelijke regelingen onder andere afstanden opgenomen waarbinnen geen geurgevoelige bestemmingen toegestaan zijn. In artikel 4 van de Wet geurhinder en veehouderijen is vastgelegd dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ten minste 50 meter moet bedragen. De afstand tussen een geurgevoelig object en een veehouderij binnen de bebouwde kom moet ten minste 100 meter bedragen. Deze afstanden gelden ook voor het Besluit landbouw.


De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Situatie

Uit jurisprudentie (ABRvS, 7 oktober 2009, zaaknr.200900801/1/R3) blijkt dat het niet per definitie zo is dat een golfbaan geen gevoelige functie is. Er zal dus bij de ontwikkeling van de oefengolfbaan, de horecafunctie en de golfgerelateerde kantoorfunctie rekening gehouden moeten worden met de afstand van 50 meter ten opzichte van de omliggende bedrijven.


Nabij het plangebied is aan de Ruigenhoeksedijk 42 het agrarisch bedrijf Stal Ruigenhoek (paardenhouderij) gevestigd en aan de Ruigenhoeksedijk 85/87 is eveneens een agrarisch bedrijf (paardenhouderij) gevestigd. Beide bedrijven liggen op meer dan 50 meter van het plangebied.


De oefengolfbaan met bijbehorende geurgevoelige objecten ligt ver genoeg van de bedrijven om hinder te ondervinden. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt voor het buitengebied een geurnorm van 8,0 ouE/m3. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van Bestemmingsplan Buitengebied Maartensdijk (2012) blijkt dat de geurconcentratie ter hoogte van het plangebied (achtergrondconcentratie) lager is dan 2,0 ouE/m3. De milieukwaliteit wordt daarmee aangeduid als 'redelijk goed'. Anderzijds worden de bedrijven in de omgeving van het plangebied niet beperkt in hun bedrijfsvoering door de te ontwikkelen golfbaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de golfbaan en horecafunctie geen geurhinder ondervindt van omliggende bedrijven. Er wordt een goede leefklimaat geborgd voor de golfbaan en anderzijds worden omliggende agrarische bedrijven niet gehinderd in de bedrijfsvoering als gevolg van de nieuwe geurgevoelige objecten.

4.8 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven;
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het wettelijk kader voor risicovolle bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het transport van gevaarlijke stoffen in de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond het landelijke hoofdwegennet. Met het Btev is voor het transport van gevaarlijke stoffen op de weg, over het water en op het spoor een Basisnet geïntroduceerd. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken.

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0019.png"

Figuur 4.7 Uitsnede Risicokaart provincie Utrecht (bron: www.risicokaart.nl, september 2017), blauwe cirkel geeft ligging plangebied weer

LPG - tankstations

Bovenstaande uitsnede van de Risicokaart van de Provincie Utrecht toont de ligging van het plangebied en de aanwezige risicobronnen. Buiten het plangebied zijn aan de A. Schweitzerdreef, Gageldijk, Rijksweg A27 - oost (Voordaan) en Rijksweg A27 - west (Nijpoort) LPG-tankstations gevestigd. Het bedrijf aan de Gageldijk betreft een bedrijf waar propaanflessen worden gevuld en verhandeld, in combinatie met een tankstation waar ook LPG wordt verkocht. De risico's voor het bedrijfsgedeelte waar propaanflessen worden gevuld zijn vergelijkbaar met die van een tankstation met LPG verkoop. Het plangebied bevindt zich op voldoende afstand, buiten de risicocontour van genoemde inrichtingen. Hierdoor vormen de LPG-stations geen belemmering voor onderhavig plan.

Bedrijven - Overige veiligheidswetgeving

Tegenover de entree van het gebied ligt Zwembad Blauwkapel Groenekan (Koningin Wilhelminaweg 517). Rondom het gebouw ligt geen risicocontour, het plangebied ligt op ruim, 200 meter afstand van het gebouw.


Er zijn in de directe omgeving geen andere bedrijven geregistreerd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks groter dan 3 m3 zijn in dit gedeelte van de gemeente De Bilt niet bekend.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Nabij het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Rijksweg A27 en de N417. De route over de Rijksweg A27 is onderdeel van het landelijke Basisnet Weg. Voor het gedeelte van de A27 nabij het plangebied (tracécode N97) is de contour voor het plaatsgebonden risico 'PR = 10 -6 per jaar' 0 m vanaf de wegas en de 'PR = 10 -7 per jaar' contour 82 m vanaf de wegas. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Ter verbetering van de verkeerscapaciteit zijn er plannen om de A27 te verbreden. In studies die in het kader van deze verbreding zijn uitgevoerd is aangetoond dat na de verbreding de risico's ruimschoots kleiner blijven dan de normen van Basisnet Weg (rapport 'OTB/MER A27/A1 Deelrapport externe veiligheid', Arcadis, nr. B13-Rp-001-D01 d.d. oktober 2010). Het berekende groepsrisico is in de orde van 0,01 maal de oriëntatiewaarde.

De omvang van de gevaarlijke stoffen over de N417 is van zodanig beperkte omvang dat de risico's daarvan zich niet uitstrekken buiten de rijbaan en daarmee geen belemmering voor de omgeving zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Volgens de Risicokaart van de Provincie Utrecht ligt er in of bij het plangebied géén buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen zoals aardgas of benzine waar rekening mee gehouden zou moeten worden. Het gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.

