direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bruispad 2-4
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.OV00085-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Omnia Wonen en LATEI zijn voornemens samen de initiatiefnemer voor de woningbouwontwikkeling op de locatie Bruispad 2-4 te Amersfoort. Het initiatief betreft de locatie van het voormalige buurtcentrum “De Trefhorst”, welke thans in eigendom is van de gemeente. De Trefhorst zal worden gesloopt en er zullen 37 appartementen en 6 grondgebonden woningen worden gebouwd.

De ontwikkeling van de woningen vindt plaats in nauwe samenspraak met de ontwikkeling van het naastliggend kindcentrum “De Kei”, dat inmiddels in aanbouw is.

De kaders voor de ontwikkeling zijn door de gemeenteraad vastgelegd op 13 juli 2021. Op basis van de vastgestelde kaders heeft de verdere uitwerking van het woningbouwontwerp en de inrichting openbare ruimte plaatsgevonden. Het uitwerkingsplan is gericht op Er worden 37 appartementen (22 sociale huurwoningen en 15 vrije sector koopwoningen) en 6 grondgebonden woningen.

Initiatiefnemer LATEI is voornemens om aan het Bruispad 2-4 43 woningen te realiseren. De locatie is in het verleden gebruikt ten behoeve van het voormalige wijkcentrum de Trefhorst. De bestaande bebouwing is thans in het tijdelijk gebruik voor dagbehandeling van mensen met een beperking. het pand is gelegen tussen aangrenzende woningen, een basisschool en een groenstrook. De basisschool De Zevensprong is thans in herontwikkeling. Het plan is om daar een schoolgebouw met twee verdiepingen en zestien loaklen te realiseren. Het plangebied is gestiueerd in de nabijheid van het Keggeplein, de Camera Obscurastraat in de wijk Schothorst en ten noorden van het centrum van Amersfoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0001.png"

Obliek foto van de projectlocatie Bruispad 2-4

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0002.png"

Bovenaanzicht van de projectlocatie Bruispad 2-4

1.2 Plangebied

De projectlocatie is gelegen in de wijk Schothorst. Op de locatie is momenteel één gebouw aanwezig. In de nabijheid liggen de voor auto’s toegankelijke wegen Keggeplein en Camera Obscurastraat. Aan de zuidzijde ligt een fietspad in een groenstrook, het Klaartje Donzepad. Ten oosten van het gebouw liggen twee huizenblokken, ten westen de voormalige openbare basisschool De Zevensprong. Momenteel wordt dit gebouw tijdelijk bewoond. Verder grenst het gebouw aan een parkeerterrein.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Schothorst-Zielhorst’ rust op de projectlocatie de enkelbestemming ‘Maatschappelijk’, de functieaanduiging 'Gezondheidszorg' en de dubbelbestemmings 'Waarde - Archeologie 4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0003.png"

Uitsnede geldende bestemmingsplan

1.3 Doelstelling

In dit document wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning gemotiveerd met een ruimtelijke onderbouwing. Dit is vereist op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a. onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Naast een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan betreft de aanvraag omgevingsvergunning ook de activiteit bouwen. Na het doorlopen van de procedure kan de bouw van de appartementen worden gerealiseerd.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de huidige en de beoogde nieuwe situatie kort beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet, waarin vanwege de relatief geringe omvang van het project met name wordt ingegaan op de gemeentelijke beleidsuitgangspunten ten aanzien van het plangebied. Rijks- en provinciaal beleid is voor dit project minder relevant. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de haalbaarheid van voorgenomen ontwikkeling, door het verantwoorden van milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 is een afsluitend hoofdstuk, waarin wordt ingegaan op de procedure en de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De projectlocatie is gelegen in de wijk “Schothorst” te Amersfoort, ten noorden van het centrum. Het adres is Bruispad 2-4 Amersfoort. Op de locatie is momenteel één gebouw aanwezig, een voormalig wijkcentrum. Het Bruispad is een fietspad. In de nabijheid liggen de voor auto’s toegankelijke wegen Keggeplein en Camera Obscu-rastraat. Aan de zuidzijde ligt een fietspad in een groenstrook, het Klaartje Donzepad. Ten oosten van het gebouw liggen twee huizenblokken, ten westen de voormalige openbare basisschool De Zevensprong. Momenteel wordt dit gebouw tijdelijk bewoond. Verder grenst het gebouw aan een parkeerterrein.


Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Schothorst – Zielhorst’ (vastgesteld en onherroepelijk) rust op de projectlocatie de bestemming ‘Maatschappelijk’ (figuur 2). Tevens heeft het gebied een dubbelbestemming, namelijk met ‘waarde – archeologie 4’.

2.2 Nieuwe situatie

Op de locatie van wijkcentrum de Trefhorst (in de rode cirkel) zijn 43 nieuwe woningen gepland en 43 parkeerplaatsen. Omnia Wonen gaat 22 appartementen verhuren. De toekomstige bewoners van deze appartementen kijken uit op het schoolgebouw. Er komen 15 koopappartementen met uitzicht naar het Klaartje Donzepad. Verder zullen er nog 6 grondgebonden eengezinswoningen voor de verkoop worden gerealiseerd die aansluiten op de bestaande rijenwoningen aan de Camera Obscurastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0004.png"

Bebouwing

In het blok woningbouw dat wordt ontwikkeld zijn 37 appartementen en 6 eengezinswoningen opgenomen. Het appartementencomplex komt tegenover de nieuw te bouwen school te liggen; haaks op het complex komen aan de uiteinden, in twee blokken (van drie woningen), de gezinswoningen. De appartementen en woningen delen een half-verdiept parkeerterrein, waaraan ook de bergingen en (secundaire) toegangen tot de woningen gelegen zijn. De toegang tot het half-verdiepte parkeren is gelegen aan de zijde van het Keggeplein, in de ruimte tussen het appartementencomplex en het blokje rijwoningen. De huur- en koop appartementen zijn ieder ondergebracht in een eigen deel en hebben een eigen entree. In aansluiting op de omliggende wijk bestaan de eengezinswoningen (boven maaiveld) uit twee bouwlagen met kap. Het appartementencomplex bestaat (boven maaiveld) uit maximaal vijf bouwlagen en is plat afgedekt. De appartementen hebben buitenruimtes aan de buitenzijde van het blok, zodat de omgeving verlevendigd wordt. De gezinswoningen hebben buitenruimtes aan de binnenzijde van het bouwblok; een intiem buitendek boven het parkeren.

Eenheid binnen het bouwblok wordt onder andere gezocht in de toepassing van een soortgelijke structuur ter plaatse van de galerij, het trappenhuis en de gevelopeningen van de gezinswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0005.png"

In de binnenruimte van het complex zijn de buitenruimtes van de eengezinswoningen opgenomen. Deze liggen half opgetild, aansluitend op de woonlaag, boven parkeerplaatsen op het dek. De overgang naar de vide wordt middels groen vorm gegeven. De sfeer wordt verzacht en de privacy versterkt.

Het woongebouw wordt ontworpen als een samenhangend geheel waarbinnen de diverse programmaonderdelen zich onderscheiden. Dit geldt voor het wonen, de buitenruimte en de verkeersruimte. Het gebouw wordt opgetrokken in metselwerk voorzien van verfijnde metselwerk-detaillering.

Doelstelling van de ontwikkeling

De ontwikkeling heeft als doel om primair invulling te geven aan de grote vraag naar woningen. Vanuit betrokkenen en vanuit de buurt is uitgesproken en onderkend dat er behoefte bestaat aan koopwoningen en uitbrieding van sociale huurwoningen. Een en ander wordt gestaafd vanuit de omgevingsanalyse.

Met de inrichting van het gebied in samenwerking met de ontwikkeling van de naastgelegen school, wordt integraal naar het gebied gekeken en de verschillende ontwikkelingen op elkaar afgestemd. Hierdoor is het mogelijk om de parkeerplaats op het Keggeplein te optimaliseren, de groenstructuur te versterken en ook de zone tussen de nieuwe school en woningen meer kwaliteit te geven. Onderdeel van de verschillende ontwikkeling is de inrichting van het buurtplein dat samen met de school en omwonenden vorm krijgt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0006.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het projectbesluit (behalve de relevante milieuwetgeving, die komt in hoofdstuk 4. Het beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen.

Vanwege de geringe omvang van het project wordt alleen het gemeentelijk beleid opgenomen in deze ruimtelijke onderbouwing. Rijks- en provinciaalbeleid spelen niet bij ontwikkelingen op deze schaal. Alleen voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingegaan op het rijksbeleid.

3.2 Structuurvisie Amersfoort 2030

De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.

Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort.

De openbare ruimte biedt voor mensen mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken willen we optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid.

Uitgangspunten

Een uitnodigingsplanologie vraagt om uitgangspunten. Die worden in de structuurvisie dan ook meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Amersfoortse principes

Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woningaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0007.png"

Uitsnede visiekaart Amersfoort 2030.

