Plan: | Drakenburgergracht Zorg 2022 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0308.BP0092-ON01 |
De zorg waakt over de gezondheidsbelangen van Nederland. Zij haalt daarvoor alles uit de kast, zowel qua mensen en materieel. Sherpa en Amerpoort doen dit natuurlijk ook graag volgens de laatste inzichten voor gebouwen; gebouwen waarin een optimum aan zorg kan worden geboden en die toekomstbestendige zorg mogelijk maken.
Aan de Zandheuvelweg in de gemeente Baarn bevinden zich de woon-/zorgparken van de zorgorganisaties Amerpoort en Sherpa. Het voorliggende bestemmingsplan Drakenburgergracht Zorg 2022 voorziet in een toekomstbestendige planologische regeling voor beide woon-/zorgparken.
Beide zorgorganisaties hebben de ambitie om hun woon-/zorgparken aan te passen zodat zij hiermee op de veranderende wensen van huidige en toekomstige bewoners kunnen inspelen. Er is namelijk steeds meer behoefte aan zorg in een beschermde omgeving zoals Amerpoort en Sherpa die bieden met hun woon-/zorgparken. Beide woon-/zorgparken zijn gelegen op prachtige terreinen in het buitengebied van gemeente Baarn. De ontwikkelingen worden op een zodanige manier uitgevoerd dat deze recht doet aan de bijzondere randvoorwaarden die met deze ligging zijn verbonden.
Zorgbehoefte
De huisvesting op beide woon-/zorgparken sluit echter niet meer aan op de actuele behoeften binnen de zorg. Kwalitatief goede woningen die aansluiten bij de zorgvraag zijn voor veel bewoners en hun familie een belangrijke reden om voor een specifieke zorgorganisatie te kiezen.
De vraag naar zelfstandige woonruimte met eigen sanitair groeit. Ook is de zorgzwaarte de afgelopen jaren fors toegenomen. Het gaat hierbij zowel om een toename van gedragsproblematiek als verminderde mobiliteit. Deze trend zet zich in de toekomst door. Dat heeft grote invloed op hoe bewoners gehuisvest moeten worden. Vanuit het oogpunt van veiligheid voor bewoners (burgers van Baarn) en medewerkers is het noodzakelijk dat de zorg en begeleiding op de begane grond geleverd wordt. De bestaande huisvesting op de woon-/zorgparken sluit hier niet goed meer op aan. Daarnaast zijn de nieuwe bewoners veelal jonger dan de gemiddelde bestaande populatie op de woon-/zorgparken. Hierdoor ontbreekt de aansluiting met de rest van de woongroep. Dit resulteert in de noodzaak tot het starten van nieuwe woongroepen voor jongere bewoners. Tevens is er nog dagbesteding op de beide woon-/zorgparken gesitueerd in panden die sterk zijn verouderd en niet meer aansluiten bij de huidige bedrijfsvoering en kwaliteitseisen.
Naast bovengenoemde ontwikkelingen in de zorg is er ook vanuit wet- en regelgeving sprake van hogere eisen aan bebouwing dan in het verleden. De beide zorgorganisaties dienen bij nieuwbouw aan deze aangescherpte eisen te voldoen, waardoor per cliënt meer vierkante meters benodigd zijn om de gewenste zorg te kunnen verlenen. Daarnaast is het voor bewoners met een intensieve zorgvraag belangrijk om de zorg op de begane grond te bieden, zodat er snel en gemakkelijk gede-escaleerd kan worden door bijvoorbeeld de tuindeur uit te stappen of de natuur beter te beleven.
Huidige bebouwingsmogelijkheden
Met de bebouwingsmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt, is het voor beide zorgorganisaties op termijn niet meer mogelijk om een gezonde bedrijfsvoering te realiseren. Het vigerende bestemmingsplan biedt nauwelijks mogelijkheden voor het vervangen van verouderde bebouwing. De in het vigerende bestemmingsplan opgenomen maximale bruto vloeroppervlakte en de situering van de bouwvlakken worden hierin door beide zorgorganisaties als beperkend ervaren en staan een toekomstbestendige exploitatie in de weg. De benodigde nieuwbouw en herinrichting op de woon-/zorgparken kan binnen deze bouwvlakken niet worden gerealiseerd, waarmee het niet mogelijk blijkt om de gevraagde kwaliteit toe te voegen aan beide woon-/zorgparken. Het vigerende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om flexibel in te spelen op ontwikkelingen binnen de zorg.
Afgelopen jaren is gebleken dat zorgvisies iedere vijf jaar herzien moeten worden: ofwel ingegeven door regelgeving vanuit de overheid, dan wel vanuit de marktwerking van de zorg en cliëntbeleving zelf. Kortom, het bieden van goede zorg aan de cliënten is continu in beweging. Uit de regioanalyses gehandicaptenzorg van het Zilveren Kruis blijkt dit ook:
"Vooral voor cliënten met een ontwrichtende zorgvraag en een lichamelijke beperking is het een uitdaging om geschikte verblijfplaatsen te vinden. Verschillende oorzaken maken het vinden van geschikte plekken lastig:
De cliënten die in de regio wonen in de reguliere wijken, hebben dan ook behoefte aan een woonlocatie in een veilige en beschermde omgeving. Het blijkt dat cliënten zelf veelal de voorkeur geven aan een intramurale verblijfsplek. Het denken over passende huisvesting verandert ook door de jaren heen. De behoefte aan meer woon-/zorgpark gebonden, beschutte woon- en dagbestedingsplekken stijgt. Een grote groep cliënten heeft een hogere mate van zelfstandigheid en bewegingsruimte in een beschutte woonomgeving, dan wanneer ze in de wijk wonen. Een ander veel gehoord knelpunt is dat het lastig is om verouderde intramurale capaciteit aan te passen, zodat deze geschikt wordt voor de huidige en toekomstige zorgvragen. Tot slot neemt het aantal cliënten die een zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering behoeven, toe. De verwachting is dat de vraag naar geschikte verblijfsplekken voor deze groep de komende jaren eveneens groter wordt. (Bron: Regioanalyses Gehandicaptenzorg Zilveren Kruis 2020).
Toekomstige bebouwingsmogelijkheden
Om voorgaande te bereiken zijn renovatie en nieuwbouw noodzakelijk binnen de bestaande begrenzing van beide woon-/zorgparken. Concreet bedraagt de behoefte aan extra bebouwingsmogelijkheden voor Amerpoort en Sherpa nu maximaal 6.780 m2 respectievelijk 6.951 m2 BVO per organisatie. Dit is maximaal twintig procent meer dan wat er binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk is op beide woon-/zorgparken. Om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen is ook meer flexibiliteit qua bouwvlakken nodig. Een toegenomen vierkante meters bruto vloeroppervlak en veilige zorg op begane grondniveau leidt onvermijdelijk tot een toename van de footprint. De woon-/zorgparken liggen in een bosrijke omgeving. Cliënten en medewerkers ervaren dit als zeer prettig. Omdat de “groene” omgeving een positief effect heeft op cliënten, willen beide organisaties het aanwezige groen behouden.
Bedrijfseconomische noodzaak
Om een blijvende gezonde economische exploitatie mogelijk te maken, moeten zorgorganisaties inspelen op de ontwikkelingen in de zorg en op de aangescherpte eisen die aan bebouwing worden gesteld. Dit wordt eveneens ingegeven door bijvoorbeeld grotere bedden en grotere installaties. Om nu en in de toekomst goede zorg te kunnen bieden aan hun cliënten, hebben beide zorgorganisaties per cliënt circa 70 m2 BVO voor wonen en circa 20 m2 BVO voor dagbesteding nodig. Indien zowel Sherpa als Amerpoort niet in de gelegenheid gesteld worden om te kunnen groeien/consolideren in bouwoppervlak, kan niet worden voorzien in voornoemde zorgvraag. Immers, afname van het aantal zorgplekken staat gelijk aan afname van inkomsten, terwijl de uitgaven voor het in stand houden van de woon-/zorgparken gelijk blijft. Per saldo is daarmee sprake van een verslechtering van de exploitatie. Ditzelfde geldt voor de footprint: indien het niet mogelijk is de veilige woningen te realiseren voor cliënt en medewerker, dan is het voor de zorgorganisaties niet mogelijk om te voldoen aan de zwaarder wordende zorgvraag. Dit zal op termijn ook leiden tot een afname van geschikte plekken en daarmee een vermindering van inkomsten en een verslechtering van de exploitatie.
Beide zorgorganisaties ondervinden dat de cliënten met een complexe zorgvraag moeilijk een goede woon- en werkplek kunnen vinden. Vanuit de zorgorganisaties is er de concrete wens om hier wel gehoor aan te geven, maar het is onmogelijk om dat op deze locatie met het huidige bestemmingsplan te bewerkstelligen in verband met de beperkte uitbreidingsmogelijkheden.
Principeverzoek
Door Amerpoort en Sherpa is gezamenlijk een principeverzoek ingediend voor de herziening van het bestemmingsplan. De gemeenteraad van Baarn heeft in haar vergadering van 27 november 2019 vastgesteld dat medewerking verleend kan worden aan de vraag van Amerpoort en Sherpa naar meer bebouwingsmogelijkheden en dat een (voor)ontwerpbestemmingsplan voorbereid kan worden.
Het plangebied van het bestemmingsplan Drakenburgergracht Zorg 2022 is gelegen aan de noordwestzijde van de gemeente Baarn, nabij de A27 (westelijk van het plangebied) en de spoorlijn Hilversum - Baarn (zuidelijk van het plangebied). De woon-/zorgparken worden van elkaar gescheiden door de Zandheuvelweg. Aan de zuidzijde van de Zandheuvelweg bevindt zich locatie Nieuwenoord van Amerpoort. Aan de noordzijde van de Zandheuvelweg bevindt zich de locatie Eemeroord van Sherpa. De Zandheuvelweg zelf maakt geen onderdeel uit van het plangebied.
Onderstaande afbeelding toont, binnen de rode begrenzing, het plangebied:
Plangebied bestemmingsplan Drakenburgergracht Zorg 2022
Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de digitale verbeelding behorend bij het bestemmingsplan Drakenburgergracht Zorg 2022.
In het in paragraaf 1.3 beschreven plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Drakenburgergracht – Zorg', dat op 27 januari 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad van Baarn.
Tevens zijn op enkele gedeelten van het plangebied de bij dit bestemmingsplan behorende wijzigingsplannen 'Drakenburgergracht - Zorg, bouwvlakken Amerpoort' en 'Drakenburgergracht - Zorg, bouwvlakken Sherpa' van toepassing. Deze wijzigingsplannen zijn op respectievelijk 11 november 2014 en 7 april 2015 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn. Met de wijzigingsplannen zijn enkele wijzigingen aan de bouwvlakken en bebouwingsmogelijkheden gedaan.
Verbeelding bestemmingsplan Drakenburgergracht – Zorg, inclusief wijzigingsplannen
Het bestemmingsplan Drakenburgergracht Zorg 2022 bestaat naast voorliggende toelichting uit de regels en de verbeelding.
De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Ze bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De verbeelding heeft hierbij een visualiserende functie en maakt duidelijk welke regels waar binnen het plangebied van toepassing zijn.
De toelichting heeft een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Na hoofdstuk 1, inleiding, komt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie in het plangebied aan bod. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens de aanleiding voor de beoogde ontwikkelingen behandeld en wordt inzicht gegeven in de toekomstige, gewenste situatie in het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het relevant ruimtelijk beleidskader voor het plangebied en de beoogde toekomstige situatie. In hoofdstuk 5 wordt, mede aan de hand van onderzoeken, ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten, waarmee de uitvoerbaarheid van het plan op deze aspecten wordt aangetoond. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet beschreven, waarbij uiteengezet wordt op welke wijze de toekomstige situatie in het plangebied is vertaald in een juridische regeling. In hoofdstuk 7 wordt tenslotte ingegaan op de procedurele en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande situatie binnen het plangebied. In paragraaf 2.2 wordt de bestaande situatie op woon-/zorgpark Nieuwenoord van Amerpoort beschreven. In paragraaf 2.3 wordt vervolgens de bestaande situatie op woon-/zorgpark Eemeroord van Sherpa behandeld.
Nieuwenoord is een groen en levendig woon-/zorgpark waar mensen met een verstandelijke beperking in een beschutte en veilige omgeving kunnen wonen, werken, logeren en elkaar kunnen ontmoeten. Nieuwenoord biedt veel mogelijkheden voor dagbesteding: 'zelf doen' of 'beleven en ervaren' zijn daarin keuzes. Van arbeidsmatig tot ambacht, van creatief tot dienstverlening en van natuur tot industrieel. Kortom, voor elke bewoner is er een vorm van dagbesteding die bij hem of haar past. Verder heeft Nieuwenoord een paramedisch centrum, een cultureel centrum, sporthal, zwembad, restaurant, supermarkt, kwekerij en een boerderij. Het ruim 65 jaar bestaande woon-/zorgpark biedt inmiddels woon- en dagbestedingsruimte aan circa 400 cliënten met een verstandelijke beperking.
Nieuwenoord is gelegen aan de oostzijde van de A27 in het buitengebied van Baarn. Het woon-/zorgpark wordt aan de noordzijde begrensd door de Zandheuvelweg. De westzijde van het woon-/zorgpark grenst aan het conferentiecentrum Drakenburg en langs de zuidzijde van het woon-/zorgpark ligt de spoorlijn Hilversum - Baarn.
Vanwege de ligging in het bos heeft het gebied een besloten uitstraling. Het park zelf wordt gekenmerkt door afwisselend, open en beboste delen met slingerende paden die clusters bebouwing met elkaar verbindt. Het park is door de jaren heen organisch gegroeid: de gelaagdheid van het park is zichtbaar door de veelheid van structuren. Ook de uitstraling, de oriëntatie en het verschil in omvang van de bebouwing laat zien dat er door de jaren heen gefragmenteerd is gebouwd.
