direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Zandvoortweg 27
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.BP0083-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bouwplan betreft de sloop van een bijgebouw en een kantoor en de realisatie van een nieuwe woning en bijgebouw op het perceel aan de Zandvoortweg 27 te Baarn.

Het bouwplan is strijdig met het bestemmingsplan Baarn Noord. De gemeente Baarn heeft aangegeven positief te staan tegenover het bouwplan en is bereid medewerking te verlenen. Hiervoor dient een herziening van het bestemmingsplan te worden opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zandvoortweg 27 te Baarn. Het plangebied wordt aan de oost, west en zuidzijde begrensd door de bestaande lintbebouwing en aan de noordzijde door de Zandvoortweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0001.png"

Begrenzing plangebied

1.3 Geldende plannen en regelingen

Het plangebied ligt in het op 25 september 2013 vastgestelde bestemmingsplan Baarn Noord.

Het perceel heeft de bestemming Wonen en aan voorzijde van het perceel de bestemming Tuin. Over het perceel loopt ook een erfontsluitingsweg met de bestemming Verkeer.

Het bouwplan is strijdig met het bestemmingsplan aangezien de nieuwe woning deels in de bestemming Tuin en buiten het bouwvlak van de bestemming Wonen ligt. De gemeente Baarn heeft aangegeven positief te staan tegenover het bouwplan en is bereid medewerking te verlenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0002.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Baarn-Noord

Conclusie: Het bouwplan is strijdig met het bestemmingsplan Baarn Noord. Om het plan te kunnen realiseren is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

In hoofdstuk 4 wordt de nieuwe situatie beschreven.

In hoofdstuk 5 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan de relevante milieuaspecten.

In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de communicatie.

In hoofdstuk 7 worden de juridische aspecten beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Op het perceel aan de Zandvoortweg 27 te Baarn is een woning met een kantoorruimte en een bijgebouw aanwezig. De kantoorruimte met een oppervlakte van 165 m2 en het bijgebouw met een oppervlakte van 107 m2 zullen worden gesloopt ten behoeve van de realisatie van een nieuwe woning en een nieuw bijgebouw.

In Bijlage 1 is een gedetailleerde overzichtstekening opgenomen met de bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0004.png"

Bestaande situatie Zandvoortweg 27. (Links het kantoor, rechts de woning).

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor het plangebied heeft de Structuurvisie geen consequenties.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat standaard een aantal stappen gezet moet worden indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor moet voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling sprake zijn van een goede onderbouwing en een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing.

Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het verplaatsen van het bouwvlak betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van een ladder toets is daarom niet vereist.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat daarbij om alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur.

Onderhavige ontwikkeling heeft geen betrekking op deze nationale belangen en het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het Barro.

3.1.4 Monumentenwet

De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is daarna nog verschillende malen aangepast. In de Monumentenwet 1988 is bepaald hoe monumenten kunnen worden aangewezen als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Indien een gebouw, een object of een archeologische vindplaats is aangewezen als monument, dan gelden er restricties voor het aanbrengen van wijzigingen aan dat monument.

Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van een aangewezen beschermd dorpsgezicht. Ook bevinden zich geen monumenten binnen het plangebied.

3.1.5 Visie erfgoed en ruimte

In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten nu om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving gemaakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:

  • het bodemarchief;
  • het bouwkundig erfgoed (gebouwen en structuren);
  • het cultuurlandschap.

Het bodemarchief heeft betrekking op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de aspecten, die betrekking hebben op archeologie en cultuurhistorie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie Utrecht 2013-2028

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft Provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling van provinciaal belang wordt geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.

De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:

  • Utrecht ligt centraal, vanwege de centrale ligging is de provincie een aantrekkelijke vestigingsplaats voor wonen en werken;
  • Utrecht heeft aantrekkelijke steden en landschappen, de rijke schakering van woon-, werk en natuurgebieden op korte afstand van elkaar zorgt voor een aantrekkelijke schaal van de leefomgeving;
  • Utrecht is sterk in kennis en cultuur, inwoners hebben een relatief hoog opleidingsniveau en er zijn kansen voor een bloeiende kenniseconomie.

Baarn maakt in de PRS deel uit van de regio Amersfoort. Deze regio maakt op haar beurt deel uit van de Noordvleugel Utrecht. Er is sprake van een hoge verstedelijkingdruk, die ook de komende jaren nog sterk groeit. In de Regio Amersfoort wordt gezocht naar ruimte voor 16.390 woningen. De sloop van het kantoor en het bijgebouw en de realisatie van een nieuwe woning past binnen dit beleid.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) heeft de provincie Utrecht algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Utrecht, waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

De PRV wijst het plangebied aan als 'stedelijk gebied'. Hier is verdere verstedelijking toegestaan. Het bouwplan voorziet in de herontwikkeling van bestaand bebouwd gebied en past binnen de uitgangspunten van de PRV.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan past binnen de kaders van het provinciale beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Utrecht 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie/Structuurvisie Baarn in 2030

Op 10 juli 2013 heeft de gemeenteraad de Toekomstvisie/ Structuurvisie Baarn in 2030 vastgesteld. In deze Toekomstvisie en de hieruit voortvloeiende Structuurvisie is aangegeven wat het wensbeeld is voor 2030 en hoe Baarn dit wensbeeld denkt te bereiken.