Relatie met voorliggend plan

Met het ontwikkelen van deze locatie wordt een aantrekkelijker woonklimaat gerealiseerd in dit gebied. Dit past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden.

3.3 Deltaplan wonen

Algemeen

Het Deltaplan Woonopgave Amersfoort dat in april 2019 is vastgesteld beschrijft het woonbeleid van de gemeente Amersfoort, de te nemen maatregelen, de woningbouwprojecten en hoe de gemeente Amersfoort uitvoering geeft aan het deltaplan. Het doel van het deltaplan is dat er voor iedereen een passende en betaalbare woning beschikbaar is. Door de grote vraag is er schaarste aan woningen. Om de schaarste aan te pakken wil de gemeente Amersfoort groeien met ongeveer 1.000 woningen per jaar tot 2030. De woningen die worden gebouwd moeten passen bij de behoefte en financiële mogelijkheden van woningzoekenden. Ook moet gebouwd worden met respect voor de bestaande omgeving. Er wordt prioriteit gegeven aan de inzet voor betaalbaarheid van woningen voor lage en middeninkomens, passendheid van vrije sectorwoningen en spreiding van de groei.

In het kader van de beschikbaarheid van voldoende woningen voor lage en middeninkomens, is één van de speerpunten de toename van het aanbod sociale huurwoningen. De ambitie met betrekking tot het aanbod sociale huurwoningen is:

1. Tot 2025 streven we naar minimaal 350 extra sociale huurwoningen per jaar. Daarna is de verwachting dat de jaarlijkse groeibehoefte iets minder wordt.

2. Tot 2030 streven we naar minimaal 4.000 extra sociale huurwoningen (35% van de totale opgave tot 2030).

Bij projecten vanaf 12 woningen geldt de verplichting dat minimaal 35% als sociale huurwoningen wordt gerealiseerd.

Naast de behoefte aan sociale huurwoningen zijn ook meer woningen nodig in het middensegment voor middeninkomens. Daarom is het bij projecten vanaf 12 woningen verplicht om minimaal 20% woningen in het middensegment te realiseren.

Voor wat betreft overige nieuw te bouwen vrije sector woningen geldt dat deze een minimaal woonoppervlak moeten hebben van 50 vierkante meter.

Deltaplan wonen in relatie tot het project

Het plan draagt bij aan de grote woningbouwopgave in Amersfoort, ook in kwalitatieve zin door de diversiteit van typen woningen en de ruime aanwezigheid van sociale huurwoningen.

Bruispad 2-4 voorziet in de realisatie van 43 woningen. Het betreft een mix van appartementen (37) en grondgebonden woningen (6):

  • Er wordt gebouwd voor lage en middeninkomens;
  • Er worden 22 sociale huurwoningen gebouwd (51% van het programma), waarvan 7 tot de eerste aftoppingsgrens. Deze worden verhuurd via Woningnet;
  • De sociale huurwoningen zijn gemiddeld 61m2 GO;
  • Er worden 21 woningen in het hoger segment gebouwd;
  • De vrije sectorappartementen zijn gemiddeld ca. 80 m2 GO;
  • De vrijesector grondgebonden woningen zijn gemiddeld 140 m2 GO;
  • Er zijn 13 bestaande parkeerplaatsen voorzien in de openbare ruimte voor bezoekers parkeren;
  • Er worden 42 parkeerplaatsen half verdiept onder het gebouw aangelegd;
  • Er worden bergingen inpandig onder het gebouw ingepast.

3.4 Woningbehoefte - Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als er aantoonbaar sprake is van een behoefte aan de betreffende voorziening, kan die in een bestemmingsplan worden gefaciliteerd. In het andere geval kan dat niet en moet die herontwikkeling worden uitgesteld tot het moment waarop de behoefte daaraan wel kan worden aangetoond.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied én voorziet de stedelijke ontwikkeling in een aantoonbare actuele marktbehoefte dan wordt voldaan aan de Ladder van Duurzame Verstedelijking.

Relatie met voorliggend plan

De bouw van de woningen voorziet in een actuele regionale behoefte. Amersfoort kent een grote vraag naar woningen.

Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met circa 20.800. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 800 nieuwe woningen per jaar nodig in de periode van 2020-2030. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende woningbouwlocaties, waaronder de Pieter Pijpersstraat 19, nodig. Het toevoegen van deze 3 woningen binnen dit projectgebied betreft een binnenstedelijke ontwikkeling welke inspeelt op een actuele regionale behoefte. Dit plan past daarom binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0008.png"

Woningvraag naar type op gemeenteniveau, 2013-2040 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0009.png"

Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014").