Huidige opzet woon-/zorgpark Nieuwenoord (Bron: Principeverzoek)
Ruimtelijke structuur
Op het woon-/zorgpark is een mix van gebouwen in een parkachtige setting gesitueerd. Het gebied wordt gekenmerkt door afwisselend open en beboste delen met slingerende paden die kleine clusters bebouwing ontsluiten. Deze zijn door de jaren heen organisch gegroeid.
De hoofdentree is gelegen aan de noordzijde van het woon-/zorgpark. Hierbij is tevens een parkeerterrein gelegen voor bezoekers van woon-/zorgpark Nieuwenoord. De oostzijde van het terrein heeft een rondweg van waaruit enkele delen van het woon-/zorgpark bereikbaar zijn. De westelijk gelegen gebouwen zijn organisch met elkaar verbonden.
In het dicht beboste gebied zijn de oorspronkelijke oost-west ontginningslijnen, met de daarbij behorende paden en laanbeplanting, nog duidelijk zichtbaar. Op het woon-/zorgpark Amerpoort zijn enkele oude diagonale assen traceerbaar. Van oorsprong werd het woon-/zorgpark diagonaal ontsloten via de Isengardlaan vanaf de doctor A. Schweitzerweg. Deze is op dit moment gedeeltelijk afgewaardeerd als bospad. Ondanks dat deze diagonale as nog in gebruik is, vormt het geen onderdeel meer van de hoofdstructuur van het gebied.
De Isengardlaan loopt over in de Nieuwenoordlaan en komt uit op het centraal, hoger gelegen kantoorgebouw, dat uitkijkt over de vijver. Concentrisch om het kantoorgebouw zijn via slingerpaden diverse clusters van woon- en dagbestedingsgebouwen gesitueerd. Aan de oostzijde van het kantoorgebouw liggen twee voorzieningenclusters met onder andere een zwembad en een sporthal. Deze dagbestedingsgebouwen zijn gesitueerd rondom een centraal plein. Bij elk cluster zijn langs de slingerpaden parkeermogelijkheden. Centraal bij het kantoorgebouw zijn twee parkeerterreinen, gelegen in een beschut rododendronbos.
De huidige Huydecoperlaan, aan de zuidzijde van het gebied, maakt onderdeel uit van de oorspronkelijke oost-west ontginning van het gebied met bijbehorende laanbeplanting. De kinderboerderij en het kinderdagverblijf zijn gelegen aan deze laan. Naast deze functies en de reguliere dagbesteding huisvest woon-/zorgpark Nieuwenoord aan de oostzijde van het terrein ook een cultureel centrum en een kwekerij.
Woon-/zorgpark Eemeroord is als een dorp: midden in de natuur, waar mensen van jong tot oud, met uiteenlopende mogelijkheden, wonen en samenwerken. Er is een goede balans tussen veiligheid en levendigheid, zodat bewoners, familieleden en medewerkers zich er thuis voelen. Alle voorzieningen zijn binnen handbereik. Er zijn onder andere een supermarkt, kledingwinkel, bakkerij, zwembad, gymzaal en een gezondheidscentrum. Voor de bewoners worden verschillende vormen van dagbesteding geboden, zowel recreatieve activiteiten als arbeidsmatige taken. Woon-/zorgpark Eemeroord bestaat inmiddels ruim 50 jaar en biedt plaats aan circa 350 cliënten.
Woon-/zorgpark Eemeroord is gelegen ten noorden van woon-/zorgpark Nieuwenoord, eveneens aan de oostzijde van de A27, in het buitengebied van Baarn. Het woon-/zorgpark wordt aan de zuidzijde begrensd door de Zandheuvelweg. De noord- en oostzijde van het woon-/zorgpark grenzen aan het open landschap dat loopt tot aan de oksel van knooppunt Eemnes.
Huidige opzet woon-/zorgpark Eemeroord (Bron: Principeverzoek)
Ruimtelijke structuur
Het woon-/zorgpark wordt aan de zuid- en westzijde door een forse houtwal omringd, waardoor het woon-/zorgpark zich afzondert van haar directe omgeving. Deze landschappelijk geïsoleerde omgeving is in het bijzonder prettig voor de bewoners met diverse verstandelijke beperkingen. De wijk heeft een duidelijk afleesbaar kader wat geborgenheid en veiligheid geeft. Op het halfopen beboste terrein is een mix van gebouwen gesitueerd langs een stelsel van lange, loodrechte wegen en paden (orthogonaal gridstructuur). Dit consequent doorgevoerde grid maakt dat het terrein ritmisch, evenwichtig en overzichtelijk is.
Het stelsel van rechte assen komt voort uit de oorspronkelijke oost-west ontginningslijnen. De daarbij behorende paden en laanbeplanting vormen de basis voor de huidige ruimtelijke structuur van woon-/zorgpark Eemeroord. De hoofdentree is gelegen aan de zuidzijde van het terrein van waaruit het hoofdgebouw en de parkeerplaats direct zichtbaar zijn. De entree van het gebied is in noordelijke richting tevens de hoofdas van het gebied. Aan deze as zijn dwarsparkeerplaatsen gelegen. Ook zijn via deze as alle dwarswegen bereikbaar en tevens is het centrale groene hart van het terrein gelegen aan deze as.
Het groene hart bestaat uit een bebost vlak. Middels verharde en half verharde slingerpaden zijn hierin enkele zitgelegenheden en speeltoestellen met elkaar verbonden. Een deel van de randen van het middengebied zijn glooiend en beplant. Hierdoor oogt het middengebied van buitenaf relatief gesloten. De toegang, het zicht en de interactie met de rest van het woon-/zorgpark is daardoor minimaal.
De diverse woongebouwen en dagbestedingsgebouwen zijn middels het grid met elkaar verbonden. In dit grid is ruimte voor een variatie aan vegetatie en recreatieve routes. Op verschillende plekken in het woon-/zorgpark bevinden zich ondersteunende functies waaronder een zwembad, een opleidingscentrum, een gezondheidscentrum, een kerk en een supermarkt. Deze functies brengen verkeersbewegingen met zich mee die soms niet wenselijk zijn in de wijk. De dagbesteding is verspreid over het gebied vormgegeven. Deze zijn zowel collectief rondom het groene hart te vinden als kleinschalig en direct nabij de woongebouwen
In de noordoosthoek van de wijk ligt een voorzieningengebouw op een verhoging (grondwal). Vanuit het voorzieningengebouw geeft dit een bijzonder perspectief. In de praktijk wordt het voorzieningengebouw niet als toegankelijk ervaren. Het evenemententerrein achter de heuvel, waar onder andere een circustent geplaatst kan worden, ligt wat afgelegen van de kernactiviteiten van het woon-/zorgpark.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de toekomstige situatie binnen het plangebied. Beide zorgorganisaties hebben, zoals in Hoofdstuk 1 al genoemd, de behoefte aan een bestemmingsplan dat meer en flexibelere mogelijkheden biedt voor toekomstige ontwikkelingen. Het behouden van het bestaande natuurlijke, groene parkachtige karakter van beide woon-/zorgparken is hierbij erg belangrijk.
Voor beide woon-/zorgparken is daarom in het kader van het principeverzoek een ruimtelijke visie opgesteld. De ruimtelijke visie geeft het gewenste toekomstbeeld van de terreinen, waarbij nauwkeurig het evenwicht is gezocht tussen het versterken van de bestaande natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteiten en structuren in het gebied. De ruimtelijke visie is vervolgens uitgewerkt tot een stedenbouwkundige visie.
In paragraaf 3.2 wordt een planbeschrijving gegeven voor woon-/zorgpark Nieuwenoord van Amerpoort. In paragraaf 3.3 wordt vervolgens een planbeschrijving gegeven voor woon-/zorgpark Eemeroord van Sherpa. Hierbij wordt per woon-/zorgpark kort ingegaan op de ruimtelijke visie en stedenbouwkundige visie.
In de nieuwe ruimtelijke visie is de structuur van het gebied weer leesbaar gemaakt door het benoemen, herstellen en vormgeven van structuurbepalende landschapslijnen en -lanen. De woonzones die door deze lanen gescheiden worden kunnen in de toekomst hun eigen identiteit ontwikkelen. Op basis van de ruimtelijke visie met een stelsel van assen en zones kan Nieuwenoord volgens een helder principe doorontwikkeld worden.
Ruimtelijke visie Nieuwenoord
Met de ruimtelijke visie, zet Amerpoort in op een kwaliteitsverbetering van het woon-/zorgpark. Met een andere indeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) op het noordelijk, westelijk en zuidelijk deel van het woon-/zorgpark, ontstaat een logischere samenhang tussen bebouwing en natuur.
De ruimtelijke visie is vertaald in een stedenbouwkundige visie met massastudie, die een mogelijke invulling geeft van de door Amerpoort benodigde ontwikkelruimte en tevens aansluit bij de bestaande groenstructuren. Het is namelijk nog onvoorspelbaar hoe toekomstige vraagstukken zich in de zorg gaan ontwikkelen. Amerpoort wil te allen tijde ‘vraag en aanbod’ goed op elkaar kunnen afstemmen. Met flexibel ontwikkelen kan constant op de zorgbehoefte van bewoners/cliënten ingespeeld worden. In onderstaande afbeelding zijn twee mogelijke varianten van Nieuwenoord weergegeven.
Voor een meer uitgebreide beschrijving van de ruimtelijke- en stedenbouwkundige visie en de totstandkoming daarvan kan Bijlage 3 worden geraadpleegd.
Richtinggevende massastudie Nieuwenoord variant 1
Richtinggevende massastudie Nieuwenoord variant 2
In de ruimtelijke visie is ruimte gecreëerd voor zowel bestaande als nieuwe ideeën en ontwikkelingen op woon-/zorgpark Eemeroord. Op basis van de ruimtelijke visie kan het woon-/zorgpark volgens een helder principe, binnen (groene) structurerende randvoorwaarden die de omgeving oplegt, doorontwikkeld worden. Het maken van duidelijke keuzes in programmering, zonering, sferen en inrichting maakt dat het woon-/zorgpark enerzijds afwisselend beleefd wordt en anderzijds herkenbaar blijft. Hieronder zijn de bestaande ingrediënten van het ruimtelijk concept benoemd:
Ruimtelijke visie Eemeroord
De ruimtelijke visie is vertaald in een stedenbouwkundige visie met massastudie, die een mogelijke invulling geeft van de door Sherpa gewenste ontwikkelruimte. In onderstaande afbeelding is een mogelijke invulling van Eemeroord weergegeven, waarbij de ontwikkelruimte die het bestemmingsplan biedt wordt benut.
Voor een meer uitgebreide beschrijving van de ruimtelijke- en stedenbouwkundige visie en de totstandkoming daarvan kan Bijlage 4 worden geraadpleegd.
Richtinggevende massastudie Eemeroord
In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden er 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Met het planologisch mogelijk maken van meer en flexibelere bebouwingsmogelijkheden van twee zorgorganisaties is het bestemmingsplan niet in strijd met de doelen uit de SVIR. De SVIR vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen. In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Betekenis voor het bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op een van de genoemde nationale belangen. Het Barro vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Er zijn vanuit het Barro geen aanvullende regels gesteld die in het bestemmingsplan doorwerken.
Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft ervoor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 juli 2017 gewijzigd. De motiveringsplicht blijft, de nieuw ladder bevat echter geen treden meer. De voormalige treden zijn samengevoegd tot één lid:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
De Ladder geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er volgens het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of gerealiseerd kon worden. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Accommodaties voor maatschappelijke functies waaronder zorgcomplexen worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Het ruimtebeslag van de woon-/zorgparken van Sherpa en Amerpoort neemt niet toe, er wordt enkel voorzien in ruimere bebouwingsmogelijkheden binnen de gelijkblijvende begrenzing van beide woon-/zorgparken. De beide woon-/zorgparken zijn aan te merken als bestaand stedelijk gebied.
Er is dus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en formeel is een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet benodigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel gekeken of er een (kwantitatieve) behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Er blijkt sprake van een urgente behoefte aan ruimere bebouwingsmogelijkheden. Deze behoefte vindt zijn grondslag in de ontwikkelingen die plaatsvinden in de zorg, waardoor er steeds meer ruimte per cliënt nodig is:
Naast ontwikkelingen in de zorg is er ook vanuit wet- en regelgeving sprake van hogere eisen aan bebouwing dan in het verleden. De beide zorgorganisaties moeten bij nieuwbouw aan deze aangescherpte eisen voldoen. Onder andere op het gebied van duurzaamheid worden in het Bouwbesluit steeds hogere eisen gesteld. Isolatie moet bijvoorbeeld steeds beter, waardoor wanden steeds dikker worden. Dit brengt met zich mee dat er een groter verschil ontstaat tussen het bruto vloeroppervlak (BVO) en het netto vloeroppervlak van een gebouw. Het komt erop neer dat er dus steeds meer bebouwingsruimte nodig is voor eenzelfde gebruiksoppervlak. Voorgaande bezien, is sprake van zowel een kwalitatieve als kwantitatieve behoefte aan (ver)nieuwbouw op beide woon-/zorgparken.
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten van de Provincie Utrecht de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig, omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening heeft in de zomer van 2021 ter inzage gelegen en wordt naar verwachting eind 2021 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen.
Om voor te sorteren op de toekomst, richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in zeven thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in zeven thema's.
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voor onderhavig bestemmingsplan zijn de thema's 'stad en land gezond', 'klimaatbestendig en waterrobuust', 'vitale steden en dorpen' en 'toekomstbestendige natuur en landbouw' met name relevant. Voor het eerste thema wordt verwezen naar de visies voor beide woon-/zorgparken. Hierin is bijvoorbeeld aandacht besteed aan de wijze waarop aangesloten wordt op de Kernrandzonevisie Drakenburgergracht (zie ook paragraaf 4.3.2). Ten aanzien van het onderdeel 'klimaatbestendig en waterrobuust' wordt verwezen naar de Waterparagraaf (paragraaf 5.8). De mate waarin wordt voldaan aan de ambities ten aanzien van het thema 'vitale steden en dorpen' en dan met name gericht op verstedelijking binnen bestaand stedelijk gebied, komt terug in de ladderonderbouwing in paragraaf 4.1.3. Speciale aandacht wordt besteed aan het onderdeel 'toekomstbestendige natuur en landbouw', dat ook voor onderhavig plangebied doorwerkt via de Interim Omgevingsverordening. Dit komt terug in de paragrafen 4.2.2 en 5.2.