In de Toekomstvisie/Structuurvisie 2030 zet de gemeente onder anderen in op het thema hoogwaardig wonen. Dit is één van de kernidentiteiten waar Baarn op bouwt. De gemeente wil deze identiteit verder ontwikkelen, om Baarn zo ook voor komende generaties een prettig en leefbaar dorp te laten zijn. Naast de juiste woningen voor verschillende groepen, gaat het om een aantrekkelijke omgeving waar wonen, werken, spelen en recreëren hand in hand gaan.

Met de sloop van het bijgebouw en de kantoorruimte en realisatie van een nieuwe woning en bijgebouw wordt de ruimtelijke kwaliteit van het perceel verbeterd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke toekomst- en structuurvisie.

3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn is op 26 februari 2014 door de gemeenteraad van Baarn vastgesteld. De nota verwoordt ambities en biedt inspiratie voor ontwikkelende partijen, particulieren die (bouw)plannen hebben en voor de gemeente zelf. Deze nota vervangt de Welstandsnota uit 2004 maar heeft een bredere opzet. Het gaat daarbij niet alleen om de beoordeling van gebouwen maar om het totale beeld en de samenhang binnen een (openbaar) gebied. De "Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn" kan worden onderscheiden in 3 delen, te weten inleiding, inspiratie en toetsingskader. Het zwaartepunt van de nota is gelegd bij het onderdeel inspiratie.

Het plangebied is gelegen in gebied C.4 'Professoren-, Staatslieden- en Schildersbuurt', waarvoor als beeldbepalende ambitie 'regulier' geldt.

Het ruimtelijk streefbeeld voor dit gebied betreft:

  • Sobere architectuur met evenwichtige gevelopbouw;
  • Eenheid binnen het bouwblok en woningtype;
  • Sterke oriëntatie op openbare ruimte;
  • Bebouwing staat in duidelijke rooilijn;
  • Open voortuinen met lage erfscheidigen aan de straat;
  • Heldere profielopbouw: rijweg, parkeren en trottoirs;
  • Zoveel mogelijk behoud van bomen in openbare ruimte;
  • Geen bouwwerken voor de voorgevel.

Om dit streefbeeld te bereiken gelden bij gebouwen, percelen en de openbare ruimte onderstaande aandachtspunten:

Gebouwen

  • Houd bij ontwikkelingen de strakke rooilijnen aan; zij geven de rust;
  • Geef de bebouwing een duidelijke oriëntatie op de openbare ruimte;
  • Neem bij verbouwingen en aanpassingen de eenheid binnen het bouwblok en woningtype tot uitgangspunt;
  • Geef de gevels een evenwichtige hiërarchische opbouw;
  • Maak voor de dakbedekking gebruik van kappen met een nok;
  • Zorg dat dakkapellen en dakopbouwen zorgvuldig worden vormgegeven, neem éénduidigheid bij gelijke situaties per blok of buurt als uitgangspunt;
  • Neem bij verbouw bestaande karakteristieke details tot uitgangspunt.

Percelen

  • Houd de ruimte open, gebruik lage open erfscheidingen langs de straten of gemetselde muurtjes gecombineerd met hagen en ander groen;
  • Laat verharding in de voortuin achterwege; groen bepaalt de kwaliteit;
  • Houd de voortuinen open: plaats geen bouwwerken (zoals carports) vóór de voorgevel.

Openbare ruimte

  • Zorg voor een eenduidige herkenbare vormgeving in het profiel van straten en lanen, rijweg, parkeerplaatsen en trottoirs;
  • Zorg goed voor de bomen in openbare ruimte en behoud ze waar mogelijk in de smalle straatprofielen; zij bepalen de 'groenheid' van deze wijk.

Met het bouwplan is rekening gehouden met de voorwaarden uit de nota. Geconcludeerd wordt dat het bouwplan past binnen de kader van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn

3.3.3 Visie Wonen 2019

De Visie Wonen 2019 is door de raad vastgesteld op 25 september 2019.

Ambities

De Visie Wonen bouwt voort op de eerdere visie uit 2016. Daarin stonden vier ambities centraal: het werken aan een evenwichtiger bevolkingsopbouw, een toegankelijker en comfortabeler woningvoorraad, verduurzaming van die woningvoorraad en ruimte voor het segment tussen huren en kopen (middenhuur en goedkope koop). Deze vier ambities staan nog overeind. Wel zijn ze iets aangescherpt, passend bij de huidige tijd. Daarnaast is er een vijfde ambitie is: het ruimte bieden aan alternatieve woonwensen.

De 5 ambities worden hieronder beschreven:

1. Evenwicht in de bevolkingspiramide

Door veranderende bevolkingssamenstelling, met minder jongeren en meer ouderen, staat de variatie in het voorzieningenaanbod onder druk. Met name voorzieningen voor jeugd en jongeren (scholen, verenigingen) hebben hier potentieel last van. De gemeente wil dan ook blijven inzetten op het versterken van het evenwicht in de bevolkingspiramide door meer kansen te bieden aan jongeren en gezinnen met kinderen. Daarmee sluit de visie aan op de motie Wonen voor Twintigers. Het Baarnse woonmilieu is hiervoor passend. Het woningaanbod is echter nu nog te beperkt. Toevoegingen zijn gewenst om bevolkingsomvang en –opbouw op peil te houden.

