Plan: | Lindenlaan 63 te Groenekan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0310.0002BP13011-VG01 |
De aanleiding voor het opstellen van een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' wordt gevonden in de voorgenomen ontwikkeling van twee woningen aan de Lindenlaan 63 te Groenekan. In 2010 heeft de gemeente De Bilt een initiatief tot functiewijziging van de locatie aan de Lindenlaan 63 te Groenekan ontvangen. In de periode na indiening van het initiatief, heeft de ontwikkeling enige tijd stil gelegen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt heeft op 25 juni 2013 formeel besloten om, onder voorwaarden, medewerking te verlenen aan het initiatief tot functiewijziging. De voorwaarden die het college stelt bij het verlenen van medewerking zijn dat:
Ten aanzien van punt 4 moet opgemerkt worden dat de bedoelde natuurcompensatiemaatregel wordt geeffectueerd door middel van een overeenkomst met de Stichting het Groenekans Landschap. De Stichting het Groenekans Landschap wordt eigenaar van de groengekleurde gronden zoals weergegeven op figuur 1.4 (ofwel de bestemming “Natuur”). Naast het eigenaarschap neemt die stichting ook het beheer op van die gronden op zich. De beoogde natuurontwikkeling past in de doelstelling van de Stichting het Groenekans Landschap. De initiatiefnemer levert de gronden geheel “natuurrijp” op. Dat betekent dat de aanwezige fundamenten van bebouwing en overige obstakels verwijderd zijn en de grond schoon wordt opgeleverd. Natuurontwikkeling wordt doorgaans geregisseerd door de natuur zelf. Dat is dan ook het uitgangspunt voor de natuurstrook achter de nieuw te bouwen woningen aan de Lindelaan 63. Door middel van het opleggen van de bestemming “Natuur” en tevens het overdragen van de gronden aan Stichting het Groenekans Landschap is de natuurcompensatieregel geborgd. Derhalve is het voor dit plan niet noodzakelijk om een natuurontwikkelingsplan op te stellen.
Op bovengenoemde locatie is een voormalige kwekerij gevestigd. De kassen behorend bij die kwekerij worden op dit moment als opslagruimte verhuurd door Tuincentrum Hans Haaksman B.V. De oppervlakte van het plangebied is 6.744 m2, de bedrijfsbebouwing op het perceel beslaat een oppervlakte van circa 3.300 m2. Een mogelijke uitwerking van de nieuwe situatie is weergegeven in figuur 1.1.
Concreet moet het in dit plan beschreven initiatief, niet-agrarische bedrijfsbeëindiging in combinatie met vervangende woningbouw mogelijk maken. Daarnaast is de initiator bereid om een deel van de perceel over te dragen aan de Stichting het Groenekans Landschap. Die stichting neemt de natuurontwikkeling op de achterste delen van het perceel waar nu nog kassen staan voor haar rekening, hierdoor worden twee natuurzones met elkaar verbonden. In het plan worden in de rooilijn van de Lindenlaan twee woningen in één bouwmassa gerealiseerd. De huidige opstallen en bedrijfsbebouwing worden gesloopt, wat betekent dat het initiatief ook een bijdrage levert aan de ontstening van het buitengebied. Om de functiewijzing van 'Bedrijf' naar 'Wonen' mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Dit document beschrijft die partiële wijziging.
Figuur 1.1 Indicatieve impressie van de voorgenomen woningbouw, op de achterste grijze vlakken wordt een verbinding tussen twee natuurzones aangelegd, bijgebouwen zijn toegestaan tot een afstand van vijftig meter achter de voorzijde van het perceel
De Lindenlaan vormt een deel van de oostelijke begrenzing van het plangebied. Voor het overige deel wordt de oostelijke begrenzing gevormd door het woonperceel Lindenlaan 61. Dat woonperceel fungeert ook als een deel van de zuidelijke begrenzing van het plangebied. Het overige deel van de zuidelijke begrenzing wordt gevormd door agrarisch gebied. Dat agrarisch gebied vormt ook de westelijke en een groot deel van de noordelijke begrenzing van het plangebied. Tot slot wordt het laatste deel van de noordelijke begrenzing van het plangebied gevormd door Tennispark Voordaan. Kadastraal is het perceel waarop bovengenoemd initiatief betrekking heeft bekend als 'MTD02N 01441', in het register van het Kadaster is het bedrijf gerangschikt onder de bestemming 'bedrijven'. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 De rode lijn geeft de globale ligging van het plangebied weer. De snelweg links in beeld is de snelweg A27 met tankstation Voordaan.
Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' van toepassing. Op 30 oktober 2014 is dat bestemmingsplan vastgesteld. In dat bestemmingsplan (figuur 1.3) heeft het plangebied voor een deel de bestemming “Bedrijf” en voor een deel de bestemming “Agrarisch met waarden - 2”. Op het plangebied zijn onderstaande dubbelbestemmingen van toepassing:
In het bestemmingsplan 'Maartensdijk Buitengebied 2012' wordt het plangebied omringd door gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden – 2”, “Sport” en “Wonen”.
Figuur 1.3 Uitsnede van het geldend bestemmingsplan. Het rode kader geeft de ligging en huidige bestemming van het plangebied weer
Dit bestemmingsplan bestaat, zoals ieder ander bestemmingsplan, uit drie onderdelen:
De verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan is gevisualiseerd in figuur 1.4 . Een grotere weergave van de verbeelding is ook opgenomen in dit document.
Figuur 1.4 Verbeelding
De op de groen gekleurde gronden worden na “natuurrijp” te zijn gemaakt door de initiatiefnemer, overgedragen aan de Stichting het Groenekans Landschap. Als nieuwe eigenaar van de gronden wordt de Stichting het Groenekans Landschap verantwoordelijk voor de uitvoering van de natuurcompensatiemaatregel (aanleg natuurzone) en het beheer van die natuurzone. De geel gekleurde gronden op zijn bestemd voor de functie “Wonen” met bijbehorende voorzieningen.
Het primaire doel van de toelichting is om het plan te verduidelijken en de gemaakte keuzen te verantwoorden. De planregels en de verbeelding zijn het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Dit inleidende hoofdstuk wordt gevolgd door een hoofdstuk (hoofdstuk 2) waarin, op basis van de ontstaansgeschiedenis en het landschap, een overzicht van de ruimtelijke structuur van het plangebied wordt gegeven. Dat hoofdstuk wordt gevolgd door hoofdstuk 3 waarin het relevante beleid wordt geanalyseerd. Informatie over de voor dit initiatief relevante milieuaspecten is opgenomen in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven. Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Om te onderzoeken of het initiatief tot woningbouw aan de Lindenlaan 63 te Groenekan haalbaar is, zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Die onderzoeken zijn als bijlage opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Waar nodig is naar deze bijlagen verwezen.
Geologie en bodemopbouw
Het buitengebied van Groenekan is onderdeel van het zogenoemde Noorderparkgebied, dat is een overgangsgebied tussen de hooggelegen Utrechtse Heuvelrug en het laaggelegen Vechtplassengebied. Dit gebied is ontstaan als gevolg van vijf opeenvolgende geologische processen:
Het plangebied zelf ligt op een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden op de overgang van het pleistocene zand naar het holocene veen. De bodem in de omgeving van het plangebied is opgebouwd uit leemarm matig fijn zand, zwak lemig zand en laarpodzolgronden. De bovenlaag van de bodem onder het plangebied is humushoudend. Laarpodzolgronden waren in het verleden vaak afgedekt door veen. Na de vervening zijn deze gronden ontgonnen en hebben door bemesting een ca. 40 cm dikke humushoudende bovengrond verkregen. Onder de humeuze bovengrond komt een tot 50 cm dikke B-horizont voor. In het plangebied zelf en in de omgeving van het plangebied zijn geen natuurlijke landschapsvormen herkenbaar.
De ontginningsgeschiedenis
Het plangebied en omgeving werd acht- tot tienduizend jaar geleden bewoond door jagers en verzamelaars. Deze jagers en verzamelaars bewoonden de hoge en droge dekzandruggen. Daarna was het gebied voor de landbouwers, vanaf het Neolithicum, minder aantrekkelijk, waarschijnlijk omdat het gebied vernatte en veranderde in een veenmoeras.
Het plangebied en omgeving werd vanaf Late Middeleeuwen ontgonnen. De ontginningsbasis was de Hoofddijk, van waaruit het gebied zich in noordelijke richting uitbreidde. Het plangebied ligt in het ontginningsblok Oostveen. Oostveen maakt deel uit van de derde ontginningsslag, waarvoor de Bisschopswetering of Oude Wetering als basis diende. De gronden zijn ontgonnen in de tweede helft van de 14e eeuw.
Op de kadastrale minuut uit 1811-1832 is het plangebied in gebruik als bos. Het zijpad dat begint tegenover Lindenlaan 61 en zuidoostelijke richting slingert werd in een contract van 1795 "Middelslingerlaan" genoemd. Het bosperceel heette waarschijnlijk het 'Bovenbos' en is aangelegd tussen 1770 en 1795. Door het Bovenbos liep een aantal paden, één van die paden liep over het plangebied.
Het Bovenbos werd in 1919 verkocht, en in 1924 doorverkocht aan een houthandelaar. Het bosperceel is destijds mogelijk gekapt. Nu is het bos in ieder geval vrijwel geheel verdwenen en zijn de paden niet meer aanwezig. Het bos heeft plaatsgemaakt voor diverse gebouwen, een tuinderij en sportvelden.
De Lindenlaan is onderdeel van het oude lanenstelsel van het landgoed Voordaan. Dat landgoed ligt aan de noordzijde van de Groenekanseweg in het dorp Groenekan. De ruimtelijke structuur van het, in de 19e eeuw gestichte, landgoed volgt grotendeels de middeleeuwse, langgerekte en haaks op de weg staande verkaveling. Achter het landhuis ligt een landschappelijk ingericht landgoedpark met bospercelen, open weiden, vijvers en slingerpaden. De slingervijver loopt voor een deel door de later aangelegde villawijk heen. In het begin van de 20ste eeuw is het landgoed opgedeeld in meerdere percelen.
Het plangebied Lindelaan 63 te Groenekan is op de archeologische beleidskaart gelegen in een zone die wordt aangemerkt als een zone met een archeologische waarde (Archeologische Waarde 1). Het plangebied maakt deel uit van een landgoed. Concreet betekent dit dat bij bodemingrepen met een omvang van meer dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter beneden het maaiveld archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Aannemelijk is dat de voorgenomen ontwikkeling de vrijstellingsgrenzen overschrijdt (omvang van meer dan 50 m2 en ingrepen in de bodem die dieper gaan dan 0,5 meter). Archeologisch (voor)onderzoek is dan noodzakelijk. Bij overschrijding van de vrijstellingsgrenzen is het raadzaam om archeologisch bodemonderzoek uit te laten voeren, eventueel aangevuld met verkennend en karterend bodemonderzoek. Op basis van de rapportage die uit dit onderzoek voortkomt kan het bevoegd gezag beslissen of aanvullend onderzoek noodzakelijk is.
Dergelijk onderzoek is uitgevoerd. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied is gelegen op een dekzandvlakte op de rand van landgoed Voordaan. Die dekzandvlakte kent een middelhoge verwachting voor vondsten uit de tijd van de jagers/verzamelaars. Als gevolg van de ligging van het plangebied in landgoed Voordaan kunnen in de bodem onder het plangebied ook resten van 18e en 19e tuinaanleg te vinden zijn. In aanvulling op het bureauonderzoek zijn in het plangebied zes boringen tot een diepte van 140 centimeter onder maaiveld gezet. Uit de analyse van deze boringen bleek dat in een groot deel van het plangebied de bodem omgewerkt is tot in de C-horizont. In geen van de boringen zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten aangetroffen. Tevens zijn er geen aanwijzingen voor restanten van 18e of 19e eeuwse tuinaanleg gevonden.
In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de uitkomsten van het archeologisch onderzoek.
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Utrecht is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als agrarisch cultuurlandschap, dit omdat het gebied wordt gekenmerkt door een strokenverkaveling. Daarnaast is het plangebied gelegen in een inundatiegebied dat bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie hoort, in die zin is het plangebied ook gelegen in een gebied dat is aangeduid als militair erfgoed.
Naast de provincie Utrecht heeft ook de gemeente De Bilt een Cultuurhistorische waardenkaart. De cultuurhistorische waardenkaart bevat de beschrijvingen van 50 cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente De Bilt, onderverdeeld in vijf thema's. Voor het plangebied zijn de volgende thema's en cultuurhistorische waarden relevant:
De opstallen in het plangebied zijn verder niet aangemerkt als gemeentelijk monument of als rijksmonument.
In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de uitkomsten van de onderzoeken naar cultuurhistorie.