Gevaarlijke stoffen over het spoor

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is een Basisnet Spoor ontwikkeld. Volgens de laatste inzichten maakt de spoorlijn tussen Utrecht en Hilversum geen deel uit van dit Basisnet. Over de spoorlijn tussen Utrecht en Amersfoort worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De plaatsgebonden risico contour 'PR = 10 -6 per jaar' voor alle gevaarlijke stoffen samen ligt op 0 m vanaf de as van het tracé en de 'PR = 10 -7 per jaar' contour op 10 - 34 m vanaf de as van het tracé. Daarom hoeft langs deze spoorlijnen geen rekening gehouden te worden met veiligheidscontouren van een plaatsgebonden risico of met een groepsrisico.

Elektormagnetische straling

Er zijn in de directe omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Conclusie

Het plangebied bevindt zich op voldoende afstand van risicovolle bedrijven en instellingen. Ook vormt het transport van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied geen belemmering voor het plan.


Er zijn in de directe omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

4.9 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.10 Verkeer en parkeren

Kader

De nieuwe functies die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt leiden tot een verkeersaantrekkende werking richting het plangebied. Deze verkeersaantrekkende werking mag niet leiden tot overlast op bestaande wegen.


In het kader van de ontwikkeling van recreatieterrein Ruigenhoek zijn verkeerskundige onderzoeken verricht naar de parkeerbehoefte en de verkeersaantrekkende werking van het recreatiegebied. Op basis daarvan zijn parkeervoorzieningen aangelegd en zijn aanpassingen aan de infrastructuur doorgevoerd. Bij deze onderzoeken is reeds rekening gehouden met de ontwikkeling van een golfbaan binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. In een verkeerskundig onderzoek (Grontmij, juli 2014) is ten behoeve van dit bestemmingsplan onderzocht of de ontwikkeling die nu in het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, past binnen het aantal bezoekers, parkeerplaatsen en verkeersintensiteiten uit de eerder uitgevoerde verkeerskundige onderzoeken.


Situatie

De hoofdentree aan de Gageldijk ligt direct bij de aansluiting op de rotonde met de Koningin Wilhelminaweg (50 km/u-gebiedsontsluitingsweg; onderdeel hoofdverkeersstructuur gemeente De Bilt). De rotonde is als een van de aanpassingen aan de infrastructuur aangelegd in het kader van de ontwikkeling van recreatieterrein Ruigenhoek. Bij de hoofdentree is in dit kader een parkeerplaats aangelegd. De parkeerplaats omvat maximaal 500 parkeerplaatsen, bestaande uit 250 vaste en 250 overloopparkeerplaatsen. Verder zijn ook bij enkele andere bestemmingen in het Noorderparkgebied kleinere parkeerterreinen aangelegd. Onder andere bij de dagcamping, forelvijver en het fort. Deze parkeerplaatsen zijn niet inbegrepen bij de genoemde 500 parkeerplaatsen.


Uit de toetsing in de notitie blijkt dat in de eerder uitgevoerde onderzoeken met een hoger aantal bezoekers voor de golfbaan rekening is gehouden dan welke wordt voorzien voor GCU. Dit is ook terug te zien in het aantal parkeerplaatsen. Wanneer rekening wordt gehouden met de extra bezoekers van GCU, bieden de 500 parkeerplaatsen voldoende capaciteit.


Er is ook gekeken naar de verkeersintensiteiten op de Koningin Wilhelminaweg en Gageldijk. In de huidige situatie rijden er circa 7.000 - 7.500 motorvoertuigen per etmaal over de Koningin Wilhelminaweg. Over de Gageldijk zijn dit er circa 1.400. Voor de Koningin Wilhelminaweg wordt een toename verwacht tot circa 10.500 motorvoertuigen per etmaal in 2030. De Koningin Wilhelminaweg is in het ontwerp VCP van De Bilt aangeduid als gebiedsontsluitingsweg met een maximale wenselijke intensiteit van 15.000 motorvoertuigen per etmaal. Op de Gageldijk wordt een afname verwacht tot 1.100 motorvoertuigen per etmaal in 2030.


De berekende verkeersgeneratie per etmaal is voor GCU hoger dan in de eerdere onderzoeken voor de golfbaan was voorzien. Maximaal was eerder rekening gehouden met 309 motorvoertuigen per etmaal. Voor GCU wordt nu uitgegaan van maximaal 720 motorvoertuigen per etmaal. Dit is een verschil van maximaal 411 motorvoertuigen per etmaal.


Conclusie

Het aantal parkeerplaatsen op de reeds aanwezige parkeervoorzieningen is met 500 parkeerplaatsen voldoende om te voorzien in de huidige behoefte plus de toekomstige behoefte van GCU.


Over een gehele dag gezien worden maximaal 411 extra motorvoertuigen verwacht ten opzichte van de eerdere onderzoeken in het kader van recreatiegebied Ruigenhoek. Over een gehele dag gezien is dit beperkt en geeft dit geen wezenlijk ander verkeersbeeld op de Gageldijk en in het verlengde daarvan de Koningin Wilhelminaweg. De pieken bij het GCU zijn veelal in de weekenden en op vrijdagavond en dus buiten de spitsuren.


