Plan: | Scholen- en voorzieningencluster Laakse Tuinen en Westelijk park (fase 2) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00200-0301 |
Vathorst is volop in ontwikkeling. De wens bestaat om Vathorst gefaseerd uit te breiden. Eén van de beoogde locaties betreft de uitbreidingslocatie ten noorden van de Velden-Noord, in het plandeel Laak 2B. Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (OBV) is voornemens om in het plandeel Laak 2B een scholen- en voorzieningencluster te realiseren.
Met dit bestemmingsplan wordt het volgende toegevoegd aan plandeel Laak 2B:
Voor het overgrote deel van Laak 2B geldt al wel een woonbestemming. Voor de ontwikkeling van het scholen- en voorzieningencluster zijn stedenbouwkundige uitgangspunten en architectonische randvoorwaarden opgesteld. Omdat de beoogde voorzieningen niet binnen de (uitwerkings)regels van de moederplannen (bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' en uitwerkingsplan 'Laak 2b - Laakse Tuinen') passen, is hiervoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document voorziet in een toelichting op het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan wordt tevens de aangepaste hindercontour van de naastgelegen stortlocatie Lindeboom vastgelegd, voor zover deze zich in dit plangebied bevindt. Omdat de bedrijfsactiviteiten (het storten van afval) in westelijke richting zijn verplaatst en dus niet langer plaatsvinden op de inrichtingsgrens, is het mogelijk de hindercontour van stortlocatie Lindeboom in westelijke richting te verplaatsen.
Het plangebied is gelegen in de uitbreidingswijk Vathorst, in de gemeente Amersfoort, plandeel Laak 2B. Het plangebied wordt globaal begrensd in het westen door de Velden-Zuid, in het noorden door onbebouwde gronden, in het oosten door de grotendeels reeds ontwikkelde woonwijk Laakse Tuinen en in het zuiden door het nog deels te ontwikkelen plandeel De Velden (1F). Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Globale ligging van het plangebied (geel) in Vathorst (Bron: PDOK Viewer).
Begrenzing plangebied aangeduid met rode omlijning (Bron: gemeente Amersfoort ).
Voor een deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst'. Dit bestemmingsplan is op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Amersfoort vastgesteld. De Raad van State heeft een deel van het bestemmingsplan vernietigd als gevolg van de hindercontour van de naastgelegen stortlocatie. Hierdoor geldt voor een deel van het plangebied het 'uitwerkingsplan Laak 2b - Laakse Tuinen' (vastgesteld 24 april 2018). Navolgend is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' opgenomen met daarop het gedeelte waar het 'uitwerkingsplan Laak 2b - Laakse Tuinen' van toepassing is met een rode stippellijn omkaderd. Daarnaast geldt de 'Partiele herziening Vathorst, wijziging hindercontour stortlocatie' die op 22 februari 2022 is vastgesteld door de gemeenteraad van Amersfoort.
Uitsnede bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' met het gedeelte waarop het 'uitwerkingsplan Laak 2b - Laakse Tuinen' van toepassing is rood gearceerd (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst'
Binnen het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch met waarden - Open slagenlandschap' en 'verkeer'.
De voor 'Agrarisch met waarden - Open slagenlandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuincomplex) en de instandhouding, bescherming en ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor (hoofd)ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, watergangen en -partijen, geluidwerende voorzieningen en voorzieningen als (beeldende)kunstwerken en nutsvoorzieningen.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling niet mogelijk is binnen het geldende bestemmingsplan. De locatie waarop de hockeyvelden en de parkeervoorzieningen beoogd zijn is voorzien van een agrarische bestemming.
Uitwerkingsplan 'uitwerkingsplan Laak 2b - Laakse Tuinen'
Op de locatie Laak 2B is gedeeltelijk het 'uitwerkingsplan Laak 2b - Laakse Tuinen' van toepassing. Dit uitwerkingsplan is door burgemeester en wethouders vastgesteld op 24 april 2018. Het plangebied heeft op grond van het uitwerkingsplan grotendeels de bestemming 'Wonen - 5'. In de regels van het uitwerkingsplan is vastgelegd dat binnen het plangebied maximaal 1.200 woningen mogen worden gebouwd. Het betreft aaneengebouwde, halfvrijstaande, vrijstaande en gestapelde woningen
Uitsnede 'uitwerkingsplan Laak 2b - Laakse Tuinen' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Partiele herziening Vathorst, wijziging hindercontour stortlocatie
De bedrijfsactiviteiten (het storten van afval) van de stortlocatie die ten zuiden van het plangebied ligt, zijn in westelijke richting verplaatst. Hierdoor is de hindercontour van het bedrijf aangepast. In een partiële herziening is deze aangepaste hindercontour van de stortlocatie vastgelegd.