Weg- en railverkeer
De Lindenlaan waaraan het plangebied is gelegen vervult een functie als ontsluiting van de aan die laan gelegen percelen. Op circa 150 meter van de westgrens van het plangebied ligt de rijksweg A27, deze weg is van nationale betekenis. Met uitzondering van geluid (zie paragraaf 4.11) heeft de rijksweg geen effecten op het plangebied.
Aan de oostzijde van de rijksweg A27 ligt de spoorlijn Utrecht-Hilversum, deze spoorlijn heeft echter ook geen betekenis voor het onderhavige initiatief.
Leidingen
In of nabij het plangebied lopen geen ondergrondse buisleidingen waarvan de risicocontouren binnen de grenzen van het plangebied vallen. In of nabij het plangebied bevinden zich verder geen hoogspanningslijnen.
Bij het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' is in het kader van artikel 3.2 Awb informatie over de in het bestemmingsplangebied aanwezige functies, bebouwing en waarden verzameld. Deze paragraaf biedt een overzicht van die aanwezige functies, bebouwing en waarden die relevant zijn voor het onderhavige initiatief.
Met name deel van de Lindenlaan dat het dichts bij de Kastanjelaan ligt, kent veel woonfuncties. Ook het plangebied grenst aan de zuidzijde voor een deel aan gronden die bestemd zijn met de functie 'Wonen'. Verder wordt de Lindenlaan gekenmerkt door een variatie aan bestemmingen.
Deze paragraaf beschrijft de landbouwsituatie in en om het plangebied. De gegevens zijn gebaseerd op de gegevens zoals zij voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Maartensdijk 2012' geïnventariseerd zijn.
Verspreid door het gebied waarop bovengenoemd bestemmingsplan van toepassing is, zijn circa 90 agrarische bedrijven aanwezig. Het merendeel betreft bedrijven voor het fokken en houden van rundvee, maar ook het fokken en houden van varkens en kippen komt voor in het gebied waarop bovengenoemd bestemmingsplan van toepassing is. Daarnaast komen er ook intensieve veehouderijen en agrarische bedrijven met intensieve veehouderij als nevenactiviteit voor. In aanvulling daarop zijn er in het gebied waarop eerdergenoemd bestemmingsplan van toepassing is ook enkele paardenhouderijen en -fokkerijen, akkerbouwbedrijven en glastuinbouwbedrijven gevestigd.
Op circa 400 meter van het plangebied bevindt zich, aan de Vijverlaan, een agrarisch bedrijf. Daarnaast ligt op circa 600 meter van het plangebied, aan de Groenekanseweg, ook een agrarisch bedrijf. Het dichtstbijzijnde in het Bestand VeehouderijBedrijven (BVB) opgenomen agrarisch bedrijf bevindt zich op een afstand van circa 800 meter van het plangebied. Het bedrijf in kwestie ligt aan de Beukenburgerlaan. Aan de Lindenlaan zijn verder geen agrarische bedrijven gevestigd, wel ontsluit de Lindenlaan een aantal percelen die bestemd zijn als 'Agrarisch met waarden - 2', dat soort percelen zijn in gebruik als weiland.
Een veertigtal niet-agrarische bedrijven is in het buitengebied van Maartensdijk gevestigd. Niet-agrarische bedrijven zijn bedrijven die op grond van hun aard en/of productie niet tot de agrarische of recreatieve bedrijven behoren. Voorbeelden van dergelijke bedrijven zijn transportbedrijven, gezondheidscentra en verkooppunten van motorbrandstoffen. Verkoop van motorbrandstoffen vindt plaats bij het tankstation Voordaan aan de A27. De afstand tussen dit tankstation en het plangebied is hemelsbreed circa 160 meter. Ook zijn er in het buitengebied van Maartensdijk diverse nutsvoorzieningen aanwezig zoals het pompstation ten behoeve van de grondwatervoorziening nabij Groenekan. In of nabij het plangebied komt verder niet-agrarische bedrijvigheid in de vorm van een sportveldencomplex op circa 10 meter van het plangebied voor.
In het buitengebied van Maartensdijk komen diverse vormen van verblijfs- en dagrecreatie voor. Voorbeelden van verblijfsrecreatie zijn een bungalowpark, (mini)camping en een park met trekkershutten. De sportaccommodaties aan de Lindenlaan hebben vooral een dagrecreatieve functie. Tevens fungeert het gehele buitengebied van Maartensdijk als recreatief uitloopgebied, in die zin heeft het gehele buitengebied een dagrecreatieve functie.
Naast de bovengenoemde functies komen in het buitengebied van Maartensdijk nog tal van andere functies voor. Voorbeelden van die andere functies zijn sportvelden, horeca en militaire objecten zoals forten. De maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied van Maartensdijk bestaan onder andere uit een landgoed, kerk, begraafplaatsen en een kinderdagverblijf. Naast een dagrecreatieve hebben de sportaccommodaties aan de Lindenlaan ook een maatschappelijke functie. Nabij het plangebied is verder een maatschappelijke functie in de vorm van een sportaccommodatie gevestigd.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt de structuurvisie een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Het Rijk formuleert daarvoor drie hoofddoelen: het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak vervangen. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte. De AMvB Ruimte geeft onder meer regels voor de ligging van buisleidingen in verband met de buisleidingenstroken.
Ten aanzien van de nationale belangen wat betreft ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten, zal in dit plan worden aangesloten op de Structuurvisie en de AMvB Ruimte.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Voor de verankering van de ladder in het Bro zijn de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 gewijzigd. Artikel 1.1.1 definieert de relevante begrippen. In artikel 3.1.6 lid 2 is de werking van de ladder uitgelegd. Krachtens dat artikel moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling aan een drietal voorwaarden voldoen. Die voorwaarden worden ook wel de 'treden van de ladder' genoemd en zijn in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De term woningbouwlocatie is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS 201302867-1-R4) blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen (circa 4 woningen) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie en dus niet te worden gezien als 'stedelijke ontwikkeling'.
Het onderhavige bestemmingsplan beoogt de bouw van twee nieuwe woningen planologisch mogelijk te maken. Daarmee is trede 1 van de ladder niet van toepassing en kan toetsing aan de overige treden van de ladder in dit bestemmingsplan achterwege blijven.
In artikel 5.1 van de structuurvisie is beschreven dat de provincie Utrecht ruimte biedt voor kleinschalige rode ontwikkeling (woningbouw buiten de contouren van het stedelijk gebied), mits de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving waar de woningbouw plaatsvindt versterkt wordt.
In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave, waar omzetting van landbouwgrond naar een groene of een stedelijk gelieerde functie aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om kernrandzones, recreatiezones, en gebieden met een groene contour.
Conclusie
Volgens artikel 6.2 (zie paragraaf 3.3.3) van de provinciale structuurvisie ligt het gebied in een kernrandzone. In dergelijke zones is ruimte voor de vestiging van nieuwe stedelijke functies. Dat betekent dat het initiatief om de bestaande bedrijfsbebouwing te slopen, twee nieuwe woningen te bouwen en een natuurzone te ontwikkelen om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren past in beleidsartikel.
Sanering van ongewenste situaties in bebouwingslinten of herstel van het landschap wordt in artikel 6.1 van de provinciale structuurvisie ook als gewenste ontwikkeling gezien. Daarbij gaat het om verbetering van bestaande situatie. Verdichting op minder kwetsbare plekken kan herstel van doorzichten op waardevollere plekken mogelijk maken. Verdichting van bebouwingsconcentraties buiten de bestaande rode contour is mogelijk, mits de kwaliteit van de omgeving (en dan met name de kwaliteit van het landschap) voldoende geborgd is.
In paragraaf 6.1 van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 is ook beschreven dat vervanging van bedrijfsbebouwing door woningen een optie kan zijn. Of dat echter daadwerkelijk een optie is, hangt af van de plaats van de woningen in het landschap. Belangrijk is dat de woningbouw moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Conclusie
De sloop van overbodig geworden bedrijfsbebouwing en de bouw van vervangende woningen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit past in het provinciaal beleid zoals geformuleerd in artikel 6.1 van de provinciale structuurvisie. Het initiatief voorziet in de sloop van een oude kwekerij en het bouwen van twee woningen in combinatie met de ontwikkeling van een natuurzone die twee andere natuurzones met elkaar verbindt. Hierdoor neemt het totale areaal aan bebouwing af en door de ontwikkeling van nieuwe woningen in combinatie met een natuurzone neemt de ruimtelijke samenhang van de Lindenlaan en omgeving toe. De ontwikkeling vindt plaats buiten de rode contour maar past in het provinciaal beleid omdat de kwaliteit van de omgeving verbeterd wordt.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 maakt het plangebied deel uit van de zogenoemde kernrandzone (artikel 6.2). Een kernrandzone is een deel van het landelijk gebied dat als stedelijk uitloopgebied een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu. De provincie Utrecht zet onder andere in op het borgen en verbeteren van de kwaliteit van de kernrandzone door het mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies. Wanneer stedelijke functies kleinschalig en passend zijn, kunnen zij in de kernrandzone worden toegestaan.
Conclusie
Sloop van de bestaande opstallen en bouw van twee nieuwe woningen is een kleinschalig initiatief. De bestaande opstallen waren in gebruik als kwekerij, een functie die nergens anders in de directe omgeving van het plangebied voorkomt. De functie vertoont geen samenhang met de omgeving, wat betekent dat er sprake is van verrommeling. Dit in tegenstelling tot woningbouw, aan de Lindenlaan staan reeds meerdere woningen en bouw van woningen op de plek van de bestaande opstallen geeft de Lindenlaan dan ook meer ruimtelijke samenhang.
De sloop van de bestaande opstallen biedt daarnaast ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe natuur. De nieuw te bouwen woningen zijn verder kleiner in oppervlakte dan de bestaande opstallen en kunnen op een betere manier in het landschap worden ingepast. Op die manier levert het initiatief een bijdrage aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en het tegengaan van verrommeling, waarmee de kernrandzone nog aantrekkelijker wordt voor recreatie.
Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom wil de provincie de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen beschermen.
Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten. Voor de open landschappen is dit moeilijker dan voor andere landschappen en zullen er dus meer beperkingen zijn ten aanzien van bijvoorbeeld hoogbouw, vanwege de kwetsbaarheid voor verstoring van de kernkwaliteiten. De meer besloten landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal past bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.
Het plangebied valt geheel binnen het landschap Groene Hart.
Voor dit landschap is het volgens artikel 6.3.3. van de structuurvisie van belang om de volgende kernkwaliteiten te behouden en te versterken:
In het Groene Hart moet zorgvuldig worden omgegaan met de open, lege ruimte die zo kenmerkend is voor dat landschap. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten van dat landschap, is opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.
De provincie streeft naar het behoud en de bescherming van aardkundige waarden. In het plangebied liggen aardkundige waarden. Als voorgestelde ruimtelijke ingrepen botsen met de aardkundige waarden in een gebied, is een gedegen afweging tussen de ruimtelijke ingreep en het behoud van de aardkundige waarden nodig.
Delen van het plangebied zijn aangeduid als 'bodemdaling veengebied' in de ruimtelijke verordening 2013-2028. Een ruimtelijk plan bevat geen bestemmingen en regels die bodembewerkingen toestaan, die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, tenzij de bodembewerkingen plaatsvinden ten behoeve van graslandverbetering. Het gaat hier om een regeling voor bodembewerkingen (onder meer scheuren en ploegen). Deze bodembewerkingen zijn onaanvaardbaar vanwege de versnelde bodemdaling die hiervan het gevolg is. Bodembewerkingen die worden uitgevoerd ten behoeve van graslandverbeteringen zijn wel toegestaan, vanwege het beperktere effect op de bodemdaling (in vergelijking met bijvoorbeeld maïsteelt), het minder frequent voorkomen en het grote belang dat dit kan hebben voor de bedrijfsvoering op een grondgebonden veehouderijbedrijf, zoals veel voorkomt in de veengebieden.
Het plangebied ligt in een beschermingszone voor drinkwaterwinning. In dergelijke zones wordt het waterwinbelang beschermd bij functiewijzigingen.
Conclusie
Het initiatief biedt de mogelijkheid de bestaande bedrijfsbebouwing te vervangen door bebouwing die qua maat en schaal past bij het landschap van het Groene Hart. Daarnaast kan die bebouwing beter worden ingepast in de omgeving van het plangebied. Op die manier levert het initiatief een bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 is geconcretiseerd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. De uitgangspunten voor het bestemmingsplan die voortvloeien uit de structuurvisie, zijn in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028 geregeld. Om die reden worden die uitgangspunten voortvloeiend uit de structuurvisie en verordening gezamenlijk behandeld in paragraaf 3.5. In paragraaf 3.5 wordt ook teruggekomen op de mogelijkheden voor de vervanging van niet-agrarische bedrijven door woningen in relatie tot de bepalingen uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028.