De conclusie is dat de ontwikkeling van GCU qua bezoekersaantallen, parkeerbehoefte en verkeergeneratie binnen de reeds uitgevoerde verkeerskundige onderzoeken valt. De naar aanleiding van de reeds uitgevoerde onderzoeken aangelegde parkeervoorziening en aanpassingen aan de infrastructuur voldoen daarmee ook voor de ontwikkeling van GCU. Er worden geen problemen voorzien op de Koningin Wilhelminaweg en de Gageldijk.

4.11 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen.


De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing.


Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk.


Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.


Gemeentelijk beleid
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeursgrenswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting (indien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen).

Situatie

De ontwikkeling van GCU maakt geen geluidgevoelige objecten mogelijk. Ook is geen sprake van een reconstructie van een weg in de zin van de Wet geluidhinder. Vanuit de Wet geluidhinder is geen onderzoek vereist naar de akoestische kwaliteit in of rondom het plangebied.


De ontwikkeling van GCU leidt tot een toename van verkeer, met name op de Koningin Wilhelminaweg en de N230/Bastionweg. Langs de Koningin Wilhelminaweg staan woningen. Ten opzichte van de huidige intensiteit op deze weg (ca 7.000 - 7.500 motorvoertuigen per etmaal) betekent een toename van maximaal 720 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van het GCU een toename van ca 10%. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling (ca 10.500 motorvoertuigen per etmaal in 2030 op de Koningin Wilhelminaweg) is de toename ca 7%. Een toename van de verkeersintensiteit met circa 10% leidt tot een marginale toename van de geluidsbelasting (circa 0,4 dB). Een dergelijke toename is niet hoorbaar ten opzichte van de huidige geluidbelasting.


Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met de geluidwetgeving. De toename van verkeersintensiteit leidt niet tot hoorbare verschillen in geluidbelasting.

4.12 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de 'Wet luchtkwaliteit', als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen. Nieuw is, naast de wijzigingen in de Wet luchtkwaliteit, een aantal nieuwe Ministeriële regelingen en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). Een van deze nieuwe AmvB's is de AmvB 'Niet in Betekende mate' (NIBM). Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden).

Gemeentelijk beleid
De gemeente De Bilt heeft luchtkwaliteitbeleid opgesteld. Hierin zijn nadere eisen vastgelegd voor het realiseren van woningen en andere gevoelige functies nabij drukke verkeerswegen.


Situatie

De ontwikkeling van GCU leidt tot een toename van verkeer, met name op de Koningin Wilhelminaweg en de Gageldijk. In totaal wordt uitgegaan van een toename van 720 motorvoertuigen per etmaal (zie paragraaf 4.10). Voor deze toename is met de 'Niet in betekenende mate tool' berekend wat de gevolgen zijn voor de luchtverontreiniging (NIBM-tool, versie mei 2017). Deze rekentool is ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil.

Uit de berekeningen blijkt dat als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling de toename van de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs de ontsluitende wegen onder de 1,2 µg/m3 blijft. Hieruit volgt dat als gevolg van het plan de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan te realiseren.

Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordening dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.

De Koningin Wilhelminaweg heeft een hoge verkeersintensiteit. Daarnaast ligt het plangebied op circa 300 meter van de Rijksweg A27. Met het rekenmodel GeoMilieu (versie 2.60) is een berekening uitgevoerd. Uit de berekening is af te leiden dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 bevindt.

Uit figuur 4.9 en 4.10 is af te leiden dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevindt.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 µg/m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedragen maximaal 22–24 µg/m3, wat betekent dat wel aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.

Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 µg/m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentraties fijn stof in het plangebied 23 – 24 µg/m3 bedragen, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.

Uit figuur 4.11 is af te leiden dat de jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijn stof (25 microgram per m3) voor het jaar 2015 niet wordt overschreden. Er wordt dus voldaan aan de grenswaarden voor zeer fijn stof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0020.png"
Figuur 4.8 Berekening NIBM-tool

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0021.png"

Figuur 4.9 Concentraties stikstofdioxide in 2015 in en nabij het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0022.png"

Figuur 4.10 Concentraties fijn stof in 2015 in en nabij het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0310.0002BP14001-VG01_0023.png"

Figuur 4.11 Concentraties zeer fijn stof in 2015 in en nabij het plangebied



Conclusie

Op basis van de 'niet in betekenende mate tool' hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. De huidige luchtkwaliteit ligt wat betreft de concentraties stikstofdioxide en fijn stof beneden de wettelijk normen. Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan te realiseren.

4.13 Water

De gemeente De Bilt is niet primair verantwoordelijk voor alle watertaken, maar moet de waterbelangen wel goed beschrijven en afwegen binnen de ruimtelijke ordening. Een van de instrumenten hiervoor is de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat het Waterschap beoordeeld of de waterbelangen voldoende zijn geborgd. De voor de gemeente en waterschap van belang zijnde wateraspecten zijn hieronder beschreven.


Volgens de Wet gemeentelijke watertaken is de gemeente verantwoordelijk voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater en hemelwater. De gemeente mag vervolgens zelf bepalen op welke wijze het ingezamelde hemelwater wordt verwerkt. Verder heeft de gemeente de zorgplicht om structurele problemen als gevolg van een voor de gebruiksfunctie nadelige grondwaterstand in openbaar bebouwd gebied te voorkomen of te beperken.


Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is binnen het plangebied verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en beheer van het waterpeil. Daarnaast is het hoogheemraadschap verantwoordelijk voor het zuiveren van het afvalwater. Het is van belang dat de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie toereikend is voor de toename aan vervuilingseenheden, en dat het afvalwater niet te veel verdund wordt met regenwater.


Het Hoogheemraadschap heeft haar ambities en lange termijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelend doel samenwerken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktesysteem en het zuiveren van afvalwater.


Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.


De provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het beschermen van het grondwater. In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 heeft de provincie het actuele beleid met betrekking tot kwantiteit en kwaliteit van het grondwater opgenomen. In de Provinciale Milieuverordening zijn beschermingszones aangewezen rond waterwinningen. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Daarnaast heeft de provincie Utrecht in 2009 het Provinciaal Waterplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven hoe om te gaan met waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water.


In 2015 is het Deltaprogramma 2015, waar de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie onderdeel van uitmaakt, opgesteld. In deze Deltabeslissing zijn voorstellen ogenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestending opgebouwd en getoetst.


Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2014. Hiermee geeft de gemeente De Bilt invulling aan haar zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het VGR is ook het gemeentelijk afkoppelbeleid beschreven. Afkoppelen van verhard oppervlak gebeurt alleen als het in overeenstemming is met het Convenant Afkoppelen en Infiltreren openbare ruimten op de Utrechtse Heuvelrug. (Dit convenant is opgesteld door Waterschap Vallei en Eem, HDSR, provincie Utrecht, Vitens en gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug.)


Uitgangspunten Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)


In het kader van de watertoets heeft afstemming plaatsgevonden met het HDSR. Hieruit zijn de volgende uitgangspunten naar voren gekomen:

  • De poldersloten kunnen niet in open verbinding worden aangelegd met de Groene Vaart omdat de Groene Vaart een peil heeft van +0,55 m NAP en de polder -0,4 m resp -0,2 m NAP winter/zomerpeil.
  • Voor oppervlaktewater dat gedempt wordt, dient in hetzelfde peilvak weer hetzelfde oppervlak terug gegraven te worden.
  • Alle waterpartijen dienen minstens met elkaar te worden verbonden, zodat al het water meedoet in de berging van de polder.
    Dit kan bereikt worden door de wateren middels duikers met elkaar te verbinden. Vanwege het ecologisch functioneren kunnen lange duikers en doodlopende watergangen beter worden voorkomen.
  • Bruggen over de Groene Vaart moeten minimaal een doorvaarthoogte hebben van 80 cm, vanwege het varend onderhoud.

Aan de westkant van de Groene Vaart bevindt zich een waterkering. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • Beplanting op de waterkering mag niet hoger worden dan 5 meter.
  • De kering blijk uit de laatste metingen te laag te zijn. Op termijn moet deze worden opgehoogd. Om te voorkomen dat de beplanting weer moeten worden verwijderd, wordt geadviseerd om ter plaatse in het werk de kering enkele decimeters op te hogen.
  • Aandachtspunt zijn de sloten haaks op de Groene Vaart tot de waterlijn van de Groene Vaart. Er wordt nog uitgezocht tot hoever deze sloten mogen worden gegraven.


Situatie

De Groene Vaart heeft een peil van +0,55m NAP en de polder heeft een winterpeil van -0,4m NAP en een zomerpeil van -0,2m NAP. De poldersloten staan niet in open verbinding met de Groene Vaart. Het oppervlaktewater dat gedempt wordt, wordt in hetzelfde peilvak weer terug gegraven. Hiermee blijft het oppervlaktewater in het plangebied gelijk (100% compensatie). De nieuwe waterpartijen worden met elkaar verbonden, zodat al het water meedoet in de berging van de polder. Dit wordt bereikt door de wateren middels duikers met elkaar te verbinden.


Door middel van een drainage in de driving range en 9 korte holes baan, wordt het regenwater op de speeloppervlaktes versneld afgevoerd. Met de nieuwe drainage vindt geen verlaging van de grondwaterstand plaats.


De brug over de Groene Vaart heeft en behoudt een minimale doorvaarthoogte van minimaal 80 centimeter, vanwege het varend onderhoud. Aan de westkant van de Groene Vaart bevindt zich een 'overige' waterkering. Uit recente metingen blijkt deze kering te laag te zijn. Op termijn moet deze kering daarom worden opgehoogd. Bij de ontwikkeling van het plan GCU kan er mogelijk beplanting op deze waterkering komen, hiervoor vindt overleg plaats met het HDSR om te bespreken wat hiervoor de mogelijkheden zijn. In het geval beplanting mogelijk blijkt te zijn, adviseert het hoogheemraadschap om ter plaatse in het werk de kering enkele decimeters op te hogen. Daarmee wordt voorkomen dat de beplanting weer moeten worden verwijderd. Voor werkzaamheden nabij de waterkering dient een watervergunning te worden aangevraagd.


De nieuw aan te leggen watergangen in het plangebied zullen worden beheerd door de exploitant. De profilering van de watergangen zal variëren. Op sommige plekken zal een profiel worden gehanteerd overeenkomstig de bestaande sloten, op andere plekken zal een natuurlijke oever worden aangelegd. De Groene Vaart blijft in beheer van het waterschap.


De gebouwen zullen via een persleiding onder de Groene Vaart door worden aangesloten op het bestaande hoofdriool. Regenwater wordt zoveel mogelijk gescheiden afgevoerd naar de watergangen in of rondom het plangebied.


Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied ligt binnen een grondwaterbeschermingszone voor waterwingebied, zoals vastgelegd in de provinciale milieuverordening. Binnen deze zones gelden aanvullende regels ter bescherming van het drinkwater. Het grondwaterbeschermingsbeleid is gericht op het behalen en/of behouden van de goede chemische toestand van het grondwater conform de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water en de Europese Grondwaterrichtlijn. De regels zijn vooral gericht op het risico dat activiteiten aan maaiveld of in de bodem het grondwater aantasten met stoffen of anderszins, waardoor nu of op termijn het te onttrekken grondwater verslechtert.


Met de ontwikkeling van GCU komt er geen verboden bedrijf (inrichting) binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Ook gebruikt GCU geen schadelijke stoffen die in dit beschermingsgebied verboden zijn (bijlage 6 van de Provinciale Milieuverordening (PMV, 2013)). Onkruid verwijderen gebeurt zoveel mogelijk handmatig. Bestrijding van onkruid met bestrijdingsmiddelen gebeurt daardoor slechts beperkt. Daarvoor worden middelen gebruikt die zijn toegelaten in het grondwaterbeschermingsgebied (bijvoorbeeld Primus, Starane). Ook schimmels worden bestreden met middelen die zijn toegestaan in grondwaterbeschermingsgebieden (bijvoorbeeld Signum, Caramba, Chipco green). Voor bemesting wordt gebruik gemaakt van organische meststoffen en organische plantversterkers. In het beheergebouw worden Diesel, Benzine en mengsmeringen opgeslagen ten behoeve van de beheermachines die op het terrein worden gebruikt. Deze stoffen zijn toegestaan in grondwaterbeschermingsgebieden.


Boringen ten behoeve van het gebruik van het grondwater voor beregening van het gebied is in grondwaterbeschermingsgebieden niet toegestaan. Beregening zal daardoor gebeuren door gebruik te maken van het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied.


Het gebruik van bodemwarmtewisselaars en/of bodemenergiesystemen is verboden of aan regels gebonden. Gebruik van deze systemen maakt geen onderdeel uit van het plan.


Boorputten, grond- of funderingswerken mogen niet worden uitgevoerd op een diepte van 40 meter of meer onder het maaiveld, tenzij aan specifieke eisen wordt voldaan. Bij de fundering van de gebouwen zal hier rekening mee worden gehouden.


Afstromend hemelwater van gebouwen en verharding mag niet via diepinfiltratie in het grondwater terecht komen, tenzij wordt voldaan aan specifieke voorwaarden. In het plan wordt dit afstromend hemelwater op het oppervlaktewater geloosd.

Beschermingszone drinkwaterwinning

Het plangebied ligt in de beschermingszone drinkwaterwinning, zoals vastgelegd in de provinciaal ruimtelijke verordening (artikel 1.11). Binnen deze zone gelden extra regels voor het behoud van de kwaliteit van het drinkwater. Bij de afweging van een nieuwe bestemming is het van belang dat met het waterwinbelang in voldoende mate rekening is gehouden. Bij de afweging hieronder is gebruik gemaakt van de stappen uit de Handreiking grond- en oppervlaktewaterbescherming bronnen voor drinkwater bij ruimtelijke plannen (Provincie Utrecht, 27 mei 2017).


Stap 1: beoordeling REFLECT score: In de huidige situatie kent het gebied een agrarisch gebruik. Daarbij wordt gebruik gemaakt van vergelijkbare stoffen als bij de nieuwe functie (organische meststoffen, onkruidbestrijdingsmiddelen en brandstoffen voor machines). De intensiteit van gebruik van deze stoffen neemt echter naar alle waarschijnlijkheid wel toe. Door een duurzaam beheer van de golfbaan wordt het risico op een verhoogde diffuse belasting voorkomen. Onder een duurzaam beheer wordt verstaan: het zo veel mogelijk gebruik van handmatige onkruidverwijdering dan wel biologische bestrijdingsmiddelen, bestrijding op strategische momenten (eind april/mei voordat de onkruiden te groot zijn, en half september, voor de bladval), gebruik van een "voeler"/sensor op de gewasbeschermingsspuit en het gebruik van strijken met een onkruidstick. Daarnaast worden bij de bouw van de nieuwe gebouwen geen uitloogbare materialen gebruikt. Aan de oostzijde van het plangebied wordt een natuurzone ontwikkeld, dit deelgebied heeft een positief effect op het grondwater ten opzichte van het eerdere gebruik.


De gebruikte middelen worden in tegenstelling tot de huidige situatie in het plangebied opgeslagen (in het onderhoudsgebouw). Wanneer hier een calamiteit optreedt, kan er ter plekke een grote hoeveelheid van deze stoffen in het grondwater terecht komen. In dat geval kan het een risico opleveren voor de kwaliteit van het grondwater in de beschermingszone drinkwaterwinning. Het gebouw bevindt zich bij de entree van het gebied en is daardoor in geval van calamiteiten makkelijk bereikbaar. Daarnaast heeft het gebouw heeft een vloeistofdichte vloer, conform het activiteitenbesluit en de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming. Het betreft algemeen gebruikte stoffen, waarvan bekend is hoe men hier mee om moet gaan. Er is daarom geen risico op het gebied van handhaafbaarheid van regels.


