Plan: | Wildenburglaan 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0308.000039-VA01 |
Initiatiefnemer:
De heren J.H. en J.R. Dorrestijn
Wildenburglaan 1
3744 MK BAARN
Adviseur:
Adviesbureau Haver Droeze BNT
Muurhuizen 165
3811 EG AMERSFOORT
T. 033 461 35 35
F. 033 465 18 98
info@haverdroeze.nl
Document informatie:
Titel: Ruimtelijke Onderbouwing aanvraag omgevingsvergunning Wildenburglaan 1
Rapporttype: Ruimtelijke Onderbouwing
Rapportnummer: NL.IMRO.0308.000039-VA01
Datum: 1 juli 2014, aangepast januari 2015
Vastgesteld: januari 2014
Beknopte inhoud: ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen en ingebruik nemen als pannenkoekenrestaurant van een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw op de Wildenburglaan 1, gemeente Baarn.
Op 10 november 2011 hebben de heren J.H. en J.R. Dorrestijn een principeverzoek ingediend voor het realiseren van een pannenkoekenrestaurant op het perceel Wildenburglaan 1. Ter plaatse is een agrarisch bedrijf gevestigd, maar dit is geen volwaardig bedrijf meer. In verband met het staken van de bedrijfsmatige agrarische activiteiten, is gezocht naar een nieuwe invulling van een deel van de bedrijfsgebouwen op het perceel, een en ander met behoud van het agrarische karakter van het gebied. Een van de schuren zal daartoe een leegstaande schuur te verbouwen tot pannenkoekenrestaurant; er zal geen nieuwe bebouwing worden opgericht. Voor het beheer van de bijbehorende weidegronden is door de heer J.H. Dorrestijn een samenwerking aangegaan met de heren Van Oosterom (vader en zoon) op basis van geliberaliseerde pacht.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft het College van Burgemeester en Wethouders op 17 april 2012 besloten in principe medewerking te verlenen aan het verzoek door middel van het doorlopen van de procedure met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onderdeel a, onder 3 van de Wabo om te mogen bouwen en gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan. In beginsel past de beoogde ontwikkeling binnen de lijst met categorieën waarvoor de gemeenteraad een algemene verklaring van geen bedenkingen heeft vastgesteld; te weten categorie f: het wijzigen van gebruik van bestaande bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits het bruto vloeroppervlak niet meer dan 1500m² bedraagt en het aantal woningen gelijk blijft. Aangezien het plan is aangemerkt als politiek-maatschappelijk gevoelig onderwerp, is de raad alsnog verzocht om een verklaring van geen bedenkingen af te geven.
De gemeenteraad heeft naar aanleiding van het voorstel van het College van B&W van 8 mei 2012 op 20 juni 2012 een Ontwerp verklaring van geen bedenkingen afgegeven ten aanzien van het vestigen van een pannenkoekenrestaurant in een bestaande, leegstaande, schuur op het perceel Wildenburgerlaan 1 te Baarn. Als voorwaarde daarbij is gesteld dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening het plan dient te voldoen aan het beleid van de Provincie Utrecht waarbij ontwikkelingen in dit gebied uitsluitend zijn toegestaan indien per saldo een kwaliteitsverbetering wordt toegevoegd aan de natuurwaarde en landschappelijke kwaliteit in het gebied.
Hiertoe dient een verzoek te worden ingediend dat vergezeld moet gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document vormt de goede ruimtelijke onderbouwing voor de projectprocedure.
Het plangebied bevindt zich aan de Wildenburglaan 1 in het buitengebied van de gemeente Baarn, ten westen van de kern Baarn (zie afbeelding 1). Het plangebied grenst aan het bosgebied dat deel uitmaakt van Kasteel Groeneveld. De opstallen zijn in eigendom van initiatiefnemers, de gronden zijn deels in eigendom en worden deels gepacht van Staatsbosbeheer. Zie voor een nader overzicht van de eigendomssituatie paragraaf 3.1.1.
Afbeelding 1: ligging plangebied
bron: Google maps
In het geldende bestemmingsplan, Landelijk Gebied 1992, heeft het perceel een Agrarische bestemming met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden. De opstallen en het bijbehorende erf zijn voorzien van de aanduiding "Agrarisch Bedrijf". Het gebruik van gebouwen als pannenkoekenrestaurant is op grond van de regels van het bestemmingsplan niet toegestaan.
Toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid om dit gebruik toe te staan, is eveneens onmogelijk omdat de gewenste andere vorm van gebruik een wijziging van de bestemming vergt. De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van stoppende agrarische bedrijven voorziet in een aantal mogelijkheden voor functieverandering naar wonen of opslag. De voorschriften voorzien echter niet in de mogelijkheid om te wijzigen naar een horecafunctie.
Reden waarom voor onderhavige, concreet uitgewerkte plannen, medewerking wordt gevraagd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan (projectprocedure).
Na deze algemene inleiding zal in de komende hoofdstukken aandacht worden besteed aan: het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid (Hoofdstuk 2), het plangebied en de nieuwbouwplannen (Hoofdstuk 3), de omgevingsaspecten en onderzoeken zijn opgenomen in Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 bevat een verkenning naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Voorts dient te worden opgemerkt dat in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4 een aantal punten is opgenomen waarmee ingevolge het beleid van hogere overheden rekening dient te worden gehouden bij het opstellen van een bestemmingsplan. Aangezien deze ook relevant zijn voor andere ruimtelijke procedures, zoals de aanvraag van een omgevingsvergunning om te mogen afwijken van het bestemmingsplan zijn deze hier eveneens opgenomen en uitgewerkt. Waar staat dat hiermee rekening dient te worden gehouden bij het uitwerken van bestemmingsplannen, dient hier dan ook gelezen te worden: 'bij het uitwerken van een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen, zoals een aanvraag omgevingsvergunning om te mogen afwijken van het bestemmingsplan'.
Tenslotte wordt opgemerkt dat in de voorliggende aanvraag in de uitwerking door initiatiefnemers tegemoet is gekomen aan de door de gemeenteraad uitgesproken wens om op op eigen terrein, buiten de EHS, te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De toetsing die heeft plaatsgevonden in het kader van de Flora- en faunawet (quickscan) is gebaseerd op een eerder plan dat nog voorzag in een parkeervoorziening in de strook direct ten zuiden van het plangebied. Deze gronden maken deel uit van de EHS. Aangezien de quickscan is gebaseerd op een voor de natuurwaarden van de EHS negatiever scenario dan het thans voorliggende en aangevraagde plan, is ervoor gekozen de quickscan als 'worst case' scenario te beschouwen en geen aangepaste versie op te nemen als bijlage.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaal beeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in het PKB Structuurschema Militaire Terreinen, de Agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur, krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De algemene hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt: Midden Nederland omvat veel natuurgebieden en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter)nationale natuurnetwerk. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden.
De AMvB Ruimte heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijkskaders uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen en geeft aan wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke kaders vorm kunnen geven. Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, de grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Bundeling van verstedelijking en landelijk gebied
De provincie moet op grond van de AMvB Ruimte in een verordening regels maken die ervoor zorgen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt, óf aansluitend daarop, óf in nieuwe clusters daarbuiten. Verspreide bebouwing kan worden toegestaan als die bebouwing qua functie gebonden is aan het buitengebied of als die bebouwing past binnen specifieke regels van de provincie gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, zoals een 'rood-voor-groen'-regeling, een 'ruimte-voor-ruimte'-regeling en functieveranderingsbeleid.
Nationale landschappen
De twintig nationale landschappen zijn gebieden met zeldzame en kenmerkende landschapskwaliteiten. De provincies moeten in een verordening het planologisch regime voor de nationale landschappen opnemen volgens het “ja, mits-principe”: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en nieuwe bebouwing wordt gebundeld. Met het vaststellen van de Voorontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vallen de Nationale landschappen onder de (financiële) verantwoordelijkheid van de provincies. In bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de uitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de nationale landschappen.
EHS
Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het rijk de ecologische hoofdstructuur (EHS) aangewezen. De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die de ecologische hoofdstructuur vormen, gemeenten dienen deze gebieden te borgen in bestemmingsplannen.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028 en Verordening (vastgesteld 4 februari 2013) geven het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht weer. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRS gaat daarom vergezeld van een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die bindend is voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Echter, niet alles wat van provinciaal belang is staat zonder meer in de PRV. Bij het beleid in de PRS is telkens aangeven of en zo ja wat van dat beleid via de PRV doorwerkt naar gemeenten.
De provincie Utrecht baseert haar voorgenomen ontwikkeling tot 2025 op drie pijlers:
Voorgenomen ontwikkeling landelijk gebied
Ontwikkeling van de kwaliteit van het landelijk gebied is noodzakelijk omdat deze bijdraagt aan het vestigingsmilieu. Uiteraard is daarbij essentieel dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden.
De aantrekkelijkheid van het landschap wordt in belangrijke mate bepaald door de kernkwaliteiten. De door de provincie voorgestane ontwikkeling richt zich op behoud en versterking van de kernkwaliteiten. Dit sluit vaak aan bij de cultuurhistorie van het landschap.
Algemene beleidslijn landelijk gebied, Object: gehele landelijk gebied
De provincie voert een terughoudend beleid ten aanzien van nieuwe stedelijke functies in het buitengebied. Daar waar nieuwe stedelijke functies kunnen bijdragen aan de provinciale belangen in het landelijk gebied, biedt de provincie speelruimte via het kwaliteitsinstrumentarium. Zo mogelijk wordt op gebiedsniveau en in samenspraak met de gemeente kwaliteitsverbetering gestimuleerd. Ruimtelijke kwaliteit heeft betrekking op het behouden van het goede en het creëren van nieuwe kwaliteit. Het is niet mogelijk om hier vooraf definities voor te geven, in de PRS is aangegeven dat bij ruimtelijke kwaliteit de volgende thema's belangrijk zijn:
De traditionele, regulerende, rol van de provincie in het buitengebied evolueert. De Provincie wil niet slechts ontwikkelingen voorkómen die de kwaliteit van dat landelijk gebied bedreigen, maar ook gunstige ontwikkelingen stimuleren. Dit geldt zowel voor de kernrandzones, waar het plangebied deel van uitmaakt, als verderop in het landelijk gebied.
Koersen voor het landelijk gebied
De voorgenomen ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn uitgezet in 'koersen'. Voor onderhavig plangebied ligt op de grens tussen het westelijk Veenweidegebied / Eemland en de Heuvelrug (zie afbeelding 2.
Afbeelding 2: uitsnede uit de Visiekaart Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie,
bron: www.puzzelenmetdeprovincie.nl
Het Veenweide gebied bestaat overwegend uit open agrarisch weidegebied terwijl de Heuvelrug als het op één na grootste bosgebied van Nederland vooral uit bossen bestaat. Beide gebieden hebben grote cultuurhistorische waarde. Het Veenweidegebied vanwege zijn bewaard gebleven structuren en patronen. De Heuvelrug vanwege de bijzondere woongebieden die hier in het verleden zijn ontstaan (Stichtse Lustwarande en villaparken). Beide gebieden lenen zich voor rustige vormen van recreatie. De kracht voor de natuur ligt met name in de rijkdom aan bossen, natte graslanden en water.
Voor het Veenweidegebied ligt de grootste uitdaging in het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van melkveehouderijbedrijven en het substantieel afremmen van de bodemdaling. Voor de Heuvelrug is het beleid met name gericht op het juiste evenwicht tussen functies natuur en recreatie.
De provincie heeft een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Zij vraagt gemeenten en initiatiefnemers bij ontwikkelingen hiervan gebruik te maken. Voor onderhavig plangebied is relevant dat het zich bevindt in het Overgangsgebied. Het beleid is hier gericht op het behoud van kwaliteit. De provincie stimuleert dit door rood voor groen projecten te faciliteren.
Voor onderhavig plan is voorts van belang dat de provincie op grond van Europees beleid, ook een verantwoordelijkheid heeft voor de kwaliteit van de natuur. Biodiversiteit en beleefbare natuur dragen echter ook bij aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat van de provincie. Verbetering van de wisselwerking tussen het bodem- en watersysteem, de natuur en het menselijk handelen, moet een kwaliteitsverbetering van de natuur opleveren. Onderhavig plangebied grenst deels direct aan de EHS, een deel van het plangebied ligt in de EHS (zie afbeelding 3).
Afbeelding 3: uitsnede Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie - Kaart Natuur
bron: http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/
De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van deze bepaling mogen Provinciale Staten regels stellen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels over de inhoud van bestemmingsplannen, projectbesluiten, beheersverordeningen, inpassingsplannen en uitwerkings- of wijzigingsplannen als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De onderwerpen en verordeningen volgens uit de Provinciale Structuurvisie en het ontwerp-besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte). De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van een bestemmingsplan in strikt juridische zin (plankaart en regels) maar ook om eisen aan de toelichting bij een bestemmingsplan. De Provinciale Ruimtelijke Verordening is vastgesteld op 4 februari 2013.
Voor onderhavige plannen zijn de volgende bepalingen relevant:
Artikel 2.1 (paragraaf Bodem) bevat een bepaling ter bescherming van veengebied dat gevoelig is voor oxidatie. In deze gebieden zijn geen bodembewerkingen toegestaan die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, tenzij de bodembewerkingen plaatsvinden ten behoeve van graslandverbetering.