2. Toegankelijk comfortabel wonen

Tegelijkertijd heeft Baarn een relatief groot aantal inwoners van 65 jaar en ouder. De meeste ouderen zijn lang(er) gezond en participeren actief in de samenleving. Bovendien zijn zij doorgaans gehecht aan de woning waarin zij wonen. Laat onverlet dat een deel van de 65-plussers aanpassing aan de woning, een andere woning of omgeving wensen; vaak makkelijker toegankelijk, comfortabel en nabij voorzieningen. Hieraan wordt preventief aandacht besteed in de bestaande woningvoorraad en door nieuwbouw ten behoeve van doorstroming. Een deel van de ouderen krijgt te maken met een zorgvraag. Doorgaans blijven zij ook (langer) zelfstandig thuis wonen. Dit geldt daarnaast ook voor andere groepen die een zorgbehoefte hebben, zoals mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening (GGZ). Voor mensen die zelfstandig thuis wonen, met een behoefte aan zorg en ondersteuning, willen we enerzijds zorg aan huis beter mogelijk maken, anderzijds ook ruimte bieden voor nieuwe woonconcepten met zorg nabij.

3. Verduurzaming van woningen

De Baarnse woningvoorraad is doorgaans van hoogwaardige kwaliteit. Er liggen desalniettemin opgaven om de voorraad meer toekomstbestendig te maken. Belangrijk daarbij is de verduurzaming van woningen. Hiermee wil de gemeente klimaatdoelen bereiken (minder uitstoot CO2) en er zorg voor dragen dat de afhankelijkheid van energie afneemt. Dit leidt uiteindelijk tot besparing op de totale woonlasten van huishoudens. De gemeente ziet de verduurzaming primair als verantwoordelijkheid van huiseigenaren zelf; inwoners en verhuurders. Waar nodig ondersteunt de gemeente dit door informatievoorziening.

4. Ruimte in sociale huur en tussen huur en koop

Baarn kent twee gezichten. Enerzijds zijn er de wijken met relatief veel (sociale) huurwoningen, anderzijds wijken met vooral grote duurdere woningen. We zien een structureel tekort aan sociale huurwoningen. Tegelijkertijd zijn er tekorten in de middenhuur en goedkopere koopsector (zie vervolg). Om verschillende inkomensgroepen reële kansen te bieden om in Baarn te (blijven) wonen, is een gevarieerde opbouw van de betaalbare huur- en koopvoorraad gewenst. De corporaties die Baarn tot hun werkgebied mogen rekenen worden uitgedaagd om mee te helpen aan het invullen van deze opgaven. Dit kan door nieuwbouw, maar ook door een herschikking in de bestaande woningvoorraad mede om in wijken meer variatie te krijgen. Te denken is aan omzetten van sociale huur naar middenhuur of betaalbare koop, en toevoeging van nieuwe sociale huurwoningen.

5. Kansen voor het verwezenlijken van alternatieve woonwensen

Bij al de geschetste ontwikkelingen voor Baarn zijn de meer traditionele woonwensen leidend: een huis met een tuintje, of een appartement met ruim balkon. Tegelijkertijd zien we op dit moment dat mensen kiezen voor andere woonvormen: meer collectief in hofjes, minder groot passend bij de leefstijl en om het wonen betaalbaar te houden, duurzamer. Wij willen in Baarn ook ruimte geven aan het verwezenlijken van deze alternatieve woonwensen. Woningbouwlocaties bieden hier ruimte voor.

Een 10-tal opgaven

Door middel van een woningmarktanalyse heeft de gemeente Baarn de actuele stand van zaken rond de ambities opgemaakt en vastgesteld aan welke opgaven nu prioriteit gegeven moet worden. Dit heeft geleid tot het opstellen van een 10-tal opgaven:

  • Toevoegen van woningen voor jonge huishoudens die zich willen vestigen in Baarn, met aandacht voor het rustige en ruimtelijke woonmilieu waar zij in Baarn voor kiezen. Dit moet niet alleen op nieuwbouwlocaties als Baarnsche Zoom, maar ook in andere meer groene woonmilieus door toevoeging van middenhuur tot € 950 en koop tot € 300.000. Daarmee vullen we het gat tussen huur en koop, en maken we doorstroming op de woningmarkt makkelijker mogelijk;
  • Faciliteren van een betere benutting van het bestaande vastgoed in de gemeente: door a) splitsen van grote woningen, b) toepassen van het afwegingskader transformatie kantoorpanden;
  • Inzet op realisatie van woningen, door prioriteit te geven aan woningbouwprojecten die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden;Bestaande woningvoorraad kwalitatief beter laten aansluiten bij de veranderende woonwensen gericht op het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen en andere huishoudens met een (intensieve) zorgvraag;
  • Toevoegen van woonvormen voor ouderen en mensen met een zorgvraag:
  • Voor de reguliere huisvestingsvraag inzetten op meer toegankelijke huur- en koopwoningen. Bij locaties nabij voorzieningen geldt als wens levensloopgeschiktheid;
  • Als onderdeel van de vraag naar ‘toegankelijke woningen’ inspelen op de behoefte aan geclusterd wonen op locaties nabij voorzieningen, waarbij tot 2025 de opgave minimaal 25 sociale huurwoningen betreft en na 2025 dergelijke woonzorgontwikkelingen op centrumlocaties de voorkeur hebben;
  • Ten behoeve van de uitstroom uit Beschermd Wonen en Jeugdzorg jaarlijks circa 10 (zeer) betaalbare sociale huurwoningen.
  • Inzet op energietransitie binnen de bestaande woningvoorraad gericht op verduurzaming van de woningvoorraad tegen aanvaardbare kosten, via een combinatie van collectieve maatregelen (bijvoorbeeld een warmtenet) en individuele maatregelen (bijvoorbeeld warmtepompen en isolatie). Dit vraagt bovendien dat mensen meer bewust zijn van de noodzaak van verduurzaming van hun woning;
  • Inrichting van een klimaatbestendige woon- en leefomgeving;
  • Toevoegen van sociale huurwoningen, gericht op 3.000 woningen richting 2025. Deze opgave in samenhang zien met de wens voor meer middenhuur (+50 tot 100 woningen tot 2030) en sociale koop (+150 woningen tot € 200.000 conform Besluit ruimtelijke ordening), en middelduur (tot € 300.000);
  • Borgen dat nieuwbouw in de categorieën sociale huur, middenhuur en sociale koop duurzaam beschikbaar blijven voor de doelgroepen waarvoor deze woningen zijn gerealiseerd;
  • Stimuleren en faciliteren ontwikkeling van specifieke alternatieve woonvormen met een breed maatschappelijk belang.