Bij verdere uitwerking van het initiatief zal rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap van het Groene Hart, de ligging van het plangebied in een gebied met een dalende veenbodem en de ligging van het plangebied in een beschermingszone voor drinkwaterwinning.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028 zijn geen bepalingen opgenomen die de omzetting van de ene niet-agrarische functie naar een stedelijke functie (zoals wonen) regelen. In de verordening is wel voorzien in een regeling voor de functieverandering van een niet-agrarisch bedrijf naar een ander niet-agrarisch bedrijf (artikel 4.6 in combinatie met artikel 4.2).
Conclusie
De sloop van circa 3.300 m2 bedrijfsbebouwing en bouw van twee vervangende woningen in combinatie met de ontwikkeling van een natuurzone wordt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028 niet expliciet mogelijk gemaakt.
In artikel 4.8 van de provinciale verordening is beschreven dat het plangebied gelegen is in de zogenoemde kernrandzone en dat die zone onder andere bedoeld is voor de realisatie van woningen in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling waardoor de kwaliteit van het landelijk gebied wordt verhoogd. Voorwaarden daarbij zijn dat de ontwikkeling landschappelijk goed inpasbaar moet zijn en dat de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit in verhouding staat tot de omvang van de ontwikkelingen.
Conclusie
De sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van twee nieuwe woningen in het plangebied vindt plaats in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling. De te slopen bebouwing was een kwekerij en is thans in gebruik als opslag, een functie die nergens anders in de nabijheid van de Lindenlaan voorkomt. Door die kwekerij te vervangen door woningbouw, wordt verrommeling tegengegaan, wat een bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast kunnen de nieuwe woningen beter in de omgeving ingepast worden. Ook dat levert een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
In het landelijk gebied wordt krachtens artikel 4.2 van de provinciale verordening geen verstedelijking toegestaan tenzij de ontwikkeling die voorziet in verstedelijking betrekking heeft op (onder andere) artikel 4.8 van die verordening.
Conclusie
Omdat artikel 4.8 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028 op het initiatief van toepassing is, is de bouw van twee woningen in het landelijk gebied volgens die verordening toegestaan.
Het plangebied is volgens artikel 4.9 van de provinciale verordening gelegen in het landschap “Groene Hart'. Een initiatief mag volgens dat artikel niet leiden tot een aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap die groter is dan het belang van de ruimtelijke ontwikkeling. De kernkwaliteiten van het landschap van het Groene Hart zijn beschreven in paragraaf 3.3.4.
Conclusie
Eén van de karakteristieke elementen van het landschap van het Groene Hart is openheid. Het initiatief voorziet in de sloop van circa 3.300 m2 bedrijfsbebouwing en de bouw van twee woningen die aanmerkelijk kleiner in oppervlak zijn (circa 3.300 m2 bedrijfsbebouwing in de huidige situatie en circa 320 m2 bebouwing in de toekomstige situatie). Dit levert een bijdrage aan de openheid van het plangebied en omgeving. Ontwikkeling van een natuurzone is ook onderdeel van dit bestemmingsplan, bij de ontwikkeling van die natuurzone zullen de kernkwaliteiten van het landschap van het Groene Hart in acht worden genomen.
De waarden zoals genoemd in de structuurvisie zijn verder uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028. De uitgangspunten voor het bestemmingsplan vanuit de structuurvisie zijn zodoende reeds in de verordening geregeld. De uit artikel 4.2, 4.8 en 4.9 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028 voortvloeiende zullen in de regels worden verwerkt.
De sloop van circa 3.300 m2 niet-agrarische bedrijfsbebouwing en bouw van twee vervangende woningen in combinatie met de ontwikkeling van een natuurzone wordt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028 dus niet expliciet mogelijk gemaakt. Volgens de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (artikel 6.1) is de omzetting van een niet-agrarische functie naar een woonfunctie in sommige gevallen mogelijk. Om een dergelijke functieverandering mogelijk te maken is het van belang om aan te tonen dat die functieverandering leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat deze sloop, woningbouw en aanleg van een natuurzone verrommeling in het plangebied en omgeving tegengaan. Dit omdat een functie die in de nabijheid van het plangebied nergens anders voorkomt (voormalige kwekerij in gebruik als opslag) vervangen wordt door een functie die veelvuldig in de omgeving van het plangebied voorkomt (wonen). De nieuwe woningen kunnen daarnaast beter in het landschap worden ingepast, wat een positieve bijdrage levert aan verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast voorziet het initiatief in de aanleg van een natuurzone om twee naburige natuurzones met elkaar te verbinden. Op die manier ontstaat één grotere natuurzone en dat levert weer een positieve bijdrage aan de ruimtelijke samenhang van de omgeving rondom het plangebied.
Het slopen van de bestaande bedrijfsbebouwing en het bouwen van twee woningen die gezamenlijk aanmerkelijk kleiner zijn dan de bedrijfsbebouwing draagt ook bij aan de versterking van de openheid van het Groene Hart-landschap.
De beschermingszone voor drinkwaterwinningen wordt aangeduid op de verbeelding.
In 2009 is de gebiedsvisie 'Heel de Heuvelrug' opgesteld door het Programmabureau Heel de Heuvelrug met alle partners in het gebied. Deze samenwerking betrof een veelheid aan partijen, waaronder twee provincies (Utrecht en Noord-Holland), vijftien gemeenten, natuurbeschermingsorganisaties, terreineigenaren en belangenorganisaties.
De gebiedsvisie schetst het streefbeeld voor 2025 en stelt prioriteiten voor de komende jaren. Het uitwerken van de visie in concrete opgaven en maatregelen, vindt plaats in het meerjaren-gebiedsprogramma.
Figuur 3.1 Zoneringskaart bij de gebiedsvisie Heel de Heuvelrug, het plangebied (blauwe cirkel) ligt net buiten de zogenoemde "Zone Stil"
Om de ambitie Heel de Heuvelrug te bereiken, is een drietal speerpunten benoemd voor de ontwikkeling van het gebied in de komende jaren: verbinden, onderscheiden en ontdekken. De speerpunten zijn strategieën om de ambitie te verwezenlijken.
Naast een kwalitatieve omschrijving van het streefbeeld en de uitwerking van de toekomstige ontwikkeling via de drie speerpunten, is de ambitie voor 2025 tevens weergegeven in een zoneringskaart (figuur 3.1). De zonering geeft het wensbeeld weer ten aanzien van de intensiteit van het gebruik door zowel mens als natuur in 2025. De zonering biedt handvatten voor concrete ontwikkelingen op de Heuvelrug tot 2025.
Het landschapsontwikkelingsplan Kromme Rijngebied + biedt een visie op het landschap van de gemeenten in het Kromme Rijngebied. Het plan fungeert als inspiratiebron en toetsingskader bij nieuwe ontwikkelingen in dat gebied. De visie gaat uit van een driedeling in landschappen:
Het plangebied ligt in het eerste deelgebied en wordt gezien als onderdeel van het zogenoemde Biltse veenweidegebied. In het Biltse veenweidegebied wordt onder andere ingezet op het:”
Het initiatief tot sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing en vervangende woningbouw aan de Lindenlaan 63 sluit aan bij het landschapsontwikkelingsplan omdat het voorziet in de aanleg van een natuurzone. Die natuurzones verbindt twee andere natuurzones waarmee een robuustere natuurzones ontstaat die eventueel ook door recreanten gebruikt kan worden.
Het beeldkwaliteitsplan sluit aan op het Landschapsontwikkelingsplan en geeft richtlijnen voor bijvoorbeeld de bebouwingslinten:
Bij het opstellen van de regels zal indien mogelijk worden aangesloten bij de bepalingen uit het Landschapsontwikkelingsplan en het beeldkwaliteitsplan. Bij het tekenen van de bouwvlakken is rekening gehouden met de langgerekte kavels. De openheid is gewaarborgd door de agrarische bestemmingen. De afstand tot de weg wordt door middel van de rooilijn geborgd. Door middel van een omgevingsvergunning voor werken wordt ontwikkeling van nieuwe paden mogelijk gemaakt.
De landschappelijke waarden zijn in het bestemmingsplan vastgelegd door middel van de bestemming 'Natuur'.
Voor nieuwe specifieke ontwikkelingen die passen in het opgenomen beleid in de structuurvisie, zal maatwerk geleverd worden. Op deze wijze is een (betere) landschappelijke inpassing van de ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Dergelijke ontwikkelingen zullen via een projectafwijkingsbesluit dan wel een partieel bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
De gemeente De Bilt heeft een structuurvisie opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Deze is op 29 maart 2012 vastgesteld. De gemeente De Bilt is strategisch gelegen in de Noordvleugel van de Randstad en in de directe nabijheid van Utrecht. Tegelijkertijd is de gemeente De Bilt een uitgesproken groene en landschappelijke gemeente, met een grote diversiteit aan karakteristieke landschappen en cultuurhistorische elementen. Deze specifieke karakteristieken maken de gemeente De Bilt tot een aangename en gewilde plek om te leven en geven haar een keur aan kwaliteiten. Een belangrijk doel van de structuurvisie is dan ook om deze waarden in de toekomst te behouden en zo mogelijk te versterken. Dit vertaalt zich in zes speerpunten, namelijk:
Volgens de structuurvisiekaart (figuur 3.2) ligt het plangebied volledig in het zogenoemde veenweidelandschap. Ten aanzien van het plangebeid is onderstaand aandachtspunt van belang:
Ten aanzien van de kwaliteiten van natuur landschap moet een evenwicht worden gevonden tussen behoud van die kwaliteiten en het beheerst ruimte bieden voor ontwikkeling. In de structuurvisie zet de gemeente De Bilt in op het behouden en verbeteren van de bestaande kwaliteiten van de gemeente door middel van kleinschalige ingrepen. Hergebruik van landschap en cultuurhistorie vormt daarbij de leidraad. In het raamwerk van landschap en cultuurhistorie wordt onder andere gezocht naar nieuwe mogelijkheden voor wonen. Nieuwe ontwikkelingen zullen een bijdrage leveren aan de verdere verbetering van de kernkwaliteiten. Dit wordt behoud door ontwikkeling genoemd. Daarbij zijn alleen kleinschalige, en zorgvuldig ingepaste stedelijke ontwikkelingen wenselijk.
De gemeente De Bilt staat voor de opdracht om in de periode 2013-2025 875 woningen te realiseren waarbij In de kern van Groenekan in beperkte mate woningen mogen worden toegevoegd. De gemeente De Bilt ziet nieuwe ontwikkelingen zoals wonen en werken vooral als een middel om de samenleving dynamisch en gevarieerd te houden. Alle nieuwe ontwikkelingen vragen om maatwerkoplossingen en moeten zorgvuldig in de bestaande situatie ingepast worden.
Woningbouw buiten de rode contour is mogelijk wanneer het initiatief tot woningbouw onder andere voorziet in:
Het initiatief waar dit bestemmingsplan voor geschreven is voorziet in de bouw van twee woningen buiten de rode contour. Het gaat daarbij om een kleinschalig initiatief dat een verouderde kwekerij vervangt. Het kleinschalige initiatief neemt dus een ruimtelijk knelpunt weg. Onder andere door de aanleg van een natuurzone op de achterste delen van het perceel zullen de woningen landschappelijk worden ingepast. Verder leidt het initiatief niet tot hinder in de bedrijfsvoering van de agrariërs die de omliggende percelen in gebruik hebben. Het initiatief tot sloop van een oude kwekerij en de vervangende bouw van twee woningen aan de Lindenlaan 63 past dus in beleid zoals dat in de structuurvisie vastgelegd is.
Figuur 3.2 Uitsnede structuurvisie De Bilt, de rode stip geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer
Op 29 maart 2012 is de gemeentelijke structuurvisie door de gemeenteraad vastgesteld. Een belangrijk doel van de structuurvisie is om diversiteit van verschillende karakteristieke landschappen en cultuurhistorische elementen te behouden en waar mogelijk te versterken.
Voor nieuwe specifieke ontwikkelingen die passen in het in opgenomen beleid in de structuurvisie, zal maatwerk geleverd worden. Op deze wijze is een (betere) landschappelijke inpassing van de ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Dergelijke ontwikkelingen zullen via een projectafwijkingsbesluit dan wel een partieel bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Op 25 april 2013 is de Woonvisie 2013-2020 vastgesteld. Aanleiding hiervoor was de constatering dat de uitgangspunten van de vorige woonvisie deels niet meer actueel waren. Daarnaast was er sprake van een turbulente tijd. Enerzijds door de plannen van het kabinet, het regeerakkoord (oktober 2012) het woonakkoord (februari 2013) en de onzekerheid van de invloed die de voorgestelde maatregelen zullen hebben op het functioneren van de woningmarkt. Anderzijds heeft de huidige economische crisis flinke invloed op het functioneren van de woningmarkt, ook in de gewilde, krappe woningmarkt binnen de gemeente De Bilt.