Afbeelding 4: uitsnede kaart aardkundige waarden Provinciale Ruimtelijke Verordening,
bron: Provincie Utrecht http://webkaart.provincie-utrecht.nl/
Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als kwetsbaar gebied voor oxidatie bij bodemingrepen en een gebied dat gevoelig is voor bodemdaling. De bepalingen uit 2.1 zijn daarmee in beginsel van toepassing (zie afbeelding 4). De plannen gaan uit van hergebruik van bestaande bebouwing en het herinrichten van een beperkt gebied als parkeerterrein en speelweide, waarbij niet is voorzien in (grootschalige) ingrepen die diep ingrijpen in de bodem. Deze gebieden liggen bovendien buiten de als kwetsbaar aangewezen gebieden. Daarmee vormen de bepalingen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Artikel 2.3 (paragraaf Water)
In de Provinciale verordening is invulling gegeven aan het beleid dat is verwoord in de Nota Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug, waarin is aangegeven welke functies vanuit het grondwaterbelang als niet bezwaarlijk worden gezien. Ook is hier uitvoering gegeven aan de afspraken in het kader van het afkoppelbeleid. Algemeen geldt dat nieuwe functies integraal worden afgewogen en dat maatregelen zijn genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen.
Afbeelding 5: Uitsnede kaart Water Provinciale Ruimtelijke Verordening
bron: www.puzzelenmetdeprovincie.nl
Op afbeelding 5 is te zien dat het plangebied zich in het "infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug" bevindt. De bepalingen uit artikel 2.3 zijn daarmee van toepassing. Hierin is bepaald dat een bestemmingsplan bepalingen dient te bevatten die de grondwaterkwaliteit en kwelstromen naar natuurgebieden beschermen. In deze ruimtelijke onderbouwing is uitwerking gegeven aan deze bepalingen in paragraaf 4.9.
Artikel 2.10 (paragraaf Cultureel Erfgoed) bevat bepalingen die gericht zijn op het behoud en het versterken van de samenhangende cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen van bovenlokaal belang. Onderhavig plangebied maakt deel uit van "de historische buitenplaatsenzone" (zie afbeelding 6), waar behoud door ontwikkeling het uitgangspunt is. Er is ruimte voor ontwikkelingen die gericht zijn op het creëren van economische dragers indien deze bijdragen aan het herstel en de versterking van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatsenzone. Gedacht kan worden aan kleinschalige stedelijke functies c.q. bebouwing.
Afbeelding 6: Visiekaart cultuurhistorie, plangebied aangeduid met rode ovaal
bron: webkaart provincie Utrecht (visie cultuurhistorie)
Onderhavig plangebied grenst direct aan de gronden van Kasteel Groeneveld, één van de buitenplaatsen in de historische buitenplaatsenzone van de Utrechtse Heuvelrug, maar maakt daar niet direct onderdeel van uit. Met voorliggende plannen wordt bij één van de entreepunten naar de bossen van Groeneveld een horecafunctie gerealiseerd.
Vanwege de ligging ten opzichte van Groeneveld kan hierdoor een positieve wisselwerking ontstaan ten opzichte van elkaar; bezoekers van Groeneveld kunnen het pannenkoekenrestaurant aandoen en vice versa. Doordat sprake is van gebruik van bestaande bebouwing, waarbij een kwaliteitsslag wordt gemaakt in de uitstraling van de bebouwing, is ook in dat opzicht sprake van een versterking van de cultuurhistorische waarde van het gebied.
Artikel 3.7 bepaalt dat daar waar ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, een mobiliteitsscan moet worden uitgevoerd, die een beschrijving bevat van het aantal verplaatsingen dat deze ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg zal hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk kunnen ontstaan. Indien sprake is van relatief grote verkeersaantallen, dient een zogenaamde Mobiliteitstoets te worden uitgewerkt. Voor onderhavige plannen is een mobiliteitsscan uitgewerkt in paragraaf 3.5.3.
Aangezien in de begripsomschrijvingen van de Provinciale Verordening ook de nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven als verstedelijking is gedefinieerd, is op onderhavige plannen het bepaalde in artikel 4.2 "verstedelijking landelijk gebied" in beginsel van toepassing. In artikel 4.2 is bepaald dat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels bevat die verstedelijking toestaan, tenzij de ruimtelijke ontwikkelingen betrekking hebben op en in overeenstemming zijn met de bepalingen (voor zover hier relevant) in 2.10, 4.7, 4.8 en 4.11.
Artikel 4.7 heeft betrekking op algehele agrarische bedrijfsbeëindiging. Hierin is bepaald dat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels kan bevatten die toestaan dat de bedrijfswoning en de overige bedrijfsbebouwing bij algehele bedrijfsbeëindiging een andere bedrijfsmatige functie krijgen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden (voor zover relevant):
Uit de toelichting op het betreffende plan dient te blijken dat aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, waarbij moet worden opgemerkt dat - indien de ruimtelijke kwaliteit hierdoor wordt verhoogd, is het mogelijk om af te wijken van de voorgeschreven maatvoering. De oppervlakte aan te slopen bedrijfsgebouwen dient in redelijke verhouding te staan tot de nieuwe functie: er moet sprake zijn van een evenwichtige verhouding tussen de meeropbrengst door het niet te slopen en de bijdrage aan meer kwaliteit. Doel van de sloopeis is niet alleen het verminderen van bebouwing in het landelijk gebied, maar tevens het voorkomen dat bebouwing achterblijft die ruimtelijk ongewenst gebruik uitlokt.
Afbeelding 7: uitsnede kaart Landbouw Provinciale Ruimtelijke Verordening,
bron: www.puzzelenmetdeprovincie.nl
Afbeelding 8: uitsnede kaart Landelijk Gebied, Provinciale Ruimtelijke Verordening
bron: www.puzzelenmetdeprovincie.nl
Afbeelding 9: uitsnede kaart WAV (Wet Ammoniak en Veehouderij),
bron: http://webkaart.provincie-utrecht.nl/index.do?kaarten=2874%2C2873
Afbeelding 10: uitsnede kaart Recreatie, Provinciale Ruimtelijke Verordening
bron: www.puzzelenmetdeprovincie.nl
Artikel 4.8 bevat bepalingen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in zogenoemde 'kernrandzones'. In deze gebieden zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk in de vorm van (voor zover relevant):
Aan ontwikkelingen is voorts de voorwaarde verbonden dat:
In artikel 4.9 (paragraaf Landschap) is bepaald dat ruimtelijke plannen rekening dienen te houden met de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Voor onderhavig plangebied zijn de kernkwaliteiten voor de Utrechtse Heuvelrug van belang.
In artikel 4.11 (paragraaf Natuur) is bepaald dat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Binnen de EHS geldt voor dergelijke ontwikkelingen een 'nee, tenzij' benadering. Onderhavig plangebied grenst aan de EHS (zie afbeelding 3).
Onderhavig plangebied ligt buiten het stedelijk gebied dat wordt begrensd door de rode contouren, en daarmee in het landelijk gebied. Op afbeelding 7 is te zien dat het plangebied zich in een extensiveringsgebied bevindt. Het perceel ligt tegen de gronden van kasteel Groeneveld aan, die zijn aangewezen als EHS. De gronden liggen relatief laag en liggen grotendeels in de schaduw van het bosgebied van Groeneveld en zijn daardoor niet geschikt voor grondgebonden landbouw. De bij het voormalige agrarisch bedrijf behorende weidegronden zijn verpacht aan een naburige boer, die er zijn vee laat grazen. Hierdoor blijft het agrarisch karakter van het gebied grotendeels in stand.
Het plangebied ligt binnen de zogenoemde kernrandzones (zie afbeelding 9) in gebied dat is aangewezen als recreatiegebied van bovenlokaal belang. In deze gebieden kan medewerking worden verleend aan ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van algehele bedrijfsbeëindiging, waarvan in onderhavige situatie sprake is. Functieverandering van agrarisch naar een bedrijfsfunctie, past bij de locatie die rechtstreeks aansluit op de bossen van Kasteel Groeneveld. Gelet op de doelgroep (gezinnen met kinderen) kunnen beide functies elkaar versterken. Tevens past de functie in de stadsrand omdat de bossen van Groeneveld worden gebruikt als recreatief uitloopgebied voor Baarn en wijde omgeving. Horecavoorzieningen zijn daarin ondersteunend.
De uitwerking van de ruimtelijke voorwaarden in relatie tot sloop en het landschap is opgenomen in hoofdstuk 3. De uitwerking van de plannen in relatie tot de natuurregelgeving, waaronder de EHS is uitgewerkt in paragraaf 4.3.
Provinciale Staten hebben op 23 april 2012 de Visie Recreatie en Toerisme 2020 vastgesteld, als opvolger van het Beleidsprogramma Vrije Tijd 2009 - 2012. De provincie kiest in de Visie voor een focus op kerntaken vanuit de ambitie om te streven naar een sterke regio met een aantrekkelijk leefomgeving en een goed vestigingsklimaat. De kerntaken, waar ook recreatie deel van uitmaakt, hebben vooral betrekking op het fysieke domein en zijn verwoord als:
Wat betreft recreatie kunnen de algemene doelen als volgt worden samengevat. Het recreatieve aanbod dient in 2020 beter toegesneden te zijn op de vraag van recreanten en bezoekers, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht. Recreatieve ontwikkelingen vinden plaats in evenwicht met andere belangen met een ruimtelijke component (natuur, landschap, woningbouw, economie, landbouw en erfgoed). Recreatieondernemers en (semi)private gebiedsbeheerders hebben meer verantwoordelijkheid om te zorgen voor landschappelijke kwaliteit en mogelijkheden voor de recreant. Daarbij moet de toeristisch-recreatieve sector draagt samen met ondernemers en inwoners bij aan de versterking van kwetsbare natuur, een aantrekkelijk landschap.
Dit gebeurt door het vormgeven van een Recreatief Hoofd Netwerk met poorten, groene entrees en toeristische opstappunten in de verschillende regio's. Voor onderhavige plannen is van belang dat Kasteel Groeneveld is aangewezen als Groene Poort (op termijn: Toeristisch Opstap Punt, TOP). Een poort is in principe een toeristisch-recreatief attractiepunt dat als bestemming functioneert, een knooppunt van wandel-, fiets- en/of vaarroutes én waar men het achterliggende gebied ervaart. Een poort bestaat uit een cluster van ten minste zelfstandige horeca in combinatie met fiets- en/of kanoverhuur. Een poort bevat ruime parkeergelegenheid en informatie over de recreatieve mogelijkheden in het gebied. Poorten kunnen gekoppeld zijn aan (erfgoed)publiekslocaties.
Naast de Poorten kent de provincie ook toeristische opstappunten (TOP), die samen deel uitmaken van het Recreatief Hoofdnetwerk. Een TOP is kleiner van opzet dan een Poort. Een TOP is idealiter een pleisterplaats waar de recreant comfortabel kan starten met zijn wandeling, fiets- of vaartocht en waar iets gegeten of gedronken kan worden, de accu van de fiets op te laden of te huren. Minimale voorzieningen zijn parkeerplaatsen en een informatiefunctie en bij voorkeur kleinschalige horeca. Een TOP draagt in principe bij aan de lokale economie omdat het recreanten naar nabijgelegen voorzieningen trekt.
De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (7 februari 2011) bevat de provinciale invulling van het begrip 'landschapskwaliteit'. Per gebied is een beschrijving gegeven van de kernkwaliteiten die bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in een gebied. Gemeenten wordt gevraagd de ambities uit de kwaliteitsgids in hun beleid op te nemen en deze in bestemmingsplannen juridisch vast te leggen.
Voor de Utrechtse Heuvelrug zijn de kernkwaliteiten en ambities als volgt geformuleerd:
Het karakter van de Utrechtse Heuvelrug wordt in belangrijke mate bepaald door het doorlopende reliëf en het feit dat het een ruimtelijke eenheid vormt, die wordt gekenmerkt door grote aaneengesloten bosgebieden met plaatselijk heide, vennen en stuifzand.
De kernkwaliteiten van de Utrechtse Heuvelrug bestaan uit: het behouden en versterken van de robuuste eenheid, de reliëf beleving en de extreme historische gelaagdheid. De ambities voor de Heuvelrug zijn daarom gericht op:
Aangezien het plangebied zich op de grens met het landschap van Arkemheen en Eemland bevindt, is hier tevens de beschrijving van en de ambities voor dat gebied opgenomen.
Arkemheen - Eemland bestaat uit een weids en open weidegebied met duidelijk herkenbare randen. Het gebied lijkt eenduidig maar bestaat uit een samenspel van agrarische, ecologische en recreatieve functies. De randen lijken strak en gelijk, maar variëren van plek tot plek. Achter de randen in open linten ligt bebouwing. Het contrast tussen de open ruimte en de beschutte ruimte achter de randen vormen samen de essentie van dit gebied.