Afwegingskader woningbouw

De gemeente toetst vanuit deze Visie Wonen woningbouwplannen aan het afwegingskader woningbouw:

Voldoende woningen

850 woningen tot 2030 In dit afwegingskader is het vertrekpunt toevoeging van circa 850 woningen tot 2030. Dit aantal woningen vraagt een forse inspanning om te realiseren. De praktijk laat zien dat bij veel plannen enige vertraging optreedt. Daarom zullen we enerzijds voldoende planologische ruimte voor nieuwbouw moeten hebben, gericht op continuïteit in woningbouw de komende tien jaar. Daartoe willen we minimaal 1.000 woningen in de planning hebben. Hiermee houden we rekening met de potentiële planuitval of vertraging in planontwikkeling door de veelheid aan kleinere en soms ook complexere locaties. Ook biedt dit nog enige gelegenheid voor sturing op de gewenste kwalitatieve ontwikkeling van woningbouw, aansluitend bij de verschillende mogelijkheden per locatie. Anderzijds zullen we onze inzet moeten richten op die plannen die voor de korte termijn gerealiseerd kunnen worden.

De juiste woningen: kwalitatief afwegingskader

Naast locaties gaat het ook om de kwalitatieve invulling van de locaties. Vanuit de Visie Wonen geven we een aantal maatschappelijke kaders mee waar woningbouw in moet voorzien. Op basis van de huidige planinventarisaties zien we vooral een tekort aan plannen bij geclusterde woonzorgvormen, en passende locaties hiervoor. Planontwikkelingen die hierin voorzien, verdienen daarom prioriteit. Als op enig moment (op basis van jaarlijkse monitoring) blijkt dat in voldoende mate wordt voorzien in een van deze segmenten, dan vervalt deze optie voor een initiatiefnemer en resteren de andere segmenten om maatschappelijk aan bij te dragen.

Samengevat

Samengevat worden woningbouwplannen als volgt afgewogen

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0005.png"

De bouw van de vrijstaande woning op het perceel Zandvoortweg 27 past binnen het kader, dat door de Visie Wonen 2019 is aangegeven.

Hoofdstuk 4 Nieuwe situatie

Op het perceel zal ter plaatse van het te slopen kantoor een nieuwe vrijstaande woning met een oppervlak van 104 m2 en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 10 m worden gerealiseerd. Daarnaast wordt een nieuw bijgebouw met een oppervlakte van 138 m2 achter de bestaande woning gebouwd.

In Bijlage 1 is een gedetailleerde overzichtstekening opgenomen van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0006.png"

Plattegrond nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0007.png"

Nieuwe situatie voor- en achtergevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0008.png"

Nieuwe situatie dwarsdoorsnede

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0009.png"

Nieuwe situatie bijgebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0010.png"

Gevelbeelden bijgebouw

Onderbouwing

Het slopen van het bestaande bijgebouw en kantoor en de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning levert (vanwege een betere situering) een verbetering op voor de woonomgeving, draagt bij aan duurzaam hergebruik van de gronden en sluit aan op de behoefte aan het creëren van kwalitatief hoogwaardig wonen. Hiermee past het bouwplan binnen de kaders van de Toekomst- en Structuurvisie Baarn 2030 en de Visie Wonen 2019.

Met het bouwplan wordt tevens aangesloten de uitgangspunten nota Ruimtelijke Kwaliteit Baarn.

Bezonning

Aangezien de nieuwe woning op een redelijke afstand van de buren is gesitueerd, het bouwvolume wordt verkleind, de goot- en bouwhoogte gelijk blijven en de woning tevens gunstiger ten opzichte van de naastgelegen woning komt te liggen (een groter afstand vanaf de perceelsgrens en meer aan de voorzijde van het perceel) worden geen negatieve gevolgen verwacht ten aanzien van de bezonning van het naastgelegen perceel.

In Bijlage 1 is een overzichtstekening van de nieuwe situatie opgenomen.

Parkeren

Op het eigen (achter)terrein is voldoende ruimte beschikbaar voor de 1,9 parkeerplaatsen die op basis de gemeentelijke parkeernormennota zijn voorgeschreven voor vrijstaande woningen binnen de rest bebouwde kom.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en beperkingen

5.1 Water

5.1.1 Wet- en regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in 2015 een 'goede toestand' hebben en dat heel Europa duurzaam omgaat met water.