In lijn met hetgeen is opgenomen in het Bilts Manifest (2010) en in de Structuurvisie (2012) krijgt kwaliteit van wonen en de woonomgeving in de Woonvisie meer prioriteit. Waar voorheen de kwantiteit, het aantal te bouwen woningen centraal stond, wil de gemeente zich de komende jaren vooral richten op het versterken en uitbreiden van de bestaande kwaliteit. Doel is het bestaande hoogwaardige woonmilieu behouden en verder versterken met kleinschalige woningbouw.
De Woonvisie 2013–2020 speelt in op de huidige economische situatie en geeft uitdrukking aan de wijze waarop de gemeente De Bilt in samenwerking met andere betrokken partijen de ambities voor 2013 op het gebied van wonen wil realiseren. Het college stelt zich in de periode 2013-2020 de volgende ambities:
Om deze ambities te kunnen bereiken zijn deze uitgewerkt in de volgende zes, meer concrete, beleidskeuzes:
Om de gestelde ambities te kunnen nastreven zullen de betrokken partijen gericht moeten sturen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen sturingsinstrumenten binnen de nieuwbouw en de bestaande bouw. In totaal zijn er 14 instrumenten uitgewerkt. Voorbeelden van een sturingsinstrument binnen de nieuwbouw zijn het specifiek labelen van woningen voor doelgroepen en het inzetten van de koop goedkoop constructie. Sturingsinstrumenten binnen de bestaande bouw zijn onder andere het doen van onderzoek naar levensloopbestendige wijken en het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. De in totaal 14 sturingsinstrumenten zijn alle beschreven en in een matrix weergegeven waarin zichtbaar is aan welke ambitie ze bijdragen.
Aanvullend op voornoemde woonvisie is in 2016 de notitie 'Aanvullend woonbeleid' opgesteld. Deze aanvulling is gewenst enerzijds door de inwerkingtreding van de Woningwet 2015, die stelt dat gemeente en huurdersorganisatie een grotere, meer sturende rol krijgen ten opzichte van de woningcorporatie, en anderzijds door de aantrekkende/veranderende woningmarkt. Om invulling te kunnen geven aan de nieuwe rol van de gemeente is actueel en concreet beleid nodig. Ook wil de gemeente inzicht geven in actuele ontwikkelingen op de lokale woningmarkt. De notitie gaat in op 11 thema's vanuit de Woningwet en de actualiteit.
De gemeente De Bilt heeft de nota Ruimte voor een vitaal platteland vastgesteld (juni 2006) om het platteland vitaal te houden en sturing te geven aan de functieverandering en functieverbreding. In de nota is een vijftal landschapstypen onderscheiden. Per gebiedstype zijn de kernkwaliteiten vastgelegd.
Tevens zijn toetsingscriteria (waarborgen) aangegeven voor vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit, waarbinnen nieuwe activiteiten plaats mogen vinden (figuur 3.3).
Figuur 3.3 Kwaliteitswijzer vitaal platteland gemeente De Bilt
Een vitaal platteland is gedefinieerd als een platteland waarop duurzame landbouw beoefend wordt en als een platteland met een aantrekkelijk landschap. Verdere versterking van het platteland kan plaatsvinden door middel van het bieden van ruimte voor hergebruik van bebouwing en nieuwbouw op het platteland.
De gemeente De Bilt is terughoudend met het realiseren van nieuwe woningen op het platteland, maar ziet mogelijkheden voor de toepassing van de ruimte-voor-ruimteregeling om de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied te versterken. Daarbij geldt dat de bestaande bedrijfsbebouwing (gedeeltelijk) gesloopt moet worden en dat de vervangende woningbouw moet bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Verder mogen omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering gehinderd worden door de nieuwbouwwoningen. Ook mogen verkeersbewegingen van en naar die nieuwbouwwoningen niet leiden tot onevenredige belasting van de infrastructuur. Het oppervlak van de nieuwbouwwoningen mag niet groter zijn dan het oppervlak van de te slopen bedrijfsbebouwing.
Het initiatief maakt gebruik van de ruimte-voor-ruimteregeling en leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en omgeving, onder andere doordat de woningen beter in het landschap ingepast zullen worden dan de bestaande bedrijfsbebouwing. Die inpassing van de woningen wordt deels gerealiseerd met de aanleg van een natuurzone op de achterste delen van het plangebied. Nagenoeg het gehele oppervlak van het plangebied is bebouwd met bedrijfsbebouwing, in de toekomstige situatie is het bebouwd oppervlak aanmerkelijk kleiner, daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de ontstening van het plangebied. Het initiatief zal niet leiden tot hinder in de bedrijfsvoering van de agrariërs die de omliggende percelen in gebruik hebben. Gelet op de kleinschaligheid van het initiatief (twee woningen) zal de verkeersaantrekkende werking niet zodanig groot zijn dat deze een onevenredig negatief effect op de infrastructuur van de omgeving van het plangebied heeft.
Bij het opstellen van de regels zal indien mogelijk worden aangesloten bij de inhoud van het beleidsdocument Ruimte voor een vitaal platteland.
Het gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente de Bilt voor de periode tot aan 2020. Het GVVP steekt in op het benutten van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van mensen om slimme keuzen voor vervoermiddelen te laten maken. Ten aanzien van het buitengebied Maartensdijk zijn de N234, N417 (Tolakkerweg, Koningin Wilhelminaweg), A27, spoor Utrecht-Hilversum de belangrijkste infrastructurele voorzieningen in het gebied. Overige wegen die kernen verbinden zijn de Dorpsweg en de Achterweteringseweg/Dokter Welfferweg. In het GVVP zijn de volgende plannen opgenomen:
In het plangebied liggen geen verkeersfuncties, er hoeven derhalve geen delen van het plangebied met een verkeersfunctie bestemd te worden.
Bovengenoemde ontwikkelingen uit het GVVP worden nog niet meegenomen aangezien ze nog niet concreet zijn uitgewerkt.
In 2009 is de Dorpsvisie Groenekan vastgesteld. Het betreft zowel het dorp Groenkan als de direct omliggende gronden. De uitgangspunten voor de ruimtelijke kwaliteit zijn vertaald in vier zones, die zijn bedoeld om de identiteit en de kwaliteit van Groenekan voor de verschillende gebieden te versterken:
De opgave voor Groenekan ligt in de woonzone met voorzieningen.
Verbetering van de ecologische en landschappelijke waarden heeft goede mogelijkheden om het groene karakter van de dorpsrand van Groenekan te versterken.
Bij het opstellen van de regels zal, indien mogelijk, worden aangesloten bij de dorpsvisie Groenekan. De landschappelijke waarden zijn in het bestemmingsplan vastgelegd door middel van de bestemming 'Natuur'. Hierbinnen is behoud, ontwikkeling en aanleg van nieuwe natuur mogelijk.
In de welstansnota 2013 is beschreven dat de het onderstaande van belang is voor het welstandsbeleid:
Het plangebied ligt in een zone waar het normale welstandsniveau op van toepassing is. Dat betekent dat ingezet wordt op het behouden van de basiskwaliteit. De bestaande karakteristieken van het landschap moeten gerespecteerd en behouden worden. Er worden geen aanvullende eisen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit gesteld.
Verder gelden in de gemeente De Bilt een aantal algemene welstandstandsprincipes. Van een bouwwerk dat voldoet aan de algemene eisen van welstand mag worden verwacht dat:
Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is het algemene uitgangspunt geweest bij het besluit om medewerking te verlenen aan de in dit document beschreven ontwikkeling. De ruimtelijke voorwaarden die bij dit initiatief in acht moeten worden genomen, zijn:
Waarbij geldt dat:
Het initiatief voorziet in mogelijkheden tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied. Het realiseren van twee woningen is gezien de mogelijkheden tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, natuurontwikkeling en sloop van bedrijfsbebouwing een ruimtelijk verantwoorde ontwikkeling. Uiteraard geldt dat de eisen in bovenstaande opsomming in acht moeten worden genomen bij de planvorming.
Verder geldt dat het initiatief voorziet in het slopen van een glastuinbouwcomplex. Het perceel dat na die sloop overblijft wordt voor een deel gebruikt voor de bouw van een twee geschakelde woningen. bijbehorende erven en tuinen. Het resterende deel van het perceel wordt gebruikt voor de aanleg van een zone die twee naburige natuurzones met elkaar verbindt. Dit versterkt de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het onderzoeksgebied. Om een voorgenomen ontwikkeling doorgang te laten vinden, dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het onderzoeksgebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik.
Gemeentelijk beleid
Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Op de locatie Lindenlaan 63 te Groenekan is door Van Dijk geo- en milieutechniek B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer: 151884, d.d. 4 juli 2014). Het uitgevoerde bodemonderzoek voldoet aan de NEN-5740. De resultaten van het bodemonderzoek zijn weergegeven in tabel 4.1. Het bodemonderzoek is opgenomen als Bijlage 1 van de bijlagen bij de toelichting.
Tabel 4.1 Resultaten bodemonderzoek
Bovengrond (0,0-0,5 m-mv) | Plaatselijk licht verontreinigd met koper, kwik, look, PAK en PCB's |
Sterk puinhoudende grond (0,2-0,5 m-mv) (onder asfalt) |
Licht verontreinigd met cadmium, koper, kwik, lood, nikkel, zink en PAK |
Ondergrond (0,5-2,0 m-mv) | Licht verontreinigd met PCB's |
Grondwater (1,5-2,5 m-mv) | Licht verontreinigd met som xylenen en som dichlooretheen |
In het plangebied is tevens een asbestinventarisatie uitgevoerd (zie paragraaf 4.12). Bij die inventarisatie zijn asbesthoudende materialen aangetroffen. Bij het bodemonderzoek zijn geen signalen aangetroffen dat deze materialen tot bodemverontreiniging hebben geleid.
De bodemkwaliteit werpt geen belemmeringen ten aanzien van het in dit document beschreven initiatief op. Wel is het noodzakelijk om sterk puinhoudende grond nader te onderzoeken op asbest.
Dat onderzoek moet bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen uitgevoerd worden. Gezien de beperkte omvang van een eventuele verontreiniging wordt niet verwacht dat dit belemmerend werkt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van beleid dat voortkomt uit de rijksnota 'Waterbeleid 21e eeuw' is een 'watertoets' verplicht gesteld bij ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten.
Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:
Watertoets
Ruimtelijke ingrepen mogen geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Daarnaast is het van belang dat kansen om de waterhuishouding in het plangebied te verbeteren worden benut. De watertoets is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium afspraken maken over de toepassing en uitvoering van het waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid.
Beleid waterschap
Het plangebied valt binnen het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Het Hoogheemraadschap heeft haar ambities en langetermijn visie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016-2021 (www.waterschaponline.nl/hdsr/). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelend doel samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.
In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeing. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie. De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven. Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveilgheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het kimaat verandert: hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we, ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderend klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is in 2015 vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en martkpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel: "De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te levenl; uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
Handboek Watertoetsproces
Het waterschap heeft een Handboek Watertoetsproces ontwikkeld. Het handboek is bedoeld voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen, zoals gemeenten, projectontwikkelaars en adviesbureaus. Water en ruimte zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarom wil het waterschap samen met gemeenten de waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten afwegen. Het handboek is daarin een eerste stap. In het handboek staan richtlijnen voor het watertoetsproces. Ook is te lezen wat het waterbeleid betekent voor de ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied ligt in het grondwaterbeschermingsgebied. In grondwaterbeschermingsgebieden geldt de Provinciale Milieuverordening. Hierin staan de aanvullende provinciale regels om de drinkwatervoorziening te beschermen. Met deze regels moet rekening gehouden worden.
Voor dit plangebied geldt vanuit de Provinciale Milieuverordening het Besluit boringen en funderingen (2003). Daarin is opgenomen dat In grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones het uitvoeren van boringen en funderingen aan regels gebonden is. In deze gebieden mogen geen boringen worden uitgevoerd en geen grond- en funderingswerken dieper dan 40 meter beneden maaiveld worden ondernomen. Daarnaast geldt de bijzondere zorgplicht bij het uitvoeren van boringen en funderingen. Die zorgplicht heeft betrekking op activiteiten die de grondwaterstroming kunnen beïnvloeden.