De kernkwaliteiten voor Arkemheen - Eemland bestaan uit: extreme openheid, slagenverkaveling, veenweidekarakter, historie van de Zuiderzee, de Grebbelinie en de overgangsgebieden. De ambities voor het gebied zijn gericht op:
Afbeelding 11: uitsnede ambitiekaart Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen,
bron: http://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/alle-onderwerpen/kwaliteitsgids/arkemheen-eemland/
Bij het inrichtingsplan en de landschappelijke inpassing van onderhavige plannen is rekening gehouden met de inrichtingsprincipes zoals die zijn opgenomen in de Kwaliteitsgids, zie hiervoor hoofdstuk 3.
In het kader van de Agenda Vitaal Platteland is besloten een visie op te stellen voor het gebied Heel de Heuvelrug, dat zich uitstrekt tussen Rhenen en 't Gooi. De Utrechtse Heuvelrug is één van de deelgebieden, zoals die door de provincie Utrecht zijn aangeduid. De drie doelen van de Agenda Vitaal Platteland zijn natuur, landschap en cultuurhistorie en sociaaleconomische vitaliteit. Heel de Heuvelrug bestaat uit vijf deelgebieden: het Nationaal Park, Hart van de Heuvelrug, A28-A12, Heuvelrug-noord en 't Gooi. Samen met de Provincie Utrecht en andere betrokken partijen is een gebiedsvisie ontwikkeld voor de Heuvelrug noord, waarin de aandacht gericht is op recreatie, cultuurhistorie en natuur.
Sinds het aantreden van Kabinet Rutte in 2010 staat het beleid voor het landelijk gebied onder druk, zowel wat betreft ambities als wat betreft de financiering daarvan. De verhoudingen tussen rijk, provincies en gemeenten zijn in 2011 in nieuwe decentralisatieakkoorden vastgelegd. In de provincie Utrecht heeft dit geresulteerd in het Akkoord van Utrecht. Op 12 december 2011 hebben Provinciale Staten ingestemd met het Kaderdocument Agenda Vitaal Platteland 2012 - 2015. In het kaderdocument zijn de beleidsdoelen en middelen op het gebied van natuur & milieu, landbouw, landschap & cultuurhistorie, recreatie, sociaal economische vitalisering en reconstructie onder één paraplu worden gebracht. De uitvoering van het programma is ondergebracht bij het programmabureau Vallei, Heuvelrug en Kromme Rijnstreek. Het gebiedsprogramma houdt rekening met het beleid voor het landelijk gebied van de provincie Utrecht.
De beleidsopgaven zijn daarbij samengebracht in een achttal programma's, waarbij het realiseren van de herijkte Ecologische Hoofdstructuur centraal staat.
Voor onderhavige plannen zijn met name de volgende programma's relevant:
Programma versterking groen-blauw raamwerk:
De ambitie van het programma is gericht op het versterken van het groenblauwe raamwerk in de Gelderse Vallei, Heuvelrug en Kromme Rijnstreek door het ontwikkelen van natuur, het versterken van het landschap als ecologisch netwerk en het realiseren van natuurlijker watersystemen door middel van:
Programma Beleef de Heuvelrug in een natuurlijk evenwicht
Dit programma gaat uit van de Heuvelrug als samenhangende eenheid voor mens en natuur. De Heuvelrug is herkenbaar en beleefbaar voor bewoners en bezoekers als gebied waarin wordt gewerkt aan evenwicht tussen menselijk gebruik en natuur. Poorten, Toeristische opstappunten en (erfgoed)attracties in samenhang met een netwerk aan routes voor verschillende doelgroepen maken de Heuvelrug een aantrekkelijk gebied voor toeristen en recreanten. Als natuurgebied is de Heuvelrug een gebied waarin barrières zoveel mogelijk zijn opgeheven en waar ruimte is voor flora en fauna.
In de Toekomstvisie 2030 wordt het wensbeeld voor de gemeente geschetst. De nieuwe toekomstvisie is gericht op 2030 en dient als basisdocument voor de op te stellen structuurvisie met uitvoeringsprogramma (deel C). De Toekomstvisie (deel A) bevat een integrale en thematische visie, die beide zijn uitgewerkt in de Structuurvisie (deel B). Samen vervangen deze de beleidsstukken Panorama 2015 en het Ruimtelijke Structuurplan; waarbij deze documenten wel de basis gevormd voor de Toekomstvisie. De Toekomstvisie en de Structuurvisie zijn vastgesteld op 10 juli 2013.
Doel van de Toekomstvisie (deel A) is het behouden van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. De Toekomstvisie biedt daartoe een toetsingskader om ongewenste ontwikkelingen te weren en gewenste ontwikkelingen een kans te geven, passend binnen de trits: vorstelijk, kwaliteit en duurzaam.
De visie is uitgewerkt in zes thema's:
Voor onderhavige plannen zijn de thema's "Groene en blauwe vertoefplekken en Bestendige Bedrijvigheid het meest relevant.
Ten aanzien van de Groene en blauwe vertoefplekken wordt gestreefd naar een optimaal gebruik van de landschappelijke en natuurlijke verscheidenheid en cultuurhistorie, die verder reikt dan de bekende trekpleisters waaronder kasteel Groeneveld. De recreatieve stromen moeten daartoe in goede banen worden geleid, zodat de groene kwaliteiten niet lijden onder de recreatieve druk. Ook bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat de bestaande groenstructuur zoveel mogelijk behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. De recreatieve mogelijkheden dienen waar mogelijk verder te worden ontwikkeld zodat de bezoeker een aantrekkelijk aanbod heeft, vooral waar het dagrecreatie betreft.
Baarn wil nog meer dan al het geval is de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten op de kaart zetten. Een fijnmazig routenetwerk met strategisch geplaatste vertoefplekken maken landschap en cultuurhistorie tastbaar en beleefbaar. Landgoederen en buitenplaatsen vormen daarin de voor de hand liggende ankerpunten.
Wat betreft de Bestendige bedrijvigheid wordt ingezet op schone bedrijvigheid die veel arbeidsplaatsen genereert en weinig ruimte consumeert. Naast woongemeente is Baarn ook werk- en recreatiegemeente. De gemeente dient daarbij zorg te dragen voor de juiste voorwaarden voor ondernemers om hun werk te kunnen doen. Ondernemers in de toeristische-recreatieve sector vormen een onderdeel van de Baarnse economie. De gemeente stimuleert toeristisch-recreatieve activiteiten omdat deze kunnen leiden tot meer bestedingen en daarmee bijdraagt aan het versterken van de economische positie van ondernemers in andere sectoren.
Het ruimtelijk raamwerk is verder uitgewerkt in de integrale ruimtelijke structuurvisie (kaart, zie afbeelding 12).
Afbeelding 12: uitsnede ruimtelijke structuurvisiekaart gemeente Baarn,
bron: http://www.baarn.nl/woonomgeving/bekendmakingen_41825/item/ontwerp-toekomstvisie-
en-structuurvisie-abaarn-in-2030a-wk-1-2013_36065.html
In de ruimtelijke Structuurvise (deel B) zijn de thema's verder uitgewerkt. Voorliggende plannen zouden een uitbreiding kunnen vormen op het aanbod aan recreatieve voorzieningen in de vorm van een rust- en horecapunt op een strategische locatie, die direct aansluiting biedt op het wandel- en fietsroutenetwerk van het bosgebied rond Groeneveld.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit is vastgesteld op 14 januari 2014 en bevat het gemeentelijke welstand en kwaliteitbeleid. De Nota ruimtelijke kwaliteit is een vervolg op de Toekomst- en Structuurvisie Baarn in 2030 en bevat het toetsingskader voor een beoordeling van de ruimtelijke kwaliteitsaspecten van bouwplannen. Daarbij is de gemeente opgedeeld in een aantal gebieden. Het plangebied ligt in het deelgebied E1 "Landelijk gebied west".
Samengevat is het westelijk buitengebied een groen, bosrijk gebied met beperkte woon- en recreatiefuncties. De wegen dateren grotendeels uit de 17e en 18e eeuw. (Agrarische) bebouwing is geconcentreerd langs de doorgaande wegen. De bouwstijl is overwegend traditioneel (baksteen met pannen- of rieten daken).
Nieuwe bebouwing wordt terughoudend tegemoet getreden en is alleen toelaatbaar als dat in het belang is van het gebied (continuering bedrijfsvoering, goed beheer en bescherming). Bouwwerken moeten verder passen in hun omgevng en in de bestaande opstelling van gebouwen op het perceel. Aangezien voorliggend plan niet uitgaat van nieuwbouw maar van hergebruik van bestaande bebouwing is dit punt hier niet uitputtend beschreven. Wel nog relevant zijn de toetsingscriteria (3.3.23) voor het gebied E1 waarin is bepaald dat de bestaande en beoogde omgeving het referentiepunt zijn voor alle bouwwerken. een bouwkundige toevoeging of vernadering moet passen in de stedenbouwkundige structuur en aansluiten bij de typologie van gebouwen, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik ervan. De gevelindeling dient evenwichtig en samenhangend te zijn. Hoofdmaterialen zijn afgestemd op de hoofdmassa en/of natuurlijke materialen zoals baksteen, hout, pannen of riet. Het kleurgebruik dient afstemd zijn te zijn in gedempte (aard)kleuren, donkere tinten, (crème)wit of grijs.
Voor percelen zijn de volgende ambities / aandachtspunten beschreven:
Voor onderhavig plan is voorts nog van belang dat parkeerlocaties voor bezoekers / recreanten zorgvuldig met oog op landschappelijke inpassing moeten zijn ontworpen.
Onderhavig plan maakt als gezegd gebruik van bestaande bebouwing. De nieuw te realiseren parkeervoorziening is landschappelijk ingepast, rekening houdend met de ecologische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied, zoals toegelicht in paragraaf 3.1. Het plan is op 18-2-2014 ter beoordeling voorgelegd aan de Adviescommissie voor Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen: Welstand en Monumenten Midden Nederland). De commissie heeft positief geadviseerd.
In de Recreatienota heeft de gemeente het beleid weergegeven op het gebied van recreatie. Hierin is een beschrijving gegeven van de recreatieve infrastructuur. De titel van de nota luidt Baarn Recreatiepoort. Een recreatiepoort is een centrale voorziening als ontmoetingspunt en rustpunt voor dagrecreatie en dient als startpunt voor wandel- en fietsroutes en heeft een informatieve en waar mogelijk educatieve functie op het gebied van recreatie. Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van drie toegangspoorten in de periode 2009 - 2012: kasteel Groeneveld, de Eem en Baarn Centrum. De ambities worden gecoördineerd en afgestemd op de gebiedsvisie van de provincie voor de Heuvelrug-noord.
De visie op recreatie gaat ervan uit dat recreatie een belangrijke bijdrage levert aan het woon- en leefklimaat in Baarn. De mogelijkheden op het gebied van recreatie zorgen voor een aantrekkelijke uitstraling van het dorp. Als gemeente wil men de recreatieve mogelijkheden stimuleren en verder ontwikkelen in de vorm van een aantrekkelijk recreatief aanbod met de nadruk op dagrecreatie. Daartoe zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Voor het gebied Drakenburgergracht, waar onderhavig plangebied deel van uitmaakt en dat wordt begrensd door de A1 en A27, de afslag Baarn noord, Kasteel Groeneveld en de spoorlijn Baarn - Hilversum, is in de Recreatienota een gebiedsvisie geformuleerd. Het gebied Drakenburgergracht ligt voor fietsers en wandelaars vrij geïsoleerd. Daarnaast ontbreekt een aantal essentiële schakels in het toeristisch recreatieve netwerk. In het gebied ligt slechts één vrijliggend fietspad (langs de Zandheuvelweg) en een halfverhardpad van de rijwielpadenvereniging Gooi- en Eemland. Het wandelpadennetwerk is beperkt en bovendien zijn vele delen van het gebied niet of beperkt toegankelijk voor recreatief (mede)gebruik. Ter verbetering van de recreatieve ontsluiting is een nieuw recreatiestartpunt voorzien in dit gebied, waarbij wordt aangesloten bij het beleid van andere overheden ten aanzien van recreatie.
Het bestemmingsplan Drakenburgergracht is vastgesteld op 13 juli 2013. In het bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming Agrarisch - Landschappelijke en natuurlijke waarden (artikel 4) (zie afbeelding 14). De aan het bouwperceel grenzende gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, bedrijfswoningen, agrarische cultuurgronden en voorts extensief recreatief medegebruik.
Afbeelding 14: uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Drakenburgergracht,
bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
De regeling voorziet in een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van nevenactiviteiten tot een maximumoppervlak van 300m². Ter bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden voorziet het bestemmingsplan in een vergunningenstelsel voor onder meer het aanleggen van voorzieningen voor dagrecreatie, het vellen of rooien van houtopstanden en het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van watergangen.
De beoogde ontwikkeling van een pannenkoekenrestaurant wijkt af van de vigerende regeling in het bestemmingsplan en kan ook niet via een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid of afwijkingsbevoegdheid worden gerealiseerd.
Het rijksbeleid voor het buitengebied gaat uit van eigen verantwoordelijkheid van gemeenten om zorg te dragen voor kleinschalige natuurlijke groei, het beheren en ontwikkelen van natuur en de invulling van de eigen rol door boeren en particulieren in het buitengebied. Voor midden Nederland zijn natuurontwikkeling en behoud van de cultuurhistorische waarden een belangrijk doel.