Waterwet

De Waterwet (2009) regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet helpt Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie.

Het Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan geldt voor de planperiode 2016-2021 en heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water.

Waterprogramma 2016-2021 (WBP 5)

In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) worden de bouwstenen met de programma's en beheerstaken van het waterschap beschreven. Hiermee wordt tevens een prioritering aangebracht en aangegeven aan hoe het waterschap in de bouwstenen willen participeren.

De Keur

In dit beleidsdocument staan de regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken. Particulieren, bedrijven en andere overheden zijn verplicht zich aan de Keur te houden. Indien er niet aan de Keur wordt gehouden, zal het waterschap genoodzaakt zijn maatregelen te nemen.

5.1.2 Onderzoek water

Oppervlaktewater

In het plangebied bevinden zich geen watergangen.

Grondwater

Ten aanzien van het grondwater worden geen problemen verwacht.

Waterketen

Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, te voorkomen wordt het regenwater niet direct naar de riolering afgevoerd maar volgens de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' behandeld. Het hemelwater van de dakvlakken wordt hierbij afgekoppeld.

Waterberging

Door het realiseren van de nieuwe woning, sloop van het kantoor en het slopen en herbouwen van het bijgebouw neemt het verhard oppervlak niet toe. Hierdoor hoeven geen maatregelen te worden genomen op het gebied van waterberging.

Watertoets

Voor het bestemmingsplan is op 2 juli 2018 een watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de korte procedure moet worden gevolgd. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De watertoets is opgenomen als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

5.1.3 Conclusie water

Voor het bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de korte procedure moet worden gevolgd. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

5.2 Bodem

5.2.1 Wet- en regelgeving en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

In de Wet bodembescherming (1996) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.

Voor ruimtelijke plannen moet ten minste een historisch onderzoek worden verricht (conform NEN 5725). Als uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, moet een verkennend bodemonderzoek worden verricht (conform NEN 5740).

5.2.2 Bodemonderzoek

Voor het bouwplan is in juli 2018 een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) uitgevoerd door AMOS. De resultaten hiervan zijn opgenomen in Bijlage 3.

5.2.3 Conclusie bodemonderzoek

Op basis van dit verkennende bodemonderzoek heeft AMOS de volgende conclusies getrokken:

  • De vooraf gestelde onderzoekshypothese (geen sterke verontreinigingen) dient verworpen te worden. De (baksteenhoudende) zandige bovengrond ter plaatse van boring B1 (de geplande nieuwe schuur) blijkt sterk verontreinigd met lood;
  • Ter plaatse van de nieuw te realiseren woning (B3 en B4) zijn geen of slechts lichte verontreinigingen aangetoond. Deze geven geen milieuhygiënische beperking voor de geplande nieuwbouw van de woning;
  • Ter plaatse van de nieuw te realiseren opslag/berging is in boring B1 een sterke verontreiniging met lood in de bovengrond aangetoond. Voorafgaand aan de herontwikkeling alhier dient de omvang van deze verontreiniging in beeld te worden gebracht. Het wordt geadviseerd om een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren naar de ernst en omvang van de aangetoonde sterke loodverontreiniging in de grond ter plaatse van B1. Indien meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd is, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, waarvoor een saneringsplicht geldt bij eventuele herinrichting van de locatie;
  • Op het maaiveld en in de opgeboorde grond is visueel geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. De aangetroffen bijmengingen in de bodem bestaan uitsluitend uit stukjes (sporen) rode baksteen. Er zijn geen aanwijzingen dat deze eenduidige bijmenging vermengd is met asbesthoudend materiaal. Er zijn geen cementpuin, betonpuin of andersoortige potentieel verdachte bijmengingen waargenomen. In principe bestaat er op basis van de uitkomsten van het onderzoek geen directe aanleiding om voor de locatie een asbest in grond onderzoek conform NEN 5707 uit te voeren.

Omdat een sterke loodverontreiniging is aangetroffen in de bovengrond van een van de boorpunten heeft AMOS een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 4.

In het kader van de voorgenomen nieuwbouw op de locatie is het van belang te bepalen of de sterke verontreiniging door lood deel uitmaakt van een geval van ernstige bodemverontreiniging (indien meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd is).

Op basis van het aanvullende onderzoek heeft AMOS de volgende conclusie getrokken:

  • Op basis van de nieuw verkregen analyseresultaten blijkt dat de sterke loodverontreiniging ter plaatse wederom aantoonbaar aanwezig is in het nieuw verkregen grondmonster.
  • Daarnaast zijn in aanpalende boringen matig (en plaatselijk ook sterk) verhoogde gehalten aan lood aangetoond.
  • De situatie komt overeen met hetgeen volgens de Nota Bodembeheer van de gemeente Baarn in Zone 1 van de gemeente verwacht wordt. De bovengrond uit de bewuste boringen blijken deels overeen te komen met de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’ en deels niet in te delen in een bodemkwaliteitsklasse (betreft ‘Niet toepasbare grond’).
  • Op basis van de uitkomsten van de aanvullende boringen en analyses kan worden gesteld dat op de locatie een geval van ernstige bodemverontreiniging (> 25 m3 grond sterk verontreinigde grond) aanwezig is, waarop een saneringsplicht rust.
  • De sterke verontreiniging is in noordelijke richting, buiten de nieuwbouwcontouren nog niet volledig ingekaderd. De vraag is of verdere inkadering in deze richting zinvol is. Hier is een asfaltverharding aanwezig waarvan door de opdrachtgever is aangegeven dat deze gehandhaafd blijft. Daarnaast bestaat het vermoeden dat de verontreiniging ook aanwezig is op naastliggende/nabijgelegen percelen.
  • Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de nieuwbouw van de berging een BUS-melding in te dienen voor de sanering van de verontreiniging. Sanering kan bestaan uit de verwijdering van de verontreiniging middels ontgraving, of anders middels het aanbrengen van een isolerende voorziening zoals een betonnen vloer. Een combinatie (ontgraven fundering en aanbrengen betonnen vloer) is tevens mogelijk.