Binnen de Interim Omgevingsverordening zijn instructieregels opgenomen ten aanzien van verstedelijking binnen bebouwingsenclaves en - linten en ten aanzien van ontwikkelingen binnen de NNN (zie onderstaande afbeelding)
Uitsnede natuurbeleid Interim Verordening, relevante thema's NNN en Houtopstanden
Verstedelijking binnen bebouwingsenclaves
Voor de woon-/zorgparken Amerpoort en Sherpa geldt dat deze al decennia bebouwd zijn, maar gelegen zijn buiten de bebouwde kom van gemeente Baarn. Deze enclaves zijn vanuit een zorgvisie tot stand gekomen. In de Interim Verordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied, bestemmingen en regels kan bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
Uit de opgestelde visies voor beide woon-zorgterreinen blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Er is een visie opgesteld voor de ontwikkeling op ieder woon-/zorgpark afzonderlijk, waarbij rekening gehouden is met de karakteristieke verschijningsvorm/opzet van de woon-/zorgparken, met verscheidenheid aan (omgevings)aspecten en waarin de onderlinge samenhang tussen deze relevante (omgevings)aspecten geborgd is. Zo is er aandacht voor de wijze waarop de zorgvisie geïmplementeerd wordt, aandacht voor de aanwezige en nog te realiseren/verbeteren groenstructuren, inpassing in de omgeving door aan te sluiten op de Kernrandzonevisie en door rekening te houden met de directe omgeving met het deels bevriezen van de maximale bouwhoogte ter plaatse van de gebouwen van Namasté et cetera. Tevens is in het bestemmingsplan de verruiming van het bebouwd oppervlak gemaximeerd.
Tot slot vindt de voorziene verruiming van bebouwingsmogelijkheden plaats binnen de huidige eigendomsgrenzen van de woon-/zorgparken. Voor een nadere toelichting op deze punten wordt verwezen naar beide visies in de bijlagen bij deze toelichting.
Ontwikkelingen binnen NNN
De basis van het natuurbeleid in de provincie Utrecht is het NNN. De planologische bescherming hiervan is geregeld via voornoemde Omgevingsvisie en de bijbehorende Interim Omgevingsverordening. Hierin zijn regels opgesteld voor gebieden binnen het NNN die de natuur beschermen, een robuust netwerk van natuurgebieden in stand houden en versterken en de biodiversiteit behouden en versterken. Uitgangspunt bij deze regels is dat de kwaliteit en oppervlakte van het NNN niet achteruitgaan en dat de samenhang tussen de gebieden van het NNN wordt behouden.
In de regels van de Interim Omgevingsverordening is gesteld dat er in beginsel geen ontwikkelingen binnen het NNN mogelijk zijn. Uitzonderingen hierop zijn de volgende:
Omdat een deel van de ontwikkelingen op het terrein van woon-/zorgpark Amerpoort binnen bestaand NNN zal plaatsvinden, moet worden bekeken welke mogelijkheden de instructieregels hiertoe bieden. In samenspraak met de Provincie Utrecht zijn de instructieregels, die ontwikkelingen binnen NNN toe te staan volgens de 'meerwaarde-benadering', toegepast.
De meerwaarde-benadering is in de verordening geformuleerd in artikel 6.3 'Instructieregel geen aantasting Natuurnetwerk Nederland'. Het houdt in dat ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot aantasting, moeten worden gecompenseerd binnen een met die ruimtelijke ontwikkeling samenhangend gebied en met dusdanige activiteiten, dat de uitvoering van die activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar resulteert in een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het NNN voor wat betreft oppervlakte, kwaliteit, wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang. Bij ontwikkelingen binnen NNN is een NNN-toets noodzakelijk. Ook wordt hierin onderbouwd of voldaan wordt aan de voorwaarden bij de uitzonderingen die ontwikkelingen mogelijk maken. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10 en wordt verder toegelicht in paragraaf 5.2. In de regels van onderhavig bestemmingsplan wordt de nieuwe natuur geborgd via een voorwaardelijke verplichting en de enkelbestemming 'Natuur'. Tevens wordt een koppeling gemaakt met de Natuurvisie die in de bijlage van de regels is toegevoegd.
In het Beleidskader Wet natuurbescherming (beleidskader Wnb) van de provincie Utrecht is een aantal wettelijke taken van de provincie nader uitgewerkt, onder meer in de Verordening Natuur en Landschap (VNL) en in de Beleidsregels Natuur en Landschap (BNL) die erin zijn opgenomen. Vooral de Beleidsregels natuur en landschap provincie Utrecht 2017 bevatten voor het plangebied relevante bepalingen. Op basis van de beleidsregels is een groot deel van het plangebied aangemerkt als Oude bosgroeiplaats. Ook bevinden zich enkele Oude boskernen in het plangebied. Zie ook onderstaande afbeelding.
Plangebied (Eemeroord en Nieuwenoord blauw omkaderd) en Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen (bron: webkaart Provincie Utrecht)
De Beleidsregels natuur en landschap Provincie Utrecht 2017 definiëren een Oude bosgroeiplaats als "...een boslocatie die in het midden van de negentiende eeuw als bos op de historische kaarten staat aangegeven en tot op heden onafgebroken een boslocatie is gebleven." Deze locaties zijn waardevol vanwege de goed ontwikkelde bosbodem en daarmee samenhangende flora en fauna. Oude boskernen worden gedefinieerd als 'actuele groeiplaats van autochtone bomen en struiken die afstammelingen zijn van de oorspronkelijk inheemse flora die na de ijstijd op eigen kracht Nederland heeft bereikt. De groeiplaats kan zowel een bos betreffen als een houtwal of een enkele boom of struik die als relict van het oorspronkelijk bos te beschouwen is'. Belangrijk hierbij is de aanwezigheid van een bosbodem van 150 jaar of ouder.
In verband met de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied, is aan de hand van verschillende bronnen (www.topotijdreis.nl, www.landschapinnederland.nl/kaart-groen-erfgoed, bomeninventarisatie op het terrein van Sherpa door BSN, cultuur-historische verkenning terrein Sherpa door Arcadië, kaartbeeld van het Ministerie van Oorlog uit 1952 en een inventarisatie door Ruimte voor Advies op het terrein van Amerpoort) voor beide zorgorganisaties nagegaan op welke delen van de woon-/zorgparken volgens deze bronnen sprake kan zijn van Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen. Zie voor een beschrijving van deze werkwijze ook de Notitie Oude Bosgroeiplaatsen en Boskernen (Bijlage 5).
Voor het terrein van Sherpa geldt dat, anders dan bovenstaande afbeelding doet vermoeden, geen sprake kan zijn van Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen. De bebossing op dit terrein dateert aantoonbaar van de laatste decennia en voldoet daarmee niet aan de criteria die gelden voor de determinatie van Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen. Zie hiervoor het cultuurhistorisch onderzoek van Arcadië, zoals opgenomen in Bijlage 7. Hierom zijn de resterende vlekken met Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen, zoals opgenomen in het kaartbeeld uit Bijlage 5, voor het terrein van Sherpa komen te vervallen.
Voor het terrein van Amerpoort geldt, op basis van voornoemde, onderstaand kaartbeeld met Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen. Uit dit kaartbeeld kan worden geconcludeerd dat, hoewel er sprake lijkt te zijn van Oude Boskernen en Oude Bosgroeiplaatsen, deze niet in dezelfde mate aanwezig zijn als vastgelegd op kaartbeelden uit de Beleidsregels natuur en landschap Provincie Utrecht 2017. Zoals hierboven beschreven, zijn verschillende bronnen geraadpleegd en op basis van het laatste veldonderzoek door Ruimte voor Advies, zoals opgenomen als Bijlage 6, resulteert dit in onderstaand kaartbeeld.
Resterend kaartbeeld Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen op het terrein van Amerpoort na bronnenonderzoek (bronnen: Topotijdreis, Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en Ruimte voor Advies, d.d. 11 augustus 2020)
Met de voorgenomen ontwikkelingen op dit woon-/zorgpark worden dan ook geen Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen aangetast.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Naar aanleiding van het provinciale beleid inzake Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen, hebben beide zorgorganisaties onderzoek laten uitvoeren naar feitelijk aanwezige of restanten van beide bostypen. Uit deze onderzoeken blijkt dat, anders dan op de vigerende beleidskaarten opgenomen is, in mindere mate sprake is van Oude Bosgroeiplaatsen en Oude Boskernen op het woon-/zorgpark Amerpoort en dat op woon-/zorgpark Sherpa geen sprake kan zijn van beide bostypen. Op het woon-/zorgpark Amerpoort resteert tot dusver het areaal zoals opgenomen in bovenstaande afbeelding. Op beide woon-/zorgparken zijn immers sinds lange tijd veel gebouwen aanwezig, zijn oude gebouwen gesloopt en is sprake van verharding (ontsluiting) en parkeergelegenheden. Voorts is een groot deel van de bebossing pas in de laatste decennia van de twintigste eeuw ontstaan.
Bij terinzagelegging van onderhavig plan, vindt overleg plaats met Provincie Utrecht over dit onderdeel. Het overleg met de provincie dient ertoe om het plan verder in lijn te brengen met het beleid van de provincie. Bovengenoemde onderzoeken zijn een eerste aanzet hierin en het is de verwachting dat dit onderzoek zal leiden tot een bijstelling van het provinciaal beleid op dit onderdeel.
Op 10 juli 2013 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie en Structuurvisie Baarn in 2030 vastgesteld. In deze Toekomstvisie en de hieruit voortvloeiende Structuurvisie is aangegeven wat het wensbeeld is voor 2030 en hoe de gemeente Baarn dit wensbeeld denkt te bereiken.
De visie voor 2030, die bestaat uit een overkoepelend en samenhangend ideaalbeeld, is uitgewerkt voor de volgende zes thema's:
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangewezen als zorg.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan heeft enkel betrekking op een gebied dat op de structuurvisiekaart al is aangewezen voor zorg. Vanuit de structuurvisie zijn er geen belemmeringen voor het verruimen van de bebouwingsmogelijkheden op de bestaande woon-/zorgparken.
De gemeenteraad van Baarn heeft op 30 juli 2015 de Kernrandzonevisie Drakenburgergracht vastgesteld. Dit is een herijking van de visies uit 2006 en 2009. De Kernrandzonevisie is naast een ruimtelijke visie ook een uitvoeringsinstrument. Ze regelt enerzijds waar en onder welke randvoorwaarden ontwikkelingen in het gebied mogelijk zijn. Anderzijds regelt de kernrandzonevisie hoe en door wie recreatieve, landschappelijke en natuurdoelen kunnen worden gerealiseerd.
De provincie Utrecht verlangt van gemeenten dat zij voor gebieden die buiten de zogenaamde rode contouren van gemeenten liggen een kernrandzonevisie ontwikkelen. Zo heeft gemeente Baarn de kernrandzonevisie Drakenburgergracht opgesteld die aangeeft waar voor het gebied de Drakenburgergracht de kansen liggen om een vitale en gezonde omgeving te creëren. Daarbij is het van belang dat initiatieven een bijdrage leveren aan de verdere recreatieve-, natuur- en landschapsontwikkeling en dat ze binnen een kader van randvoorwaarden gerealiseerd kunnen worden. In de kernrandzonevisie is daarom vastgelegd waar, en binnen welke randvoorwaarden, er welke ruimtelijke impulsen mogelijk zijn.
In de Kernrandzonevisie staan de volgende onderwerpen centraal:
In de stedenbouwkundige visie wordt ingegaan op de wijze waarop invulling gegeven is aan de gestelde doelen van de kernrandzone.
Relatie met kernrandzonevisie Drakenburgergracht
Betekenis voor het bestemmingsplan
De Kernrandzonevisie Drakenburgergracht heeft een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van de stedenbouwkundige visies voor Amerpoort (Nieuwenoord) en Sherpa (Eemeroord). In de stedenbouwkundige visies is aandacht besteed aan het terugbrengen van oude beeldbepalende houtsingels die een dragende functie hebben op de woon-/zorgparken. Verder is er met de sloop- en nieuwbouwopgave van beide woon-/zorgparken rekening gehouden met de historische landschappelijke kenmerken van het gebied en de aanwezige groenstructuren op de woon-/zorgparken.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn is op 26 februari 2014 door de gemeenteraad van Baarn vastgesteld. De nota verwoordt ambities en biedt inspiratie voor ontwikkelende partijen, particulieren die (bouw)plannen hebben en voor de gemeente zelf. Het gaat daarbij niet alleen om de beoordeling van gebouwen maar om het totale beeld en de samenhang binnen een (openbaar) gebied. De "Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn" kan worden onderscheiden in drie delen, te weten inleiding, inspiratie en toetsingskader. Het zwaartepunt van de nota is gelegd bij het onderdeel inspiratie.
Het plangebied is gelegen in gebied E3 - Buitengebied-West - Terrein zorgorganisaties.
Het ruimtelijk streefbeeld voor het plangebied omvat:
Om dit streefbeeld te bereiken gelden bij gebouwen, percelen en openbare ruimte onderstaande de aandachtspunten en ambities:
Gebouwen
Percelen
Openbare ruimte
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan maakt extra bebouwing op de woon-/zorgparken van de zorgorganisaties mogelijk. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplannen is rekening gehouden met het ruimtelijk streefbeeld voor het gebied, zoals ook blijkt uit de ruimtelijke visies die zijn opgesteld (zie 3.2.1 en 3.3.1). Bij de toekomstige aanvragen voor omgevingsvergunningen voor nieuwbouw op de woon-/zorgparken van de zorgorganisaties, worden de ontwerpen door de gemeente getoetst aan de redelijke eisen van welstand.