Op grond van het Rijksbeleid werken Provincies beleid uit voor bundeling van verstedelijking en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. In dat kader zijn ruimtelijke ontwikkelingen in de Nationale Landschappen (Arkemheen – Eemland en het Groene Hart) mogelijk, zolang deze de kernkwaliteiten versterken. Daarnaast is de provincie verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid ten aanzien van de EHS. De Provincie Utrecht richt zich daarbij op het ontwikkelen van een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en landelijk gebied met kwaliteit.
Wat betreft recreatie is het beleid gericht op het ontwikkelen van een Recreatief Hoofd Netwerk met poorten, entrees en toeristische opstappunten. Voor de regio is dit uitgewerkt in het Gebiedsprogramma Vallei – Heuvelrug – Kromme Rijnstreek waarbij het programma versterking van het groen-blauwe raamwerk en Beleef de Heuvelrug in een natuurlijk evenwicht voor onderhavige plannen relevant zijn. Daarnaast is van belang dat vanuit de opgave die de provincie heeft ten aanzien van de natuurdoelstellingen dat biodiversiteit en beleefbare natuur bij kunnen dragen aan het aantrekkelijke vestigingsklimaat van de provincie. Vanuit het oogpunt van natuur en water is voorts van belang dat het plangebied grenst aan een subTOP gebied (verdrogingsbestrijding) en een infiltratiegebied.
Waar nieuwe stedelijke functies kunnen bijdragen aan de provinciale belangen in het landelijk gebied, wordt speelruimte geboden via het kwaliteitsinstrumentarium. Eén van die belangen is het vinden van een goed evenwicht tussen natuur en recreatie. Verbetering van de wisselwerking tussen het bodem- en watersysteem, de natuur en het menselijk handelen, moet met het oog op de natuurdoelstellingen een kwaliteitsverbetering van de natuur opleveren.
Het gemeentelijk beleid is geschetst in de Toekomstvisie, die is uitgewerkt in de Structuurvisie. Insteek van het beleid is het op de kaart zetten van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten door middel van een fijnmazig netwerk van routes met rustpunten op strategische plaatsen. Landgoederen vormen daarbij vanzelfsprekende 'ankerpunten'. De gemeente stimuleert toeristisch-recreatieve activiteiten omdat deze kunnen leiden tot meer bestedingen en daarmee bijdraagt aan het versterken van de economische positie van ondernemers in andere sectoren. De Nota Ruimtelijke kwaliteit geeft aan op welke manier plannen worden beoordeeld op ruimtelijke kwaliteit. Het plan is in dat kader beoordeeld; er is positief advies uitgebracht.
Onderhavige plannen gaan uit van functieverandering van Agrarisch naar Horeca in de vorm van een pannenkoekenrestaurant. Aangezien in het geldende bestemmingsplan Drakenburgergracht een agrarische bestemming aan de gronden is toegekend en de flexibiliteitsbepalingen geen ruimte bieden voor functiewijziging naar horeca, is verzoek van de initiatiefnemer een projectprocedure doorlopen.
Concluderend kan worden gesteld dat de plannen aansluiten aan bij het beleid van de verschillende overheden voor ontwikkelingen in dit deel van het landelijk gebied. De ligging van het plangebied, direct aan de rand van kasteel Groeneveld biedt optimale kansen om op deze (strategische) plek een toeristisch opstappunt met horecavoorziening te realiseren en het aansluitende gebied van de cultuurhistorisch waardevolle landgoederenzone van de Stichtse Lustwarande beter te ontsluiten en verder aantrekkelijk te maken voor recreanten. Conform het provinciaal beleid is het in dergelijke gevallen mogelijk om functieverandering te realiseren, zonder dat aan het reguliere sloopvereiste wordt voldaan mits ook sprake is van voldoende kwaliteitsverbetering.
Doordat gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing kan niet alleen een kwaliteitsslag worden gemaakt, maar blijven het bestaande beeld en zichtlijnen grotendeels intact. Het parkeren is grotendeels aan het zicht onttrokken doordat deze in het verlengde van de bestaande bebouwing wordt ingepast en met hagen wordt omzoomd. De plannen kunnen daarmee landschappelijk op een goede manier worden ingepast, rekening houdend met de kernkwaliteiten van het gebied. De wijze waarop dat is gebeurd en op welke wijze ook de natuurwaarden van dit gebied, dat grenst aan de EHS verder worden ontwikkeld en versterkt, is in het navolgende hoofdstuk uitgewerkt.
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied, ten westen van de kern Baarn. Het erf is kadastraal bekend als Gemeente Baarn, sectie C, nummer 1363 en is in eigendom bij initiatiefnemers (zie afbeelding 15). De aangrenzende gronden zijn eigendom van Staatsbosbeheer; deze maken geen deel uit van het plangebied.
Afbeelding 15: kadastrale situatie,
bron: www.kadata.nl, bewerking Adviesbureau Haver Droeze
De heer J.H. Dorrestijn wil zijn agrarisch bedrijf beëindigen. Het voormalige agrarische bedrijf betreft een erf en graslandpercelen aan de Wildenburglaan te Baarn. Zijn zoon, de heer R. Dorrestijn, is voornemens op het oostelijke deel van het erf een pannenkoekenboerderij te beginnen. Hiervoor zal een stallencomplex worden omgebouwd tot horecagelegenheid. Doordat sprake is van hergebruik van een bestaande schuur wordt het landschap niet aangetast met nieuwe bebouwing.
De pannenkoekenboerderij is gericht op het zuiden en wordt ook langs deze kant, vanaf de Wildenburglaan, ontsloten. Het parkeren is op eigen terrein voorzien in het verlengde van de bestaande bebouwing en zal door middel van hagen landschappelijk worden ingepast. De entree zal met een enkele solitair worden gemarkeerd. Toegang voor bezoekers vindt plaats vanaf de Wildenburglaan via een landweg direct langs de kavelsloot die ten noorden van de pannenkoekenboerderij loopt. Bevoorrading van de horeca geschiedt langs dezelfde route.
In de bestaande situatie is bebouwing aanwezig in de vorm van de voormalige boerderij met deel en hooiberg. Daarnaast bestaat de bebouwing uit de schuur waarin het pannenkoekenrestaurant is voorzien en een andere stal die in gebruik is voor het hobbymatig houden van paarden. De aangrenzende gronden zijn graslanden, die agrarisch in gebruik zijn als weidegrond. Het perceel wordt ontsloten via de Wildenburglaan.
De plannen bestaan uit het verbouwen van een bestaande stalruimte (afmetingen ca. 32x12m = 384m²) tot een pannenkoekenrestaurant. Het pannenkoekenrestaurant zal plaats bieden aan 80 gasten. Daarnaast voorzien de plannen in een terras (op bestaande verharding) dat - in de zomerperiode - ruimte biedt aan 20 gasten. De ingrepen bestaan hoofdzakelijk uit een aantal bouwkundige ingrepen en wijzigingen aan het dak en het gevelbeeld van de zuidzijde (zie afbeelding 16) naar een restaurant met een landelijke uitstraling. De afmetingen van de schuur blijven ongewijzigd.
De energie - / warmtevoorziening zal geschieden door middel van houtpellets (houtkorrels) waarmee circa 85% minder CO2 wordt uitgestoten. Voor de verbouwing zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Daarnaast voorzien de plannen in waterbesparende voorzieningen, afval zal gescheiden worden verwerkt, de schoonmaak geschiedt op milieuverantwoorde wijze en er zal energiebesparende verlichting worden toegepast.
Afbeelding 16: Bouwplan nieuwe situatie - voorgevel,
bron: KONVORM, in opdracht van initiatiefnemers dhrn. Dorrestijn
Zoals beschreven in paragraaf 2.4.4 ligt het perceel Wildenburglaan 1 in het bestemmingsplan Drakenburgergracht. Hierin heeft het perceel de bestemming "Agrarisch met landschappelijke en natuurlijke waarden". Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een agrarisch bouwvlak aangegeven. Opgemerkt dient te worden dat ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan Drakenburgergracht geen sprake meer was van agrarisch gebruik van de gebouwen en gronden.
Aangezien het bestemmingsplan op deze gronden geen pannenkoekenrestaurant toestaat en hier ook geen ruimte voor biedt via de opgenomen flexibiliteitsbepalingen en wijzigingsbevoegdheden, is ervoor gekozen een omgevingsvergunning aan te vragen om af te mogen wijken van het bestemmingsplan (projectprocedure). Bij herziening van het bestemmingsplan krijgt het perceel een passende bestemming.
Omdat het agrarische gebruik reeds was beeïndigd, is het beleid ten aanzien van agrarische bedrijfsbeeïndiging niet zonder meer van toepassing. Wel kan deze regeling analoog toegepast omdat een pannenkoekenrestaurant kan worden gezien als een bijzondere vorm van horeca, die ondersteunend is aan, dan wel deel uitmaakt van een gebied, waarin recreatieve activiteiten plaatsvinden. In dit geval is er in dit gedeelte van het buitengebied sprake van een vermenging van functies, waarbij de recreatieve functie reeds in dit deelgebied vertegenwoordigd is. Het gebruik van een bestaand gebouw als pannenkoekenrestaurant wordt om die reden als passend gezien. Doordat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing en geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd, wordt (verdere) verstening van het buitengebied voorkomen. Ten slotte kan een pannenkoekenrestaurant worden aangemerkt als een kleinschalige recreatieve voorziening, die vanuit het provinciaal beleid niet als verstedelijking wordt aangemerkt.
In het provinciaal beleid zijn voorwaarden gesteld voor ontwikkelingen, zoals functieverandering, in het landelijk gebied. Van bijzonder belang daarbij is dat in beginsel 50% van de bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. Deze eis is niet van toepassing op historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing. Ook wordt deze eis niet toegepast voor nieuwe functies die bijdragen aan de recreatieve belevingsmogelijkheden waar in een gebied behoefte aan is. Voorwaarde is dat de ontwikkelingen in overeenstemming zijn met de visie op dit gebied, landschappelijk goed inpasbaar zijn en leiden tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is het begrip 'kwaliteit' niet gedefinieerd, wel zijn belangrijke thema's meegegeven.
Voor onderhavig plan zijn met name de volgende thema's ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit relevant:
Het plangebied ligt direct naast kasteel Groeneveld, in een gebied dat zich goed leent voor recreatief (mede)gebruik. Kasteel Groeneveld is zowel in het gemeentelijk beleid als in de provinciale visie Heel de Heuvelrug opgenomen als "recreatieve toegangspoort". De ligging ten opzichte van de snelwegen A1 en A27 zorgt voor een goede bereikbaarheid. De strategische ligging ten opzichte van kasteel Groeneveld en recreatieve routestructuren maakt dat de planlocatie zich bij uitstek leent voor het ontwikkelen van een toeristisch opstappunt / rustplaats met horecavoorziening. Een toegangspoort ligt aan de rand van een recreatiegebied en is een voorziening waar recreanten hun auto's kunnen parkeren, een startpunt van recreatieve routes (wandelen en fietsen) , er kan een bezoek worden gebracht aan een instelling of object en er zijn horecafaciliteiten aanwezig.
Voorliggend plangebied ligt naast een bestaande parkeervoorziening van Staatsbosbeheer en geeft direct aansluiting op recreatieve routes, via een wandeling door het bos / park van Groeneveld kan een bezoek worden gebracht aan Kasteel Groeneveld. Met het toestaan van een pannenkoekenrestaurant (met eigen parkeervoorziening) op deze locatie, kan ook aan deze zijde van Groeneveld een recreatieve toegangspoort ontstaan om dit gebied recreatief te ontsluiten en zou zodoende een bijdrage kunnen leveren aan de spreiding van recreanten en recreatieve druk. Een adequate bewegwijzering vanuit het Kasteel en vice versa zou dit verder kunnen versterken. Vanuit recreatie zou een pannenkoekenrestaurant op deze plek als meerwaarde kunnen worden beschouwd.
In de open Eempolders waren hier in de 19e eeuw diverse landgoederen, o.m. Groeneveld en Drakenburg. Beide vormen ook vandaag nog de belangrijkste kernkwaliteiten van het landschap van dit overgangsgebied tussen de Eemvallei (openheid) en de Utrechtse Heuvelrug (cultuurhistorie). De aanvankelijk barokke aanleg van de landgoederen werd in de 19e eeuw omgezet in een aanleg in de Engelse landschapsstijl. Bij deze landgoederen behoorden erven, waar onderhavig erf één van was. Deze erven zullen opgenomen zijn geweest in een landschappelijke aanleg. Behalve het park bij Groeneveld zijn er geen parken behouden gebleven. In het huidige landschap resten echter nog wel elementen van de rechthoekige geometrische barokke buitenplaatsen naast elementen uit de Engelse Landschapsstijl, zoals slingerende watergangen, bosjes en solitaire bomen (zie afbeelding 17). De inrichting van het erf bij de Pannenkoekenboerderij vindt in dit historische landschap zijn inspiratie.