Stap 2: Risico-analyse: Voor het gebruik van de stoffen wordt gebruik gemaakt van stoffen die in het gebied zijn toegestaan (zie onder 'grondwaterbeschermingsgebied' hierboven). Om het risico op verontreiniging bij calamiteiten te voorkomen, moet de opslagplaats van de stoffen worden voorzien van specifieke voorzieningen (zoals vloeistofdichte vloeren), conform het Activiteitenbesluit en de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming. De bedrijfsvoering en betrokken instanties (veiligheidsregio, gemeente, waterschap, drinkwaterbedrijf, provincie) zijn op de hoogte van de ligging in een beschermingszone drinkwaterwinning en het geldende calamiteitenplan.


Stap 3: In het kader van het wettelijk vooroverleg en de watertoets heeft afstemming plaatsgevonden met de relevante betrokkenen (Provincie Utrecht, HDSR en Vitens).


Conclusie

In het plan voor GCU wordt voldaan aan de door het waterschap gestelde eisen. De ontwikkeling van GCU is niet in strijd met de regels voor grondwaterbeschermingsgebieden. Ten opzichte van de huidige situatie wordt, door een duurzame bedrijfsvoering en na uitvoering van de juiste maatregelen ter plaatse van de opslagplaats, het risico op het schaden van het waterwinbelang beperkt.

4.14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, die m.e.r.-plichtig zijn (activiteiten genoemd in bijlage C van het Besluit-m.e.r) en activiteiten, die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (activiteiten genoemd in bijlage D van het Besluit-m.e.r).


Voor m.e.r.-plichtige activiteiten geldt dat bij wet is bepaald dat in het kader van de plan- en besluitvorming een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. M.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn activiteiten waarvoor de beslissing of wel of niet de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen niet bij wet vastligt, maar door het bevoegd gezag moet worden genomen. Het bevoegd gezag moet bepalen of er sprake is van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu', die het doorlopen van de m.e.r.-procedure wenselijk / noodzakelijk zouden maken. Dit doet zij op basis van door de initiatiefnemer aangedragen informatie, verzameld in een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Op basis hiervan heeft de gemeente De Bilt besloten dat gezien de te verwachten effecten er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient er in het kader van het bestemmingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.


Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.


Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.


In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. De maatschappelijke aspecten worden aan de hand van de inspraak in Hoofdstuk 6 toegelicht.

Economische uitvoerbaarheid

Voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de ontwikkelaar. De gemeente acht de ontwikkelaar financieel in staat om de ontwikkeling te realiseren. Op deze manier is het kostenverhaal anderszins verzekerd.


Ook de economische haalbaarheid is volgens de gemeente voldoende onderbouwd. Golftrainingscentrum Utrecht richt zich op het bieden van trainingsfaciliteiten voor golfers. Dit concept is anders dan de reguliere golfbaan van 9 of meer holes, waar het businessmodel gericht is op het verkopen van lidmaatschappen. Golftrainingscentrum Utrecht richt zich op losse lessen, het spelen van korte rondjes op de 9 holes baan en op het verkopen van dagkaarten. Dit concept is redelijk uniek in Nederland. In Amsterdam en Rotterdam zijn er twee trainingscentrums met een vergelijkbaar concept (horeca, trainen en kort spelen). Deze banen draaien al enkele jaren succesvol. In Utrecht zijn er overwegend (besloten) 18 holes banen en is er geen trainingscentrum in een straal van 30 km waar men zonder een lidmaatschap welkom is. Voor het primair verzorgingsgebied van een golfbaan wordt doorgaans een straal aangehouden van 20 kilometer (dit komt overeen met ongeveer 30 minuten reistijd). Dit betekent dat er in het verzorgingsgebied van Golftrainingscentrum Utrecht geen directe concurrenten aanwezig zijn.


De horeca op de Nederlandse golfbanen wordt steeds professioneler ingericht en levert een steeds grotere omzet. Op 9-holes banen is de gemiddelde horeca-omzet sinds 2005 met meer dan 30% gestegen. De verwachting is dat een trainingscentrum veel meer bezoekers ontvangt dan een 9 holes baan. Voordeel van een golftrainingscentrum is dat deze een stuk minder afhankelijk is van het weer dan een 9 holes golfbaan. Een golftrainingscentrum is nagenoeg nooit gesloten, terwijl een normale baan gemiddeld 30 dagen per jaar gesloten is. Daarnaast zijn er ook nog de recreanten van het aansluitende recreatiegebied Ruigenhoek. Het recreatiegebied Ruigenhoek is aangelegd in het kader van het Landinrichtingsproject Noorderpark. Hierdoor is het sinds 2009 al een aantrekkelijk gebied voor wandelaars, fietsers, ruiters en kanovaarders.

Hoofdstuk 6 Overlegresultaten

6.1 Overleg met de bevolking

6.1.1 Inloopavond

In de periode 2012 - 2014 zijn door initiatiefnemers informatieavonden georganiseerd voor omwonenden. Op deze avonden zijn de plannen toegelicht voor de ontwikkeling van een golfbaan in het plangebied. De initiatiefnemer voor GCU heeft samen met Recreatieschap Stichtse Groenlanden een dergelijke avond georganiseerd in november 2013.