 

3.5 Nota parkeernormen

In de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2014, gewijzigd januari 2019 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. Parkeren moet zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling geen extra parkeerdruk in het openbaar gebied geeft.

In het gemeentelijke parkeerbeleid en de te hanteren parkeernormen is een onderscheid gemaakt naar locaties. Dit is gebeurd vanuit de doelstelling om bij te dragen aan een bewuster mobiliteitsgedrag en vervoerwijzekeuze. Daarbij zijn de parkeernormen afhankelijk gesteld van de plaats waar de ontwikkeling plaatsvindt in relatie tot onder andere de loopafstand tot een OV-punt. Dichtbij een OV-knooppunt mogen minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd dan elders, om zo het gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren. Bij woningen geldt als locatie-indeling: binnenstad, schil en rest bebouwde kom. De schil bestaat uit de parkeerreguleringsgebieden direct rondom de binnenstad. De planlocatie ligt in het gebied dat is aangewezen als 'rest bebouwde kom'.

Relatie met voorliggend plan

Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de voorwaarden van de voorliggende omgevingsvergunning. Voor de woningen die met voorliggend plan mogelijk worden gemaakt kan niet op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte.

De nieuwe bewoners parkeren in een half verdiepte parkeergarage onder de nieuwe woningen. Op het Keggeplein komen parkeerplaatsen voor (enkele) bewoners en bezoekers. Een deel van de aan de voormalige Trefhorst toegewezen parkeerplaatsen (12) komt ten goede aan de parkeerbehoefte vanuit het woningbouw.

Volgens de parkeernorm zijn 13 bezoekers parkeerplaatsen in openbaar gebied nodig en 39 parkeerplaatsen voor de woningen. Het plan voorziet in de parkeerbehoefte met 12 bestaande parkeerplaatsen van de voormalige Trefhorst en toevoeging van 1 extra parkeerplaats voor bezoekersparkeren. Er worden 43 parkeerplaatsen voor bewoners voorzien in de stallinggarage.

In totaal zullen er in combinatie met de herinrichting van het Keggeplein 29 ruimere parkeerplaatsen volgens de normen worden gerealiseerd, waarmee invulling wordt gegeven aan motie 2021-096A.

3.6 Conclusie beleid

Voorliggend plan maakt het realiseren van dewoningen op het Bruispad 2-4 mogelijk. Het bouwen van woningen binnen de bestaande wijk past binnen de verschillende beleidsvelden. Vanuit dit kader zijn er geen belemmeringen voor het project.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. Vanwege de beperkte ontwikkeling ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden is ook de omvang van dit hoofdstuk beperkt.

4.2 Archeologie

4.2.1 Beleid

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2019 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische beleidskaart

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 12 maart 2019 vastgesteld. Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet is ook in het ter plaatse geldende bestemmingsplan Amersfoort-Oost een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen opgenomen, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

4.2.2 Archeologie in relatie tot het projectgebied

Archeologische waardevolle gebieden
Binnen het projectgebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden
Het projectgebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 4). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 10.000 m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de ontwikkeling van woningen in de buurt van hinderverstorende functies:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • de bedrijfsvoering/milieuruimte van de betreffende bedrijven niet wordt ingeperkt als gevolg van de beoogde ontwikkelingen.

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan: het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzonering om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen blijven uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruikgemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot verschillende onderscheiden zones.

Het gebied waarbinnen de planontwikkeling plaatsvindt wordt gekarakteriseerd als gemengd gebied. Er zijn in de nabijheid gebouwen met de functie ‘maatschappelijk’, ‘horeca’ en ‘detailhandel’.

Gemengd gebied

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied. Het uitgangspunt daarbij is dat een gebied met een matige tot sterke functiemenging al een hogere milieubelasting kent. De richtafstanden kunnen dan, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd.

De afstand tot het winkelcentrum Schothorst, bestaande uit meerdere winkels, horeca en een laad- en loszone, bedraagt ruim 100 m.

In directe omgeving van het planvoornemen zijn geen bedrijven gevestigd (bron: Google en ruimtelijke plannen). Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op meerdere honderden meters afstand. Gezien deze grote afstand van diverse vormen van bedrijvigheid tot de grens van planvoornemen vormt dit geen belemmering voor het realisatie van het appartementencomplex.