Afbeelding 17: historische kaart uit 1850,
bron: Historische atlas
Het erf ligt als gezegd in historisch open landschap. Door het met opgaande bomen te omgeven krijgt de pannenkoekenboerderij een duidelijke plaats in de open ruimte, wat past bij een min of meer publieke functie. Wel blijft het erf zichtbaar vanaf de Zandheuvelweg als een vooruitspringend erf aan de Wildenburglaan tegen de bosrand van Groeneveld (afbeelding 18). Doordat het terras en parkeerterrein zich aan de zuidzijde van de bebouwing en vanaf de Zandheuvelweg dus achter de bebouwing bevindt, zijn de bezoekers en het parkeren grotendeels aan het zicht onttrokken. Het plan kan daarmee landschappelijk op een goede wijze worden ingepast.
Afbeelding 18: overzicht inpassing en zichtlijnen,
bron: Adviesbureau Haver Droeze, in opdracht van initiatiefnemers dhrn. Dorrestijn
Vanaf de Wildenburglaan wordt de toegang naar de Pannenkoekenboerderij waarneembaar door een solitair die in het weiland ter hoogte van het inrijhek staat. Doordat de parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd, wordt de EHS ontzien en zal de druk op de bestaande parkeerplaats van Staatsbosbeheer niet toenemen. De parkeerplaats voegt zich in het landschap door groene vakken in het open weidelandschap. Doordat langs de rand van parkeerplaats hagen zullen worden aangeplant, worden de geparkeerde auto's grotendeels aan het zicht onttrokken. De informele opzet doet recht aan het agrarische karakter van het gebied tegen de bosrand. De toegepaste materialen zijn duurzaam en laten speelruimte aan de natuur.
De pannenkoekenboerderij zelf ligt met het terras op het zuiden. De oorspronkelijk rechte watergang aan deze zijde langs het erf wordt meanderend verlegd om een rijkere natuurontwikkeling mogelijk te maken en tegelijk een aantrekkelijke referentie naar het historische verleden (landschapsstijl) van het gebied te bieden. Door de grote slinger in de watergang ontstaat er een kleinschalige hof bij de boerderij met hagen en vruchtbomen, grenzend aan de terrassen en de veranda. Hier kunnen kinderen veilig spelen en ontstaat een prettig verblijfsklimaat voor de bezoekers van het restaurant. De watergang zelf, met glooiende oevers en een klein eilandje, geeft een mooie voorgrond aan het uitzicht op het weiland en de bossen van Groeneveld.
Vanaf de parkeerplaats loopt men eenvoudig naar de pannenkoekenboerderij. Op het meest oostelijk gelegen gebouw wordt de haalbaarheid van zonnepanelen onderzocht, waarvan de stroom ten goede komt aan het restaurant. De twee bestaande woonhuizen met rondomgelegen tuinen hebben een eigen verbinding met de Wildenburglaan en functioneren geheel gescheiden van de pannenkoekenboerderij (zie afbeelding 19).
Afbeelding 19: inpassingsvoorstel nieuwe situatie parkeren en speelweide,
bron: Adviesbureau Haver Droeze, in opdracht van initiatiefnemers dhrn. Dorrestijn
Het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Baarn (GVVP) is vastgesteld op 20 juni 2012 en bevat het gemeentelijk verkeersbeleid voor de periode 2012 tot en met 2016. Het GVVP biedt een beleids- en toetsingskader voor ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer. Het GVVP is opgebouwd rond de thema's: bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid.
De visie ten aanzien van Bereikbaarheid gaat ervan uit dat alle wegen in en om de gemeente bijdragen aan de bereikbaarheid in en van de gemeente. De wegen vervullen, verkeerskundig gezien, verschillende functies en verschillen wat betreft vormgeving en capaciteit. De functies bepalen het gebruik en de inrichting van wegen. Met het oog op verkeersveiligheid is het van groot belang dat functie, vorm en gebruik optimaal op elkaar zijn afgestemd.
De visie ten aanzien van Verkeersveiligheid gaat uit van een passende inrichting van wegen en parkeerterreinen zodat naast de bereikbaarheid ook de verkeersveiligheid wordt geborgd. Hierbij worden de principes van Duurzaam Veilig gehanteerd.
De visie ten aanzien van Leefbaarheid gaat uit van het stimuleren van fietsverkeer door een doelmatig en comfortabel netwerk van fietspaden en fietsverbindingen voor korte reisafstanden, met name van en naar sportvoorzieningen. Ook wordt gestreefd naar een samenhangend toeristisch-recreatief fietsnetwerk. Daarnaast is ook het aanbieden van goede voetgangersvoorzieningen van groot belang. Ten aanzien van Openbaar Vervoer wordt ingezet op ketenmobiliteit. Vanwege het feit dat sluipverkeer een negatieve invloed heeft op de leefbaarheid wordt overlast ten gevolge van sluipverkeer zoveel mogelijk tegengegaan.
Voor onderhavig plan is van belang dat in het GVVP de Zandheuvelweg, waar de Wildenburglaan op uitkomt, is aangeduid als "gebiedsontsluitingsweg". Bij sport- en recreatieve voorzieningen ligt de nadruk op de bereikbaarheid voor langzaam verkeer. Bij functiewijziging (ook van locaties of gebouwen) dient de bereikbaarheid van de locatie en de verkeersafwikkeling op ontsluitende wegen bij de start van het proces in beeld te worden gebracht. De parkeernormen zijn vastgelegd in de parkeernormennota, die ook voor functiewijzigingen geldt.
Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen en/of functiewijziging rekening te worden gehouden met het thema verkeersveiligheid. Zowel in de eindfase als tijdens de tijdelijke situatie vanwege bouwwerkzaamheden.
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan is opgenomen dat in 2013 gemeentelijk parkeerbeleid wordt opgesteld. Aangezien deze op het moment van schrijven van deze Ruimtelijke Onderbouwing nog niet beschikbaar is, is gebruik gemaakt van de uitgave van het CROW, Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering1 . Daarbij is uitgegaan voor de schil / overloop in niet stedelijk gebied en kan daarom als 'worst case' benadering worden beschouwd.
Aangezien voor het buitengebied geen kencijfers worden gegeven, is uitgegaan van een norm van 10 - 12 parkeerplaatsen per 100m² BVO. Het aandeel bezoekersparkeren bedraagt daarbij 80%. Uitgaande van een intern BVO van 21,5 x 11,6 = 250m² en 4 x 32 = 128m² voor het terras bedraagt de parkeerbehoefte voor het pannenkoeken tussen 38 en 46 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in een parkeerterrein voor 48 auto's. Daarmee voorziet het plan voldoende in de parkeerbehoefte, waarbij nog betrokken kan worden dat het terras niet het hele jaar door in gebruik zal zijn.
Het plangebied wordt via de Wildenburglaan ontsloten. Deze weg is doodlopend ter hoogte van het plangebied en bestaat uit één rijbaan en heeft een smal profiel. Er is geen vrijliggend fietspad.
De Wildenburglaan dient tevens ter ontsluiting van het (parkeerterrein bij het) Bomencentrum. Het Bomencentrum ontvangt, volgens de informatie op de website circa 25.000 bezoekers per jaar. Het Groene Paviljoen biedt ruimte aan groepen tot 200 personen binnen en tot 600 personen buiten. De activiteiten concentreren zich tussen 10 en 17 uur op doordeweekse dagen.
In de huidige situatie leidt de aanwezigheid van het Bomencentrum alleen op piekdagen (congressen en bijeenkomsten) tot enige congestie aan het begin van de Wildenburglaan. De verderop gelegen woningen aan de Wildenburglaan, waaronder de woning van de heer J.H. Dorrestijn, kent in de huidige situatie een probleemloze aansluiting op de Zandheuvelweg.
Voor de beoogde functie is een maatwerkberekening gemaakt waarbij een berekening is gemaakt van het aantal verkeersbewegingen op basis van de vloeroppervlakte van het pannenkoekenrestaurant.
Daarbij is uit gegaan van de volgende gegevens:
BVO = Bruto Vloeroppervlak: | VVO = Verkoop Vloeroppervlak: |
Binnenruimte 250m² BVO | 213 m² |
Buitenruimte 128m² | 128m² |
Totaal | 341m² |
Uitgaande van een gebruiksruimte van 1,75m² per stoel betekent dit dat er binnen 121 zitplaatsen en buiten 71 zitplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Ervan uitgaande dat iedere stoel wordt 3x per dag wordt bezet, betekent dit 567 bezoekers per dag. Als 80% van de bezoekers van het restaurant (binnen) met de auto komt en 60% van de terrasbezoekers komt dit bij een bezettingsgraad van 3,2 personen per auto neer op 131 voertuigen. Voor het personeel is rekening gehouden met een percentage van 10% waarmee het totaal op 144 auto's per dag komt. Het aantal verkeersbewegingen (heen en weer terug) komt daaarmee op 288, afgerond tussen 275 en 300 verkeersbewegingen per dag.
Gelet op de functie als gebiedsontsluitingsweg van de Zandheuvelweg met een capaciteit van 1400-1600 mvt / uur, kan worden gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde functiewijziging niet zal leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling op de Zandheuvelweg. De plannen voorzien in de aanleg van een vijftal passeerplekken op de Wildenburglaan, mochten in de toekomst problemen ontstaan, dan beschikken inititiatiefnemers over de mogelijkheid om op eigen grond te voorzien in alternatieven voor de bestaande ontsluitingsroute. Op voorhand is de aanleg van een nieuwe weg met een lengt van meer dan 300m voor 275 tot 300 verkeersbewegingen per dag echter niet realistisch. Zeker als er al een toegangsweg is die door middel van passeerstroken geschikt kan worden gemaakt om het extra verkeer te verwerken. Hier is in eerste instantie niet voor gekozen omdat de verwachting is dat geen problemen zullen ontstaan en wegverbreding zou leiden tot een grotere aantasting van het ruimtelijk beeld in het tamelijk open landschap. Bijlage 1 bevat een inrichtingsvoorstel waarin de aan te leggen passeerstroken zijn opgenomen. Wanneer voor het aanleggen van de passeerstroken noodzakelijk is om bomen te kappen, moet daarvan melding worden gedaan bij de gemeente. In dat geval is een herplantplicht van toepassing.
Aanvullend kan worden opgemerkt dat aannemelijk is dat de activiteiten zich concentreren rond het weekend; de bezoektijden van de doelgroep van het pannenkoekenrestaurant concentreren zich doordeweekse dagen tussen 17 - 21 uur en in het weekend van 11 - 21 uur. Er is derhalve beperkt sprake van overlap met het Bomencentrum. Waarbij onderhavige ontwikkeling kan worden gezien als kleinschalig, zeker ten opzichte van de bestaande functies in de directe omgeving van het plangebied.
Sinds de invoering van de Wamz ligt de verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed bij gemeenten. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet en het Besluit ruimtelijke ordening verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden en de cultuurhistorie van een gebied.
De archeologische waarden zullen worden vastgelegd op een gemeentelijke archeologische beleidskaart, die op het moment van schrijven wordt uitgewerkt en naar verwachting in de loop van 2013 zal worden vastgesteld. Via de beleidskaart is op een snelle wijze inzicht te krijgen in de eventueel aanwezige archeologische waarden. Aangezien deze kaart op het moment van schrijven nog niet beschikbaar was, heeft ten behoeve van deze ruimtelijke onderbouwing een verkenning plaatsgevonden naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.
Uit de Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) blijkt dat het plangebied zich bevindt in een gebied dat is zowel is aangeduid als een gebied met een hoge als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding 20). Er zijn geen (gemeentelijke) monumenten in het plangebied aangewezen.
Afbeelding 20: Uitsnede Indicatieve kaart archeologische waarden uit 2008 met aanduiding plangebied.
bron: www.cultuureelerfgoed.nl, bewerking Adviesbureau Haver Droeze
Ten behoeve van het voorontwerp bestemmingsplan Drakenburgergracht is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was het opstellen van een gespecificeerd verwachtingsmodel. Op basis van de resultaten zijn aanbevelingen geformuleerd. Op afbeelding 21 is te zien dat in het westelijke deel van het gebied dekzandwelvingen voorkomen. Hierdoor geldt een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten. Ter plaatse van boerderij De Zandheuvel ligt een hoge dekzandrug waar enkeerdgronden voorkomen. De archeologische verwachtingswaarde voor dit gebied is hoog. Voor onderhavig plan is relevant dat voor het oostelijke gedeelte van het plangebied tot aan de Middeleeuwen geen nederzettingen worden verwacht. De algemene archeologische verwachting in dit gebied is derhalve laag. Op grond van deze verwachting zijn alleen voor de gronden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde regels gesteld ter bescherming van archeologische bodemresten in de vorm van een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" waarvoor een onderzoeksverplichting geldt voor bouwwerken die een grotere oppervlakte beslaan dan 100m². Buiten deze gebieden, zoals ter plaatse van het plangebied, zijn geen regels gesteld.
De ingrepen voor onderhavige plan gaan hoofdzakelijk uit van hergebruik van bestaande voorzieningen (gebouw / terras). Ten behoeve van de inrichting van de parkeerplaats zullen de gronden deels worden verhoogd en voorzien van halfverharding. Ten behoeve van de inrichtingsmaatregelen ter verbetering van de ecologische waarde zullen beperkt werkzaamheden plaatsvinden die de bodem dieper verstoren dan 0,3 meter. Het is daarom aannemelijk dat voor onderhavige plannen geen nadere onderzoeksverplichting geldt en dat archeologie daarmee geen beletsel vormt voor uitvoering van de plannen.