De gevolgen voor de milieu- en omgevingskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet planologisch mogelijk maken van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk komen, ter onderbouwing van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Per aspect wordt allereerst kort het toetsingskader toegelicht, waarna wordt ingegaan op uitgevoerd onderzoek. Ten slotte wordt per aspect een conclusie gegeven waarbij ook aandacht is voor de eventuele vertaling in het bestemmingsplan.
Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wet natuurbescherming implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Gedeputeerde Staten zijn in beginsel bevoegd gezag voor de vergunningverlening onder de Wnb.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Verder geldt een verplichting om een passende beoordeling te verrichten indien significant negatieve effecten op voorhand niet zijn uitgesloten. In dat geval kan het plan alleen worden vastgesteld indien met zekerheid is vastgesteld dat uitvoering van het plan niet leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Eventueel noodzakelijke mitigerende maatregelen moeten in dat geval bij vaststelling van het plan geborgd zijn.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming kent twee soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk (of in combinatie met andere plannen of projecten) significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en die verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de Interim Omgevingsverordening. In beginsel zijn geen ontwikkelingen binnen het NNN mogelijk. Uitzonderingen hierop zijn ontwikkelingen ten behoeve van een groot openbaar belang (zie ook paragraaf 4.2.1) waarvoor geen alternatieven zijn, dan wel dat deze ontwikkelingen mede leiden tot een meerwaarde voor het NNN (in kwaliteit, oppervlakte en samenhang). Deze meerwaardebenadering is in de verordening geformuleerd in artikel 6.3 'Instructieregel geen aantasting natuurnetwerk Nederland`.
Soortenbescherming
Naast gebiedsbescherming is in de Wet natuurbescherming de soortenbescherming geregeld. Soortenbescherming geldt voor alle beschermde soorten ongeacht waar deze soorten zich bevinden en hoeveel soorten het betreft. In de Wet natuurbescherming zijn verbodsbepalingen opgenomen voor handelingen en effecten op beschermde soorten die niet mogen plaatsvinden, behoudens ontheffing.
In de Wet natuurbescherming wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wet natuurbescherming bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk doden, vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.
Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten (art. 3.10 Wet natuurbescherming). De overige soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wet natuurbescherming. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan voor deze soorten ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming geldt ook voor het kappen van houtopstanden in het plangebied. Bij de provincie Utrecht moet een melding worden gedaan voor het kappen van bomen. Daarnaast is ook de Bomenverordening van de gemeente Baarn van toepassing.
Er is een verkennend natuuronderzoek (Bijlage 8) uitgevoerd naar de mogelijke effecten van het voorliggende bestemmingsplan op eventueel aanwezige beschermde natuurwaarden in en om het plangebied. Dit onderzoek is aangevuld met een onderzoek naar het voorkomen binnen en gebruik van het plangebied door beschermde soorten (Bijlage 9). Ten aanzien het aanpassen van de begrenzing van het NNN rond het woon-/zorgpark Amerpoort is tevens een verkenning naar wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en de potenties van compensatiegebieden in beeld gebracht (Bijlage 10).
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd Natura 2000-gebied. Er zijn derhalve door de bestemmingsplanherziening geen directe effecten te verwachten op Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen de Oostelijke Vechtplassen op circa 7,5 kilometer afstand Eemmeer & Gooimeer Zuidoever, ook op circa 7,5 kilometer afstand.
De stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is berekend voor de gebruiksfase (Bijlage 11). Er is een worst case aanname gedaan voor de verkeerstoename in de gebruiksfase. Met deze worst case aanname is de toename van de stikstofdepositie in de gebruiksfase niet groter dan 0,00 mol N/ha/jaar. Externe effecten op Natura 2000-gebieden door de depositie van stikstof worden in de gebruiksfase niet verwacht. Voor de aanlegfase is geen berekening uitgevoerd, omdat, met het van kracht worden van de Stikstofwet per 1 juli 2021, voor de aanlegfase van een project een vrijstelling van vergunningplicht in het kader van de Wnb geldt. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Het plangebied maakt deels onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het betreft, zoals is te zien in onderstaande afbeelding, enkele gedeelten van het woon-/zorgpark Amerpoort en een klein deel van het woon-/zorgpark Sherpa (oostelijk deel, halverwege het woon-/zorgpark). Op het woon-/zorgpark Amerpoort vallen delen die in gebruik zijn ten behoeve van de zorgfunctie, en waar soms ook gebouwen staan, binnen de begrenzing van het NNN.
NNN in relatie tot het plangebied
In de ruimtelijke visie die is opgesteld voor het woon-/zorgpark van Amerpoort, zijn ten opzichte van de bestaande situatie, functies verschoven. Dit om de indeling van het woon-/zorgpark in de toekomst te optimaliseren, waarmee functies beter op elkaar aansluiten. Dit brengt met zich mee dat in de toekomst ontwikkeld gaat worden binnen de begrenzing van het NNN. Dit omdat elders op het woon-/zorgpark geen ontwikkelruimte beschikbaar is en dit derhalve het enige alternatief is.
Er zijn echter ook locaties op het woon-/zorgpark waar juist nieuwe ecologische waarden worden toegevoegd (compensatielocaties). Op onderstaande afbeelding zijn de ontwikkellocaties binnen door de provincie aangewezen NNN-gebieden op het woon-/zorgpark van Amerpoort rood omlijnd weergegeven. In de daaronder opgenomen tabel zijn hiervan de oppervlakten weergegeven, alsook van het totaal onverharde oppervlak binnen de ontwikkellocaties en van het onverharde oppervlak waarvoor een beheertype vanuit de NNN geldt.
Ontwikkellocaties (maatschappelijk-zorg) op woon-/zorgpark Amerpoort
Tabel met oppervlakten ontwikkellocaties binnen NNN (ha.) op ter woon-/zorgpark Amerpoort
In navolgende afbeelding zijn de beoogde compensatielocaties aangeduid en blauw omlijnd. Het oppervlak aan ontwikkellocaties binnen NNN wordt één-op-één gecompenseerd binnen woon-/zorgpark Amerpoort. De compensatiegebieden en resterende NNN-gebieden worden binnen onderhavig plan aangeduid met de bestemming Natuur met bijhorende regelingen die zien op instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurwaarden.
Compensatielocaties (natuur) op woon-/zorgpark Amerpoort
Tabel oppervlakten compensatielocaties (ha)
In de Omgevingsverordening van de Provincie Utrecht, die per 1 april 2021 van kracht is, zijn regels gesteld dat in beginsel geen ontwikkelingen binnen het NNN mogelijk zijn. Uitzonderingen hierop zijn de volgende:
De meerwaarde-benadering is in de verordening geformuleerd in artikel 6.3 'Instructieregel geen
aantasting natuurnetwerk Nederland.' Het houdt in dat ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot aantasting moeten worden gecompenseerd binnen een met die ruimtelijke ontwikkeling samenhangend gebied en met dusdanige activiteiten dat de uitvoering van die activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar resulteert in een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor het natuurnetwerk Nederland voor wat betreft kwaliteit, oppervlakte en samenhang.
Bij ontwikkelingen binnen NNN is een NNN-toets noodzakelijk. Hierin de aantasting beoordeeld op de aspecten oppervlakte, kwaliteit, wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang. Ook wordt hierin onderbouwd of voldaan wordt aan de voorwaarden bij de uitzonderingen die ontwikkelingen mogelijk maken.
In het veldonderzoek ten behoeve van de NNN op het terrein van Amerpoort (Bijlage 10) is uitgebreid op de kenmerken en waarden van de verschillende ontwikkel- en compensatielocaties ingegaan en op de mogelijkheden voor het creëren van meerwaarde op de compensatielocaties. Voor een inhoudelijke terugkoppeling per locatie, wordt verwezen naar de bijlage.
Uiteindelijk heeft dit onderzoek geresulteerd in een natuurvisie voor de compensatielocaties. Zie onderstaand een uitsnede van de ecologische maatregelen. De visie is als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd. Tevens zijn de maatregelen geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Voor de compensatielocaties, die uiteindelijk de herbegrensde NNN vormen, is de bestemming 'Natuur' opgenomen op de verbeelding. Onderstaand is een uitsnede weergeven van de natuurvisie.
Natuurvisie/ecologische maatregelen woon-/zorgpark Amerpoort
In onderstaande uitsnede van de verbeelding is zichtbaar dat de ontwikkellocaties de bestemming 'Maatschappelijk-Zorg' hebben gekregen, en dat de compensatielocaties bestemd zijn met enkelbestemming 'Natuur'.
Uitsnede verbeelding woon-/zorgpark Amerpoort
Soortenbescherming
Uit de onderzoeken blijkt dat er (mogelijk) verschillende beschermde soorten aanwezig zijn in of in de nabijheid van het plangebied. Dit betreffen vleermuizen, das, boommarter, eekhoorn, huismus, gierzwaluw, sperwer, ransuil, buizerd, havik, overige broedvogels, hazelworm, ringslang en een (individuele) kamsalamander.
Ontwikkelingen op de woon-/zorgparken hebben mogelijk effect op enkele beschermde soorten. Dit betreft de vleermuizen, huismus en gierzwaluw. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze laatstgenoemde soorten is uitgevoerd om inzicht te krijgen in de noodzaak en verleenbaarheid van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming.
In het plangebied is de aanwezigheid van verblijfsfuncties van vleermuizen en huismussen vastgesteld. Aanwezigheid van de gierzwaluw in het plangebied is niet vastgesteld. Het verkrijgen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor deze soorten wordt mogelijk geacht. Er zijn op de woon-/zorgparken en in de uitvoering van de toekomstige werkzaamheden op de woon-/zorgparken, ruime mogelijkheden om effectieve maatregelen te nemen ter bescherming van de genoemde soorten. Zo kan bijvoorbeeld worden overgegaan op het gestuurd ongeschikt maken van huidige verblijfslocaties.
Het bestemmingsplan wordt ecologisch uitvoerbaar geacht. De in het plangebied en de (directe) omgeving daarvan aanwezige ecologische waarden worden niet geschaad door de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Indien bij een concrete ontwikkeling een ontheffing nodig is in het kader van de Wet natuurbescherming, wordt deze verleenbaar geacht. Dit vanwege de ruime mogelijkheden op de woon-/zorgparken om effectieve maatregelen te nemen ter bescherming van beschermde soorten. Beschermde Natura 2000-gebieden worden niet geschaad als gevolg van het bestemmingsplan.
De ontwikkeling binnen NNN-gebieden op het woon-/zorgpark Amerpoort, wordt één-op-één gecompenseerd op alternatieve locaties op het woon-/zorgpark. Van zowel de ontwikkelingslocaties, als de compensatielocaties is onderzocht in hoeverre sprake is van aantasting van wezenlijke kenmerken en -waarden en de wijze waarop deze kunnen worden teruggebracht en kunnen worden ontwikkeld binnen de compensatiegebieden. Deze compensatiegebieden worden in het bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt en beschermd met de bestemming 'Natuur' en is een voorwaardelijke verplichting voor vergunningverlening opgenomen. Een bijzonder regeling is opgenomen in artikel 13.1. Hierin wordt bepaald dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen binnen de als 'overige zone - herbegrenzing NNN' aangeduide gronden alleen toegestaan is, als is aangetoond dat natuurcompensatie plaatsvindt binnen de als 'Natuur' aangemerkte gronden en waarbij sprake is van meerwaarde na 10 jaar, gerekend vanaf het moment van afgifte van de omgevingsvergunning en overeenkomstig de visie zoals opgenomen in de bijlage bij de regels.
Voorts is in de regels van onderhavig plan voor verschillende bestemmingen ter bescherming van aanwezig groen of aanwezige natuurwaarden een vergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, waaronder het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen. Tevens is het niet mogelijk om zonder omgevingsvergunning bomen te rooien en gronden tot meer dan 60 cm diep te ontginnen, te verlagen, af te graven, op te hogen of te egaliseren.
Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een meldplicht en een herplantplicht in geval er meer dan 10 are of een rijbeplanting van 20 bomen of meer gekapt wordt. Hiermee is geborgd dat de plaatselijke natuurwaarden beschermd worden en het groene karakter van beide woon-/zorgparken in stand gehouden wordt.
In een bestemmingsplan dat geluidsgevoelige functies zoals zorg en wonen mogelijk maakt, moet aandacht worden besteed aan het aspect geluid. Er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de woon-/zorgparken. De Wet geluidhinder vormt hiervoor het toetsingskader.
Vanuit de Wet geluidhinder is er aandacht voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Vanwege de ligging van het plangebied zijn enkel wegverkeerslawaai en spoorweglawaai relevant.
Artikel 74 van de Wet geluidhinder stelt dat alle wegen zoneplichtig zijn, met uitzondering van woonerven en wegen die zijn opgenomen in een 30 km/zone. Iedere zoneplichtige weg heeft, afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied, een geluidszone. Indien geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone conform de Wet geluidhinder, moet de optredende geluidsbelasting ter plaatse van deze bestemmingen worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.
Aantal rijstroken | Geluidszone binnenstedelijk | Geluidszone buitenstedelijk | |
1 of 2 | 200 meter | 250 meter | |
3 of 4 | 350 meter | 400 meter | |
5 of meer | 350 meter | 600 meter |
Geluidzones wegen Wet geluidhinder
Voor woningen gelegen binnen een zone is in de Wet geluidhinder een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevel bepaald van 48 dB (Lden). Het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) kunnen onder voorwaarden een toelaatbare geluidsbelasting van de gevel toelaten, tot maximaal 63 dB voor binnenstedelijke situaties en tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke locaties.
De Wet geluidhinder stelt tevens eisen aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in de geluidzone rondom spoorwegen. De zone is afhankelijk van het geluidproductieplafond, zoals dat is opgenomen in het Geluidregister voor hoofdspoorwegen. Voor de spoorlijn nabij het plangebied geldt een geluidsproductieplafond van 65,5 dB. Daarbij hoort een zonebreedte van 300 meter.