Bij de planvorming voor en uitvoering van het initiatief dient de Provinciale Milieuverordening in acht te worden genomen. Verder wordt er meer verhard oppervlak afgebroken dan er wordt teruggeplaatst, dit betekent dat er ter plaatse meer water in de bodem kan infiltreren en er derhalve meer water lokaal geborgen kan worden.
In het stedenbouwkundig plan, zie paragraaf 4.13 en afbeelding 4.5, wordt de woonbebouwing langs de Lindelaan geconcentreerd. Aan de achterzijde van het perceel zijn bijgebouwen niet toegestaan en wordt ook de bestemming 'Natuur' opgenomen voor de realisatie van een groene invulling van dit gebied. Door bebouwing te voorkomen worden deze gronden als natuur en grasland ingericht.
Met de ondertekening van het Europese Verdrag van Valletta, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Deze wijzigingswet heeft de Monumentenwet 1988 gewijzigd.
De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet grotendeels bij de gemeenten neergelegd. Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen. Gemeenten dienen bij bodemingrepen het behoud van archeologische waarden af te wegen tegen andere belangen. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken heeft de gemeente De Bilt een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar grondgebied.
Toetsingskader
Bij onder meer nieuwe bestemmingsplannen wordt het vastgestelde archeologiebeleid van de gemeente De Bilt als toetsingskader gehanteerd. De gemeente De Bilt heeft een archeologische beleidskaart laten ontwikkelen, die op 28 november 2013 is vastgesteld door de Raad1. Op deze beleidskaart staan archeologische waarden- en verwachtingszones aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld die in bestemmingsplannen kunnen worden opgenomen. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep.
Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek conform de Archeologische MonumentenZorg-Cyclus (AMZ-cyclus) te worden uitgevoerd.
Archeologische MonumentenZorg-cyclus
Elk archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de bepalingen in de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), het gemeentelijk beleid en de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), waarbij in de regel de Archeologische Monumentenzorg (AMZ)-cyclus wordt doorlopen. De AMZ-cyclus bestaat grofweg uit de volgende onderzoeksstappen:
Archeologische zones en vrijstellingsondergrenzen
De conceptbeleidskaart van de gemeente De Bilt maakt een onderscheid in zeven categorieën. Het gaat daarbij om twee categorieën van archeologische waarde (AW) en vijf categorieën waar een verwachting bestaat op het aantreffen van archeologische waarden (VAW). Voor het plangebied is de hoogste categorie relevant (AW Categorie 1: archeologische monumenten, vindplaatsen en historische terreinen). Voor die categorie geldt onderstaande bepaling:
Het plangebied Lindenlaan 63 te Groenekan is op de archeologische beleidskaart (figuur 4.1) gelegen in een zone die wordt aangemerkt als een zone met een archeologische waarde (Archeologische Waarde 1). Het plangebied maakt deel uit van een landgoed.
Concreet betekent dit dat bij bodemingrepen met een omvang van meer dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter beneden het maaiveld archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologiebeleidskaart gemeente De Bilt, de blauwe ovaal geeft de indicatieve ligging van het plangebied weer. Het rode vlak staat voor een hoge archeologische verwachtingswaarde
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied is gelegen op een dekzandvlakte op de rand van landgoed Voordaan. Die dekzandvlakte kent een middelhoge verwachting voor vondsten uit de tijd van de jagers/verzamelaars. Als gevolg van de ligging van het plangebied in landgoed Voordaan kunnen in de bodem onder het plangebied ook resten van 18e en 19e tuinaanleg te vinden zijn. In aanvulling op het bureauonderzoek zijn in het plangebied zes boringen tot een diepte van 140 centimeter onder maaiveld gezet.
Uit de analyse van deze boringen bleek dat in een groot deel van het plangebied de bodem omgewerkt is tot in de C-horizont. In geen van de boringen zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten aangetroffen. Tevens zijn er geen aanwijzingen voor restanten van 18e of 19e eeuwse tuinaanleg gevonden.
Op basis van het voorgaande valt te concluderen dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de sloop van de bestaande opstallen en de bouw van twee woningen in het plangebied. Derhalve is geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de toekomstige ontwikkeling. Het volledige archeologisch onderzoek kan worden aangetroffen in Bijlage 2 van de bijlagen bij de toelichting.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Utrecht is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als agrarisch cultuurlandschap, dit omdat het gebied wordt gekenmerkt door een strokenverkaveling. Daarnaast is het plangebied gelegen in een inundatiegebied dat bij de Nieuwe Hollandse Waterlinie hoort, in die zin is het plangebied ook gelegen in een gebied dat is aangeduid als militair erfgoed.
Naast de provincie Utrecht heeft ook de gemeente De Bilt een Cultuurhistorische waardenkaart. De cultuurhistorische waardenkaart bevat de beschrijvingen van 50 cultuurhistorische waarden die kenmerkend zijn voor de gemeente De Bilt, onderverdeeld in vijf thema's. Voor het plangebied zijn de volgende thema's en cultuurhistorische waarden relevant:
De opstallen in het plangebied zijn verder niet aangemerkt als gemeentelijk monument of als rijksmonument.
Het initiatief waarop dit plan betrekking heeft is gericht op het wijzigen van de bestemming 'Bedrijven' naar de bestemming 'Wonen'. Aanvullend daarop voorziet dit initiatief in het slopen van de bestaande bebouwing in het plangebied en het bouwen van twee nieuwe woningen in één bouwmassa. De bestaande verkaveling wordt niet aangetast, ook het karakter van het gebied als voormalig inundatiegebied blijft ongeschonden. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen ten aanzien van het onderhavige initiatief opwerpt.
Algemeen
De natuurwet- en regelgeving kent 2 sporen, namelijk een soortgericht spoor (Flora- en faunawet) en een gebiedsgericht spoor (Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natuurbeschermingswet 1998). De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en de EHS en Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd.
Flora- en faunawet
Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit deze wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het onderzoeksgebied. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk.
Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. In of in de nabijheid van de EHS geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Natura 2000
Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van de Natuurbeschermingswetgebieden geldt het 'Nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de natuurlijke waarden van het gebied direct of indirect aantasten.
Bureau Schenkveld heeft op 3 april 2014 veldwerk in en om het plangebied uitgevoerd. Op 20 april 2014 zijn de resultaten van dat veldwerk door Bureau Schenkveld gepubliceerd. Deze paragraaf bevat de belangrijkste resultaten zoals die zijn beschreven in die publicatie. De volledige natuurtoets is opgenomen als Bijlage 3 van de bijlagen bij de toelichting.
Soortenbescherming
Tijdens een terreinbezoek op 3 april 2014 is gebleken dat aan de in de spleten en aan de randen van de betonnen verharding twee beschermde vaatplantensoorten zijn aangetroffen, het klein glaskruid en de tongvaren. Beide soorten zijn door de provincie Utrecht op de oranje lijst van bedreigde plantensoorten geplaatst, tevens zijn deze soorten aangeduid als prioritair. Beide soorten zijn daarnaast opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet en zijn daarmee aangemerkt als schaarse soort. Bij ruimtelijke ingrepen die negatieve consequenties voor een tabel 2-soort hebben, moeten mitigerende maatregelen worden genomen.
Daarnaast zijn sporen van de algemeen beschermde huisspits- en veldmuis aangetroffen. Het plangebied ligt verder in een belangrijk foerageergebied voor dassen. Direct ten noorden van het plangebied is een grote dassenburcht aangetroffen waar naar verwachting vijf dassen verblijven. Vanuit die burcht loopt een wissel (dassenspoor) naar het plangebied, in de kas in het plangebied is een open dagnest van de das aangetroffen. De das is een streng beschermde soort.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming wordt beoordeeld of het plan mogelijk negatieve invloed kan hebben op de doelstellingen van aangewezen natuurgebieden of de Ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het plangebied ligt op meer dan vijf kilometer van het dichtstbijzijnde aangewezen natuurgebied (de Oostelijke Vechtplassen). Aangezien in het plan een bedrijfsfunctie wordt gewijzigd in de functie wonen is er, ook gezien de afstand, geen negatieve invloed te verwachten op dat gebied.
Ongeveer 150 meter ten oosten van het plangebied ligt een bosstrook die onderdeel uitmaakt van de EHS. Aangezien langs de Lindenlaan meerdere woningen zijn gevestigd op dezelfde afstand van die bosstrook zal de uitvoer van het plan niet leiden tot een negatieve invloed op de doelstelling van de EHS ter plekke. De ingrepen waar het initiatief in voorziet zijn dermate klein dat de effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS verwaarloosbaar zijn.
Met betrekking tot gebiedsbescherming zijn er geen beperkingen te verwachten voor de uitvoer van het plan. Daarom is het aanvragen van een ontheffing op de gebiedsbescherming niet noodzakelijk.
De functieverandering van het plangebied van een functie als niet-agrarisch bedrijf naar een woonfunctie leidt tot een vermindering van vermesting en verontreiniging. Het gebruik van het plangebied als woonbestemming betekent dat de daarmee samenhangende uitstoot van milieubelastende stoffen is kleiner dan de uitstoot van milieubelastende stoffen door een niet-agrarisch bedrijf.
Het plangebied ligt in een belangrijk foerageergebied voor dassen. Het initiatief waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft voorziet onder andere in de verbinding van twee naburige natuurzones en voorziet daarmee in nog betere foerageermogelijkheden voor dassen. Door het verbinden van die twee natuurzones wordt ook de biodiversiteit in en vitaliteit van het buitengebied versterkt.
Voor die twee natuurzones met elkaar verbonden kunnen worden, moeten eerst de bestaande opstallen in het plangebied gesloopt worden. Bij de sloop van die opstallen worden artikel 8 en artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden omdat uitvoering van het initiatief negatieve gevolgen heeft voor de beschermde(vaat)planten klein glaskruid en tongvaren en het beschermde zoogdier das. In principe kan een ontheffing worden aangevraagd, zodat de Flora- en faunawet niet op voorhand de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Deze ontheffing moet worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het ministerie van Economische Zaken. Deze ontheffing dient in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning aangevraagd te worden. Onderdeel van de aanvraag van de ontheffing is het opstellen van een activiteitenplan waarin aangegeven hoe de functionaliteit van het plangebied als standen verblijfplaats behouden blijft. Dit betekent dat er rond sloop en nieuwbouw een set van tijdelijke en permanente maatregelen zal moeten worden genomen.
Bij aanvraag van het ontheffing in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning bestaat er een klein risico op vertraging in of verhindering van de uitvoering van het initiatief.
Dit omdat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de ontheffing af moet geven. Die organisatie kan verlening van de ontheffing tegenhouden, of er kan bezwaar tegen de ontheffing aangetekend worden. Door de ontheffingsaanvraag na de bestemmingsplanprocedure te starten, bestaat de kans dat het bestemmingsplan door het niet verlenen van de ontheffing onuitvoerbaar wordt.
Na sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing en de bouw van twee nieuwe woningen blijft er circa 3.000 m2 over om in te richten als natuurzone. De inrichting van die zone wordt uitgewerkt in het projectplan bij de aanvraag voor een ontheffing ex artikel 75c van de Flora- en faunawet.
De sloop van de opstallen en het verwijderen van de beplanting mag overigens alleen buiten het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) plaatsvinden.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. Deze wet geeft normwaarden voor een 'gemiddeld gebied' op basis waarvan een geurcontour kan worden opgesteld. In een 'gemiddeld gebied' bestaat tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten een redelijke afstand. De geurcontour bepaalt door de omgekeerde werking de ontwikkelingsmogelijkheden van gronden nabij veehouderijen. De realisatie van een geurgevoelig object binnen die afstand dient immers te worden voorkomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij.
Op basis van het Bestand Veehouderijbedrijven (BVB) is binnen een straal van 1.200 meter rondom het plangebied gekeken naar veehouderijbedrijven. Binnen dit gebied is één veehouderijbedrijf aanwezig op een afstand van circa 800 meter van het plangebied. Het bedrijf in kwestie ligt aan de Beukenburgerlaan 28.
De afstand tussen een agrarisch bedrijf en een geurgevoelig object zoals een woning moet minstens 50 meter zijn. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Indien er meerdere veehouderijbedrijven binnen 1 km vanaf een geurgevoelig object zijn gelegen kan het relevant zijn ook de achtergrondbelasting (de gezamenlijke geurbelasting van de aanwezige bedrijven te beoordelen). In deze situatie is binnen een staal van 1.200 meter maar één veehouderij gelegen en is het niet nodig de achtergrondbelasting te beoordelen.
Gelet op de afstand tussen het plangebied en bovengenoemde veehouderij en het feit dat binnen een straal van 1.200 m maar één veehouderij is gelegen, is er geen sprake van geurhinder.
Het aspect geur werpt geen belemmeringen ten aanzien van onderhavig initiatief op.