Afbeelding 21: uitsnede kaart specifieke archeologische verwachtingswaarde plangebied bestemmingsplan Drakenburgergracht;
bron: Oranjewoud / Gemeente Baarn
Op grond van artikel 3.6.1 lid 2 Bro dient een bestemmingsplan een beschrijving te bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
De Cultuurhistorische Atlas (2005) vormt een aanvulling op het cultuurbeleid zoals dat door de Provincie in de nota “Niet van Gisteren” in 2003 werd vastgelegd en een uitwerking en beleidskader heeft gekregen in het Streekplan 2005-2015. In de Cultuurhistorische atlas is het beleid geactualiseerd en zijn de uitgangspunten geformuleerd voor het erfgoedbeleid. Daarnaast geeft de atlas per gebied aanbevelingen die bedoeld zijn om richting te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied bevindt zich op de overgang tussen de Eempolders en de Utrechtse Heuvelrug, deze overgang is in het landschap nog altijd goed af te lezen. Het plangebied zelf ligt in een tamelijk open weidegebied tegen de bosrand van kasteel Groeneveld; in de Cultuurhistorische atlas bevindt het plangebied zich in deelgebied 1 Utrechtse Heuvelrug.
De Utrechtse Heuvelrug is ontstaan in de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Het Stuwwallenlandschap bezit een grote diversiteit aan archeologische waarden uit verschillende perioden, van de Steentijd tot aan de Tweede Wereldoorlog. De archeologische vindplaatsen concentreren zich het sterktst op de zuidelijke flanken, waar zich concentraties bevinden van prehistorische grafheuvels, celtic fields en vroegmiddeleeuwse grafvelden. Ook bevinden zich hier nederzettingsterreinen uit de Brons- en IJzertijd als voorlopers van de middeleeuwse Esdorpen met hun bouwgronden (engen), alsmede middeleeuwse wegenpatronen en tabaksvelden uit de Nieuwe Tijd.
Het plangebied maakt deel uit van het hoogveengebied: de Baarnse Venen, waar in 1330 de Utrechtse schepen Werner van Drakenburg startte met de ontginning in lange, iets gerend verlopende stroken, die vanaf de Baarnse Dijk (Amsterdamse Straatweg) richting 't Gooi liepen. Omstreeks 1390 werd de Drakenburgergracht gegraven ter ontwatering van het veen en als turfvaart naar de Eem. Cornelis de Graeff (Soestdijk) en zijn schoonzoon Jacob Bicker bouwden de eerste buitenplaatsen in dit gebied. Het huidige bosgebied van Baarn en de Vuursche is behalve door de onderliggende veenontginning vooral bepaald door de karakteristieke lanenstelsels van de 'koninklijke' buitens.
Groeneveld werd kort voor 1700 aangelegd op de hofstede De Biezen door Marcus Mamuchet. De buitenplaats werd tot 1730 uitgebreid met een relatief smal, formeel park op de veenontginning van Drakenburg. De zichtas met een lengte van 3km domineert nog altijd het beeld.
De belangrijkste opgave voor dit gebied bestaat uit het zoeken naar een optimale balans tussen rood en groen bij functieverandering en het verbinden van natuur- en cultuurwaarden bij vormen van recreatie. Aangezien dit aspect reeds is uitgewerkt in paragrafen 3.2 en 3.3 wordt hier in deze paragraaf niet nader op ingegaan. Gelet op het feit dat in de plannen rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden in het gebied en deze waar mogelijk ook versterken, kan worden gesteld dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen aanwezig zijn die realisatie van de plannen in de weg staan.
Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag in beginsel niet ouder zijn dan 5 jaar en moet een vastgestelde informatie kwaliteit bieden (NEN5740). Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan is aanvullend onderzoek vereist. Wanneer blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.
Blijkens de bodemkaart (zie afbeelding 22) zijn beperkt gegevens bekend over het plangebied. Aangegeven is dat de locatie bekend is als potentieel ernstig verontreinigd terrein, zonder spoedeisendheid, waarbij nader onderzoek moet worden uitgevoerd. Ten behoeve van de plannen zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het verzamelen van informatie met betrekking tot het voormalige gebruik van de locatie om een hypothese te stellen omtrent de aard van de verontreinigende stoffen en de te verwachten milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
Afbeelding 22: uitsnede bodemkaart,
bron:http://webkaart.provincie-utrecht.nl/index.do
In de periode april / mei 2013 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Milieutechniek ZVS Eemnes BV. Doel van het onderzoek is het vastleggen van de grond- en grondwaterkwaliteit op het perceel om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de bodem en de aanwezigheid van eventuele verontreiniging. Het onderzoek (historisch bodemonderzoek en booronderzoek) is uitgevoerd conform de geldende richtlijnen. De resultaten van het bodemonderzoek maken als bijlage 2 deel uit van deze Ruimtelijke Onderbouwing.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat op twee punten in de bovengrond puin is waargenomen met een sterk verhoogd gehalte aan PCB. Ook komen ter plaatse lichte verontreinigingen voor met PAK en zink. Op de overige onderzochte punten zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Vanwege de aangetroffen verontreiniging met PCB is geadviseerd om aanvullend onderzoek uit te voeren teneinde vast te stellen of sprake is van puntbronnen of van bodemverontreiniging. De resultaten van dit aanvullende bodemonderzoek zijn bijgevoegd als bijlage 3.
Ook het grondwater in peilbuis 1 bleek licht verontreinigd met barium; dit wordt verklaard als natuurlijk verschijnsel voor de regio.
Uit het nader onderzoek is naar voren gekomen dat in de opgeboorde grond bodemvreemd materiaal is aangetroffen. Zintuiglijk zijn daarbij geen ongebruikelijke geuren en/of kleuren waargenomen. Ook bleek ter plaatse van de boringen 4 en 5 een andere grondslag aanwezig dan tijdens het onderzoek was waargenomen in 2013; de grond bleek geen puinbijmenging meer te bevatten. Om te verifiëren of mogelijk (nog) sprake is van een sterke verontreiniging met PCB's zijn de monsters van de bovengrond met de meeste puinbijmenging geanalyseerd op PCB's. Vastgesteld is dat geen sprake is van sterke verontreiniging aan PCB's ter plaatse van de voormalige boringen 4 en 5.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Sinds juli 2001 is de Europese richtlijn Strategische Milieubeoordeling (SMB) van toepassing. In afwachting van de omzetting naar Nederlands recht (Wet milieubeheer) heeft deze echter rechtstreekse werking. Een Strategische Milieu Beoordeling is verplicht bij wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben (aanzienlijke effecten). Daarbij moet worden gedacht aan structuurplannen, bestemmingsplannen, uitwerkingsplan en herzieningsplan.
Als een dergelijk plan aan de orde is, dient te worden onderzocht of het een plan is dat het kader vormt voor een toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER. Zo ja, dan dient een milieurapport worden gemaakt. Onderhavig plan komt in deze lijsten voor als zijnde een m.e.r.-plichtige activiteit als deze groter is dan 50ha, dan wel groter dan 20ha in een gevoelig gebied. De omvang van de ontwikkeling komt niet voor in de lijst van onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER. De omvang van het plangebied is aanzienlijk minder dan 50 respectievelijk 20ha. Dat betekent dat geen milieurapport hoeft te worden gemaakt om die reden is ook geen plan-mer opgesteld.
Er hoeft geen milieurapport te worden gemaakt in het kader van de Richtlijn Strategische Milieubeoordeling, tenzij er op grond van de Habitatrichtlijn een passende beoordeling zou moeten worden gemaakt. Zoals aangegeven mag vanwege de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, de omvang van het plangebied en de impact van de beoogde ingrepen daarop of op een beschermd natuurmonument valt niet te verwachten dat onderhavige plannen belangrijke gevolgen zullen hebben voor die gebieden. Verwacht mag worden dat er daarom geen 'passende beoordeling' zal hoeven te worden gemaakt.
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
De Natuurbeschermingswet (Nbw) beschermt alleen de op grond van deze wet aangewezen gebieden, de zogenaamde speciale beschermingszones. De Natuurbeschermingswet is in oktober 2005 in werking getreden. Met deze wet zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie omgezet in nationale regelgeving. Op grond van deze wetgeving is het in en in de nabijheid van Natura 2000 en beschermde natuurmonumenten verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Natura 2000
Het Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De overkoepelende naam voor deze gebieden is "Natura 2000-gebied".
Afbeelding 23: ligging plangebied ten opzichte van beschermde gebieden Natura 2000, Nationale Landschappen, EHS en Natuurmonumenten,
bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/googlemapszoek.aspx
Uit afbeelding 23 blijkt dat het plan niet in of in de directe nabijheid van speciale beschermingszones (Natura 2000 gebied uit de Habitat- of de Vogelrichtlijn) ligt. Wel ligt het plangebied binnen een straal van 3km tot beschermde natuurmonumenten. Vanwege de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, zijnde de polder Arkemheen, is geen sprake van de zogenaamde 'externe werking'. De in dat kader verplichte 'passende beoordeling' is hier dan ook niet aan de orde.
Gelet op de ligging van de als natuurmonument aangewezen gebieden ten opzichte van het plangebied en de A27 (barrièrewerking) en de omvang van de ingrepen is niet aannemelijk dat het plan van invloed is op deze gebieden. Dit aspect is daarom niet nader onderzocht.
Ecologische Hoofdstructuur
De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
De EHS bestaat uit:
Zoals eerder aangegeven, heeft de Provincie Utrecht in de Ruimtelijke Structuurvisie bepaald dat bij ingrepen in of in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur een “nee, tenzij regime” van toepassing is. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegde gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken, zal de provincie de te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied specificeren.
Nieuwe projecten, plannen of handelingen in en om de EHS zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Uit afbeelding 3 blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van de EHS, maar hier wel direct aan grenst.
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
De negatieve effecten op andere beschermde soorten kunnen gerechtvaardigd worden wanneer sprake is van een redelijk doel of wanneer het een maatschappelijk geaccepteerde activiteit betreft. Voor een aantal soorten geldt een algemene ontheffingsplicht, voor minder algemeen voorkomende soorten kan in sommige gevallen vrijstelling worden aangevraagd.
Indien binnen een plangebied een beschermde soort aanwezig is of daar tijdens een deel van het jaar gebruik maakt van een vaste rust- en verblijfplaats, dient veelal ontheffing in het kader van Flora- en faunawet artikel 75 aangevraagd te worden. Dit is enkel het geval als niet voorkomen kan worden dat één of meerdere verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden worden. Ter onderbouwing dient aangetoond te worden dat het voortbestaan van de soort niet in het geding komt (zogenaamde lichte toets). Voor de meeste streng beschermde soorten dient tevens aangetoond worden dat er een bij de wet genoemd belang is en dat er geen alternatieven zijn voor de voorgenomen activiteit die minder of niet verstorend zijn (zogenaamde zware toets).
Ten slotte dienen de werkzaamheden zo uitgevoerd te worden dat er sprake is van zorgvuldig handelen bij de meeste streng beschermde soorten en geldt de zorgplicht voor alle overige beschermde en niet beschermde soorten. Een algemene 'zorgplicht' uit hoofde van de Flora- Faunawet geldt bij elk project, elke locatie en elke handeling of activiteit.
Deze zorgplicht houdt in ieder geval in dat:
“een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”
In de praktijk komt het vaak erop neer dat een plan opgesteld dient te worden waarin onder meer staat wanneer en hoe werkzaamheden moeten worden uitgevoerd en welke maatregelen getroffen dienen te worden om schade aan planten- en diersoorten zo veel mogelijk te voorkomen en te compenseren.
In het kader van deze ruimtelijke onderbouwing is voor het plangebied vooralsnog volstaan met een quickscan. Daarbij is een eerste inschatting van potentieel aanwezige natuurwaarden in het plangebied gemaakt.
De resultaten van deze quickscan maken als bijage 4 deel uit van deze Ruimtelijke Onderbouwing. De quickscan is uitgevoerd op basis van een eerdere uitwerking waarbij het parkeren was voorzien in de strook ten zuiden van het plangebied, die deel uitmaakt van de EHS. Teneinde tegemoet te komen aan de door de raad uitgesproken wens om de EHS te sparen en op eigen terrein te voorzien in voldoende parkeergelegenheid is in het thans voorliggende plan gekozen voor een parkeeroplossing op eigen terrein, buiten de EHS. Aangezien de quickscan nog uitgaat van parkeren in de EHS, kan de quickscan worden gezien als 'worst case' scenario. Met het parkeren op eigen terrein, buiten de EHS wordt de situatie alleen maar gunstiger en had - achteraf gezien - volstaan kunnen worden met een lichter onderzoek naar de effecten van de plannen op de EHS.
Uit de quickscan komt naar voren dat uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek in het kader van de Ff-wet alleen voor de soortgroep "vogels" mogelijke negatieve effecten worden verwacht. In het rapport wordt daarom aangegeven dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd. Als dit niet mogelijk is, dient het plangebied voorafgaand aan ingrepen door een deskundige te worden onderzocht op de aanwezigheid van broedgevallen.