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting railverkeerslawaai is gesteld op 55 dB. Deze waarde geldt ter plaatse van gevels van geluidgevoelige bestemmingen, die gelegen zijn binnen de zone. Burgemeester en wethouders kunnen een hogere waarde verlenen tot maximaal 68 dB.
Voor de woon-/zorgparken Amerpoort en Sherpa is afzonderlijk akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportages van deze onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 12 (Amerpoort) en Bijlage 13 (Sherpa).
Amerpoort
Wegverkeer
A27:
uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de A27 op het woon-/zorgpark Amerpoort deels sprake is van een geluidsbelasting van meer dan 48 dB. Dit geldt ook voor de locaties waar in de toekomst mogelijk geluidsgevoelige gebouwen worden gerealiseerd zoals zorgwoningen.
Zandheuvelweg: uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Zandheuvelweg op een klein deel van woon-/zorgpark Amerpoort sprake is van een geluidbelasting van meer dan 48 dB. Dit betreft de zone langs de Zandheuvelweg, waar geen sprake is van een bouwvlak en waar in de toekomst dus geen geluidsgevoelige gebouwen gerealiseerd kunnen worden. Op de rest van het terrein is geen sprake van een geluidbelasting van meer dan 48 dB als gevolg van de Zandheuvelweg.
Railverkeer
Op een deel van woon-/zorgpark Amerpoort wordt de maximale toegestane geluidbelasting van 55 dB als gevolg van railverkeer overschreden. Dit is echter voornamelijk buiten de bouwvlakken. Slechts op een beperkt aantal locaties is er binnen de bouwvlakken sprake van een geluidbelasting van meer dan 55 dB, tot maximaal 62 dB.
Sherpa
Wegverkeer
A27:
uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de A27 op woon-/zorgpark Sherpa grotendeels sprake is van een geluidsbelasting van meer dan 48 dB. Dit geldt ook voor de locaties waar in de toekomst mogelijk geluidsgevoelige gebouwen worden gerealiseerd zoals zorgwoningen.
Zandheuvelweg: uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Zandheuvelweg op een relatief klein deel van woon-/zorgpark Sherpa sprake is van een geluidbelasting van meer dan 48 dB. Dit betreft de zone langs de Zandheuvelweg, waar deels sprake is van bouwvlakken en waar in de toekomst dus mogelijk geluidsgevoelige gebouwen gerealiseerd kunnen worden. Op de rest van woon-/zorgpark Sherpa is geen sprake van een geluidbelasting van meer dan 48 dB als gevolg van de Zandheuvelweg.
Railverkeer:
Woon-/zorgpark Sherpa ligt buiten de geluidzone van de spoorlijn.
De maximaal toegestane geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de A27 en Zandheuvelweg wordt op beide woon-/zorgparken overschreden. Het treffen van maatregelen om de geluidbelasting van beide wegen te verlagen naar maximaal 48 dB is niet haalbaar vanwege de kosten en complexiteit van maatregelen. Dit geldt ook voor de maximaal toegestane geluidbelasting van 55 dB als gevolg van railverkeer op woon-/zorgpark Amerpoort. Ook deze wordt overschreden en het treffen van maatregelen is ook voor de geluidsbelasting ten gevolge van railverkeer niet haalbaar.
Om de geluidgevoelige functies te kunnen realiseren, is een besluit hogere waarden voor beide woon-/zorgparken noodzakelijk. Dit kan conform de Beleidsregel Wet geluidhinder van de gemeente Baarn. Er is sprake van bestaand stedelijk gebied, waardoor sprake is van een ten hoogste toelaatbare gevelbelasting van 63 dB voor woningen op de woon-/zorgparken Sherpa en Amerpoort als gevolg van wegverkeer op de Zandheuvelweg, 53 dB als gevolg van wegverkeer op de A27 en 68 dB als gevolg van railverkeer. De ten hoogste toelaatbare gevelbelastingen voor wegverkeer op Zandheuvelweg en voor en spoorverkeer worden niet overschreden op de woon-/zorgparken Sherpa en Amerpoort.
De ten hoogste toelaatbare gevelbelasting voor wegverkeer op de A27 van 53 dB wordt op een zeer klein deel van woon-/zorgpark Amerpoort overschreden. Op woon-/zorgpark Sherpa is sprake van een wat groter gebied waar de 53 dB wordt overschreden. Voor vervangende nieuwbouw geldt hier echter een maximale gevelbelasting van 58 dB, welke vrijwel niet wordt overschreden binnen de bouwvlakken.
Voor het ontwikkelen van woningen op diverse locaties op de woon-/zorgparken dienen hogere waarden te worden aangevraagd als gevolg van wegverkeerslawaai en op een enkele locatie als gevolg van railverkeerslawaai. Dit wordt onderstaand nader toegelicht.
Hogere waarden besluit
Volgens de Wet geluidhinder geldt voor alle nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen die in een geluidszone van een weg zijn gelegen een voorkeurswaarde van 48 dB. Als deze waarde wordt overschreden, kan het bevoegd gezag onder voorwaarden een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde is aan de in de Wet geluidhinder opgenomen plafondwaarde gebonden.
Voor woningen in buitenstedelijk gebied geldt een maximaal toegestane geluidsbelasting van 53 dB. De voorkeurswaarde mag worden overschreden als geluidsbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel als deze voorzieningen om stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of om financiële redenen niet wenselijk zijn. Daarnaast moet worden voldaan aan het gemeentelijk beleid.
Op grond van ex artikel 110g Wgh moet voor wegverkeer voor toetsing van de berekende geluidbelasting op de gevel aan de grenswaarde een aftrek worden toegepast. Deze aftrek bedraagt voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/uur of meer 2 dB en voor wegen met een maximumsnelheid van minder dan 70 km/uur 5 dB. Aanvullend geldt voor wegen waar de maximumsnelheid hoger is dan 70 km/uur en de gevelbelasting bedraagt 56 dB een aftrek van 3 dB, bij een gevelbelasting van 57 dB is een aftrek van toepassing van 4 dB. De aftrek mag alleen worden toegepast bij het toetsen van de geluidbelasting aan de normstelling (Wgh) en niet bij de bepaling van de noodzakelijke gevelwering om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau te voldoen (Bouwbesluit).
Een overzicht van de normen voor nieuwe situaties is in onderstaande tabel opgenomen
Grenswaarden voor nieuwe en bestaande situaties
Het geluidsbeleid van de gemeente Baarn is verwoord in de "Beleidsregel Wet Geluidhinder Gemeente Baarn" van 20 september 2007. Het beleid volgt overwegend de bepalingen uit de Wet geluidhinder. Onder andere wordt aangegeven dat vaststelling van hogere waarden slechts plaats vindt voor situaties die:
Burgemeester en wethouders zullen alleen een hogere waarde dan 53 dB als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vaststellen, indien tenminste één geluidsgevoelige ruimte aan de geluidsluwe gevel wordt gesitueerd, tenzij overwegingen van stedenbouw en volkshuisvesting zich daartegen verzetten.
Onderhavig plan valt onder punt 3: functies die ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- en of bedrijfsgebondenheid. Zorgorganisaties Sherpa en Amerpoort zijn al vele jaren gevestigd op de locaties. Het betreft vervangende nieuwbouw en de toevoeging van nieuwe woningen om een gezonde bedrijfsvoering te kunnen blijven voeren. Bij realisatie van de woningen wordt zoveel mogelijk gewerkt met een geluidsluwe gevel, voor zover dat stedenbouwkundig inpasbaar is. Er is namelijk sprake van bestaande woon-/zorgparken waarvan het bestaande karakter leidend is in de opzet van de woon-/zorgparken.
Aangezien gemeente Baarn overwegend de bepalingen uit de Wet geluidhinder, kan de maximaal toelaatbare geluidbelasting uit de Wgh worden aanhouden. Echter, Burgemeester en wethouders stellen alleen een hogere waarde dan 53 dB als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vast, indien tenminste één geluidsgevoelige ruimte aan de geluidsluwe gevel wordt gesitueerd, tenzij overwegingen van stedenbouw en volkshuisvesting zich daartegen verzetten. In onderhavig plan wordt dit mogelijk geacht, waarmee deze voorwaarde geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan wordt het hogere waardenbesluit ter inzage gelegd. Dit besluit is als Bijlage 14 bij deze toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.
Het plangebied bevindt zich naast de spoorlijn Hilversum - Baarn. Spoorlijnen kunnen trillingshinder veroorzaken. Bewoners en gebruikers van panden langs het spoor kunnen hinder ervaren van trillingen als gevolg van treinverkeer. Bij ontwikkelingen in de nabijheid van het spoor, is het raadzaam om het thema trillingshinder te betrekken bij de voorgenomen ontwikkelingen conform de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Deze handreiking stelt onder andere dat tot een afstand van 250 meter van het spoor, spoortrillingen een relevant thema zijn en dat een vorm van onderzoek (quickscan of uitgebreider) nodig is bij initiatieven.
Omdat de concrete uitwerking van eventuele bouwplannen in de zone van 250 meter langs het spoor nog niet bekend is, is ervoor gekozen om aan de hand van een quickscan trillingshinder (Bijlage 15) risico's en eventuele kans op hinder van spoortrillingen in kaart te brengen. Bij deze quickscan is gebruik gemaakt van de ruimtelijke en stedebouwkundige visie voor het terrein van Amerpoort. In onderstaande afbeeldingen, zijn de aandachtszones weergegeven:
Aandachtszones spoortrillingen (bron: BK bouw- & milieuadvies)
Binnen een zone van 100 meter ten opzichte van de buitenste spoorstaaf van aanpalende spoorverbinding, bevinden zich in de (huidige en) nieuwe situatie geen woningen of andere trillingsgevoelige verblijfsruimten. Hier is sprake van een brede groenstrook en voor een deel een kinderboerderij. Binnen de zone van 100 tot 250 meter zijn wel woningen en andere trillingsgevoelige verblijfsruimten aanwezig en voorzien.
Aan de hand van de quickscan trillingshinder, uitgevoerd op basis van de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen', kan worden geconcludeerd dat de trillingsbelasting op een afstand groter dan 100 meter vanaf het spoor dermate is gedempt en uitgedoofd dat de kans op hinder voor personen in gebouwen zeer klein is. Derhalve kan op basis van de quickscan worden geconcludeerd dat een nader onderzoek naar spoortrillingen en hinder door spoortrillingen ter plaatse van het plangebied 'Amerpoort' niet noodzakelijk is.
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de toelichting van het bestemmingsplan altijd een paragraaf over de bodemkwaliteit. De bodemkwaliteit van het plangebied dient geschikt te zijn voor de functies die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Uitgangspunt hierbij is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.
Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde uitbreiding van de zorg- en woonfunctie is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd. Deze is gebaseerd op de onderzoeksnorm: NEN 5725:2017 nl – Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek (Bijlage 16).
Uit voorgaande bodemonderzoeken in het plangebied zijn enkele lichte bodemverontreinigingen met PAK en PCB in de bovengrond aangetroffen. In de ondergrond is geen verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater zijn tevens licht verhoogde concentraties gemeten. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties barium en licht tot plaatselijk matig verhoogde concentraties zink aangetroffen. Van de bariumverontreiniging wordt aangenomen dat dit een natuurlijke oorsprong betreft.
Op de woon-/zorgparken is met name woningbouw aanwezig in combinatie met dagbesteding en kantoren. Daarnaast zijn er ook gebouwen met een recreatief gebruik aanwezig, zoals een zwembad en een sportzaal. Op zowel woon-/zorgpark Sherpa als woon-/zorgpark Amerpoort waren in het verleden ondergrondse brandstoftanks aanwezig. Deze zijn inmiddels verwijderd. Op het zuidelijk deel van woon-/zorgpark Amerpoort was een verzamelplaats voor afval aanwezig. Er vinden momenteel voor zover bekend geen bodembedreigende activiteiten plaats op de beide woon-/zorgparken. In voorgaand onderzoek zijn er geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. De woon-/zorgparken kunnen dan ook als onverdachte locaties beschouwd worden.
Op basis van de bevindingen van het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat beide woon-/zorgparken niet verdacht zijn op het voorkomen van een ernstige bodemverontreiniging. De oorspronkelijk aanwezige brandstoftanks zijn verwijderd en de verontreiniging is gesaneerd.
Voor de beoogde verruiming van de zorgfunctie kan het vooronderzoek als leidraad voor de bodemkwaliteit worden gebruikt. Aangezien er maximaal licht verhoogde gehalten in de grond en licht tot plaatselijk matig verhoogde concentraties in het grondwater zijn aangetroffen, is er geen noodzaak om een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren. De bodemkwaliteitskaart ter plekke geeft de kwaliteit van de grond dan ook representatief weer. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde verruiming van de zorgfunctie.
Rijksbeleid
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet vormt het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed. Voor onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen die geldt tot het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet (verwacht in januari 2022). Een belangrijk onderdeel van de Erfgoedwet is dat niets aan een monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning. Ook het opgraven van archeologische resten is aan regels gebonden.
De bescherming van de archeologische waarden is onder andere vertaald in een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) op zowel nationaal als provinciaal niveau. Deze IKAW laat zien hoe groot de 'trefkans' is om iets archeologisch waardevols aan te treffen. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) staan terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben.
In 2010 is in opdracht van de gemeente Baarn door Vestigia een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, waarbij onder andere het gehele woon-/zorgpark Amerpoort en het gehele woon-/zorgpark Sherpa tot het onderzoeksgebied behoorden. Dit onderzoek is te raadplegen via de website van de gemeente Baarn (zie Bijlage 17). Dit onderzoek voldoet ook voor het voorliggende bestemmingsplan.
Voor vrijwel het gehele plangebied van het bestemmingsplan Drakenburgergracht – Zorg wordt in het onderzoek de archeologische verwachting naar beneden bijgesteld tot 'laag'. Voor twee kleine gebieden op woon-/zorgpark Amerpoort is op basis van het onderzoek de verwachtingswaarde bijgesteld naar 'middelhoog'. Voor een kleine zone aan de westzijde van woon-/zorgpark Sherpa is een hoge verwachtingswaarde van toepassing. Dit geldt ook voor een klein bosperceel aan de oostzijde van woon-/zorgpark Amerpoort.