Op basis van dit aanvullende onderzoek is besloten om in de regels van de bestemming Wonen een voorwaardelijke verplichting op te nemen. In deze voorwaardelijke verplichting wordt bepaald, dat de nieuwbouw van de berging pas dan mag plaatsvinden wanneer uit bodemonderzoek is gebleken, dat de bodemverontreiniging ter plaatse zich niet verzet tegen de beoogde functie wonen. Mocht er een zodanige verontreiniging worden aangetroffen, dat sanering noodzakelijk is, dan dient de sanering verzekerd te zijn alvorens een omgevingsvergunning kan worden afgegeven.

Door het opnemen van deze voorwaardelijke verplichting kan geconcludeerd worden, dat het aspect bodem zich niet verzet tegen de beoogde nieuwe ontwikkeling op het perceel.

5.3 Flora en fauna

5.3.1 Wet- en regelgeving en beleid

Natuurbescherming in Nederland

De Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De Wet Natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Utrecht (voormalig EHS). Het Natuurnetwerk Utrecht is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

5.3.2 Onderzoek flora en fauna

Door Blom Ecologie is in juni 2019 een orienterend o0nderzoek verricht naar beschermde flora en fauna in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport, dat als Bijlage 5 aan dit plan is toegevoegd.

Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

Samenvatting

De te slopen bebouwingen hebben geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0011.png"

Overzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap.

In tegenstelling tot hetgeen in de tabel wordt vermeld, is er wel een Aerius berekening uitgevoerd.

Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 5.6.

Uitvoerbaarheid

De werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, andere soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).

Conclusie

De beoogde sanering van een kantoorpand en hooischuur en realisatie van een woning aan de Zandvoortweg 27 te Baarn leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van zorgplicht en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. De conclusie is dan ook dat de ontwikkelingen aan de Zandvoortweg 27 te Baarn uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).

Te treffen maatregelen

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
5.3.3 Conclusie

Als gevolg van het bouwplan worden er geen negatieve effecten op beschermde gebieden of de populaties van beschermde planten of dieren verwacht.

5.4 Cultuurhistorie en archeologie

5.4.1 Wet- en regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

De Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) regelt de bescherming van het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed). Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden worden zoveel mogelijk in de bodem bewaard en alleen opgegraven als behoud in de bodem niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt);
  • de kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit.
5.4.2 Onderzoek cultuurhistorie

De woning heeft geen bijzondere cultuurhistorische of architectonische waarde. Hierdoor zullen met dit bouwplan geen cultuurhistorische of architectonisch waarden aangetast.

5.4.3 Onderzoek archeologie

Het plangebied heeft op basis van de Cultuurhistorische Atlas Utrecht geen archeologische verwachtingswaarde. Derhalve hoeft geen nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

5.4.4 Conclusie cultuurhistorie en archeologie

Geconcludeerd wordt dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor het bouwplan.

5.5 Geluid

5.5.1 Wet- en regelgeving en beleid

Wegverkeer

De Wet geluidhinder bepaalt dat het bevoegd gezag bij vaststelling van omgevingsvergunning de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Uitzondering hierop betreft de toetsing bij rijkswegen. Als meerdere rijkswegen in de directe nabijheid van een plan zijn gelegen dient het gecumuleerde geluidsniveau van deze wegen te worden gehanteerd bij de toetsing aan de Wet geluidhinder (SWUNG1).

Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer moet op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB. Als dit geluidsniveau wordt overschreden kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan de zogenaamde 'Hogere waarde'. De Hogere waarde mag alleen worden verleend als uit akoestisch onderzoek blijkt dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting brengen niet mogelijk is. Aan de 'Hogere waarde' is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buitenstedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Conform artikel 110g mag een correctie worden toegepast op het berekende geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer. Voor wegen waar 70 km/uur of harder gereden mag worden is de aftrek 2 dB en voor de overige wegen 5 dB. De wettelijk toegestane snelheid is hier van belang. Voor wegen met een snelheidsregime van 30 km/uur geldt geen aftrek aangezien deze wegen geen zone hebben en hierdoor niet onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder vallen. Enkel bij toetsing in het kader van het aspect "goede ruimtelijke ordening" wordt ten behoeve van een goede beoordeling de aftrek wel toegepast.

Voor de aanleg van een weg geldt een maximale geluidsbelasting van resp. 53 en 58 dB op bestaande woningen in buitenstedelijk respectievelijk stedelijk gebied. Voor de nieuwbouw van agrarische woningen geldt een maximale geluidsbelasting van 58 dB.

