direct naar inhoud van 3.2 Omgevingsaspecten
vastgesteld
NL.IMRO.0308.000034-VG01

3.2 Omgevingsaspecten

Het uitgangspunt is dat - ook in de toekomst - een goede omgevingssituatie voor de aanwezige functies in en rond het verordeningsgebied behouden blijft. In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld.

3.2.1 Milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Met de beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd. In het plangebied komen enkele kantoren en enkele lichte bedrijven uit milieucategorie 1 (de galerie) en 2 (de opnamestudio) voor. Kantoren en lichte bedrijven passen prima in een gemengde omgeving met woning. Zwaardere bedrijfsactiviteiten komen in het plangebied niet voor. De woningen ondervinden dan ook geen hinder in het kader van milieuzonering.

Ten aanzien van het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.2 Geluid

Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

De Amsterdamsestraatweg, de van Heutszlaan en de spoorlijn hebben een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder. Binnen deze geluidszone komen bestaande woningen voor. De beheersverordening biedt geen ruimte voor de bouw van nieuwe woningen. Ook zijn er geen mogelijkheden om de woningen dichter naar deze wegen toe te bouwen. De geluidssituatie voor de bestaande woningen kan dan ook niet verslechteren.

Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.3 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) ) en het groepsrisico (GR) ).

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

In het verordeningsgebied en de directe omgeving daarvan komen geen risicovolle inrichtingen voor. Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Amsterdam - Amersfoort en langs de westgrens van het plangebied ligt de Amsterdamsestraatweg (N221). Over deze spoorlijn en de N221 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het Servicebureau Gemeenten heeft onderzocht verricht naar externe veiligheid (zie bijlage 6). Hieronder worden de conclusies weergegeven.

Spoorlijn

Voor transporthoeveelheden is uitgegaan van het basisnet. Risico's zijn berekend met behulp van RBMII. Uit de berekening volgt dat er geen 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico aanwezig is. Het berekende groepsrisico bedraagt per kilometer maximaal 0,018 maal de oriënterende waarde bij 343 slachtoffers. Het groepsrisico neemt niet toe vanwege de beheersverordening voor het Prins Hendrikpark. Hiermee is geen verdere verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Wegtransport

De nabij het plangebied gelegen wegen waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt hebben geen 10-6 risicocontour voor het plaatsgebonden risico. Het aantal transporten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de aanwezige bevolking is zodanig dat een beoordeling van het groepsrisico met vuistregels kan worden gedaan. Uit de vuistregels volgt dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Er is geen toename van het groepsrisico vanwege de beheersverordening Prins Hendrikpark. Verdere verantwoording van het groepsrisico is conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen niet noodzakelijk.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.4 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

In het verordeningsgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nader luchtkwaliteitsonderzoek vereisen.

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.5 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Met betrekking tot de bodem kan gemeld worden dat in het verordeningsgebied geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor op voorhand bodemonderzoek noodzakelijk is.

Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.6 Water

Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied valt in het werkgebied van het waterschap Vallei en Veluwe.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Het verordeningsgebied ligt in het infiltratiegebied Utrechtse heuvelrug. Voor het gebied is in de Grondwatervisie Utrechtse Heuvelrug aangegeven welke functies op welke locaties uit het oogpunt van het grondwaterbelang het minst bezwaarlijk zijn. Ook is in 2010 het convenant 'Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug' met gemeenten, drinkwaterbedrijf en waterschappen vastgesteld. Uitgangspunt is dat aan de nieuwe functie een integrale afweging ten grondslag ligt en maatregelen zijn genomen om emissie naar het grondwater te voorkomen. Met deze beheersverordening zijn geen nieuwe functies aan de orde. Ook is afkoppelen momenteel niet aan de orde. Bij toekomstige functies en bij afkoppelen wordt rekening gehouden met het genoemde beleid.

De beheersverordening heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding. Het gaat om het vastleggen van de bestaande situatie. Verder raakt het plan geen gronden die voor het waterschap van belang zijn.

Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.7 Archeologie

Normstelling en beleid

Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Monumentenwet hoeft voor de beheersverordening aanvullende regeling te worden getroffen.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Op de Archeologisch Monumentenkaart (AMK) valt te zien dat er in het plangebied geen archeologische monumenten voorkomen. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) doet geen uitspraken over archeologische verwachtingswaarden in het plangebied. Bij deze beheersverordening gaat het om het vastleggen van de bestaande situatie. Hierdoor worden eventuele archeologische resten niet geschaad.

Ten aanzien van het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.8 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in ruimtelijke plannen aandacht worden besteedt aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in de beheersverordening worden beschermd.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Het verordeningsgebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. In het verordeningsgebied komen diverse beeldbepalende panden voor. Deze beeldbepalende panden zijn vastgelegd door middel van een besluitsubvlak. Hieraan is een beschermende regeling gekoppeld, de hoofdvorm mag niet worden gewijzigd.

Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.9 Ecologie

Normstelling en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Gebiedsbescherming

Het verordeningsgebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000 gebied. De meest nabijgelegen beschermingsgebieden Arkemheen en Eemmeer liggen beide op ruime afstand ten noorden en ten oosten van het verordeningsgebied. Verder maakt het bosgebied, waaraan het verordeningsgebied grenst, deel uit van de EHS. Gezien het overwegend conserverende karakter van de beheersverordening worden er geen significante effecten verwacht op deze gebieden. De Natuurbeschermingswet legt geen beperkingen op voor deze beheersverordening.

Ten aanzien van het aspect gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

Soortenbescherming

Gelet op het feit dat de beheersverordening de bestaande situatie vast legt, hoeft in het kader van de beheersverordening geen nader onderzoek te worden gedaan. Indien er wordt gebouwd of als er een andere activiteit plaats gaat vinden, moet er dan wel rekening worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten. Voor deze beheersverordening heeft de Flora- en faunawet geen gevolgen.

Ten aanzien van het aspect soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.