In het onderzoek wordt ter plaatse van de hoge archeologische verwachtingswaarde een nadere onderzoekseis voorgesteld in geval van bodemroerende werkzaamheden dieper dan 50 cm en groter dan 100 m2. Ter plaatse van de middelhoge archeologische verwachtingswaarde wordt een archeologische begeleidingsplicht voorgesteld bij bodemroerende werkzaamheden dieper dan 50 cm en groter dan 100 m2.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Op het grootste gedeelte van de woon-/zorgparken is op basis van het onderzoek weinig tot geen aanleiding voor de aanwezigheid van archeologische waarden. Voor deze delen van de woon-/zorgparken is dan ook geen dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen.
Ontwikkelingen zijn op de locaties met een hoge archeologische verwachtingswaarde niet op voorhand uitgesloten. Indien er een concreet plan is voor een ontwikkeling op een locatie met een hoge archeologische verwachtingswaarde, is aanvullend onderzoek nodig. Op locaties met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde kan worden ontwikkeld met archeologische begeleiding van de werkzaamheden.
Om voorgaande te kunnen borgen, voorziet het bestemmingsplan in één dubbelbestemming: Waarde - Archeologie. Deze geldt voor de hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor de middelhoge verwachtingswaarde geldt een aanduiding 'specifieke vorm van archeologie - middelhoog'.
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor kwetsbare objecten moet gekeken worden naar het aspect externe veiligheid. Gevoelige functies in het kader van externe veiligheid zijn de zogenaamde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de risicocontour van bestaande risicobronnen liggen. Beperkt kwetsbare objecten mogen wel binnen de risicocontour liggen, maar bij voorkeur niet. Er is dan een goede motivatie nodig. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld inrichtingen, transport gevaarlijke stoffen en luchthavens.
Uit onderzoek (Bijlage 18) blijkt dat de volgende risicobronnen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn:
Risicobronnen 1,2,3,4,5 en 6 zijn relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor het bestemmingsplan. De overige risicobronnen bevinden zich op een te grote afstand van het plangebied om relevant te zijn.
De woon-/zorgparken Amerpoort en Sherpa zijn gelegen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen. Het plangebied ligt op zeer kleine afstand van de spoorlijn Hilversum - Baarn. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het invloedsgebied van de spoorlijn wordt bepaald door het vervoer van zeer toxische vloeistoffen (D4) over de spoorlijn. De grens van het invloedsgebied van de stof D4 ligt op meer dan 4000 meter. Aangezien het plangebied zich hierbinnen bevindt, is deze bron relevant voor de planontwikkeling vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Het plangebied ligt op ongeveer 60 meter van de rijksweg A27. Over de A27 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het invloedsgebied van de A27 wordt bepaald door het vervoer van brandbare gassen vloeistoffen (GF3) over de A27. De grens van het invloedsgebied van de stof GF3 ligt op 355 meter. Aangezien het plangebied zich hierbinnen bevindt, is deze bron relevant voor de planontwikkeling vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Het plaatsgebonden risico van de genoemde risicobronnen vormt geen belemmering voor het plangebied.
Door het voorliggende bestemmingsplan neemt het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleidingen W-500-1, A-510-01, W-533-01 en W-533-07 beperkt toe en blijft in alle situaties onder de 0,1 van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van het transport voor gevaarlijke stoffen over het spoortraject Hilversum – Baarn neemt beperkt toe en blijft in alle situaties onder 0,1 van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van het transport voor gevaarlijke stoffen over de rijksweg A27 neemt toe. Het groepsrisico ligt echter beneden 1,0 van de oriëntatiewaarde en de toename van het groepsrisico is minder dan 10%.
Op basis van het Bevt dient het groepsrisico van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (Hilversum – Baarn) en de weg (A27) verantwoord te worden. Deze verplichting geldt ook voor de hogedrukaardgastransportleidingen W-500-01, A-510-01, W-533-01 en W-533-07 op basis van het Bevb. Zoals gebleken is uit de risicoberekeningen van de risicobronnen, volstaat een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het groepsrisico blijft namelijk onder de 0,1 van de oriëntatiewaarde, behalve voor de rijksweg A27. Daar ligt het groepsrisico boven de 0,1 van de oriëntatiewaarde, maar beneden de 1,0 van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt minder dan 10% toe als gevolg van het te ontwikkelen plangebied, waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico volstaat.
De elementen voor een beperkte verantwoording van het groepsrisico zijn voor een hogedrukaardgasleiding anders dan voor vervoer gevaarlijke stoffen per spoor. In onderstaande tabel zijn de elementen per risicobron weergegeven:
Elementen beperkte verantwoording groepsrisico |
Risicobron Bevt |
Risicobron Bevb |
Dichtheid van personen binnen invloedsgebied | - | X |
Hoogte van het groepsrisico (per kilometer) | - | X |
De mogelijkheden voor het voorkomen, beperken en bestrijden van incidenten | X | X |
De mogelijkheden voor zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied | X | X |
Personendichtheid
Binnen het invloedsgebied van de hogedrukaardgastransportleidingen W-500-01 (140 meter), A-510-01 (245 meter), W-533-01 (140 meter) en W533-07 (175 meter) bevinden zich delen van het plangebied. Het bestemmingsplan biedt flexibiliteit in de locaties waar uiteindelijk ontwikkelingen gaan plaatsvinden. Daarom is uitgegaan van een worstcasesituatie waarbij al het verzorgend personeel en de bewoners/cliënten zich binnen de 1% letaliteitgrens bevinden. Voor zorgcentrum Sherpa betekent dat er 1.309 personen aanwezig zijn en 1.774 personen voor zorgcentrum Amerpoort. Door het plangebied neemt de bevolkingsdichtheid toe.
Groepsrisico
Het groepsrisico is onderstaande nader toegelicht voor de hogedrukaardgastransportleidingen. Uit de berekeningen blijkt dat de realisatie van het plangebied Sherpa en Amerpoort leidt tot een toename van het groepsrisico. De 0,1 van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden voor zowel de huidige als de toekomstige situatie. In onderstaande tabel is het groepsrisico voor de huidige als de toekomstige situatie van de hogedrukaardgasleidingen samengevat.
Leidingnaam | Maximale waarde ten opzichte van oriëntatiewaarde | ||
Huidig situatie | Toekomstige situatie | ||
leiding-W-500-01-deel-1 | <0,01 | <0,01 | |
leiding-A-510-01-deel-1 | <0,01 | 0,043 | |
leiding-W-533-01-deel-1 | 0,071 | 0,091 | |
Leiding W-533-07-deel-1 | 0,000037 |
0,00011 |
Rampenbestrijding en zelfredzaamheid
Op basis van het Bevt en het Bevb dient voor het spoortraject Hilversum - Baarn, de A27 en de hogedrukaardgasleidingen inzicht gegeven te worden in de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en rampenbestrijding. Voor de maatgevende scenario's is de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid beoordeeld op basis van het scenarioboek externe veiligheid
Maatgevende scenario's
Als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over spoor en weg en door buisleidingen kunnen zich diverse scenario's met vervolgeffecten voordoen. Onderstaande tabel geeft het overzicht van het type vervolgeffecten per modaliteit.
Effect | Spoor | Weg | Buisleiding |
Fakkelbrand | X | X | X |
Plasbrand | X | ||
Toxische gaswolk | X | ||
BLEVE | X | X |
Fakkelbrand
Door transport van LPG over het spoor en de weg kan er bij een ongeval met een ketelwagen of een tankwagen, waarbij LPG vrijkomt en direct ontsteekt, een fakkelbrand optreden. Daarnaast kan door een scheur in de buisleiding met directe ontsteking, eveneens een fakkelbrand optreden. Een fakkelbrand is zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen. De effectieve strategie voor zelfredzaamheid kan door aanwezigen juist worden ingeschat: zij moeten het gebied, afgeschermd van hittestraling, ontvluchten. Aanwezigen binnen de 135 meter, 90 meter en 80 meter van de fakkelbrand veroorzaakt door een ongeval met een spoorwagon, tankwagen en respectievelijk hogedrukaardgastransportleiding, hebben nauwelijks mogelijkheden tot zelfredzaamheid, vanwege de snelle ontwikkeltijd van het scenario en de hoge hittestraling.
Plasbrand
Door het transport van (zeer) licht ontvlambare vloeistoffen over het spoor kan er bij een ongeval met een ketelwagon, waarbij de wagon openscheurt en brandbaar vloeistof vrijkomt die vervolgens ontsteekt, een plasbrand optreden. Een plasbrand is zichtbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen. De effectieve strategie voor zelfredzaamheid kan door aanwezigen juist worden ingeschat: zij dienen het gebied, al dan niet afgeschermd van hittestraling, te ontvluchten. Aanwezigen binnen de 20 meter van de plasbrand hebben nauwelijks mogelijkheden tot zelfredzaamheid, vanwege de snelle ontwikkeltijd van het scenario en de hoge hittestraling.
Toxische gaswolk
Door het transport van toxische gassen en toxische vloeistoffen over het spoor kan er bij een ongeval met een ketelwagon, waarbij toxisch gas of toxische vloeistof vrijkomt en vervolgens verdampt, een toxische gaswolk optreden. Een toxische gaswolk is niet zichtbaar en niet altijd waarneembaar via de reuk voor aanwezigen. Een toxische gaswolk kan daarnaast leiden tot irritatie van huid en/of ogen en, indien niet direct wordt gehandeld, zelfs tot de dood. De effectieve strategie voor zelfredzaamheid kan door aanwezigen goed worden ingeschat: zij moeten binnenblijven, ramen en deuren sluiten en eventuele mechanische ventilatie uitzetten. Hoewel een toxische gaswolk niet direct geconstateerd hoeft te worden (wat een risico verhogende factor is), zijn de effecten van het in aanraking komen met een dergelijke wolk pas na verloop van tijd merkbaar (wat een risico verlagende factor is omdat er tijd is om de symptomen te behandelen) en is het risico daardoor beter te beheersen.
Door transport van LPG over het spoor (A) en de weg (GF3) kan er bij een ongeval met een ketelwagen of een tankwagen een BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion of kokende vloeistof-gasexpansie-explosie) optreden. Een BLEVE geeft zowel een drukgolf als een intense warmtestraling.
BLEVE
Er is een onderscheid tussen warme en een koude BLEVE. Hieronder zijn beide type BLEVE toegelicht.
Warme BLEVE: Wanneer een tank met bijvoorbeeld LPG wordt blootgesteld aan een externe brand, zal de tank verwarmd worden. In het begin (bij een volle tank) wordt de toegevoerde warmte benut om de vloeistof in de tank te verdampen (koken). Doordat voor het verdampen van de vloeistof veel energie nodig is, houdt de kokende vloeistof de wand van de tank (nog) relatief koel. Wel zal de gevormde damp in de tank de inwendige druk doen stijgen. Wanneer de druk hoger wordt dan de instelwaarde van het overdrukventiel, zal deze (gas) gaan afblazen. In de meeste gevallen zal deze uitgeblazen stoom gas vlamvatten, hetgeen voor de tank echter minder bedreigend is.
Naarmate de tank langer blootgesteld staat aan de externe brand, zal er meer en meer vloeistof verdampen en het vloeistofniveau in de tank dalen. Dit betekent dat een groter deel van de tankwand niet meer gekoeld wordt door de kokende vloeistof met als resultaat dat de metalen wand warmer wordt. Het warmer worden van het metaal heeft tot gevolg dat de mechanische eigenschappen van het metaal (sterkte) afnemen. Uiteindelijk bezwijkt de tank doordat deze niet langer bestand is tegen de inwendige druk. Er zal dan plotseling een grote hoeveelheid damp gevormd worden die door het omringende vuur ontstoken zal worden. Het ontsteken van een dergelijke grote hoeveelheid damp gaat gepaard met een grote vuurbal die een groot vernietigend effect heeft in de directe omgeving, vanwege de hitte, maar ook de druk.
Koude BLEVE: Door een botsing van de tank scheurt de tank en komt de vloeistof instantaan vrij. Door de wrijving tijdens de botsing kunnen er vonken optreden, waardoor het gas en/of vloeistof vlamvat. Er ontstaat een vuurbal, die zowel een drukgolf als een intense hittestraling geeft. De hittestraling is kort en hevig en kan daardoor leiden tot secundaire branden in de omgeving.
Een BLEVE is zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen. De effectieve strategie voor zelfredzaamheid kan door aanwezigen juist worden ingeschat: zij dienen het gebied zo mogelijk, al dan niet afgeschermd. te ontvluchten. Tenzij zichtbaar of hoorbaar is dat 'lucht' onder hoge druk ontsnapt uit de wagon of tank. In dat geval is het verstandiger om te schuilen achter betonnen muren en uit de buurt van deuren en ramen te blijven vanwege het glas dat eruit kan springen. Aanwezigen in de nabijheid van het spoor en de weg waar de BLEVE plaatsvindt, hebben nauwelijks mogelijkheden tot zelfredzaamheid, vanwege de grote hittestraling en druk.
Zelfredzaamheid
Het plan dient te worden voorzien van voldoende vluchtwegen van de risicobronnen af gericht. Daarnaast is het een mogelijkheid dat het bevoegd gezag de burgers, die binnen het invloedsgebied wonen of werkzaam zijn, informeert over de mogelijkheden en onmogelijkheden om zichzelf in veiligheid te brengen bij een eventuele calamiteit.
Belangrijk is om na te gaan wat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid zijn om slachtoffers bij de diverse scenario's te voorkomen en om na te gaan of het gebied zodanig ingericht is dat de zelfredzaamheid wordt bevorderd. Het is van belang dat duidelijk is waarheen gevlucht moet worden. Er moeten (nood)uitgangen en vluchtroutes zijn van de risicobronnen af. Er wordt geadviseerd om een calamiteitenplan op te stellen. Daarnaast is het van belang om de bewoners, werknemers en bezoekers van het plangebied erop te wijzen wat te doen bij een calamiteit.
