direct naar inhoud van Artikel 6: Gemengd - 1
Plan: Eemdal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0308.000037-VA02

Artikel 6: Gemengd - 1

6.1. Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren, uitsluitend ondergeschikt aan en ten dienste van bedrijven;
  • b. bedrijven als genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bedrijvenlijst, zoals opgenomen in bijlage 4;
  • c. uitsluitend sociaal-medische voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - sociaal medisch';
  • d. één woning per bestemmingsvlak;
  • e. een aan huis verbonden beroep, waarvan het bruto-vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 50 m²;

met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

6.2. Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

6.2.1. Gebouwen en overkappingen

voor gebouwen en overkappingen de volgende regels gelden:

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn bijgebouwen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • c. het bebouwingspercentage van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel mag niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven percentage;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de dakhelling van een gebouw mag niet meer dan 60° bedragen;
  • f. aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen met een minimale afstand van 3 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • h. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot niet meer dan 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw
  • i. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • j. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 2 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, tenzij er sprake is van een bestaand doorgetrokken dakvlak, in welk geval de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder j mag de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping niet hoger zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, indien dat hoofdgebouw bestaat uit maximaal 1 bouwlaag;
  • l. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt 50 m² per perceel, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • m. in afwijking van het bepaalde onder l mag, indien het perceel een oppervlakte van tenminste 1.000 m² heeft, de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen 60 m² per perceel bedragen;
  • n. de dakhelling van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan de dakhelling van het hoofdgebouw, met een maximum van 60°;
  • o. als dakvormen van vrijstaande bijgebouwen of vrijstaande overkappingen zijn uitsluitend platte daken, zadeldaken, schilddaken en/of tentdaken toegestaan.
6.2.2. Overige andere bouwwerken

voor overige andere bouwwerken de volgende regel geldt:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag, indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht, niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.
6.3. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4. Afwijken van de bouwregels
6.4.1. Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder b in die zin dat buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits situering binnen het bouwvlak niet mogelijk is en het geheel aan bebouwing op het perceel niet meer is dan het oppervlak dat mogelijk is op grond van het bebouwingspercentage.

6.4.2. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5. Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van functies anders dan genoemd in lid 6.1.
6.6. Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1. Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.1 onder d. in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor meer dan één woning, met dien verstande dat:
    • 1. in de kapverdieping geen zelfstandige bewoning zal plaatsvinden;
    • 2. de karakteristiek en typologie van de woning behouden blijft;
    • 3. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
  • b. het bepaalde in 6.1 onder e. in die zin dat in combinatie met het wonen de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die zijn genoemd in bijlage 2, dan wel naar de aard en de invloed van de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de bedrijfsvloeroppervlakte van de gebouwen niet meer dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;
  • c. het bepaalde in 6.1 onder e. in die zin dat een ruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, tot een oppervlakte van maximaal 100 m², met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt.
6.6.2. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.