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar tot gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken, is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.
Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld (Bedrijven en milieuzonering, VNG, editie 2009), waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.
In de uitgave Bedrijven en milieuzonering is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de categorieën ingedeeld. Voor het bepalen van de afstand tot woningen kan het gebied in twee typen worden ingedeeld, te weten 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' of 'gemengd (buiten)gebied'. Bij gemengde gebieden wordt de hinder 1 categorie teruggebracht. In tabel 4.2 is een overzicht opgenomen van de categorisering ten opzichte van de 2 typen gebieden.
Tabel 4.2 Milieucategorie en bijbehorende richtafstanden
Milieucategorie | Richtafstanden tot gemengd gebied |
Richtafstanden tot rustige woonwijk / rustig buitengebied |
1 | 0 | 10 |
2 | 10 | 30 |
3.1 | 30 | 50 |
3.2 | 50 | 100 |
4.1 | 100 | 200 |
4.2 | 200 | 300 |
5.1 | 300 | 500 |
5.2 | 500 | 700 |
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Volgens de VNG-systematiek ligt het plangebied in een gemengd gebied. Dergelijke gebieden worden gekenmerkt door een sterke tot matige functiemenging, direct naast woningen komen andere functies zoals kleine bedrijven, sportaccommodaties voor. Ook lintbebouwing met agrarische en overige bedrijvigheid in het buitengebied wordt als gemengd gebied geclassificeerd. Ook gebieden die direct aan hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het gemengd gebied omdat de verhoogde geluidsbelasting als gevolg van verkeersbewegingen op die hoofdinfrastructuur de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigt.
Gelet op de noodzaak om een hogere geluidwaarde vast te stellen (zie paragaaf 4.11), is het aspect geluid hier bepalend voor de te hanteren afstand tot milieubelastende activiteiten. Voor het gebiedstype gemengd gebied gelden de richtafstanden uit de middelste kolom van de tabel. De toekomstige hoofdactiviteit op het perceel aan de Lindenlaan 63 wordt wonen. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse bedrijven die tot milieucategorie 1 behoren. De kleinste afstand tussen het plangebied en zo een bedrijf is circa 200 meter. Op een afstand van circa 160 meter van het plangebied ligt, aan de A27, tankstation Voordaan. Bij dat tankstation wordt ook LPG verkocht, de richtafstand tot een dergelijk tankstation is 100 meter.
Direct ten noorden van het plangebied ligt een spotveldencomplex (tennisvereniging) met verlichting. Conform de VNG-systematiek behoren deze sportvelden tot milieucategorie 3.1 waarvoor in dit geval een richtafstand van 30 meter aangehouden moet worden. De afstand van het sportveldencomplex tot de gevels van de nieuw te bouwen woningen in het plangebied is 10 respectievelijk 27 meter. Op grond van de richtafstanden van de VNG-publicatie is nader onderzoek gedaan naar geluidhinder en lichthinder voor het bouwplan in relatie tot de tennisbanen.
In het geluidonderzoek, zie Bijlage 5, is ingegaan op de bedrijfssituatie van de tennisvereniging en de optredende geluidbelasting op de gevel van de toekomstige woningen. In het onderzoek is ook aandacht besteedt aan geluiden die met de tennissport te maken hebben, zoals het stuiteren van de tennisballen en de stemgeluiden. Weliswaar zijn deze bronnen in het Activiteitenbesluit uitgezonderd van toetsing, maar in het kader van een “goede ruimtelijke onderbouwing” dienen deze bronnen wel in de beoordeling te worden opgenomen. Er is ook onderzocht of door de komst van de woningen de tennisclub niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Bij tennis treedt als gevolg van het herhaaldelijk slaan van de bal met het racket een impulsgeluid op. Hiervoor dient een impulstoeslag van 5 dB te worden toegevoegd aan de berekende geluidbelasting.
De VNG-publicatie omschrijft voor de beoordeling van geluidhinder het volgende stappenplan (beknopt samengevat):
Conclusie
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Ter plaatse van de geplande woningen bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als gevolg van de activiteiten op de tennisvereniging voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste 55 dB(A), 50 dB(A) en 45 dB(A). Hiermee wordt zowel in de dag-, avond- als de nachtperiode niet voldaan aan de richtwaarde zoals gesteld in 'stap 2' in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor een gemengd gebied.
Indien niet kan worden voldaan aan 'stap 2' van de VNG-publicatie is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
Het bevoegd gezag dient in deze stap echter te motiveren waarom het deze belasting in de concrete situatie mogelijk acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.
Motivatie langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
De motivatie om in dit plan af te wijken van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (binnen stap 3 van de VNG-publicatie) is gelegen in de bestaande geluiddeken in het gebied op basis van de A27 en de Lindelaan.
Maximale geluidniveaus
Ter plaatse van de geplande woningen kan worden voldaan aan de richtwaarde zoals gesteld in 'stap 2' in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor een gemengd gebied. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 58 dB(A) in de dagperiode, 58 dB(A) in de avondperiode en 57 dB(A) in de nachtperiode.
Verkeersaantrekkende werking
Het equivalente geluidniveau op de geplande woningen bedraagt ten hoogste 40 dB(A), 35 dB(A) en 31 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode, en voldoet daarmee aan de richtwaarde zoals gesteld in 'stap 2' in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor een gemengd gebied.
Omdat het geluidniveau (LAmax) en het equivalente geluidniveau (LAeq) ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting voldoen aan de aanbevolen richtwaarden (stap 2) uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is de inrichting op die aspecten van geluid in principe inpasbaar.
Voor de overschrijding van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) geldt dat het bevoegd gezag gemotiveerd kan afwijken van de waarden uit stap 2 en deze kan verruimen tot maximaal 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode, 50 dB(A) in de avond en 45 dB(A) in de nachtperiode. Rekening houdend met de berekende geluidbelasting én de toeslag van het impulsgeluid is het plan milieutechnisch hiermee inpasbaar.
Het bevoegd gezag is gelet op de directe omgeving van het plangebied aan de Lindelaan en de nabijgelegen Rijksweg A27 van mening dat door de heersende geluiddeken in het gebied het voldoen aan de ten hoogst toelaatbare geluidwaarden uit stap 3 van de VNG-publicatie het maximaal haalbare scenario is.
Gelet op de uitgevoerde akoestische berekeningen en de gemengde omgeving zal er ons inziens sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening (acceptabel woon- en leefklimaat), ondanks de berekende geluidbelasting, en zijn er geen akoestische belemmeringen voor het inpassen van het plan.
In het akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat een geluidscherm van 5 meter aan de westkant van de oostelijk gelegen tennisbaan en een geluidscherm van 4 meter aan de zuidzijde van de noordelijk gelegen tennisbaan nodig is om aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit (afdeling 2.8 artikel 2.17) te kunnen voldoen. Een dergelijk hoog geluidscherm is op deze locatie in de praktijk niet realiseerbaar en ontmoet bezwaren van landschappelijke en financiële aard.
Maatregelen in het bestemmingsplan
Op grond van de berekende geluidbelasting en het impulsgeluid van de tennisbanen worden in het bestemmingsplan enkele maatregelen vastgelegd om een acceptabel woon- en leefklimaat te garanderen.
De dove gevel wordt daarnaast geborgd in de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Daarnaast wordt bij aanvraag van die vergunning ook de in het kader van het Bouwbesluit vereiste gevelwering bepaald.
Voor de realisatie van het bouwplan is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke hinder van de armaturen van het tenniscomplex op de nieuwe woningen. Het lichthinderonderzoek is uitgevoerd met en zonder de bestaande afschermende beplanting mee te nemen (zie Bijlage 7).
Bestaande begroeiing
De omwonenden met name de toekomstige bewoners van nr. 63 van het sportcomplex ondervinden geen lichthinder in de zin van de opgestelde grenswaarden door de NSVV bij uitvoering van lichtplan L2207yy.ante voor zone E3. Mits de nu aanwezige begroeiing niet gesnoeid gaat worden.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Het wettelijk kader voor risicobedrijven is verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.
Provinciaal beleid
Het huidige Provinciaal Milieubeleidsplan wordt verlengd zonder ingrijpende wijzigingen, behalve dat de voorgenomen bezuinigingen worden verwerkt in het verlengde plan. De Provincie Utrecht heeft in het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 voor verschillende gebiedstypen milieukwaliteitprofielen opgesteld. In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2010 is hierbij aangesloten. Per milieuthema zijn indicatoren daarbij gedefinieerd waaraan gewenste kwaliteitsniveaus en ambitiewaarden zijn verbonden. Voor externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico als indicatoren gekozen.
Risicobedrijven
Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden. Wel licht in de omgeving van het plangebied een LPG-tankstation (Bevi-inrichting). De risicocontour van dat tankstation reikt niet tot het plangebied.
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven bekend die op basis van andere milieuwetgeving een afstandsnorm voor veiligheid bezitten.
Transportroutes
Er zijn geen transportroutes of ondergrondse buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarroutes aanwezig. De afstand tussen het plangebied en de rijksweg A27 en de afstand tussen het plangebied en het spoor Utrecht-Hilversum is dermate groot dat de vervoer van gevaarlijke stoffen over deze infrastructuur geen risico voor het plangebied oplevert.
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen in de gemeente De Bilt is een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.
Langs het plangebied kan dus wel transport van plaatsvinden van de niet-routeplichtige gevaarlijke stoffen (zoals benzine) en routeplichtige gevaarlijke stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn. Dit wordt echter niet duidelijk in het plan omschreven en dient te worden verduidelijkt.
Hoogspanningslijnen en zendmasten
De planlocatie ligt niet binnen een indicatieve zone langs een hoogspanningslijn, waarbinnen geen objecten voor permanent verblijf mogen worden opgericht.
Er zijn in de omgeving geen zendmasten (GSM, UMTS, en dergelijke) waarvan de elektromagnetische straling het plangebied kan beïnvloeden.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de bouwplannen.
Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze wet is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer dan 3% aan de grenswaarde voor (zeer) fijn stof of stikstofdioxide bijdraagt, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Concreet betekent dat een planbijdrage van meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit vertaald naar 1.500 woningen, ofwel 7.500 verkeersbewegingen (uitgaande van 5 verkeersbewegingen per woning conform de ASVV 2004).
De ontwikkeling van de twee woningen resulteert conform de Regeling niet in betekenende mate niet in een significante verslechtering van de luchtkwaliteit en hoeft daarom niet te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. De ontwikkeling voldoet daarmee aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
De Milieudienst regio Utrecht heeft op 15 december 2010 de concentraties stikstofdioxide (figuur 8) en fijn stof (figuur 9) berekend met het rekenmodel GeoMilieu, versie 2.30. In dit rekenmodel is het rekenhart STACKS geïntegreerd, dat voldoet aan de Regeling beoordeling. De hieruit voortgekomen concentraties zijn grafisch weergegeven in de figuren 4.2 tot en met 4.4.
figuur 4.2 Concentraties stikstofdioxide in 2015 in het plangebied (rood kader)
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.
De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
figuur 4.3 Concentraties fijn stof (PM10) in 2015 in het plangebied (rood kader)
figuur 4.4 Concentraties zeer fijn stof (PM2,5) in het plangebied (rood kader)
Uit de figuren is af te leiden dat de concentratie fijn stof beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 ligt. Uit is af te leiden dat de jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijn stof (25 microgram per m3) voor het jaar 2015 niet wordt overschreden. Er wordt dus voldaan aan de grenswaarden voor (zeer) fijn stof.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied niet hoger is dan 31,3 gram, wordt aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
Uit het voorgaande blijkt dat de realisatie van de twee woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof. Dit betekent dat er niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden en de ontwikkeling bij voorbaat voldoet aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit. De ontwikkeling voldoet daarmee aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer.
In het kader van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit inzichtelijk gemaakt. Op circa 250 meter afstand van de ontwikkeling is de rijksweg A27 gelegen. Deze rijksweg heeft een negatief effect op de luchtkwaliteit, echter in het gebied worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Dit betekent dat er wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Voor dit plan is alleen het aspect wegverkeer relevant.
Wegverkeer
Het plan ligt in de in geluidszone van de A27. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een toetsing per afzonderlijke weg. Op de Lindenlaan geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. Deze weg heeft daarom geen geluidszone.
Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluidsreducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet. Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voor wegverkeer is de maximale ontheffingswaarde afhankelijk van de situatie. Als een geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd buiten de bebouwde kom of in de zone van een auto(snel)weg, geldt een lagere maximale ontheffingswaarde. Ook gelden voor de verschillende geluidsgevoelige bestemmingen andere maximale ontheffingswaarde waarden.
