direct naar inhoud van Artikel 3 Gebruiksregels
vastgesteld
NL.IMRO.0308.000034-VG01

Artikel 3 Gebruiksregels

3.1 Bestaand gebruik
  • a. De binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik;
  • b. Onder bestaand gebruik voor wonen wordt tevens verstaan het gebruik van een woning in combinatie met aan huis verbonden beroep waarvan het bruto-vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 100 m². Hierbij moet ook worden voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Nota aan huis verbonden activiteiten.
3.2 Aanvullend gebruik
  • a. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'bedrijf' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik ook worden gebruikt voor bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 3 onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven.
  • b. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'kantoor' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik ook worden gebruikt als kantoor.
  • c. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'sport' mogen de gronden en bouwwerken naast het bestaande gebruik ook worden gebruikt voor:
    • 1. sportvoorzieningen;
    • 2. groenvoorzieningen;

Ten dienste van de onder 1 en 2 genoemde functies zijn toegestaan:

    • 1. kleedgelegenheid annex kantine;
    • 2. terreinverhardingen;
    • 3. parkeervoorzieningen;
    • 4. beplantingen.
3.3 Openbare ruimte
  • a. In aanvulling op het bepaalde in lid 3.1 is het toegestaan om de openbare ruimte te gebruiken voor wegen, fiets- en wandelpaden, groen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water(berging) ten behoeve van de waterhuishouding, geluidwerende voorzieningen, kruisingen met water en kunstwerken.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mag de openbare ruimte niet zodanig worden gewijzigd dat er sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.1 in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor meer dan één woning per hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. in de kapverdieping geen zelfstandige bewoning zal plaatsvinden;
    • 2. de karakteristiek en typologie van het hoofdgebouw behouden blijft;
    • 3. het aantal woningen ter plaatse van het besluitsubvlak 'profiel A' niet meer dan 5 mag bedragen;
    • 4. het aantal woningen ter plaatse van het besluitsubvlak 'profiel B' niet meer dan 3 mag bedragen;
    • 5. deze afwijkingsbevoegdheid niet wordt toegepast ter plaatse van het besluitsubvlak 'profiel C';
    • 6. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
  • b. het bepaalde in lid 3.1 in die zin dat de vestiging van één buurtwinkel in primaire levensbehoeften wordt toegestaan, mits:
    • 1. de woonfunctie op het betreffende perceel gehandhaafd blijft;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. per 50 m² bruto vloeroppervlakte ten minste 1 parkeerplaats beschikbaar is;
    • 4. het bruto vloeroppervlak van de buurtwinkel niet meer dan 100 m² bedraagt;
  • c. het bepaalde in lid 3.1 onder b. in die zin dat in combinatie met het wonen de bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in bijlage 2, dan wel naar de aard en de invloed van de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de bedrijfsvloeroppervlakte van de gebouwen niet meer dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt, met een maximum van 100 m²;
    • 5. wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Nota aan huis verbonden activiteiten;
  • d. het bepaalde in 3.1 onder b. in die zin dat een ruimte in een woning, ter plaatse van het besluitsubvlak 'beeldbepalend pand', ten behoeve van kantoordoeleinden, sociaal-culturele of educatieve doeleinden wordt gebruikt, mits
    • 1. de betreffende functie noodzakelijk is in verband met de instandhouding van het beeldbepalend pand;
    • 2. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 3. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 4. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 5. de bedrijfsvloeroppervlakte van de gebouwen die gebruikt worden voor kantoor-, dienstverlenings- of maatschappelijke doeleinden niet meer dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt met een maximum van 200 m²;
  • e. het bepaalde in lid 3.1 onder b. in die zin dat een ruimte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, tot een oppervlakte van maximaal 100 m², met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als overwegende functie op het betreffende perceel en/of in de betreffende woning niet wordt aangetast;
    • 2. dit niet leidt tot een onevenredige verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate, waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast;
    • 3. voor zover de vergunning betrekking heeft op bijgebouwen, ten minste een berging ten behoeve van de woonfunctie aanwezig is met dien verstande dat deze berging grondgebonden dient te zijn en de oppervlakte ten minste 6 m² bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van de gebouwen die gebruikt en/of verbouwd worden voor de beroepsvloeroppervlakte niet meer dan 25% van de totale vloeroppervlakte van de desbetreffende woning bedraagt.
3.4.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de te beschermen waarden van het beschermd dorpsgezicht;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden, verleggen of verharden van wegen en paden;
  • c. het aanbrengen of wijzigen van oppervlakteverhardingen, tenzij het gaat om het verharden van een toegangspad naar een hoofd- of bijgebouw;
  • d. het verwijderen van karakteristieke hekwerken en stoepen;
  • e. het wijzigen van de inrichting van wegen en paden;
  • f. het aanleggen van parkeerplaatsen, tenzij het de aanleg van niet meer dan 2 niet overdekte parkeerplaatsen per hoofdgebouw betreft;
  • g. het wijzigen van (de) groen(structuur) van de wijk.
3.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.
3.5.3 Voorwaarden
  • a. Alvorens de omgevingsvergunning bedoeld in lid 3.5.1 sub a. tot en met f. kan worden verleend wordt overleg gepleegd met de monumentencommissie.
  • b. Alvorens de omgevingsvergunning bedoeld in lid 3.5.1 sub g. kan worden verleend wordt overleg gepleegd met de afdeling Beheer/Groen van de gemeente.
3.5.4 Toetsingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de waarden van het beschermd dorpsgezicht.
  • b. De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 sub f. kan naast het bepaalde in sub a. pas worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke karakteristiek van Prins Hendrikpark en de groenstructuur waar mogelijk wordt versterkt.