Fakkelbrand
Bij een fakkelbrand wordt geadviseerd om het gebied te ontvluchten door zich van de risicobron af te wenden. Daarom zijn voldoende vluchtroutes van belang. Daarnaast kunnen mensen zich verschuilen achter of in de gebouwen, om zich te kunnen afwenden van de hittestraling. Mensen die in een gebouw verblijven tijdens de calamiteit wordt geadviseerd om binnen te blijven.
Plasbrand
Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, dienen zij zich in veiligheid te brengen door zich van de bron af te wenden. Indien de hittestraling te groot is om te vluchten, kan bescherming worden gezocht in een daarvoor aangewezen gebouw, dat niet te dicht bij de risicobron staat. Het is belangrijk om geen bescherming te zoeken bij een raam, want de warmte van een plasbrand is dermate groot dat ramen kunnen springen.
Toxische gaswolk/plas
Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een toxische gaswolk, al dan niet via verdamping van een toxische plas, dienen zij zoveel als mogelijk te schuilen in gebouwen en ramen en deuren goed te sluiten. Voorwaarde hierbij is dat via ventilatieopeningen in het gebouw geen gas kan toetreden, deze dienen (centraal) te kunnen worden gesloten. In geval van een toxische gaswolk dienen installaties voor mechanische ventilatie uitgeschakeld te worden om zodoende de luchttoevoer van buiten naar binnen af te sluiten.
BLEVE
Na een BLEVE dienen de personen in het gebied zo snel mogelijk het gebied te ontvluchten om de effecten van secundaire branden te mijden. Tegen de warmtestraling en de overdrukeffecten van een BLEVE zijn moeilijk maatregelen te nemen. Buiten de 150 meter is het effect van een BLEVE dusdanig, dat mensen binnenshuis voldoende beschermd zijn, mits ze zich niet direct achter glas bevinden. Het advies is ook om zo min mogelijk glas, geen grote glas oppervlakten of openslaande ramen aan de risicobronzijde toe te passen. Het noodzakelijke glasoppervlak aan de risicobronzijde kan worden voorzien van een splinterwerende film, of er kan gelamineerd glas toe worden gepast. Vanwege de overdruk is tot op 180 meter glasbreuk te verwachten. Stevige muren en blast-resistant beglazing helpen wel enigszins tegen de overdrukeffecten, maar bieden weinig soelaas tegen de warmtestraling die tot op grote hoogte en over grote afstand effecten kan sorteren. Tevens zijn dit zeer kosten intensieve maatregelen.
Rampenbestijding
Fakkelbrand
Een fakkelbrand zal vrijwel direct na het vrijkomen van de brandbare stof optreden. De brandweer heeft geen mogelijkheden tot effectieve bronbestrijding. Ingeval van een fakkelbrand veroorzaakt door een buisleiding, dient de beheerder van de buisleiding de toevoer af te sluiten. De inbloklengte bedraagt over het algemeen meer dan 10 kilometer. Indien het inblokken automatisch geschiedt (bijvoorbeeld bij constatering dat de nominale werkdruk afwijkt van de standaard) dan gebeurt dit direct. Bij handmatig inblokken kan dit tot enkele uren duren.
Eventuele secundaire branden, die ontstaan zijn doordat het vuur is overgeslagen, zijn wel te bestrijden. De hulpverlening dient de mogelijkheid te hebben om het rampgebied snel en goed te kunnen betreden. Daarnaast dienen bluswatervoorzieningen goed beschikbaar te zijn.
Plasbrand
Bij een plasbrand kan de schade beperkt worden door het verminderen van het plasoppervlak. Ook kan de schade beperkt worden door de verspreiding van brandbare vloeistof te beperken. De hulpverlening dient de mogelijkheid te hebben om het rampgebied goed te bereiken. De blusvoorzieningen dienen goed beschikbaar te zijn, daarnaast dienen de juiste blusvoorzieningen beschikbaar te zijn. Blussen met water is niet altijd de juiste optie. Daarnaast dienen vloeistofkerende voorzieningen beschikbaar te zijn.
Toxische gaswolk
Bij een ongeval met toxische vloeistoffen of (zeer) toxische gassen kan de brandweer optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Dit geldt echter alleen voor stoffen, welke geen gevaarlijke chemische reactie aangaan met water. Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen is crisiscommunicatie ook erg belangrijk. Het invloedsgebied van stofcategorie B2 is 995 meter. Dat is dus een erg groot gebied en mede daarom is communicatie richting onder andere de bewoners, medewerkers en bezoekers van de woon-/zorgparken zeer belangrijk.
Koude BLEVE
Doordat bij een koude 'BLEVE' de tank direct bij impact expandeert, is dit scenario niet te bestrijden. De secundaire branden, die ontstaan doordat het vuur is overgeslagen, zijn wel te bestrijden. De hulpverlening dient de mogelijkheid te hebben om het rampgebied snel en goed te kunnen betreden. Daarnaast dienen bluswatervoorzieningen goed beschikbaar te zijn op de woon-/zorgparken.
De beschouwde risicobronnen kunnen leiden tot ongevallen die onbeheersbaar kunnen blijken. De genoemde mogelijkheden voor incidentenbestrijding en zelfredzaamheid kunnen de effecten van ongevallen reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten. Ondanks de reductie van het risico, is er echter altijd sprake van een restrisico. De betreffende zorgorganisaties zijn geïnformeerd over de door de VRU voorgestelde maatregelen. Waar nodig vindt bij toekomstige ontwikkelingen afstemming plaats met de VRU.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. In deze 'waterparagraaf' wordt verslag gedaan van het watertoetsproces, waarvoor in een vroeg stadium afstemming heeft plaatsgevonden met het Waterschap Vallei & Eem.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene beleidsuitgangspunten:
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
In het Nationaal Waterplan (NWP) zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast, moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn de trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, nagegaan wordt welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen. Het waterschap Vallei en Veluwe zet zich in voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij de expertise en deskundigheid met elkaar gedeeld wordt.
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
De Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) is de langetermijnvisie tot 2050 van het Waterschap Vallei en Veluwe. De BOVI is onze input voor omgevingsvisies en -plannen in het kader van de Omgevingswet. Het vormt tevens een uitnodiging voor dialoog aan de maatschappelijke partners en is de basis voor het nieuwe waterbeheerprogramma. Met de BOVI zet het waterschap koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving, op een manier die aansluit bij de Omgevingswet. In de BOVI staat het nieuwe waterdenken centraal.
In het kader van de Omgevingswet is er sprake van een nieuwe manier van denken over waterbeheer, dat uitgaat van een integrale, duurzame benadering van het watersysteem. Waterschap Vallei en Veluwe staat voor behoud en verbetering van duurzame omgevingswaarde(n). Het waterschap streeft ernaar om bij te dragen aan oplossingsrichtingen voor grote uitdagingen op het gebied van klimaatverandering, circulaire economie, energie en de leefomgeving.
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Gemeente Soest en Baarn hebben gezamenlijk een rioleringsplan opgesteld. Ontwikkelingen die met onderhavig plan mogelijk gemaakt worden, mogen niet in strijd zijn met dit rioleringsplan. Nieuwe ontwikkelingen op beide woon-/zorgparken worden getoetst aan dit plan.
Het bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Vanwege de forse omvang van de ontwikkelingen, is aandacht besteed aan de waterbelangen in relatie tot de beoogde plannen voor woon-/zorgparken Sherpa en Amerpoort. Hierbij is rekening gehouden met de kwetsbare doelgroep die op de woon-/zorgparken verblijft, waardoor het toevoegen van oppervlaktewater vanwege veiligheidsaspecten niet de voorkeur heeft. Vanwege de mate van flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt in combinatie met een verre planhorizon, is geen sprake van een volledig uitgewerkt plan voor de waterhuishouding in het plangebied. Wel wordt een aantal uitgangspunten meegegeven, waarmee de waterbelangen bij concrete ontwikkelingen in het plangebied kunnen worden geborgd.
Hemelwater wordt in het plangebied op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Vanwege het natuurlijke en groene karakter van het plangebied worden hiervoor kansen gezien, bijvoorbeeld in de bosbodem, middels groene daken of door toepassing van infiltratiesystemen. Wanneer dit redelijkerwijs niet mogelijk is, kan worden geloosd op oppervlaktewater. Deze watergangen en het oppervlaktewater zijn, ter bescherming van de kwetsbare doelgroep, vooral aan de randen van de woon-/zorgparken gesitueerd. Vanwege de aanwezigheid van een drukriool kan hemelwater niet via het riool worden afgevoerd.
Vanwege de omvang van de ontwikkelingen geldt dat de hoeveelheid te lozen water vanaf verhard oppervlak in oppervlaktewater geen nadelig effect mag hebben op het ontvangend waterlichaam. Dit houdt in dat er conform de Keur van het waterschap nadelige effecten op het watersysteem worden gecompenseerd, er niet meer dan de plaatselijk geldende landelijke afvoer vanuit het plangebied wordt geloosd, er een waterberging van 60 mm per toegenomen m2 verhard oppervlak wordt gerealiseerd in de vorm van een statische berging met een capaciteit 600 m3 per hectare verhard oppervlak of een dynamische berging waarbij rekening wordt gehouden met infiltratie. Waterberging kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door het creëren van overcapaciteit in het ontvangende watersysteem, waarbij moet worden gedacht aan het ophogen/aanpassen van stuwconstructies naar knijpconstructies in de watergangen rond de woon-/zorgparken. Door het realiseren van voldoende waterbergende capaciteit wordt wateroverlast als gevolg van zware regenbuien zoveel mogelijk voorkomen.
Er is geen sprake van een overstromingsgevoelig gebied. Bij nieuwbouw op de woon-/zorgparken wordt wel rekening gehouden met de grondwaterstand. Bebouwing wordt aangepast aan het grondwaterregime, niet andersom. Dit betekent dat wordt ontworpen ten opzichte van de GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand). De ontwateringsnorm voor wegen (kruin van de weg) is 70 cm boven GHG en voor woningen 90 cm (ten opzichte van onderkant vloer). Ook zal er sprake zijn van een grondwater neutrale situatie in de gebruiksfase: structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan. Ook worden bij nieuwbouw geen uitlogende materialen gebruikt op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water.
Bij nieuwbouw zal, zoals gebruikelijk in het plangebied, voor de afvoer van afvalwater, niet zijnde 'schoon' hemelwater, worden aangesloten op het riool. Er vinden geen lozingen van afvalwater, niet zijnde 'schoon' hemelwater, plaats op oppervlaktewater of in het grondwater.
Het plangebied komt in de klimaateffectatlas (www.klimaatvalleienveluwe.nl) niet naar voren als een potentiële overlastlocatie. Om deze reden hoeven er geen extra maatregelen te worden genomen om woningen en infrastructuur op de woon-/zorgparken aan te passen aan eventuele wateroverlast.
Het plangebied is gelegen in de bovenloop van watergangen. Gezien de klimaatveranderingen, waarin steeds vaker en ernstiger verdroging optreedt, is het van belang om water zo lang mogelijk hoog in het systeem vast te houden. Infiltratie van regenwater en het opzetten van stuwpeilen in de watergangen kan hieraan bijdragen.
De zorgorganisaties Sherpa en Amerpoort bieden onderdak aan kwetsbare groepen. Vanuit het oogpunt van klimaatverandering en de daardoor toenemende perioden van hittestress (in duur en ernst) is het van belang de nieuwbouwontwikkelingen zo te ontwerpen dat hittestress wordt geminimaliseerd. Dit kan door maatregelen te treffen aan zowel bebouwing als omgeving. Ten aanzien van de omgeving is het van belang zoveel mogelijk schaduw te creëren en de omgeving zo min mogelijk te verharden. De groene daken die eerder genoemd zijn ten aanzien van waterberging, dragen ook bij aan een beter leefklimaat door isolatie van de onderliggende ruimte en verdamping en (dus) verkoeling van de buitenruimte. Er kan ook worden gedacht aan het creëren van verticaal groen om hittestress in het plangebied te minimaliseren.
In verschillende overleggen tussen initiatiefnemer, gemeente en waterschap is de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken. De gezamenlijke conclusie is dat de waterbelangen in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen in voldoende mate zijn geborgd, en dat er wat betreft het aspect water sprake is van een uitvoerbaar bestemmingsplan. De gevolgen van het bestemmingsplan op de waterbelangen zijn, met inachtneming van wat is afgestemd met de initiatiefnemers en wat in deze paragraaf is beschreven, beperkt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Indien voor ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt een watervergunning of melding nodig is, wordt deze aangevraagd door de initiatiefnemers. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater. Hiermee worden bepaalde waterbelangen in het plangebied nogmaals geborgd.
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling op het wegennet aansluitend op het plangebied. Ontwikkelingen kunnen namelijk leiden tot extra verkeersbewegingen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aandacht aan verkeer en parkeren worden besteed in een bestemmingsplan.
Aan de hand van capaciteitsberekeningen (Bijlage 19) is onderzocht in hoeverre de plannen van Amerpoort en Sherpa gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling van beide zorgorganisaties via het kruispunt met de Zandheuvelweg.
De basis voor de capaciteitsberekeningen vormt een verkeerstelling uit 2017, die in opdracht van de gemeente Baarn is uitgevoerd. Op basis van de verkeerstelling en het jaarpercentage autonome groei (0,85 procent per jaar) zijn berekeningen uitgevoerd voor het toetsjaar 2030. Dit is 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan. Hierbij is uitgegaan van een groei van Sherpa met 100 cliënten voor dagbesteding en met 100 cliënten voor wonen en een gelijkblijvend aantal cliënten/bewoners voor Amerpoort.