In tabel 4.3 zijn de relevante gegevens van de gezoneerde wegen weergegeven.
tabel 4.3 Gegevens zonering en geluidswaarden A27
Zonebreedte | Voorkeurswaarde | Maximale ontheffingswaarde | |
A27 | 600 meter | 48 dB | 53 dB |
Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Hiervoor is een beleidsregel hogere waarden Wgh in ontwikkeling. Deze moet nog worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, maar wordt op ambtelijk niveau al wel toegepast. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting2 .
In de Beleidsregel hogere waarden Wgh van de gemeente De Bilt is de gemeentelijke uitvoering van de bevoegdheid van toekenning van een hogere waarde vastgelegd. Deze beleidsregel is gebruikt als leidraad bij het geluidsonderzoek.
Goede ruimtelijke ordening
Volgens de Wet geluidhinder behoeven wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur niet te worden getoetst, omdat ze geen geluidszone hebben. Toch kan de geluidsbelasting van dergelijke wegen hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Vanaf een intensiteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal bij asfaltverharding of 600 motorvoertuigen per etmaal bij klinkerbestrating kan de voorkeurswaarde al worden overschreden. Daarom moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening de bijdrage van deze wegen worden onderzocht. Een en ander is ook in het gemeentelijk geluidbeleid vastgelegd.
De kortste afstand van de nieuwbouw tot de as rijksweg A27 is circa 270 m. De nieuwbouw ligt binnen de van toepassing zijnde geluidzone, derhalve dient de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de A27 bepaald te worden. De nieuwbouw ligt in een buitenstedelijk gebied binnen de zone van een autosnelweg en het betreft geen vervangende nieuwbouw, derhalve is de maximaal te ontheffen waarde 53 dB.
De nieuwbouw ligt niet binnen de zone van de spoorweg die parallel aan de A27 loopt.
De woningen worden gesitueerd aan de Lindenlaan. De Lindenlaan heeft een maximumsnelheid van 30 km/u en heeft daarmee conform de Wet geluidhinder geen zone. Echter, voor een goede ruimtelijke ordening van een ontwikkeling dient een dergelijke weg in de beoordeling meegenomen te worden indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg geluidniveaus veroorzaakt die hoger zijn dan de voorkeurswaarde.
Dit kan reeds het geval zijn op een weg met een intensiteit van 1500 (asfalt) of 600 (klinkers) motorvoertuigen per etmaal. Het geluidbeleid van de gemeente de Bilt haakt hier op in en kiest ervoor om van elke weg van 30 km/u de akoestisch situatie te laten onderzoeken. Op voorwaarde dat de intensiteit boven de eerder genoemde grenswaarde uitkomt.
De Lindenlaan is niet opgenomen in het verkeersmodel. Wel is er door de gemeente in de periode maart-april 2011 een motorvoertuigtelling uitgevoerd ter hoogte van Lindenlaan 34. Hieruit volgde een intensiteit van 900 motorvoertuigen per etmaal. Naar verwachting neemt de verkeersdruk eerder af dan toe en zal tot en met het jaar 2025 het aantal motorvoertuigen per etmaal ruim onder de 1.500 liggen. Om die reden is de Lindenlaan uitgesloten van verder onderzoek.
Resultaten
Uit het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 4) blijkt dat de geluidsbelasting op de tweede laag van de westgevel op enkele delen van die gevel hoger is dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Die gevels dienen als dove gevel te worden uitgevoerd.
Op een aantal andere geveldelen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Dit betekent dat geluidsbeperkende maatregelen moeten worden genomen. Omdat er geen bron- of overdrachtsmaatregelen genomen kunnen worden, moeten er ontvangermaatregelen genomen worden.
Overeenkomstig met het beleid van de gemeente de Bilt moet, voor de toekenning van een hogere waarde voor de geluidbelasting op de gevel, worden voldaan aan de volgende vijf voorwaarden.
Andere voorwaarden van akoestische aard uit het gemeentelijke beleid zijn niet van toepassing.
Beide woningen krijgen op de eerste verdieping aan de zuidwestzijde een slaapkamer met een soort dakkapel. De gevel van die dakkapel moet doof worden uitgevoerd (er mogen dus geen te openen delen in de gevel zitten).
Om de woningbouw mogelijk te maken, dienen hogere waarden vastgesteld te worden. De hogere waarden dienen met toepassing van de aftrek ex art. 110g Wet geluidhinder te worden bepaald.
De omgeving rondom de woningen bevat veel groen en de woningen hebben een rustige zijde aan de wegverkeerarme Lindenlaan. Dit zijn compenserende aspecten die de beleving van de geluidsituatie in positieve zin beïnvloeden.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op enkele geveldelen de maximaal te ontheffen geluidswaarde van 53 dB overschrijdt. Die geveldelen dienen als dove gevel te worden uitgevoerd. Op andere geveldelen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Bron- of overdrachtsmaatregelen zijn hier niet voldoende om de geluidsbelasting te beperken.
Om de ontwikkeling doorgang te laten vinden is vaststelling van een hogere geluidswaarde noodzakelijk. Het bouwplan voldoet aan de eisen en inspanningsverplichtingen zoals opgesteld in de beleidsregel van de gemeente De Bilt. De gemeente wordt daarom verzocht hogere geluidswaarden vast te stellen. De maximaal vast te stellen hogere geluidswaarde is 53 dB. Het volledige overzicht van berekende geluidswaarden en vast te stellen hogere waarden is opgenomen in het akoestisch onderzoek (Bijlage 4 van de bijlagen bij de toelichting).
De dove gevel wordt geborgd in de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Daarnaast wordt bij aanvraag van die vergunning ook de in het kader van het Bouwbesluit vereiste gevelwering bepaald.
Asbestverwijderingsbesluit 2005
Het doel van dit besluit is het beperken van de emissie van asbestvezels bij:
Wanneer de eigenaar van een gebouw of object asbest wil laten verwijderen, moet er doorgaans een melding worden gedaan bij de gemeente. Deze meldplicht is niet gekoppeld aan de hoeveelheid asbest. In het Bouwbesluit 2012 (tevens opgenomen in deze paragraaf) is aangegeven onder welke voorwaarden een melding gedaan moet worden. Doorgaans moeten asbest of asbesthoudende materialen verwijderd worden door een gecertificeerd bedrijf.
Arbeidsomstandighedenbesluit
In bovenstaand besluit zijn concrete bepalingen ten aanzien van het aspect asbest opgenomen in:
In het Arbeidsomstandighedenbesluit is onder andere voorgeschreven dat een bedrijf dat asbest wil verwijderen of op wil ruimen verplicht is om voor aanvang van de werkzaamheden een asbestinventarisatierapport op te stellen. Een dergelijk rapport moet worden opgesteld door een gecertificeerd inventarisatiebedrijf. In het inventarisatierapport moeten de asbestgerelateerde werkzaamheden worden ingedeeld in een bepaalde risicoklasse (1,2 of 3).
Bouwbesluit 2012
Het Bouwbesluit 2012 bevat voorschriften voor het bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken en vervangt het Bouwbesluit 2003. In het Bouwbesluit 2012 is de sloopvergunning vervangen door de sloopmelding. In paragraaf 1.7 van de artikelsgewijze toelichting bij het Bouwbesluit 2012 is vermeld dat de stelselwijziging voor asbestverwijdering geen verlaging van de prioriteiten betekent.
In het algemeen geldt dat de persoon die het asbest op zal ruimen of zal verwijderen, ten minste vier weken voor aanvang van de werkzaamheden de sloopmelding bij het bevoegd gezag doet (artikel 1.26). In een beperkt aantal gevallen, bijvoorbeeld reparatieonderhoud, kan deze termijn verkort worden tot vijf werkdagen. In weer andere gevallen is er geen sloopmelding nodig. De eisen waaraan een sloopmelding moet voldoen staan in artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012.
Op 23 mei 2014 is door Van Dijk geo- en milieutechniek B.V. uit De Meern (gecertificeerd door de Stichting Certificatie Asbest) een asbestinventarisatie in het plangebied uitgevoerd. Het volledige asbestonderzoek is opgenomen als bijlage 5 van de bijlagen bij de toelichting. Tijdens de inventarisatie zijn de volgende asbesthoudende materialen aangetroffen:
De opstallen in het plangebied waren tijdens de inventarisatie niet in gebruik, daardoor was het mogelijk destructief onderzoek uit te voeren. Er bestaat geen vermoeden van de aanwezigheid van visueel verborgen asbesthoudende materialen (in de constructie van de bebouwing).
Gelet op het feit dat er geen vermoeden van visueel verborgen asbesthoudende materialen bestaat, hoeft er geen aanvullende asbestinventarisatie uitgevoerd te worden. De asbesthoudende materialen in de bovenstaande opsomming moeten onder de genoemde risicoklasse door een SC-530 gecertificeerd bedrijf gesaneerd worden. Het asbestinventarisatierapport wordt in verband met gewijzigde regelgeving (wijziging grenswaarde) voorafgaand aan het indienen van de sloopmelding (en de uitvoering van de asbestverwijderingswerkzaamheden) geactualiseerd.
Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan
Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP) beschrijft het beleid van de gemeente De Bilt voor de periode tot aan 2020. In dat plan wordt ingezet op het nog beter benutten van de bestaande infrastructuur. De visie is uitgewerkt in drie hoofddoelen:
Ten aanzien van het buitengebied van Groenekan zijn de A27, de N234, de N417 (Tolakkerweg, Koningin Wilhelminaweg) en het spoor Utrecht-Hilversum de belangrijkste infrastructurele voorzieningen in het gebied. De Nieuwe Weteringseweg is opgenomen als hoofdontsluiting in het beoogde verkeersnetwerk voor 2020.
Bouwverordening De Bilt 2010
In de Bouwverordening De Bilt 2010 is onder andere bepaald dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, er voldoende ruimte in/bij of onder het gebouw moet zijn om voertuigen te stallen. De ruimte bestemd voor het parkeren van auto's bij gebouwen moet zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Concreet betekent dit dat de parkeerruimte(n) bij woningen minimaal 1,80 meter bij 5,00 meter en maximaal 3,25 meter bij 6,00 meter groot mag zijn.
Het perceel aan de Lindenlaan 63 heeft nu nog een bedrijfsbestemming. Omvorming van die bedrijfsbestemming naar een woonbestemming leidt tot minder verkeersbewegingen omdat het bedrijf meer verkeer aantrekt dan de twee te bouwen woningen.
Op het perceel aan de Lindenlaan 63 zullen, na sloop van de bestaande bebouwing, twee woningen worden gebouwd. Op het perceel is na de bouw van die woningen voldoende ruimte om bij beide woningen te voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein. In regels van het bestemmingsplan is een regeling opgenomen dat voldaan moet worden aan de op het moment van realisatie geldende parkeernorm. De hoeveelheid beschikbare ruimte is gevisualiseerd in figuur 4.5.
figuur 4.5 maatvoering nieuw te bouwen woningen en beschikbare ruimte voor parkeerplekken
Dit aspect werpt geen belemmeringen voor het initiatief tot woningbouw aan de Lindenlaan 63 te Groenekan op.
De wettelijke eisen inzake duurzaamheid volgen uit het Bouwbesluit. Per 1 januari 2015 is het Bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid verscherpt. De geldende eisen zijn zodoende als volgt:
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanuit het Bouwbesluit geldt de verplichting om bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een berekening aan te leveren van de milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.
Hoe te voldoen
Om te voldoen aan deze eisen dient bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen een EPC-berekening aangeleverd te worden. Voor de MPG kan er gekozen worden voor een SBK-bewijs of voor een berekening uit te voeren met bijvoorbeeld GPR-gebouw.
Het instrument GPR-gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren af te spreken. Om een bepaalde GPR-score te bereiken kunnen bouwende partijen zelf de maatregelen bepalen. Scores variëren van 0 t/m 10. GPR-gebouw is geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013-2028. Hierin is de eis opgenomen dat in de toelichting op een ruimtelijk plan beschreven is op welke wijze rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1 lid 3). Deze eis geldt echter alleen voor het stedelijk gebied, het plangebied ligt niet in het stedelijk gebied en zodoende geldt deze eis niet.
Gemeentelijk beleidskader
De gemeenteraad van de gemeente De Bilt heeft op 26 mei 2016 het nieuwe DuBobeleid vastgesteld. In het nieuwe DuBobeleid gaat het om een ambitie en niet om een verplichting. Het streven naar een (hoog) rapportcijfer in GPR gebouw past daarbij. Het college wil initiatiefnemers, architecten en bouwpartijen zoveel mogelijk stimuleren om een stap meer te zetten dan het wettelijke. In deze notitie verkennen we wat bij deze ambitie past en wat een reële extra stap kan zijn. Daarbij zijn wij er ons van bewust dat bij veel partijen, waaronder ook de gemeente zelf, nog een aanzienlijke achterstand in energieprestatie van de gebouwen bestaat. De ambitie een energieneutraal De Bilt in 2030 betekent dat de inspanningen hier wel op gericht moeten zijn, maar dat per project inzichtelijk gemaakt wordt wat de ambitie het aan extra investering vergt. De keuze voor een ambitieniveau zet de kaders voor het maken van afspraken door gemeente (projectleiders) met bouwers.
