Plan: | Partiële herziening Veegplan B - Archeologie |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00224-0201 |
Het bestemmingsplan 'Partiële herziening Veegplan B - Archeologie' van de gemeente Amersfoort en het bestemmingsplan 'Veegplan B' van de gemeente Amersfoort.
de geometrisch bepaalde plan objecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0307.BP00224-0201
Het bestemmingsplan 'Veegplan B' de geometrisch bepaalde plan objecten met bijbehorende regels als vervat in het SGML-bestand NL.IMRO.0307.BP00224-0201
'Wijze van meten' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
'Algemene bepaling' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
De regels van bestemmingsplan 'Veegplan B' zijn van toepassing met dien verstande dat artikel 24 t/m 27 worden vervangen door:
De voor 'archeologisch gemeentelijk monument' aangewezen gronden zijn, behalve voor de ander daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische gemeentelijke monumenten, waarbij geldt dat:
Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Er is geen rapport nodig als:
a. in een gebied met waarde 'gemeentelijk (rijks)monument' er sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
b. er op voorhand door het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
Wanneer het onder Artikel 4.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen 'en Artikel 4.7 'Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden' bedoelde archeologisch onderzoek een proefsleuvenonderzoek is of een opgraving, stellen burgemeester en wethouders
voorafgaand aan dat onderzoek een archeologisch programma van eisen vast waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het betreffende onderzoek.
Voordat het onder Artikel 4.2 en Artikel 4.7 bedoelde archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek of opgraving wordt uitgevoerd, legt de initiatiefnemer een archeologisch plan van aanpak ter goedkeuring voor aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders houden toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen.
De omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' wordt verleend indien:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van de volgende voorwaarden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem
kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van onderzoek.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
g. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 4.6 Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren indien uit een archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in Artikel 4.2 Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden, in de
vorm van:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van opgravingen.
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 4.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' en Artikel 4.6 'Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren' kan worden geweigerd indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van de burgemeester en wethouders een bouwwerk te slopen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen.
Burgemeester en wethouders verlenen vergunning voor het slopen van bouwwerken indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 4.2 genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad, of;
b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
De volgende onder 4.9.2 onder b genoemde voorwaarden kunnen door burgmeester en wethouders aan de vergunning worden verbonden, zoals:
a. de sloopwerkzaamheden vanaf het maaiveld en dieper, worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld;
De onder 4.9.2 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
Het in 4.9.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die niet dieper zijn dan 30 cm.
De voor 'Waarde - archeologie categorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:
a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
c. het bepaalde in 5.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Er is geen rapport nodig als:
a. in een gebied met waarde Archeologie categorie 1 er sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
b. in een gebied met waarde Archeologie 1 er een bouwwerk wordt opgericht waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm;
c. er op voorhand door het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
Wanneer het onder Artikel 5.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen 'en Artikel 5.7 'Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden' bedoelde archeologisch onderzoek een proefsleuvenonderzoek is of een opgraving, stellen burgemeester en wethouders
voorafgaand aan dat onderzoek een archeologisch programma van eisen vast waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het betreffende onderzoek.
Voordat het onder Artikel 5.2 en Artikel 5.7 bedoelde archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek of opgraving wordt uitgevoerd, legt de initiatiefnemer een archeologisch plan van aanpak ter goedkeuring voor aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders houden toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen.
De omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 5.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' wordt verleend indien:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van de volgende voorwaarden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem
kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van onderzoek.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm;
d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, waarbij de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30 cm bedraagt;
e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een
grotere diepte dan 30 cm;
f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
g. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm;
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 5.6 Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren indien uit een archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in Artikel 5.2 Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden, in de
vorm van:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem
kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van opgravingen.
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 5.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' en Artikel 5.6 'Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren' kan worden geweigerd indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van de burgemeester en wethouders een bouwwerk te slopen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen.
Burgemeester en wethouders verlenen vergunning voor het slopen van bouwwerken indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 5.2 genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad, of;
b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
De volgende onder 5.9.2 onder b genoemde voorwaarden kunnen door burgmeester en wethouders aan de vergunning worden verbonden, zoals:
a. de sloopwerkzaamheden vanaf het maaiveld en dieper, worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld;
De onder 5.9.2 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
Het in 5.9.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die niet dieper zijn dan 30 cm.
De voor 'Waarde - archeologie categorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:
a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
c. het bepaalde in 6.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Er is geen rapport nodig als:
a. In een gebied met waarde Archeologie categorie 1 er sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
b. in een gebied met waarde Archeologie categorie 2 er een bouwwerk wordt opgericht waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm;
c. in een gebied met waarde Archeologie categorie 2 er een bouwwerk wordt opgericht waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen wel dieper zijn dan 30 cm, maar de oppervlakte van deze bodemingrepen niet meer bedragen dan 100 m2
d. er op voorhand door het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
Wanneer het onder Artikel 6.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen 'en Artikel 6.7 'Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden' bedoelde archeologisch onderzoek een proefsleuvenonderzoek is of een opgraving, stellen burgemeester en wethouders
voorafgaand aan dat onderzoek een archeologisch programma van eisen vast waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het betreffende onderzoek.
Voordat het onder Artikel 6.2 en Artikel 6.7 bedoelde archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek of opgraving wordt uitgevoerd, legt de initiatiefnemer een archeologisch plan van aanpak ter goedkeuring voor aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders houden toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen.
De omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 6.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' wordt verleend indien:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van de volgende voorwaarden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem
kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van onderzoek.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm;
d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van
andere oppervlakteverhardingen, waarbij de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30 cm bedraagt;
e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een
grotere diepte dan 30 cm;
f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30
cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
g. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm;
h. het omzetten van meer dan 100 m2 grasland in bouwland.
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 6.6 Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren indien uit een archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in Artikel 6.2 Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden, in de
vorm van:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem
kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van opgravingen.
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 6.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' en Artikel 6.6 'Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren kan worden geweigerd indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van de burgemeester en wethouders een bouwwerk te slopen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen.
Burgemeester en wethouders verlenen vergunning voor het slopen van bouwwerken indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 6.2 genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad, of;
b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden
De volgende onder 6.9.2 onder b genoemde voorwaarden kunnen door burgmeester en wethouders aan de vergunning worden verbonden, zoals:
a. de sloopwerkzaamheden vanaf het maaiveld en dieper, worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de werken of werkzaamheden meer bedraagt dan 100 m2;
.
De onder 6.9.2 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
Het in 6.9.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 100 vierkante meter, of niet dieper zijn dan 30 cm.
De voor 'Waarde - archeologie categorie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:
a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
c. het bepaalde in 7.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Er is geen rapport nodig als:
a. in een gebied met waarde Archeologie categorie 3 er sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
b. in een gebied met waarde Archeologie 3 er een bouwwerk wordt opgericht waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm;
c. in een gebied met waarde Archeologie 3 er een bouwwerk wordt opgericht waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen wel dieper zijn dan 30 cm, maar niet meer bedragen dan 500 m2.
c. er op voorhand door het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
Wanneer het onder Artikel 7.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen 'en Artikel 7.7 'Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden' bedoelde archeologisch onderzoek een proefsleuvenonderzoek is of een opgraving, stellen burgemeester en wethouders
voorafgaand aan dat onderzoek een archeologisch programma van eisen vast waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het betreffende onderzoek.
Voordat het onder Artikel 7.2 en Artikel 7.7 bedoelde archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek of opgraving wordt uitgevoerd, legt de initiatiefnemer een archeologisch plan van aanpak ter goedkeuring voor aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders houden toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen.
De omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 7.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' wordt verleend indien:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van de volgende voorwaarden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem
kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van onderzoek.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 500m2, waartoe ook wordt gerekend afgraven,
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm;
d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van
andere oppervlakteverhardingen, waarbij de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30 cm bedraagt;
e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een
grotere diepte dan 30 cm;
f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
g. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm;
h. het omzetten van meer dan 500 m2 grasland in bouwland.
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 7.6 Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren indien uit een archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in Artikel 7.2 Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden, in de
vorm van:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem
kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van opgravingen.
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 7.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' en Artikel 7.6 'Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren kan worden geweigerd indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
De voor 'Waarde - archeologie categorie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:
a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
c. het bepaalde in 8.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
Er is geen rapport nodig als:
a. in een gebied met waarde Archeologie categorie 4 er sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
b. in een gebied met waarde Archeologie categorie 4 er een bouwwerk wordt opgericht waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm;
c. de oprichting van een bouwwerk waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen wel dieper zijn dan 30 cm, maar de oppervlakte van deze bodemingrepen niet meer dan 10.000 m2 bedraagt;
d. er op voorhand door het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
Wanneer het onder Artikel 8.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen 'en Artikel 8.7 'Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden' bedoelde archeologisch onderzoek een proefsleuvenonderzoek is of een opgraving, stellen burgemeester en wethouders
voorafgaand aan dat onderzoek een archeologisch programma van eisen vast waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het betreffende onderzoek.
Voordat het onder Artikel 8.2 en Artikel 8.7 bedoelde archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek of opgraving wordt uitgevoerd, legt de initiatiefnemer een archeologisch plan van aanpak ter goedkeuring voor aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders houden toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen.
De omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 8.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' wordt verleend indien:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van de volgende voorwaarden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van onderzoek;
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 10.000m2, waartoe ook wordt gerekend afgraven,
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
b. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm;
d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van
andere oppervlakteverhardingen, waarbij de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30 cm en de oppervlakte meer dan 10.000 m2 bedraagt;
e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een
grotere diepte dan 30 cm;
f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30
cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
g. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm;
h. het omzetten van meer dan 10.000 m2 grasland in bouwland.
Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 8.6 Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren indien uit een archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in Artikel 8.2 Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden, in de
vorm van:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem
kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van opgravingen.
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in Artikel 8.2 'Archeologisch onderzoeksrapport en uitzonderingen' en Artikel 8.6 'Verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren kan worden geweigerd indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
De regels van de bestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht (dubbelbestemming)' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
'Algemene bepaling' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
'Overige regels' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
'Anti-dubbeltelbepaling' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
'Algemene aanduidingsregels' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
'Algemene bouwregels' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
'Algemene gebruiksregels' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 35 Algemene afwijkingsregels
'Algemene afwijkingsregels' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 36 Algemene wijzigingsregels
'Algemene wijzigingsregels' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
'Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
'Overgangsrecht' van het bestemmingsplan 'Veegplan B 2017' zijn van overeenkomstige toepassing.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Partiële herziening Veegplan B - Archeologie'.