Het planvoornemen bevindt zich niet binnen de milieuzoneringscontouren van nabijgelegen bedrijvigheid. Uit de beschouwing blijkt dat de bedrijfsmatige activiteiten geen hinder veroorzaken op het planvoornemen. En dat het planvoornemen deze bedrijvigheid niet in weg staat en de omliggende bedrijvigheid niet wordt belemmerd in hun bedrijfsvoering. De bedrijven en milieuzonering vormen dan ook geen belemmering voor het plan.

4.4 Bodem

4.4.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek (laten) verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe functies dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

4.4.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

4.4.3 Bodem in relatie tot het plangebied

Op de locatie is een verkennend bodemonderzoek (B&L Grondmanagement, Bruispad 2 Amersfoort, kenmerk: B-21602, d.d. 21 juli 2021) uitgevoerd conform de geldende richtlijn. Uit de resultaten blijkt dat de grond plaatselijk licht verontreinigd is met PCB. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Er zijn geen beperkingen voor het verlenen van de vergunning.

De bodem bestaat globaal uit zand. Met uitzondering van enkele stukjes aardewerk zijn geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. Bij geen van de monsternamepunten is in de vrijkomende grond asbestverdacht materiaal aangetroffen. Er zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de aanwezigheid van een gedempte sloot met gebiedsvreemd materiaal. De grondwaterstand bevindt zich op een diepte van 1,5 m-mv.

Uit de resultaten blijkt dat de grond plaatselijk licht verontreinigd is met PCB. Indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit voldoet de grond aan de kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

4.5 Conventionele Explosieven

De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden.

Voorliggend project in relatie tot conventionele explosieven
Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat het projectgebied ligt binnen een gebied wat aangemerkt is als verlaagd profiel. Dat brengt met zich mee dat zonder onderzoek voor niet gesprongen explosieven gebouwd kan worden binnen het plangebied.

4.6 Ecologie

Voor het vaststellen van een ruimtelijk plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.

De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.

4.6.1 De Wet natuurbescherming: Soortenbescherming

De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:

  • § 3.1 Wnb Beschermingsregime soorten vogelrichtlijn (Artikel 3.1 t/m 3.4)

Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.

  • § 3.2 Wnb Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn (Artikel 3.5 t/m 3.9)

Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

  • § 3.3 Wnb Beschermingsregime andere soorten (Artikel 3.10 en 3.11)

Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • er bestaat geen andere bevredigende oplossing,
  • er is voldaan aan een in Art 3.3 dan wel Art 3.8 genoemd belang,
  • er is geen sprake van een verslechtering van de (gunstige) staat van instandhouding van de desbetreffende soort.


Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.

Relatie tot dit projectgebied

De initiatiefnemer heeft een quickscan Flora en Fauna laten uitvoeren, zie bijlage Quickscan ecologie.

Voor het Soesterkwartier geldt een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor ruimtelijke ontwikkelingen. De ontheffing kan worden doorgeschreven naar de initiatiefnemer. Daarmee hoeft de initiatiefnemer niet zelf onderzoek te doen naar beschermde soorten en kunnen zij gebruik maken van de ontheffing van de gemeente. Er dienen wel maatregelen genomen te worden voor beschermde soorten d.m.v. Natuurinclusief bouwen. Er komen twee huismuskasten aan de achterzijde van de woningen. Dit is ook als voorwaarde in de omgevingsvergunning opgenomen.


Daarmee kan gebruik worden gemaakt van  de geldende ontheffing van de gemeente Amersfoort voor het Soesterkwartier.

4.6.2 De Wet natuurbescherming: Natura 2000

De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.

Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.

Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.

Op grond van de Wet natuurbescherming is er door middel van het afgeven van een vergunning toestemming nodig voor het realiseren van een project, als het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 gebieden kan aantasten of als het tot verslechtering van de kwaliteit van habitattypen of leefgebieden van soorten kan leiden. Dat kan het geval zijn als een project tot een toename van stikstofdepositie leidt op habitattypen of in leefgebieden van soorten die gevoelig zijn voor stikstof. Voor de Veluwe geldt dat er sprake is van stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden van soorten en overschrijding van Kritische Depositie Waarden.

De afgelopen jaren was het Programma Aanpak Stof (PAS) het kader waarbinnen op grond van de Wet natuurbescherming toestemming werd verleend voor uitvoering van projecten met toename van stikstofdepositie. Omdat de Raad van State het PAS in mei 2019 vernietigd heeft als toestemmingsbasis voor projecten, is dat niet meer mogelijk.