Uit de berekeningen blijkt dat in 2030 in de avondspits de wachttijd op de Eemeroordlaan relatief hoog is. Met de groei van Sherpa komt de wachttijd, voor verkeer dat linksaf de Zandheuvelweg wil opdraaien in 2030 boven de grenswaarde van 20 seconden uit. Een grenswaarde van 20 seconden wordt over het algemeen aangehouden als aanvaarbare wachttijd bij dit type kruising en weg. Echter, ook zonder de groei van Sherpa, met alleen de autonome verkeerstoename zal de wachttijd in 2030 al de grenswaarde van 20 seconden bedragen. De groei in de wachttijd is dus niet in zijn geheel toe te schrijven aan ontwikkelingen binnen het plangebied.
Gemeente Baarn, Sherpa en Amerpoort werken in overleg met elkaar aan een oplossing voor de verkeersafwikkeling op de Zandheuvelweg. Gemeente Baarn laat een ontwerp opstellen voor het aanpassen van de kruising, met als doel een verbeterde doorstroming.
Autonome groei, zal er samen met de groei van Sherpa in het aantal bewoners, voor zorgen dat de wachttijd op de Eemeroordlaan, op woon-/zorgpark Sherpa, toeneemt tot boven de grenswaarde van 20 seconden. De wachttijden buiten het plangebied nemen niet toe tot boven de grenswaarde. Er zijn geen negatieve effecten op de doorstroming voor verkeer buiten het plangebied.
Parallel aan het bestemmingsplantraject voeren de gemeente Baarn en de zorgorganisaties Amerpoort en Sherpa overleg over optimalisering van de ontsluiting op de Zandheuvelweg. Een eventuele aanpassing van de kruising in een later stadium vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan. Aanpassing van de kruising vindt plaats buiten het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan, maar zal wel leiden tot een gunstigere situatie binnen het plangebied.
Parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het maximale aantal bewoners bij Amerpoort wordt niet uitgebreid, waardoor er geen extra parkeerbehoefte ontstaat, omdat het aantal medewerkers en bezoekers door het gelijkblijvende aantal bewoners niet noemenswaardig zal toenemen.
Voor Sherpa geldt dat een groei van het aantal bewoners ook een groei van het aantal medewerkers en bezoekers met zich meebrengt. De bijbehorende parkeervraag wordt volledig opgevangen op eigen terrein, binnen het plangebied. Op het eigen terrein is namelijk voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van parkeerplaatsen.
Door de flexibele kaders die het bestemmingsplan biedt is op dit moment niet exact duidelijk wat, waar en wanneer er wordt ontwikkeld op woon-/zorgpark Sherpa. Hierdoor is dus ook nog niet bekend wat de exacte parkeerbehoefte zal zijn. Bij concrete ontwikkelingen die zien op een uitbreiding van het aantal bewoners (bijvoorbeeld nieuwe woningen waardoor het aantal bewoners en dus het aantal personeelsleden en bezoekers toeneemt) zal een aantal parkeerplaatsen worden gerealiseerd conform de parkeernormen in de Nota Parkeernormen 2014-2019 van de gemeente Baarn, of diens wettelijke opvolger. Op dit moment is een zorgorganisatie niet opgenomen in de parkeernormen van de gemeente Baarn, en wordt in de hiervoor genoemde nota verwezen naar publicatie 317 van CROW (‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’).
Parallel aan het bestemmingsplan is Sherpa op dit moment bezig met het realiseren van een nieuw parkeerterrein.
In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de
buitenlucht moet voldoen. Hierin is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu
moet worden voldaan en grenswaarden waarin in de toekomst moet worden voldaan. De
meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor andere in de Wm genoemde
stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.
Kern van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Op grond van artikel 5.16 Wm wordt een bestemmingsplan enkel vastgesteld wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
De in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' opgenomen categorieën zijn niet van toepassing. Daarom is met behulp van de NIBM-tool berekend of er sprake is van een project dat NIBM bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Uit de NIBM-tool volgt dat hier inderdaad sprake van is. Het project draagt NIBM bij aan de luchtverontreiniging.
Uit Bijlage 19 volgt dat er richting Sherpa op termijn sprake zal zijn van 21 procent toename van de verkeersbewegingen als gevolg van de groei van het aantal personeelsleden ten behoeve van de extra 100 cliënten.
Volgens de NIBM-tool is er zelfs bij een onrealistisch hoog aantal extra voertuigbewegingen (1000 per weekdaggemidelde) en een aandeel vrachtverkeer van 5,0 procent sprake van een bijdrage die NIBM is. Op basis hiervan kan met zekerheid worden gesteld dat dit ook geldt voor de veel lagere groei van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van een toenemend cliëntaantal bij Sherpa.
NIBM-tool
De ontwikkelingen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Er is enkel bij Sherpa op termijn sprake van een groei in het aantal cliënten en de bijbehorende verkeersbewegingen. Verder zal het plan niet leiden tot een groei van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van wat nu in het vigerende bestemmingsplan al mogelijk is. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een groot aantal activiteiten
genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten
betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip
van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (activiteit D11.2). Ook het wijzigen van twee woon-/zorgparken wordt gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject.
Het Besluit m.e.r. geeft onder ‘gevallen’ per activiteit aan wat de relevante drempel is voor een m.e.r.-(beoordelings)plicht. De relevante gevallen voor een stedelijk ontwikkelingsproject zijn:
Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt die ruim onder drempelwaarden ligt voor activiteit D11.2. Er is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld waarin aandacht is besteed aan de kenmerken van het project en de locatie en de potentiële milieueffecten als gevolg van het project. De aanmeldingsnotitie (concept) is opgenomen in Bijlage 20.
Op basis van de aanmeldingsnotitie kan worden gesteld dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een verdere m.e.r.-beoordelingsprocedure. Het college van Burgemeester en Wethouders dient hierover een besluit te nemen voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht. Allereerst volgt een algemene toelichting op de opzet van het bestemmingsplan. Vervolgens wordt de planvorm toegelicht en ingegaan op de relatie met andere bestemmingsplannen en inpassingsplannen. Vervolgens wordt een artikelsgewijze toelichting op de regels gegeven.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Naast deze toelichting bestaat het bestemmingsplan uit planregels en een verbeelding.
Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP)
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgezet conform de Wro en het Bro, zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn conform deze standaarden opgesteld.
Dit bestemmingsplan komt in de plaats van de andere bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied. De bestemmingen van dit plan vervangen de bestemmingen uit de andere plannen.
In het eerste hoofdstuk van de regels zijn de inleidende regels opgenomen. Deze bestaan uit definities van begrippen in artikel 1 en de wijze van meten in artikel 2.
In hoofdstuk twee van de regels zijn per bestemming de bestemmingsregels opgenomen. Het bestemmingsplan kent bestemmingen:
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Met deze bestemming wordt de aanwezigheid van een antenne op woon-/zorgpark Sherpa juridisch geregeld.
Artikel 4 Cultuur en Ontspanning - Kinderboerderij
Met deze bestemming wordt de aanwezigheid van een kinderboerderij en dagbesteding op woon-/zorgpark Amerpoort juridisch geregeld.
Artikel 5 Groen
Met deze bestemming wordt de kenmerkende groenstructuur op beide woon-/zorgparken juridisch geregeld. Ook voorzieningen ten behoeve van de ontsluiting van de woon-/zorgparken zijn mogelijk binnen deze bestemming, indien daar vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid in relatie tot de kwetsbare bewoners van de woon-/zorgparken behoefte aan blijkt te zijn. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor het aanwezige groen op de woon-/zorgparken, is een vergunningenstelsel opgenomen.
Artikel 6 Maatschappelijk - Zorg
Dit is de hoofdbestemming voor beide woon-/zorgparken. Met deze bestemming is de aanwezigheid van de bestaande zorgfuncties plus de verruiming van de bebouwingsmogelijkheden op beide woon-/zorgparken juridisch geregeld. De bouwvlakken vallen samen met de bestemming. Daarnaast wordt voorzien in een tweetal aanduidingen, waarmee per zorgorganisatie de bebouwingsmogelijkheden in m2 BVO, m2 footprint en m2 bijgebouwen worden geregeld.
Artikel 7 Natuur
Met deze bestemming wordt het Natuurnetwerk Nederland binnen het plangebied juridisch geregeld. De gronden zijn aangewezen voor instandhouding, aanleg en ontwikkeling van natuurwaarden, waarbij het gaat om het NNN. (De aanleg van) voorzieningen ten behoeve van de ontsluiting van de woon-/zorgparken en parkeervoorzieningen zijn mogelijk binnen deze bestemming, mits hierdoor de natuurwaarden niet onevenredig aangetast worden en de mogelijkheden voor herstel, versterking of ontwikkeling van natuurwaarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
Met deze bestemming wordt de ontsluiting van woon-/zorgpark Amerpoort, met de aansluiting op de Zandheuvelweg, juridisch geregeld.
Artikel 9 Water
Het belangrijkste oppervlaktewater binnen het plangebied van het bestemmingsplan is als ‘Water’ bestemd. Deze gronden zijn bestemd voor vijvers, kaden, oevers en de waterhuishouding, met de daarbij behorende andere bouwwerken.
Artikel 10 Leiding - Gas
Deze bestemming ligt op een strook waarin leidingen (hoofd)gastransportleidingen gelegen zijn. Ter weerszijden van de gastransportleidingen is een zogenaamde belemmeringenstrook opgenomen. De breedte van deze belemmeringenstrook hangt af van de druk van de desbetreffende leiding en bedraagt vier of vijf meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. Binnen de aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. De bestemming moet voorkomen dat bebouwing te dicht op leidingen wordt gesitueerd, wat het doelmatig gebruik van de leidingen zou kunnen aantasten. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de gastransportleidingen is een vergunningenstelsel opgenomen.
Artikel 11 Leiding - Water
In het plangebied bevindt zich een 700 mm hoofdtransportleiding voor water. Deze leidingstrook is onder de bestemming ‘Leiding - Water’ gebracht. De breedte van de strook is gebaseerd op de doorsnede van de leidingen, met aan weerszijden een belemmeringenstrook van vijf meter die onbebouwd, onbeplant en onverhard moeten blijven.
Artikel 12 Waarde - Archeologie
De bestemming is gericht op het behoud van de mogelijk te verwachten archeologische waarden. De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ is gekoppeld aan bouwregels alsmede aan een omgevingsvergunningstelsel.
In hoofdstuk drie van de regels zijn de algemene regels opgenomen.
In Artikel 13
zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen, waarin zaken zijn geregeld omtrent het bouwen in gronden met de aanduiding 'overige zone - herbegrenzing NNN', die nu als 'Maatschappelijk-Zorg' bestemd zijn.
In
Artikel 14
is de Anti-dubbeltelregel opgenomen. Het Bro stelt de verplichting de antidubbeltelregel over te nemen in bestemmingsplannen. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte, die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.
In
Artikel 15
zijn de overige regels opgenomen. In de overige regels wordt de verhouding met de onderliggende bestemmingsplannen en inpassingsplannen geregeld.
In
Artikel 16
zijn de algemene gebruiksregels opgenomen. In de overige regels wordt ingegaan op strijdig gebruik.
In
Artikel 17
zijn de algemene afwijkingsregels opgenomen.
In
Artikel 18
zijn de algemene wijzigingsregels opgenomen. Met een wijzigingsbevoegdheid is het verschuiven van de groene assen op het terrein van Amerpoort mogelijk gemaakt.
In hoofdstuk 4 van de regels zijn de overgangs- en slotregels opgenomen.
In Artikel 19 zijn de overgangsregels opgenomen. De overgangsregels zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Hiermee worden de bestaande rechten op de gronden beschermd.
In Artikel 20 zijn de slotregels opgenomen. Hier wordt de titel van het bestemmingsplan gegeven. De titel waarmee het bestemmingsplan kan worden aangehaald is bestemmingsplan 'Drakenburgergracht Zorg 2022'.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met het bestemmingsplan dienen te zijn besproken met belanghebbenden. Dit kunnen zowel (overheids)instanties als burgers en private partijen zijn.
Vooroverleg
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de vooroverlegpartners.
ProRail, Gasunie, de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) en de Provincie Utrecht hebben een vooroverlegreactie ingediend. In Bijlage 21 is de Nota vooroverlegreacties opgenomen, waarin de betreffende vooroverlegreacties zijn samengevat en per inhoudelijk punt is gereageerd op de vooroverlegreacties. Hierbij is aangegeven of de vooroverlegreactie heeft geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan.
Inspraak & zienswijzen
Wettelijk gezien is er vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen verplichting om een inspraakmogelijkheid te bieden tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan. Van het voorliggende bestemmingsplan is een voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er was gedurende terinzagelegging van het voorontwerp voor eenieder de mogelijkheid voor het indienen van een inspraakreactie. Er zijn geen inspraakreacties ontvangen naar aanleiding van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan zal de wettelijke termijn van zes weken voor eenieder ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode is het mogelijk om een zienswijze kenbaar te maken aan de gemeenteraad. De binnengekomen zienswijzen worden verwerkt in een nota van zienswijzen en zullen worden meegewogen in het verdere verloop van de bestemmingsplanprocedure.
Een bestemmingsplan moet economisch uitvoerbaar zijn. De exploitatiekosten en eventuele planschade moeten gedekt zijn.
Exploitatiekosten
De kosten van de exploitatie van de woon-/zorgparken blijft, net als in de huidige situatie, voor rekening van de zorgorganisaties Amerpoort en Sherpa. Het plangebied bestaat volledig uit de private percelen van Amerpoort en Sherpa, binnen het plangebied is geen sprake van gemeentegrond.
Planschade
Bij wijzigingen van het planologisch regime kan er voor belanghebbenden in de nabijheid van het plangebied schade als gevolg van waardedaling ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wro. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling, inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.
Exploitatie- en planschadeovereenkomst
De gemeente Baarn sluit een overeenkomst met de initiatiefnemer over de exploitatiekosten en de eventuele kosten als gevolg van verzoeken om tegemoetkoming in planschade. Deze overeenkomst wordt gesloten voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Door het sluiten van een exploitatieovereenkomst kan afgezien worden van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Het plan wordt hiermee geacht economisch uitvoerbaar te zijn. Een samenvatting van de overeenkomst wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.