Ambitie voortvarend
De gemeente De Bilt heeft ingezet op de ambitie voortvarend. Dat betekent een forse maar realistische uitdaging voor de markt en gemeente. Voortvarend gaat een flinke stap verder dan de huidige regelgeving en de autonome ontwikkeling.
Eigen gebouwen
figuur 4.6 Tabel ambitieniveaus duurzaam bouwen (bron gemeente De Bilt)
Er is een wettelijk kader en een gemeentelijke ambitie met betrekking tot duurzaamheid. Vooruitlopend op of tijdens de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan worden nagedacht over de mogelijkheden die het initiatief biedt om duurzaam te bouwen. Wanneer er namelijk in een vroeg stadium van de planvorming over duurzaamheid nagedacht wordt, kunnen kansen optimaal benut worden. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:
De gemeente De Bilt biedt de mogelijkheid tot een vrijblijvend adviesgesprek met een energiespecialist om te verkennen op welke manieren duurzaam gebouwd kan worden. Daarnaast wordt het instrument GPR-gebouw gratis door de gemeente De Bilt ter beschikking gesteld, om de initiatiefnemer inzicht te bieden in de kansen die het initiatief biedt om duurzaam te bouwen. Voor een licentie alsook een adviesgesprek kan contact opgenomen worden met E. Rot via e.rot@odru.nl of via 088 022 50 00. Er wordt dan vrijblijvend een wachtwoord en gebruikersnaam toegestuurd.
Het aspect duurzaamheid kan het initiatief tot de bouw van twee woningen aan de Lindenlaan 63 te Groenekan verder versterken. Aangeraden wordt om voor aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen te bepalen welke kansen het initiatief biedt om de principes van duurzaam bouwen toe te passen. Daarbij kan onder andere gebruik worden gemaakt van bovengenoemd vrijblijvend adviesgesprek en berekeningen met het instrument GPR-gebouw.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De planregels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er kan worden gebouwd. In de planregels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de planregels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de planregels te bekijken in samenhang met de verbeelding als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden of als andere ontwikkelingen worden gepland. De toelichting geeft achtergrondinformatie bij het plan en laat zien welke keuzen (en waarom) zijn gemaakt ten aanzien van de ruimtelijke situatie/ ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied.
Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven.
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010 is een aantal vergunningen, zoals de bouwvergunning, sloopvergunning en aanlegvergunning, alsmede de flexibiliteitsbepalingen uit de Wro opgegaan in de omgevingsvergunning. Deze in de Wabo opgenomen vergunningen en de daarbij behorende systematiek zijn in het bestemmingsplan verwerkt.
De SVBP2012 en het Bro bevatten onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingsplan. Dit betreft:
De SVBP2012 geeft een verplichte indeling van de hoofdstukken van de planregels uit oogpunt van leesbaarheid en raadpleegbaarheid:
De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen.
In de planregels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. Binnen diverse bestemmingen wordt verwezen naar de bestaande situatie wat betreft bebouwing of bijvoorbeeld het aantal dienstwoningen. Het gaat dan om een bouwwerk, dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan bestaat, of in uitvoering is, of na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend of krachtens een omgevingsvergunning die na dit tijdstip, hoewel in strijd met dit plan, niet mag worden geweigerd (definitie opgenomen in artikel 1). Hieronder worden de verschillende bestemmingen toegelicht.
De voor 'Natuur' bestemde gronden zijn bestemd voor behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden. Onder het doel 'behoud en bescherming van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden', worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:
De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor wonen met tuinen en erven, aan-huis-verbonden beroepen, en verder groenvoorziening, parkeergelegenheid (op eigen terrein) en bermen en waterlopen.
In de bestemming wonen is de uitoefening van met wonen verenigbare functies toegestaan tot een maximum van 40% van het vloeroppervlak, zoals weergegeven in de regels. Voor woningen geldt een maximale oppervlakte van 120 m². Deze kleine woningen mogen niet worden vergroot, tenzij voldaan dient te worden aan de minimale afmetingen uit het bouwbesluit.
Voorts is 70 m² aan bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat bijgebouwen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten'.
Bijgebouwen zijn voorzien van een kap. Aanbouwen aan het hoofdgebouw mogen ook met een plat dak worden uitgevoerd. Een aanbouw vormt een onderdeel van het hoofdgebouw. Aanbouwen dienen te worden meegerekend in de maximale maat voor het hoofdgebouw, de woning, van 120 m². Aanbouwen worden om die reden niet meegerekend in de maximale maat van 70 m² voor bijgebouwen.
In het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn regels opgenomen die betrekking hebben op het gehele bestemmingsplan. Dit zijn onder andere de regels die verplicht zijn gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zoals de antidubbeltelbepaling. In het navolgende zijn de algemene regels beschreven die specifiek van toepassing zijn op het onderhavige bestemmingsplan.
Afwijkende maten
Er is een algemene bouwregel opgenomen voor afwijkende maten In die gevallen dat goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en inhoud op de dag van de inwerkingtreding van het plan afwijken van de regels van het plan.
In de algemene aanduidingsregels worden de regels opgenomen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen worden in de algemene aanduidingsregels geregeld omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen.
De volgende aanduidingsregels zijn opgenomen:
Gronden met de gebiedsaanduiding 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied' zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mede bestemd voor de waterwinning en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.
Dit artikel omvat een afwijking bij een omgevingsvergunning voor onder andere het overschrijden van de maatvoeringsbepalingen en het toestaan van nutsvoorzieningen. Deze regels worden opgenomen om meer flexibiliteit in het plan te genereren en kleine afwijkingen van de planregels toch mogelijk te maken. Voorbeelden zijn het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut en het overschrijden van de in dit plan aangegeven maten, minimale en maximale afmetingen van bebouwing en terreinen met maximaal 10%. Verder is hier een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor telecommunicatiemasten. Ook is een algemene afwijkingsregel opgenomen voor woningsplitsing, voor woningen die bestemd zijn als burgerwoning, ofwel een andere, niet bedrijfsmatige bestemming hebben (bijvoorbeeld maatschappelijk). Splitsing van een agrarische bedrijfswoning wordt niet toegelaten, vanwege de milieubeperkingen voor het bestaande agrarische bedrijf door een woning. De toepasselijke milieuwetgeving en het criterium van een goede ruimtelijke ordening dient altijd te worden getoetst. De voorwaarden voor splitsing hebben in ieder geval betrekking op:
Als strijdig gebruik zijn aangemerkt seksinrichtingen, het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte en gebruik van bepaalde gronden als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning of het stellen van nadere eisen zijn algemene procedureregels opgenomen.
In de algemene wijzigingsregels zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De volgende wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen:
Het plan kent tot slot een hoofdstuk met overgangs- en slotregels.
De overgangsregels regelen het overgangsrecht voor de bebouwing en het gebruik van de bebouwing in het plangebied. Deze worden opgenomen conform het Bro.
De slotbepaling geeft aan onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald. Overigens wordt voor beide regelingen verwezen naar de betreffende regels.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan speelt handhaving een belangrijke rol. Een goed bestemmingsplan kenmerkt zich niet alleen door middel van een goede beheerslaag en ontwikkelingsmogelijkheden, maar ook door middel van heldere regels en concreet gemeentelijk handhavingsbeleid. Handhaving van bestaande regels is ook van steeds groter belang. Hierbij wordt de praktijk van gedogen steeds vaker omgezet naar minder regels met een betere handhaving. Om deze reden is het noodzakelijk de bestaande situatie in het plangebied goed te inventariseren. Deze gegevens zijn, naast de geldende rechten op grond van geldende bestemmingsplannen een belangrijke onderlegger geweest voor het bestemmingsplan. Het strikt handhaven van vergunningen, regels en procedures geeft duidelijkheid en maakt de samenleving veiliger. Het gedogen moet worden tegengegaan. Overbodige regels en onduidelijke regelgeving zijn daarom getracht zoveel mogelijk achterwege te laten.
Het bestemmingsplan betreft met name het mogelijk kunnen maken van gewenste ontwikkelingen in het gebied.
Het onderhavige initiatief betreft een particulier initiatief. Er is een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente gesloten. Initiatiefnemer en gemeente zijn overeengekomen dat zowel de ambtelijke kosten als de proceskosten voor rekening van de initiatiefnemer komen. De kosten die bij verlening van de omgevingsvergunning gemaakt zullen worden, zijn gedekt door middel van leges.
Omdat er een anterieure overeenkomst gesloten is, is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen voor deze ontwikkeling.
Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voor doen waarbij de gemeente kosten moet maken dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of er een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar te achten.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de rechten zoveel mogelijk gerespecteerd. Het initiatief waarvoor dit plan is geschreven behelst het planologisch mogelijk maken van de bouw van 2 woningen. Om de bouw van die woningen mogelijk te maken moet de huidige bestemming (Bedrijf) worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Behalve deze planologische omzetting worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is dan ook geen planschade als gevolg van dit bestemmingsplan te verwachten.
In samenwerking met de initiatiefnemer heeft de gemeente De Bilt een informatieavond voor bewoners van de Lindenlaan georganiseerd. Die informatieavond vond plaats op 27 mei 2015 in de Groene Daan te Groenekan. Tijdens die informatieavond heeft de initiatiefnemer de planvorming toegelicht. De gemeente heeft tijdens die avond de procedure van het besluitvormingstraject toegelicht.
Vooroverleg
Op grond van het vooroverleg zoals geregeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft de gemeente het bestemmingsplan aangeboden aan haar overlegpartners voor een reactie. De provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden hebben gereageerd op het bestemmingsplan. De ontvangen reacties zijn als Bijlage 8 toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt kort aangegeven hoe de reactie is verwerkt in het bestemmingsplan.
1. Reactie provincie Utrecht
Beantwoording
Op de verbeelding is met de aanduiding [bijgebouwen uitgesloten] aangegeven waar geen
bijgebouwen mogelijk zijn. In het bestemmingsplan is dit alleen ingetekend achter de woning
aan de Lindelaan 61. De ruimte achter de nieuw te bouwen woningen kan worden voorzien van
bijgebouwen. De reactie van de provincie geeft aanleiding de flexibiliteit van het
bestemmingsplan te berperken en bijgebouwen uit te sluiten voorzover deze buiten het
stedenbouwkundig plan zoals in figuur 4.5 van de toelichting is weergegeven. Dit betekent ook
dat artikel 4.1 onder c wordt verwijderd en dat bijgebouwen zijn toegestaan binnen het gebied
waar bijgebouwen niet zijn uitgesloten.
Conclusie
De bestaande aanduiding bijgebouwen uitgesloten [-bg] wordt op de verbeelding vergroot waarbij het stedenbouwkundig plan (figuur 4.5 van de toelichting) het kader is. In de regels wordt artikel 4.1 onder c verwijderd.
Beantwoording
In paragraaf 3.3.3 wordt ingegaan op de provinciale kernrandzone waarin het plangebied is
gelegen. De gemeente De Bilt heeft het plangebied zelf niet aangewezen als kernrandzone. De
verwijzing naar het provinciaal beleid blijft in de toelichting van het bestemmingsplan
gehandhaafd. Verwijzing naar een gemeentelijke kernrandzone zal uit de toelichting worden
verwijderd.
Conclusie
De tekst over kernrandzones, voorzover het gaat om gemeentelijk beleid, wordt aangepast.
2. Reactie Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden
Beantwoording
In paragraaf 4.2.1 van de toelichting van het bestemmingsplan is het beleid van het Hoogheemraadschap beschreven. De geleverde toelichting van het actuele waterbeheerplan wordt verwerkt in deze paragraaf.
Conclusie
De tekst over het waterbeheerplan Waterkoers wordt verwerkt in paragraaf 4.2.1 van de toelichting van het bestemmingsplan.
Beantwoording
In paragraaf 4.2.3 wordt een verwijzing opgenomen naar het stedenbouwkundig plan (paragraaf 4.13, figuur 4.5) en de inrichting van het gehele plangebied toegelicht.
Conclusie
De tekst van paragraaf 4.2.3 wordt aangevuld.
Zienswijzen
Met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) start de formele vaststellingsprocedure. Gedurende de periode van de tervisielegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen op het plan of onderdelen daarvan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien.
Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen. Gelet op dit voorstel stelt de raad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.
Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.