Railverkeerslawaai

Het geluidsniveau ten gevolge van het railverkeer moet op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een spoorwegtraject voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 55 dB. De maximale hogere waarde voor nieuwe woningen in de zone van een spoorwegtraject bedraagt 68 dB.

Industrielawaai

Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde 'zware lawaaimakers' als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde) op woningen in de geluidszone van een industrieterrein bedraagt 50 dB(A). De maximaal toelaatbare geluidsbelasting op nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A), voor bestaande woningen bedraagt deze 60 dB(A). De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen - vastgelegd in eerder genomen besluiten - blijven gelden.

Cumulatie

Bij de vaststelling van hogere grenswaarden verplicht de Wet geluidhinder het inzichtelijk maken van het gecumuleerde geluidsniveau. Dit betreft het gezamenlijk geluidsniveau van alle relevante geluidsbronnen (weg, rail, industrie). Een bron is relevant indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De gemeente kan een hoger grenswaarde vaststellen als er sprake is van een aanvaardbare gecumuleerde geluidsbelasting.

5.5.2 Onderzoek geluid

Relevante bronnen zijn wegverkeerslawaai ten gevolge van de Zandvoortweg. Voor deze weg geldt een 30 km/uur regime. Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een geluidszone en een wettelijke toetsing Wet geluidhinder. Gezien de beperkte verkeersbewegingen op deze weg worden in het kader van goede ruimtelijke ordening geen problemen verwacht ten aanzien van wegverkeerslawaai.

5.5.3 Conclusie geluid

Geconcludeerd wordt dat er vanuit geluid geen belemmeringen zijn voor het bouwplan.

5.6 Luchtkwaliteit/ stikstofdepositie

In het kader van de Natuurbeschermingswet moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.

De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet Natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).

De planlocatie ligt op circa 6-7 km tot Natura 2000 gebieden “Eemmeer & Gooimeer Zuidoever” en “Arkemheen”, echter kennen deze geen stikstofgevoelige habitats. De planlocatie ligt op circa 11-12 km tot Natura 2000 gebieden “Naardermeer” en “Oostelijke vechtplassen”, deze kennen wel stikstofgevoelige habitats. Op de onderstaande kaart zijn de stikstofgevoelige habitats en leefgebieden zwart omlijnd weergegeven. De overige delen van de Natura 2000-gebieden zijn geel, groen of blauw gekleurd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0308.BP0083-VG01_0012.png"

Door Langelaar Milieuadvies is in november 2019 een effectbeoordeling stikstofdepositie opgesteld. Deze effectbeoordeling is opgenomen in Bijlage 6

In dit onderzoek is achtereenvolgens onderzocht:

  • de NOX en NH3 emissies gedurende de tijdelijke fase (realisatiefase);
  • de NOX en NH3 emissies gedurende de permanente fase (gebruiksfase);
  • de stikstofdepositie als gevolg van de tijdelijke en permanente fase.

Op basis van een berekening met behulp van de Aerius calculator 2019 worden in het rapport de volgende conclusies getrokken:

  • De voorgenomen bouw en het gebruik van één woning aan de Zandvoortweg 27 te Baarn leidt zowel in de tijdelijke fase (de bouw) als in de permanente fase (het gebruik) NIET tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000gebieden;
  • Significante gevolgen door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten;
  • Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit/ stikstofdepositie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Wet- en regelgeving en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer - over weg, water en spoor en door buisleidingen - van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens en de mogelijke aanwezigheid van explosieven vallen onder externe veiligheid.

Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (Revi II) bevat de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen. Denk hierbij aan risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen (PGS-15)-opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties

De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) (2006). De nota heeft geen wettelijk bindende werking maar is niet vrijblijvend. Een voorstel voor een wettelijke regeling voor vervoer van gevaarlijke stoffen is in voorbereiding.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb, 2011) is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

5.7.2 Onderzoek externe veiligheid

Voor het bouwplan is onderzoek gedaan naar externe veiligheid. Hiervoor is gebruik gemaakt van de risicokaart.nl. De mogelijke risicobronnen rond het plangebied zijn hierbij in kaart gebracht.

Risicovolle inrichtingen

De woning is een beperkt kwetsbaar object. Er zijn geen risicovolle inrichtingen in de nabijheid van plangebied aanwezig.

Propaantank

Voor propaantanks gelden op grond van het Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden. Deze afstanden zijn van ruimtelijk belang als ze strekken tot buiten de perceelsgrens van de milieu-inrichting (bedrijf). Propaantanks kennen veiligheidszones van 10 meter. Nabij het plangebied zijn geen propaantanks aanwezig.

Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen

Nabij het plangebied zijn geen risicovolle leidingen aanwezig.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water

Nabij het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water plaats.

5.7.3 Conclusie externe veiligheid

Vanuit externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het bouwplan.

5.8 Bedrijven en milieuzoneringen

5.8.1 Wet- en regelgeving en beleid

De aard van de bedrijvigheid en daaraan gekoppeld de milieubelasting maken het gewenst binnen de bedrijvenbestemmingen een onderscheid aan te brengen op basis van milieucriteria. Dit geldt ook voor andersoortige bestemmingen, als niet uit de bestemmingsplanomschrijving (al) blijkt welke (milieu)categorie bedrijfsactiviteiten het betreft.

Als uitgangspunt zijn de activiteiten zoals genoemd bijlage 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 (Lijst 1- Activiteiten en Lijst 2- Opslagen en installaties) genomen.