Ten aanzien van de EHS wordt vastgesteld dat de ingreep zal leiden tot oppervlakteverlies ter grootte van 0,29ha. In het kader van de toetsing is gekeken naar de effecten van de ingreep op goed ontwikkelde natuurwaarden en de potenties om deze te ontwikkelen, oude boskernen, bijzondere antibiotische omstandigheden en negatieve effecten op bijzondere soorten en essentiële verbindingen, de robuustheid en aaneengeslotenheid van de EHS. Ten aanzien van al deze aspecten wordt de aantasting als gevolg van de voorgenomen plannen als niet significant beoordeeld. Als gezegd zijn de ingrepen in de EHS met het aangepaste inrichtingsplan komen te vervallen.
Bovendien wordt in het ecologisch onderzoeksrapport opgemerkt dat de plannen naast een aantasting ook maatregelen ter verbetering van de ecologische kwaliteiten van het gebied bevat. Deze bestaan uit het creëren van een speciale zolder voor huismus en boerenzwaluw en het aanbieden van extra nestgelegenheid voor huismus in de vorm van mussenflats of systeemnestkasten en het aanbrengen van wintergroene struiken die zorgen voor schuil- en slaapgelegenheid.
Ten aanzien van de aanbevelingen om een op verschraling gericht beheer te gaan voeren op de gronden waarop (oorspronkelijk) de speelweide en de parkeerplaats waren voorzien, kan worden opgemerkt dat met de thans voorligende plannen geen ingrepen in deze strook meer zijn voorzien, waardoor het al dan niet nemen van aanvullende (beheer)maatregelen in dit gebied in eerste instantie aan de eigenaar (Staatsbosbeheer) wordt overgelaten.
Het gebied ligt niet in of in de nabijheid van speciale beschermingszones (Natura 2000 gebieden uit de Habitat- of de Vogelrichtlijn) en ook niet in de directe omgeving van beschermde natuurmonumenten. Vanwege de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is ook geen sprake van de zogenaamde 'externe werking'. Waardoor ook de uit hoofde van de Natuurbeschermingswet verplichte 'passende beoordeling' hier niet aan de orde is.
Ten aanzien van de EHS wordt vastgesteld dat de ingreep in eerste instantie zou leiden tot oppervlakteverlies ter grootte van 0,29ha, maar dat deze aantasting niet als significant moet worden beoordeeld. In de thans voorliggende plannen is er echter voor gekozen om het parkeren op eigen terrein, buiten de EHS, te realiseren. Daarmee is geen sprake meer van aantasting van de EHS omdat geen sprake meer is van oppervlakteverlies.
Op grond van de uitkomsten van het ecologisch onderzoek in combinatie met de aangepaste plannen kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect natuur geen belemmeringen zijn die realisatie van voorgenomen plannen in de weg staat. In de plannen zal waar nodig uitvoering worden gegeven aan de gedane aanbevelingen, waardoor de ecologische kwaliteit en de geschiktheid als habitat van het gebied zal toenemen. De in het rapport gedane aanbevelingen ten behoeve van broedvoorzieningen voor huismus en zwaluw zullen worden opgevolgd.
In het Besluit Externe Veiligheid zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers, als groepen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen. Het besluit is van toepassing op Wm-vergunningplichtige risicovolle inrichtingen en/of de nabijgelegen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten.
De verdeling tussen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Hierbij spelen het aantal, de verblijftijd, de fysieke of psychische gesteldheid van mensen en de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden een rol. Een voorziening zoals een zorginstelling of verpleeghuis wordt aangemerkt als een kwetsbaar object (groen weergegeven op de Risicokaart).
Raadpleging van de Risicokaart (afbeelding 24) leert dat zich in de buurt van het plangebieden een transportleiding van de Gasunie bevindt. Dergelijke leidingen worden gebruikt voor (hogedruk) transport van bijvoorbeeld aardgas, olie, benzine, kerosine, chemische producten of industriële gassen. De grootste kans op schade aan dergelijke leidingen ontstaan door graafwerkzaamheden. De risicocontour van dergelijke leidingen bedraagt 5 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding.
De afstand tussen het plangebied en de buisleiding bedraagt 260 meter. De aanwezigheid van de buisleiding is daarmee geen belemmering, die vanuit externe veiligheid realisatie van de plannen in de weg staat.
Afbeelding 24: uitsnede Risicokaart,
bron: www.risicokaart.nl
In beginsel bevindt zich langs elke weg waar men harder mag rijden dan 30 km/uur een geluidzone. Binnen deze zone zijn de regels van de Wet Geluidhinder van toepassing en moet onderzoek worden verricht naar de geluidbelasting door het wegverkeer op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen.
Een pannenkoekenrestaurant wordt niet gezien als geluidgevoelige functie in de zin van artikel 1 van de Wet Geluidhinder. Om die reden is het aspect geluid niet nader onderzocht.
Uit het vigerende bestemmingsplan komt naar voren dat in de omgeving van het plangebied een buisleiding van de Gasunie ligt. Teneinde informatie te verkrijgen over andere leidingen in het plangebied zelf is op 30 mei 2013 is een Klicmelding gedaan. Hieruit komt naar voren dat in het plangebied buiten de reguliere huisaansluitingen geen kabels en leidingen aanwezig zijn. De Klic-melding is als bij de Ruimtelijke Onderbouwing opgenomen.
In Nederland gelden regels voor luchtkwaliteit; deze zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit 2007 die op 15 november 2007 in werking is getreden en als titel 5.2 deel uitmaakt van de Wet milieubeheer (Wmb). Hiermee is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen ter bescherming van het milieu en de leefkwaliteit. In 'artikel 5.16' is geregeld op welke wijze het aspect luchtkwaliteit in acht dient te worden genomen bij planvorming. Indien één of meerdere grenswaarden niet worden overschreden na realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan, zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Indien één of meerdere grenswaarden reeds worden overschreden voor realisatie van het plan, moet worden onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan "in betekenende mate bijdraagt" aan de concentraties van de stof waarvoor de grenswaarden worden overschreden.
De Uitvoeringsregels voor het bepalen van de luchtkwaliteit en de bijdrage van een plan daarin zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur "Niet in Betekenende Mate Bijdragen" en de Ministeriële regelingen: "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007" en "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007". Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Met de inwerking treding van het NSL is de definitie van "niet in betekenende mate" verschoven van 1% naar 3%.
Indien een voorgenomen plan "niet in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alsnog doorgang vinden. Indien het plan wel "in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alleen doorgang vinden, indien de positieve effecten van dat plan -en/of de met het plan samenhangende maatregelen- zodanig verbeteren dat per saldo geen verslechtering optreedt. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het NSL gecompenseerd met algemene maatregelen.
Bij woningbouw geldt dat een bouwplan met minder dan 1500 woningen, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Voor kantoorlocaties geldt een oppervlakte van 100.000m² BVO bij 1 ontsluitingsweg en 200.000m² BVO bij 2 ontsluitingswegen. Deze gevallen kunnen als gezegd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Onderhavige plannen gaan uit van de bouw een pannenkoekenrestaurant met een BVO van 384m² en een maximale capaciteit van maximaal 100 bezoekers. Op grond van de genoemde aantallen woningen en bedrijfsvloeroppervlakten, kan voor onderhavig plan worden gesteld dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt en dat nader onderzoek achterwege kan blijven. Aangezien een restaurant niet is aangemerkt als 'gevoelige bestemming' in de zin van het Besluit Gevoelige Bestemmingen, hoeft in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet te worden gekeken in hoeverre de afstand tot provinciale wegen (N) of rijkswegen een belemmering vormt voor uitvoering van de plannen. Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor realisatie van de plannen.
Om hinder tussen (agrarische) bedrijven en woningen te voorkomen is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat bij de bouw van nieuwe woningen voldoende afstand in acht wordt genomen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven of zoals in onderhavig geval: sportcomplexen) en gevoelige functies (zoals woningen). Zo worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en activiteiten (blijven) uitoefenen.
Sinds 1 januari 2007 is de Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen dieren met en zonder geuremissiefactor. De beoordeling of sprake is van geurhinder voor deze dieren bestaat bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) voor dieren zonder geuremissiefactor uit een toetsing aan de voorgeschreven minimum afstanden. Voor de beoordeling van de geurhinder van dieren waarvoor wel een geuremissiefactor is bepaald, dient een berekening te worden opgesteld.
Voor dieren zonder geuremissiefactor bedraagt de minimaal in acht te nemen afstand tussen een geurgevoelig object en het emissiepunt (buitenzijde stal of uiterste grens van het bouwvlak) buiten de bebouwde kom 50m. Dezelfde afstand geldt ingevolge artikel 3 lid 2 sub b Wgv voor veehouderijen en geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (bedrijfswoning) of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 geldt de afstand van 50 meter ook voor woningen die na 19 maart 2000 op een kavel worden gebouwd die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij in samenhang met bedrijfsbeëindiging op dat perceel en sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen. Het dichtstbijzijnde veehouderij bedrijf bevindt zich op ten minste 500meter afstand, waardoor realisatie van de plannen geen belemmeringen meebrengt voor omringende agrarische bedrijven.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De richtafstanden hangen samen met de gebiedskenmerken.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met een goed woon- en leefklimaat aansluitend op bestaand bebouwd gebied waarin ook bedrijven zijn gevestigd, is in dit deze ruimtelijke onderbouwing een nadere uitwerking gemaakt van de milieuzonering.
Voor de uitwerking is gebruik gemaakt van de in de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) opgenomen richtafstanden, waarbij is uitgegaan van de omgevingskwaliteit van een rustige woonwijk / buitengebied. De richtafstanden zijn daarbij als volgt:
Milieucategorie | Richtafstand |
1 | 10m |
2 | 30m |
3.1 | 50m |
3.2 | 100m |
4.1 | 200m |
4.2 | 300m |
5.1 | 500m |
5.2 | 700m |
5.3 | 1000m |
6 | 1500m |
Als de afstanden tussen ontwikkellocaties en bestaande bouw kleiner zijn dan de genoemde richtafstanden, dient door middel van onderzoek aangetoond moeten worden welke maatregelen genomen moeten worden om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard afstanden.
uitwerking
In de directe omgeving van het plangebied is het volgende relevante bedrijf gevestigd:
Op grond van het projectbesluit waarmee medewerking is verleend aan de vestiging van het Bomencentrum op deze locatie, wordt in paragraaf 4.6 (milieuzonering) vermeld dat voor het Bomencentrum geen richtafstanden worden gegeven. Gelet op de activiteiten is aansluiting gezocht bij de richtafstanden die gelden voor "overige zakelijke dienstverlening c.q. congrescentra, waarvoor een grootste richtafstand geldt van 10meter in verband met geluid. De afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde bouwvlak van het betreffende bedrijf bedraagt meer dan 50m.
Op grond hiervan vormt de afstand in relatie tot de milieucontour van omliggende bedrijven geen belemmering voor uitvoering van de plannen.
Voor het pannenkoekenrestaurant zelf geldt een richtafstand van maximaal 10meter voor bedrijven gericht op het verstrekken van logies, maaltijden en dranken (categorie 55 - 533 restaurants). De ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende woningen en bedrijfspercelen is zodanig dat aan deze richtlijn kan worden voldaan. Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen beletsel voor realisatie van de plannen.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft goed functionerende watersystemen en duurzaam watergebruik tot doel. In het algemeen is de Kaderrichtlijn gericht op de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam en evenwichtig gebruik. Daarbij staan stroomgebieden centraal. De doelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater vormen de basis. Het accent ligt op de kwaliteit en het ecologisch functioneren van water. De Kaderrichtlijn bepaalt dat in 2015 een goede oppervlakte- en grondwater toestand moet zijn bereikt in alle Europese wateren. Dit beleid is op Rijksniveau verder uitgewerkt in de Vierde Nota Waterhuishouding.
De essentie van het Rijksbeleid, naar aanleiding van het advies "Waterbeleid voor de 21e eeuw" van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, is dat water meer ruimte moet krijgen en er geen afwenteling van waterproblemen plaatsvindt in ruimte en tijd. Dit is verwoord in de strategie: vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast geldt voor de waterkwaliteit het uitgangspunt van: schoonhouden, scheiden, schoonmaken.
Het Nationaal Waterplan (NWP) (december 2009) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009 - 2015. Het NWP is tevens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. De stroomgebiedsplannen zijn een bijlage van het NWP.
De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer is meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten. Het
rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en - maatregelen maximaal wordt mee gekoppeld met andere opgaven en maatregelen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid en andere kenmerken in dat gebied.
In de provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is geen nieuw beleid geformuleerd ten aanzien van "Water". Het waterbeleid is vervat in het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 met een doorkijk naar 2050. In het Provinciaal Waterplan, richting robuust, is het beleid vervat van de provincie op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en –gebruik alsmede voor de beleving van water voor de periode 2010 -2015. Het Waterplan 2010 – 2015 vervangt het Waterplan 2005 – 2010 en bouwt voort op het beleid uit de Structuurvisie (Streekplan 2005-2015).