De toetsingskaders voor de nieuwe situatie waarin het PAS niet meer gebruikt kan worden zijn in ontwikkeling. Op dit moment is het zo dat geen enkele toename van stikstofdepositie in Natura 2000- gebieden is toegestaan. Op grond van het stappenplan Toestemmingverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten is er geen vergunning in het kader van Wet natuurbescherming nodig als het projecteffect 0,00 mol N/ha/jaar is.

Relatie tot dit projectgebied 

Het projectgebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Arkemheen. Arkemheen heeft echter geen stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden welke deze stikstofgevoelige habitattypes wel bevatten zijn Veluwe en de Oostelijke Vechtplassen. Beide gebieden liggen op ongeveer 17 km afstand van Amersfoort.

In opdracht van de initiatiefnemer is een onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie ten gevolge van het project Pieter Pijpersstraat 19. Het onderzoeksrapport en bijbehorende bijlage zij toegevoegd als bijlagen Stikstof en 10. Met behulp van de AERIUS Calculator zijn berekeningen opgesteld voor de gebruiksfase. Uit de berekeningen volgt een bijdrage van 0,00 mol/ha/j. Er is gebruik gemaakt van de AERIUS-Calculator 2020. Op basis van de resultaten uit de berekeningen kan worden geconcludeerd dat voor de gebruiksfase, geen vergunningsplicht geldt op grond van de Wet natuurbescherming. Voor de realisatiefase geldt vanaf 1 juli 2021 een vrijstelling voor de Natura 2000-vergunningsverplichting.

Het onderdeel stikstofdepositie is daarmee verder niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

4.6.3 Conclusie

In het plangebied is een quickscan (veldbezoek op 27 januari 2021 en bureaustudie) uitgevoerd (zie bijlage 2). De belangrijkste conclusies zijn:

  • er wordt een diversiteit aan algemeen voorkomende soorten verwacht;
  • op basis van de bureaustudie worden op de locatie zwaar beschermde soorten verwacht. Deze zijn tijdens het veldbezoek ook daadwerkelijk waargenomen.

Voor de algemeen voorkomende beschermde soorten geldt dat ze niet ontheffingsplichtig zijn, mits de zorgplicht in acht wordt genomen. Dit betekent dat bij de werkzaamheden, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, zorg wordt gedragen voor een zo min mogelijke verstoring of aantasting van de aanwezige flora en fauna.

Verder is geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk is naar de vliegroutes en het foerageergebied van vleermuizen. Dit onderzoek is momenteel in uitvoering.

Op de locatie zijn meerdere faunasoorten aangetroffen, waaronder zwaar beschermde. Een nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk en is inmiddels in uitvoering. Verder geldt de algemene zorgplicht voor de algemeen voorkomende soorten.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico’s verbonden aan ‘risicovolle inrichtingen’, waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het ‘vervoer van gevaarlijke stoffen’ via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Binnen het beleidskader staan twee begrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans op een bepaalde plaats om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van één gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 PR-contour (die als harde wettelijke norm geldt) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.


Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens of te wel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Toetsing risico’s

Voor de beoordeling van de risico’s is de EV-Signaleringkaart geraadpleegd. Hierbij zijn de volgende onderdelen beoordeeld:

  • transport gevaarlijke stoffen over de weg/spoor;
  • transport gevaarlijke stoffen via een buisleiding;
  • risicovolle inrichtingen.


Onderstaande figuur laat de risicoactiviteiten in de omgeving zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0010.png"

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

De dichtstbijzijnde route met gevaarlijke stoffen over de weg (Rijksweg A1) is op circa 2,2 km gelegen. Gezien deze afstand vormt dit geen belemmering voor het planvoornemen.


Transport van gevaarlijke stoffen via het water

De dichtstbijzijnde route met gevaarlijke stoffen over het water is gelegen op tientallen km’s afstand (op het Valleikanaal vindt dergelijk transport niet plaats). Gezien deze afstand vormt dit geen belemmering voor het planvoornemen.


Transport gevaarlijke stoffen via spoor

De dichtstbijzijnde route met gevaarlijke stoffen over het spoor is op circa 750 m gelegen. De locatie valt niet binnen relevante veiligheidszones van de spoorbaan. Hierdoor vormt dit geen belemmering voor het planvoornemen.

Rondom het stationsemplacement van Amersfoort is de grootste EV-zone aanwezig (paars gearceerd, linksonder in figuur 4). Het planvoornemen valt echter ruimschoots buiten het invloedsgebied.


Transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen

In de directe omgeving van het planvoornemen zijn geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt langs Rijksweg A28 op circa 2.500 meter afstand van het Bruispad. Gezien de afstand is een nadere toetsing op dit onderdeel niet noodzakelijk.


Risicovolle inrichtingen

De dichtstbijzijnde inrichtingen met gevaarlijke stoffen (BEVI en BRZO) zijn gelegen op meer dan 1.000 meter van het planvoornemen. Gezien de afstand is een nadere toetsing niet noodzakelijk.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen. De risicobronnen zijn gelegen op een zodanige afstand dat geen enkel invloedsgebied het planvoornemen overlapt.

4.8 Geluid

4.8.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.


Bij vaststelling van een bestemmingsplan of een afwijking daarvan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

4.8.2 Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg.

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.8.3 Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.8.4 Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.8.5 Geluid in relatie tot het projectgebied

Uit een eerste verkenning is gebleken dat het plangebied is gelegen binnen de zone van meerdere wegen. In het kader van goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk dat de geluidbelasting op de gevel van deze wegen wordt berekend. De resultaten en rapportage van het onderzoek zijn toegevoegd als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek (wegverkeerslawaai).

Het akoestisch onderzoek concludeert dat de berekende geluidbelasting voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder. De berekende geluidbelasting (inclusief aftrek) ten gevolge van het verkeer op de doorgaande weg Abraham Blankaartsingel bedraagt ten hoogste 44 dB Lden en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. De Abraham Blankaartsingel (parallelweg), Keggeplein en Camera Obscurastraat zijn 30 km/uur wegen. Deze wegen zijn niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen bepaald. De berekende geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op deze wegen bedraagt ten hoogste 46 dB Lden inclusief aftrek. De geluidsbelasting voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bij deze grote projecten gaat het hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

NIBM

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan drie procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken.

Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.


Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

In dit planvoornemen worden geen “gevoelige” bestemmingen gerealiseerd, tevens is de afstand tot Rijkswegen en Provinciale wegen op grote afstand gelegen. Toetsing op het Besluit gevoelige bestemmingen is dan ook niet noodzakelijk.

Toetsing op het aspect luchtkwaliteit

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden.
1. Bekeken moet worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
2. Laat de huidige luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toe?


Ad 1. Conform het ’Besluit niet in betekenende mate bijdragen’ draagt een besluit met betrekking tot een project niet in betekenende mate bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van het besluit, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarbij een besluit, aangaande een project, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. De aanwijzing kan onder meer betrekking hebben op een besluit met betrekking tot één of meer daarbij genoemde categorieën van:

  • inrichtingen;
  • infrastructuur;
  • kantoorlocaties;
  • woningbouwlocaties.


In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' zijn categoriale gevallen opgenomen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze categorieën hebben betrekking op inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties, infrastructuur en bepaalde activiteiten of handelingen. Voor woningbouwprojecten is de regeling van toepassing in de volgende gevallen:

Woningbouw

Aangewezen worden woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 43 woningen. Hieruit blijkt dat voor wat betreft de woningbouw voldaan wordt aan het Besluit ‘niet in betekende mate’.

Ad 2. Zoals al eerder vermeld, is er geen sprake van een “gevoelige” bestemming. Wel is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de Atlas Leefomgeving (van onder andere ministerie I&W en RIVM), gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de concentraties over 2019 van fijnstof (PM2,5 en PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit deze afbeeldingen (figuur 5 - 7) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde grenswaarde van 25 en 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0011.png"

Figuur: concentratie fijnstof (PM2,5) 2019 ter plaatste: 10 -12 µg/m³, ruim onder de grenswaarde van 25 µg/m³

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0012.png"

Figuur: concentratie fijnstof (PM2,5) 2019 ter plaatste: 10 -12 ìg/m³, ruim onder de grenswaarde van 25 ìg/m³

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00085-0301_0013.png"

Figuur: concentratie stikstofdioxide 2019 ter plaatste: tussen 16 - 20 µg/m³, onder de grenswaarde van 40 µg/m³

Conclusie

Gezien het feit dat het project onder de Regeling NIBM valt, blijkt dat het planvoornemen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Tevens voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het planvoornemen ruimschoots aan de gestelde grenswaarden. Het onderdeel luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 M.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage voor het laatst gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de Dlijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije MER-beoordeling gehanteerd.

Sinds juli 2017 gelden hierbij vormvereisten. Deze is in acht genomen door het opstellen van een aanmeldnotitie MER (zie bijlage).