Op 9 juli 2014 is door de gemeente De Bilt een inloopavond georganiseerd voor de omwonenden. Op deze inloopavond zijn de omwonenden geïnformeerd over het voornemen van de gemeente om mee te werken aan de wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van GCU. De gemeente heeft daarbij een toelichting gegeven op de bestemmingsplanprocedure. De initiatiefnemer van GCU heeft zijn plannen toegelicht.


Naar aanleiding van deze inloopavond zijn bij de gemeente De Bilt specifieke vragen/opmerkingen ingediend. Deze vragen en opmerkingen zijn door de gemeente betrokken bij de afweging van de toelaatbaarheid van het plan.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een ieder van donderdag 25 oktober 2018 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen tot en met woensdag 5 december 2018. Gedurende deze termijn konden er zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad. In de betreffende periode zijn 2 schriftelijke zienswijzen binnengekomen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Deze zijn tijdig ingediend en daarom ook ontvankelijk. De zienswijzen zijn in een Nota zienswijzen voorzien van een gemeentelijke beantwoording (Bijlage 8 van de toelichting).

Naar aanleiding van de zienswijzen is het ontwerpbestemmingsplan op het volgende onderdeel aangepast:

  • Er is één wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de zienswijzen. De kaart in bijlage 1 van het inrichtingsplan (welke als bijlage 1 van de regels bij het bestemmingsplan zit) is aangepast.

6.2 Overleg met instanties

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dienen, ingevolge artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), burgemeester en wethouders te overleggen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. In verband hiermee is het concept ontwerpbestemmingsplan op 3 december 2014 toegezonden aan de hieronder genoemde instellingen, diensten en organisaties.

  • Bestuursregio Utrecht (BRU)
  • Provincie Utrecht
  • Gemeente Utrecht
  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)
  • Recreatieschap De Stichtse Groenlanden
  • Staatsbosbeheer
  • Stichting Groenekans Landschap
  • Welstand en Monumenten Midden Nederland
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Natuur- en Milieufederatie
  • Gasunie
  • KPN
  • Tennet
  • Vitens
  • Kamer van Koophandel

Van de gemeente Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Recreatie Midden Nederland en de Gasunie is een positieve reactie ontvangen, dan wel een reactie dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.


De overige instanties hebben niet gereageerd, met de Provincie Utrecht hebben diverse overleggen plaatsgevonden. Daarbij zijn door de provincie diverse opmerkingen gemaakt op het concept ontwerpbestemmingsplan.


Het plan is op onderdelen gewijzigd en is op 10 april 2018 in het kader van het vooroverleg wederom voorgelegd aan:

  • Provincie Utrecht
  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)
  • Recreatie Midden Nederland


Aanpassingen/aanvullingen n.a.v. reactie Provincie Utrecht en HDSR

Op het ontwerpbestemmingsplan dat op 10 april 2018 is voorgelegd zijn door de Provincie Utrecht en het HDSR enkele opmerkingen geplaatst. De reactie van de Provincie Utrecht en het HDSR heeft aanleiding gegeven het bestemmingsplan en bijbehorend inrichtingsplan op onderdelen aan te passen dan wel aan te vullen. Een en ander is weergegeven in bijlage 7 bij de toelichting.

Hoofdstuk 7 Planopzet

7.1 Algemeen

7.1.1 Inleiding

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting.


De planregels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er kan worden gebouwd. In de planregels is deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de planregels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de planregels te bekijken in samenhang met de verbeelding als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland.


De toelichting geeft achtergrondinformatie bij het plan en laat zien welke keuzes (en waarom) zijn gemaakt ten aanzien van de ruimtelijke situatie/ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied.


Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven.


Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010 is een aantal vergunningen, zoals de bouwvergunning, sloopvergunning en aanlegvergunning, alsmede de flexibiliteitsbepalingen uit de Wro opgegaan in de omgevingsvergunning. Deze in de Wabo opgenomen vergunningen en de daarbij behorende systematiek zijn in het bestemmingsplan verwerkt.


De SVBP2012 en het Bro bevatten onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingsplan. Dit betreft:

  • begrippen: (SVBP2012);
  • de wijze van meten (SVBP2012);
  • anti-dubbeltelregel (Bro);
  • overgangsrecht (Bro).

De SVBP2012 geeft een verplichte indeling van de hoofdstukken van de planregels uit oogpunt van leesbaarheid en raadpleegbaarheid:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels (begrippen; wijze van meten);
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels (anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels);
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (overgangsrecht en slotregel).

De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen.

7.2 Inleidende regels

7.2.1 Begrippen

Geeft de betekenis van een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor is de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot. Een deel van de begrippen is afkomstig van de RO Standaarden 2012. Deze begrippen, bijvoorbeeld de begrippen 'bouwen' en 'gebouw', dienen verplicht te worden overgenomen (als ze worden gebruikt in de bestemmingsplanregels). De overige begrippen sluiten zoveel mogelijk aan op het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012'.

7.2.2 Wijze van meten

Geeft aan hoe bepaalde maten dienen te worden berekend. Ook hier geldt dat de RO Standaarden 2012 voor een deel van de gebruikte maten een verplicht over te nemen omschrijving bevat. Voor het overige is aangesloten op het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012'.

7.3 Bestemmingsregels

In de planregels is de beschreven ontwikkeling vertaald in de bestemmingsregels. In deze paragraaf is een toelichting gegeven op de afzonderlijke bestemmingsregels die in de planregels zijn opgenomen.