Het beleid gaat uit van de kernwaarden: duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. Van daaruit wordt gestreefd naar duurzame en robuuste watersystemen en het borgen van bestaande kwaliteiten. Duurzame systemen zijn systemen die goed in staat zijn om zelfstandig extremen op te vangen zonder dat afwenteling plaatsvindt in tijd, ruimte of milieucompartiment. Extremen als droogteperiodes, periodes met veel neerslag en wisselende belastingen met verontreinigende stoffen. Oppervlaktewater, grondwater, bodemeigenschappen en grondgebruik worden in samenhang beschouwd. Gestreefd wordt naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functie conflicten rondom water en een hoge belevingswaarde.
Ook het aspect waterveiligheid wordt integraal benaderd. Op die manier kunnen grondgebruikfuncties ook op lange termijn voortbestaan, al kan dat betekenen dat de locatie waar bepaalde grondgebruikfuncties worden ingevuld ter discussie kan staan. Kwetsbare en vitale objecten, grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen dienen bestand te zijn tegen overstromingen. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Het waterveiligheidsbelang dient hier te worden meegewogen in het ontwerp en de inrichting. In gebieden die ondiep overstromen bij een dijkdoorbraak kan vanuit overstromingsperspectief worden gebouwd, mits voorzieningen worden getroffen, met name voor vitale en kwetsbare objecten en infrastructuur. In gebieden die droog blijven, gelden vanuit overstromingsperspectief geen beperkingen.
Op de overstromingsrisicokaart (zie afbeelding 25) is aangegeven dat het buitengebied van Baarn ter plaatse van het plangebied droog blijft.
Afbeelding 25: uitsnede overstromingsrisicokaart,
bron: Waterplan Provincie Utrecht, p. 39
De ontwikkeling van duurzame en robuuste watersystemen geschiedt volgens de principes van: people, planet en profit. Bij het toetsen van ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de watersystemen, kan gebruik worden gemaakt van de GGOR-methodiek, waarbij GGOR staat voor Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime. GGOR heeft als doel het waterbeheer op duurzame wijze af te stemmen op de aanwezige functies in een gebied en daar waar nodig functies beter af te stemmen op de hydrologische omstandigheden.
In het veenweidegebied stellen landbouw, bebouwing en natuur tegenstrijdige eisen aan het waterbeheer. Het waterbeheer is daardoor versnipperd, ingewikkeld en duur. Voor het plangebied is naast de gevolgen van de klimaatverandering vooral de bodemdaling van belang. In het veenweidegebied daalt de bodem doordat het veen zet, inklinkt en oxideert als gevolg van de ontwatering. Ook in kleigebieden daalt de bodem als gevolg van zetting door ontwatering maar minder dan in het veenweidegebied.
Met betrekking tot bodemdaling is het beleid gericht op het substantieel afremmen van de bodemdaling binnen een robuust en klimaatbestendig watersysteem, zodanig dat het op lange termijn goed betaalbaar en beheersbaar is en dat rekening wordt gehouden met behoud en ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteiten.
Het gebied ten zuiden van het plangebied, de bossen en overige gronden van Groeneveld is aangewezen als subTOP-gebied. TOP-gebieden en subTOP-gebieden zijn natuurgebieden van nationaal of regionaal belang. Voor deze gebieden wordt per jaar onder de regie van de provincie beoordeeld hoe de aanpak van de verdroging zich ontwikkelt en waar kansen blijven liggen. Voor de subTOPgebieden zijn doelen opgenomen in de AVP-gebiedscontracten. Voor subTOP gebieden geldt dat per 2013 voldaan moet zijn aan de doelstellingen, waarbij voor subTOP gebieden volstaan kan worden met sub optimaal herstel.
De begrenzing van de TOP en subTOP-gebieden is overgenomen in de PRS en aangepast naar de nieuwe begrenzing van de EHS. Voor gebieden die gevoelig zijn voor verdroging is bestrijding van die verdroging nodig voor het behoud/herstel van de kwaliteit van die delen. Om verdere verdroging tegen te gaan worden via het Waterplan eisen gesteld aan de waterhuishouding in en om de voor verdroging gevoelige gebieden. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn regels opgenomen die aanvullend zijn op de bepalingen in het Waterplan, deze regel gelden voor TOP en subTOPgebieden zoals opgenomen in de PRS met een bufferzone van 500meter. Binnen deze gebieden mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren (artikel 4.11a PRV).
Algemeen uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat initiatiefnemers de verantwoordelijkheid hebben om het watersysteem op orde te houden. In dat kader dient in een vroegtijdig stadium contact te worden gelegd met de waterbeheerder om de effecten voor de wateropgave te bepalen.
Op 17 september 2009 is het Waterbeheersplan 2010 - 2015 vastgesteld door het bestuur van Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap geeft zijn taken ten aanzien van waterbeheer vorm in drie programma's: veilige dijken, voldoende en schoon water, zuivering van afvalwater. Het programma Veilige dijken heeft betrekking tot bescherming tegen overstroming vanuit de Nederrijn en de Randmeren. Voldoende en schoon water heeft betrekking op de manier waarop het waterschap omgaat met oppervlakte water en grondwater met als doel water van een goede kwaliteit beschikbaar te hebben waar dat nodig is en zonder dat daarvan overlast wordt ondervonden. Zuivering afvalwater heeft betrekking op het op adequate wijze zuiveren van afvalwater voordat het op het oppervlaktewater wordt geloosd.
Het plangebied ligt binnen het stroomgebied Eemland, zie afbeelding 26.
Afbeelding 26: uitsnede kaart beheersgebieden Waterschap Vallei en Eem,
bron: Waterbeheersplan 2010 - 2015, p. 13
Het stroomgebied Eemland omvat de polders aan weerszijden van de Eem tot aan het Gooi en de Utrechtse Heuvelrug in het westen en de Laak in het oosten. De oppervlakte van het stroomgebied is 16.300ha. Het overtollige water wordt via de gemalen Eemnes, Tydeman, Westdijk, Veendijk, De Haar, Zeldert, Melesluis en Soest op de Eem en het Eemmeer geloosd. ook de Praamgracht behoort tot het stroomgebied. Deze watergang loost onder vrij verval op de Eem. In perioden van droogte wordt water ingelaten uit de Eem en het Eemmeer.
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangewezen ten behoeve van de functie "landbouw". Doelen in deze gebieden zijn om wateroverlast en vochttekort te minimaliseren voor de landbouw. Daarnaast is het beleid hier gericht op het beschikbaar stellen van voldoende schoon water voor agrarische doeleinden, zoals beregening.
In het plangebied zijn geen wateren aanwezig met een specifieke of hoge ecologische doelstelling. Het plangebied ligt buiten het gebied waarvoor overstromingsrisico's gelden. Wel moet worden geanticipeerd op klimaatsveranderingen. Verder is relevant dat Landgoed Groeneveld is aangewezen als subTOP-gebied. Het beleid hier is gericht op het bestrijden van de verdroging in en rond natuurgebieden. Het gaat erom zodanige watercondities te scheppen dat het voortbestaan van natte natuurgebieden voor de toekomst veilig te stellen. Daarbij is de waterkwaliteit van groot belang, evenals de vraag of het uit natuurbelang noodzakelijk is gebiedsfuncties aan te passen. Er zijn nog geen concrete afspraken gemaakt over de maatregelen die nodig zijn om de waarden in het subTOP-gebied veilig te stellen.
Een watertoets heeft als doel water als ordenend element vroegtijdig te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daartoe zal in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing vooroverleg plaatsvinden met de waterbeheerder in het gebied (Waterschap Vallei en Veluwe). Op 9 juli 2013 is het plan in het kader van de watertoets voorgelegd aan de heer Van Dam van Waterschap Vallei en Veluwe. In een reactie via de email heeft de heer Van Dam laten weten dat het belang van het waterschap beperkt is en in de plannen voldoende zijn geborgd. Als aandachtspunt is meegegeven dat de watergang aan de zuidzijde van het plangebied een hoofdwatergang is en dat bouwwerken e.d. vergunningplichtig zijn.
Uitgangspunt voor het hemelwater is dat dit volledig op eigen perceel verwerkt wordt en terug wordt gebracht in het milieu. Dit geschiedt door afkoppeling van hemelwater waarna het water in de bodem kan infiltreren. Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van afstromend dakwater worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals koper, onbehandeld zink en dergelijke.
Voorliggend plan gaat uit van hergebruik van bestaande bebouwing (schuur) en bestaand verhard oppervlak (terras). Voor het huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op de riolering. Het hemelwater is reeds afgekoppeld. De parkeerplaats zal worden aangelegd in halfverharding, waardoor het hemelwater in de bodem kan infiltreren. Vanuit het oogpunt van water zijn derhalve geen belemmeringen die realisatie van de plannen in de weg staan.
Voor onderhavig project zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de volgende aspecten onderzocht: archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, leidingen, luchtkwaliteit, milieuzonering en water. Concluderend kan worden gesteld dat al deze aspecten geen belemmering vormen, die in de weg staat aan realisatie van de voorgenomen plannen.
De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling is voorzien zijn eigendom van initiatiefnemers. De realisatie van de plannen vindt plaats voor rekening en risico van initiatiefnemers en kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente.
In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro worden afspraken gemaakt tussen initiatiefnemer en de gemeente inzake kostenverhaal. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Gevolg hier van is dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld, aangezien de kosten anderszins verzekerd zijn.
Een ander financieel risico wordt gevormd door de regeling uit artikel 6.1 Wro, die recht geeft op vergoeding van die schade, die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van de in het artikel genoemde besluiten, zoals een planwijziging of een planuitwerking, het aanpassen van het bestemmingsplan of het afwijken van een bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning. De aanvraag voor een dergelijke vergoeding moet worden ingediend binnen 5 jaar nadat de betreffende bepaling uit het bestemmingsplan, dan wel het betreffende besluit onherroepelijk is geworden.
Artikel 6.24 lid 4 Wro bepaalt verder dat, voor zover planschade haar grondslag vindt in een besluit naar aanleiding van een verzoek ten behoeve van de verwezenlijking van een project, burgemeester en wethouders met die verzoeker overeen kunnen komen dat die schade geheel of gedeeltelijk voor rekening van die verzoeker komt. Die partij is vervolgens belanghebbende bij een besluit op een verzoek aangaande planschadevergoeding ter zake van de wijziging van het bestemmingsplan of het projectbesluit waar hij om verzocht. Een en ander wordt vastgelegd in de exploitatieovereenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Baarn.
De hier bedoelde vergoedingsregeling moet worden gezien als een tegemoetkoming in de geleden schade als gevolg van (wijziging van) een bestemmingsplan of afwijkingsbesluit. Een belanghebbende kan alleen een beroep doen op de regeling indien zijn vrijheid sterker door de planologische wijziging wordt aangetast, dan met de algemene maatschappelijke situatie in overeenstemming is. Met andere woorden: alleen aan iemand die schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze verzekerd is kan, naar billijkheid een schadevergoeding worden toegekend. Daarbij komt dat alleen vermogensschade en inkomensschade als gevolg van een planologisch nadeliger situatie voor vergoeding in aanmerking komen.
Vermogensschade betreft veelal de waardevermindering van een betrokken onroerende zaak wegens aantasting van het woon- en leefklimaat. Voorbeelden hiervan zijn: het beperken of vervallen van waardebepalend vrij uitzicht of een andere visuele verslechtering, beperking van bezonning, aantasting van de privacy, geluidhinder, geuroverlast, trillingen, (grond)wateroverlast, luchtvervuiling windhinder, lichthinder, beperking van de bereikbaarheid, toename van de parkeerdruk, aantasting van de situeringswaarde of combinaties daarvan. Inkomensschade betreft overwegend de derving van inkomsten c.q. winst, minder omzet, maar ook hogere kosten door een minder goede bereikbaarheid, omrijden, stagnatie, hogere woonlasten etc.
Gelet op de ligging van het plangebied in bestaand gebied, het feit dat het een functiewijziging in bestaande bebouwing betreft, het aantal omwonenden zeer beperkt is én het feit dat de situering van de parkeerplaats zodanig is gekozen dat deze door de bebouwing voor derden aan het zicht wordt onttrokken, lijkt het risico op planschade beperkt. Om die reden is geen planschaderisicoanalyse opgesteld.
Op dit verzoek is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo van toepassing. Het College van B&W heeft op 1 juli 2014 ingestemd met de ingediende ruimtelijke onderbouwing en besloten om de planologische afwijkingsprocedure volgens artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo te starten.
De omgevingsvergunning heeft van 11 juli 2014 tot en met 21 augustus 2014 gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn vier zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn meegewogen in de besluitvorming omtrent vergunningverlening, maar hebben geen aanleiding gegeven tot een ander besluit. Wel is de Ruimtelijke Onderbouwing naar aanleiding van de zienswijzen op een aantal onderdelen aangepast. De reactie op deze ingekomen zienswijzen is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Het College heeft op 11 november 2014 besloten om omgevingsvergunning te verlenen, waneer de gemeenteraad de vereiste verklaring van geen bedenkingen afgeeft. De gemeenteraad heeft op 17 december 2014 besloten om de vereiste verklaring van geen bedenkingen af te geven. De omgevingsvergunning is daarop door het College verleend.