Op 14 mei 2020 heeft de gemeente Amersfoort een positief besluit genomen en conform de in de aanmeldnotitie opgenomen beoordeling geconcludeerd dat het opstellen van een milieueffectenrapportage voor dit project niet nodig is (zie bijlage).

4.11 Water

Als uitvloeisel van Europees en landelijk waterbeleid (waaronder: ‘Europese Kaderrichtlijn Water’, ‘Nota Anders omgaan met water’, ‘Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw’, ‘Nationaal Bestuursakkoord Water’ en het ‘Nationaal waterplan’) is voor ruimtelijke plannen een Watertoets verplicht gesteld. Deze paragraaf gaat hierop in.

De Watertoets is het hele proces van adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Alle relevante waterhuishoudkundige aspecten worden meegenomen.

Oppervlaktewater

Zowel nu als in de toekomstige situatie is er geen sprake van lozing of anderszins beïnvloeding van het oppervlaktewater langs het Klaartje Donzepad.

Grondwater

De gemeente beschikt over een uitgebreid grondwatermeetnet. In de omgeving van het Bruispad staan twee peilbuizen. Hier wordt sinds 2015 twee keer per maand de grondwaterstand gemeten.

De grondwaterstand fluctueert bij beide meetpunten tussen 0 cm +NAP (in de zomer) en 70 cm +NAP (in de winter). Deze twee peilbuizen zijn representatief voor de grondwaterstand ter plaatse van het Bruispad.

De hoogte van het maaiveld ligt omstreeks NAP + 1 tot 2 m (www.ahn.nl). Dit betekent dat bij de aanleg van de half verdiepte parkeergarage maatregelen moeten worden genomen ter voorkoming van wateroverlast in de parkeergarage. Bij de ontwikkeling dient er derhalve voor gezorgd te worden dat ondergrondse constructies tot maaiveld waterdicht zijn., hetgeen technisch goed mogelijk is.

Waterkering

De planlocatie is niet gelegen op een regionale waterkering of binnen de beschermingszone hiervan. Daarom is voor dit onderdeel geen vergunning noodzakelijk.

Afvalwater

Lozingen van afvalwater kunnen worden ingedeeld in directe en indirecte lozingen. Lozingen op een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, kortweg riolering, worden indirecte lozingen genoemd. Hierbij maakt het niet uit of vanuit die riolering al dan niet via een zuivering (bijvoorbeeld een rioolwaterzuiveringsinstallatie) in het milieu wordt geloosd, dus of het een vuilwater- of een schoonwaterriool betreft. De indirecte lozingen vallen onder de Wet milieubeheer.

In het gebied is een verbeterd gescheiden rioolstelstel aanwezig. Het afvalwater (DWA) afkomstig uit de woningen wordt op dit stelsel aangesloten.

Hemelwater

Conform de beleidsregels heeft het de voorkeur om regenwater vast te houden, te bergen en dan vertraagd af te voeren zodat overlast wordt voorkomen. Binnen het plan neemt het verhard oppervlak niet toe. (Mocht in het uiteindelijke ontwerp blijken dat het nieuwe oppervlak aan groen/tuinen toch kleiner is dan de huidige groenstrook, dan moet in dat geval conform de beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe 10% van het oppervlak aan nieuwe verharding aan open water worden aangelegd).

In het uiteindelijke ontwerp zal gezocht worden naar een optimalisatie om het regenwater vast te houden, te bergen en vertraagd af te voeren. Daarbij wordt een oplossing gezocht binnen het plangebied, dat aansluit bij de omgeving.

Conclusie

Er zijn geen werkzaamheden voorzien in een waterkering en de huidige verharding neemt niet toe. Tevens zal gezocht worden naar een optimalisatie om het regenwater vast te houden, te bergen en vertraagd af te voeren. Vanuit het perspectief van de waterhuishouding zijn er geen belemmeringen ten aanzien van het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de initiatiefnemer aan de gemeente vergoed. Het plan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

Op grond van de artikelen 6.18 Bor en 3.1.1. Bro wordt over een project overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.Bij voorliggend plan zijn geen belangen van andere gemeenten, waterschappen, provincie of Rijk in het geding. Het overleg met hen is hierom achterwege gelaten

5.2.2 Betrokkenheid omwonenden

5.2.3 Terinzagelegging

Het ontwerpbesluit omgevingsvergunning Bruispad 2-4 heeft met alle bijbehorende stukken voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn XXX zienswijzen naar voren gebracht. De zienswijzen geven wel/geen aanleiding tot het aanbrengen van wijzigingen