7.3.1 Natuur

De bestemming 'Natuur' is toegekend aan het perceel tussen de Groene Vaart en de bebouwing aan de Koningin Wilhelminaweg. De inrichting wordt in overleg met de omwonenden nader uitgewerkt. Gedacht wordt aan een natte natuurzone met een overgangsgebied van water naar grasland. Binnen de zone zijn geen gebouwen toegestaan, maar wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 3 meter.

7.3.2 Sport

De bestemming 'Sport' is opgenomen voor het grootste deel van het plangebied. Binnen deze bestemming kan o.a. de driving range, de korte holes golfbaan en de bijbehorende bebouwing, inclusief horeca, golfgerelateerde kantoorfunctie en golfgerelateerde detailhandel, worden gerealiseerd. Voor de gebouwen is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de gebouwen en bijgebouwen mogelijk worden gemaakt. Ook overige groenvoorzieningen en water wordt binnen deze bestemming gerealiseerd.

7.3.3 Water

De bestemming 'Water' is gebruikt voor de hoofdwatergang Groene Vaart. Op gronden met de bestemming 'Water' zijn uitsluitend overige bouwwerken toegestaan als bruggen en duikers.

7.3.4 Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Voorafgaand aan ingrepen zal archeologisch vooronderzoek verricht moeten worden. Om dat af te dwingen, is in het bestemmingsplan een omgevingsvergunning opgenomen.

7.3.5 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkeringen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering langs de Groene Vaart.

7.4 Algemene regels

7.4.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelbepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis is gesteld.

7.4.2 Algemene bouwregels

Hierin is een algemene regeling opgenomen voor afwijkende (bestaande) maten en afstanden.

7.4.3 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels worden de regels opgenomen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen worden in de algemene aanduidingsregels geregeld omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen. De volgende aanduidingsregels zijn opgenomen:

  • Gronden met de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’ zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mede bestemd voor de waterwinning en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.
  • Ten behoeve van het drinkwaterwingebied Groenekan is een milieuzone - beschermingszone drinkwaterwinning opgenomen.
  • Ten behoeve van de molen aan de Ruigenhoeksedijk is een vrijwaringszone – molenbiotoop opgenomen.
7.4.4 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel omvat een afwijking bij een omgevingsvergunning voor onder andere het overschrijden van de maatvoeringsbepalingen en het toestaan van nutsvoorzieningen. Deze regels worden opgenomen om meer flexibiliteit in het plan te genereren en kleine afwijkingen van de planregels toch mogelijk te maken. Voorbeelden zijn het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut en het overschrijden van de in dit plan aangegeven maten, minimale en maximale afmetingen van bebouwing en terreinen met maximaal 10%. Verder is hier een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor telecommunicatiemasten.

7.4.5 Algemene gebruiksregels

Als strijdig gebruik zijn aangemerkt seksinrichtingen, het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte en gebruik van bepaalde gronden als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.


Via een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat de inrichting van het terrein voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in het 'Inrichtingsplan Aanleg Golf Centrum Utrecht' (bijlage 1 van de regels). Daarmee is ook de bescherming van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden geborgd.

7.4.6 Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De volgende wijzigingsbevoegdheid is opgenomen:

  • de overschrijding van bestemmingsgrenzen met maximaal 5 m.
7.4.7 Algemene procedureregels

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen aan te verlenen omgevingsvergunningen.

7.5 Handhaving

Bij raadsbesluit van 18 december 2008 is de Kadernota integrale handhaving vergunningen en toezicht vastgesteld. Deze nota verklaart ondermeer de reeds in de Kadernota handhaving van 28 november 2002 vastgestelde uitgangspunten voor de handhaving van bestemmingsplan- en bouwregelgeving mede van toepassing op het milieutoezicht. De gezamenlijke Kadernota's hebben tot doel de handhaving van bestemmingsplan-, bouw- en milieuregelgeving te bevorderen.

Met het vastleggen van regels in het bestemmingsplan heeft de gemeente zichzelf de beginselplicht opgelegd de naleving van bestemmingsplanregels te controleren en, waar nodig, te handhaven. De gemeente heeft naast deze toezichtstaak ook een toezichtsbelang. De vele claims op de schaarse ruimte en de daarmee gepaard gaande dreigende achteruitgang van de kwaliteit van het gebied vragen om een duidelijke samenhangende visie van het gemeentebestuur op de inrichting en het gebruik van het gemeentelijk grondgebied. Onderdeel van een dergelijke visie is het toezicht op en in het verlengde daarvan de handhaving van de regelgeving.

In de Kadernota handhaving zijn vijf doelstellingen geformuleerd, die worden nagestreefd bij de uitvoering van handhaving binnen de gemeente De Bilt:

  • het creëren van politiek, ambtelijk en maatschappelijk draagvlak voor de naleving van regels;
  • het verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • het waarborgen van de rechtszekerheid van burgers;
  • het waarborgen van gelijke behandeling van burgers;
  • het beperken van schadeclaims.

Voor het bestuursrechtelijke en strafrechtelijk instrumentarium in het kader van de handhaving wordt verwezen naar de Nota handhaving. Voor de concrete nalevingsstrategie wordt verwezen naar het Nota integrale handhaving De Bilt 2015-2019 en het Uitvoeringsprogramma 2015.