5.8.2 Conclusie bedrijven en milieuzoneringen

De omgeving van de woning is op basis van de VNG-brochure aan te merken als een woongebied. Nabij de woning liggen geen bedrijven met een richtafstand waarmee rekening hoeft te worden gehouden. Hierdoor zijn er vanuit bedrijven en milieuzoneringen geen belemmeringen voor dit bouwplan.

5.9 Onderzoek kabels, leidingen en telecommunicatieinstallaties

Er zijn geen kabels en leidingen dan wel telecommunicatie installaties in het plangebied aanwezig die met een contour beschermd moeten worden.

5.9.1 Conclusies en aanbevelingen

Er zijn geen belemmeringen te verwachten ten aanzien van kabels en leidingen dan wel telecommunicatie installaties in of nabij het plangebied.

5.10 Milieueffectrapportage / M.E.R.-(beoordelings)plicht

5.10.1 Wet- en regelgeving en beleid

Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat voor welke plannen en besluiten in welke gevallen een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D- lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Bij een (directe) m.e.r.-plicht dient hoe dan ook een MER opgesteld te worden. Bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient te worden beoordeeld of de activiteit vanwege bijzondere omstandigheden toch belangrijke milieugevolgen kan hebben. Indien dat het geval is dan ligt een m.e.r.-procedure in de rede. Zo niet, dan dient het bevoegd gezag expliciet te besluiten dat geen m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Een derde situatie die zich kan voordoen betreft de situatie waarbij de betreffende activiteit qua omvang beneden de drempelwaarde voor m.e.r.-beoordeling blijft. Ook in dat geval is, op grond van art. 2 lid 5 van het Besluit m.e.r., nog een beoordeling nodig, zij het dat dit een vormvrije beoordeling betreft. De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden verwerkt in de toelichting op het 'moederbesluit'.

5.10.2 Onderzoek M.e.r. (beoordelings)plicht

Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die m.e.r- (beoordelings)plichtig zijn.

5.10.3 Conclusie M.e.r. (beoordelings)plicht

Voor het bouwplan hoeft geen m.e.r of m.e.r-beoordeling te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiele uitvoerbaarheid

Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de eigenaar. Het plan voorziet niet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waardoor voor de betrokken gronden geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro hoeft te worden vastgesteld. Wel wordt een planschade overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Communicatie

6.2.1 Overleg met de buurt

Op 26 november 2018 heeft er een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Omwonenden zijn gericht uitgenodigd om kennis te nemen van de voorgenomen plannen.Tijdens de bijeenkomst zijn de plannen gepresenteerd en was er volop gelegenheid om daarop te reageren. De aanwezigen stemden in met de plannen.

Een kort verslag van deze inloopavond is opgenomen in Bijlage 7.

6.2.2 Uitkomsten vooroverleg

Omdat de nieuwe ontwikkeling binnen de zogenaamde rode contour geprojecteerd is, zijn er geen provinciale belangen in het geding. Conform afspraken met de provincie behoeft een dergelijk plan in het kader van het (voor)overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet toegezonden te worden aan de provincie.

Het overleg met het Waterschap heeft al plaatsgevonden in het kader van de digitale watertoets en behoeft niet herhaald te worden.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden. Daarbij is zo dicht mogelijk aangesloten bij de regels van het vigerende plan Baarn-Noord.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

7.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.

Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

7.3 Bestemmingsregels

Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:

Artikel 3 Tuin

Deze bestemming is toegekend aan de "voortuinen" van beide woningen. In principe mogen deze gronden niet bebouwd worden, met uitzondering van erfafscheidingen en kleine andere bouwwerken.

Artikel 4 Verkeer

Deze bestemming is toegekend aan de erfontsluitingsweg, die vanaf de Zandvoortweg toegang verschaft tot de garageboxen op het achterste gedeelte van het perceel.

Artikel 5 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de resterende delen van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen. De hoofdbebouwing mag uitsluitend binnen de begrenzing van deze bouwvlakken worden opgericht. De maximale goothoogte van de bestaande woning bedraagt 6 meter, terwijl de maximale bouwhoogte van die woning 10 meter bedraagt. Dit komt overeen met de bepalingen van het vigerende bestemmingsplan. De maximale goothoogte van de nieuwe woning bedraagt 6 meter, terwijl de maximale bouwhoogte op 10 meter is bepaald. Deze hoogtematen komen in het vigerende bestemmingsplan op diverse plaatsen langs de Zandvoortweg voor.

Omdat het niet de bedoeling is dat er op het achtererf van de nieuwe woning bijgebouwen worden gebouwd is dit achtererf voorzien van de bouwaanduiding "bijgebouwen uitgesloten".

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. In deze voorwaardelijke verplichting is bepaald, dat de nieuwbouw van de berging pas dan mag plaatsvinden wanneer uit bodemonderzoek is gebleken, dat de bodemverontreiniging ter plaatse zich niet verzet tegen de beoogde functie wonen. Mocht er een zodanige verontreiniging worden aangetroffen, dat sanering noodzakelijk is, dan dient de sanering verzekerd te zijn alvorens een omgevingsvergunning kan worden afgegeven.

7.4 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 7 Overige regels

In dit artikel wordt geregeld dat een bouwplan moet voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen.

Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien op een andere wijze voorzien kan worden in voldoende ruimte voor laden en lossen. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken voor zover het voldoen aan de regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

7.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Bro is voorgeschreven.

Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.

Artikel 10 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.