Uitsnede 'Partiele herziening Vathorst, wijziging hindercontour stortlocatie n' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Conclusie
Op grond van het geldend bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' en het 'uitwerkingsplan Laak 2b - Laakse Tuinen' is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document voorziet in een toelichting op het bestemmingsplan. Wel wordt geconcludeerd dat er binnen de geldende bestemmingen reeds woningen kunnen worden gerealiseerd. Ten aanzien van de realisatie van de woningen heeft dit bestemmingsplan dan ook een conserverend karakter.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijk beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan wordt getoetst. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6) en de resultaten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 7).
Vathorst
Het plangebied ligt aan de noordzijde van Vathorst. Vathorst is een uitbreidingslocatie van de stad Amersfoort. Hier is in 2001 begonnen met de bouw van 11.000 woningen. De wijk omringt het gehele gebied rondom het dorp Hooglanderveen. Vathorst is genoemd naar de boerderij Vathorst, waarbij de betekenis van "vat" onbekend is en "-horst" verwijst naar een beboste dekzandheuvel. Deze boerderij staat aan de Heideweg 85 en is de eerste boerderij op de Heideweg voor wie vanuit Vathorst naar Hooglanderveen gaat. Op navolgende afbeelding is goed te zien dat de bebouwing in Vathorst veelal gerealiseerd is na het jaar 2000. Te midden van de nieuwbouw bevinden zich enkele vooroorlogse panden, het voormalige Hooglanderveen.
Kaart bouwjaar bebouwing met daarop het plangebied aangegeven met een rode ster (Bron: atlasleefomgeving.nl).
Het plangebied
Het plangebied is een uitbreidingslocatie aan de noordwestzijde van Vathorst. Het plangebied is grotendeels onbebouwd. In het plangebied bevinden zich enkele functies zoals een fietsroute en een opslagplaats ten behoeve van bouwwerkzaamheden. Verder bestaat het plangebied voornamelijk uit graslanden en agrarische gronden. Navolgende foto toont eerste de begrenzing van het plangebied en de twee daaropvolgende foto's geven een impressie van de huidige situatie ter plaatse.
Begrenzing plangebied (Bron: gemeente Amersfoort).
Huidige situatie plangebied gezien vanaf de Laakboulevard (Bron: Google Maps).
Huidige situatie plangebied gezien vanaf de noordzijde, met op de achtergrond de bestaande bebouwing van Vathorst (Bron: Google Maps).
Voor de locatie is een divers programma beoogd, bestaande uit:
Navolgend wordt ingegaan op de diverse plandelen.
Overzicht plandelen, het plangebied rood omlijnd (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
Op dit moment bevinden zich elders in Vathorst twee scholen die wensen te verhuizen naar een meer geschikte locatie. Het betreft twee basisscholen met gezamenlijk circa 500 leerlingen. De wens bestaat om in Laak 2B een scholencluster te realiseren. Het betreft een locatie tussen de beoogde parkzone en de woningbouwlocatie Laakse Tuinen die voor een groot deel gereed is. De gronden liggen op de hoek van de beoogde parkzone en de toekomstige Laan van Bovenduist. Voor het plan is een programma opgesteld dat bestaat uit de volgende onderdelen:
Ten behoeve van het plan zijn vervolgens enkele stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd:
Visie
Voor Laak 2B is door Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8 een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het plan is in navolgende afbeeldingen weergegeven. Naast bebouwing wordt met dit plan een park (zie paragraaf 2.2.5) mogelijk gemaakt, aan de westzijde van het scholencluster. Het scholencluster grenst direct aan de nieuwbouwwijk Laakse Tuinen. Samen met de Laakse Tuinen vormt het scholencluster de verbinding met het groen van het park en het omliggende landschap. Laak 2B is de poort naar het park. Het groen van het park is voelbaar vanaf onder andere de beoogde Laan van Bovenduist, die langs het voorzieningencluster loopt. Voet- en fietspaden doorkruisen de parkzone waardoor de voorzieningen in Laak 2B en de woningen in de Laakse Tuinen verbonden zijn met het park. De Laan van Bovenduist doorkruist het plangebied middels een veilige ongelijkvloerse kruising. Hierdoor ontstaat er één grote parkzone.
Het groene karakter van het cluster ontstaat door een integratie van het omliggende landschap met het plandeel. Langs de bebouwing zijn veel bomen beoogd. De bomen geven een groen karakter aan de straat. De straatprofielen zijn zo opgezet dat straatbomen goed kunnen groeien. Het parkeren vindt plaats aan de overzijde van het cluster. Hier bevindt zich een parkeerterrein dat bedoeld is voor bezoekers van de scholen, de voorzieningen en de hockeyvelden. Het parkeerterrein wordt omringd door bomen en wordt middels een watergang gescheiden van het scholen- en voorzieningencluster.
Daarnaast is aan de zuid-oostzijde van de schoolgebouwen een kortparkeervoorziening (Kiss & Ride) met 12 parkeerplaatsen voorzien.
Beeldkwaliteit
De bebouwing is het visitekaartje van het plan. De paden in het park verbinden Laak 2B met andere plandelen (Velden 1F en de Laaks Tuinen) en het noordelijk gelegen landschap. De bebouwing is gedifferentieerd in een iets grotere bebouwingskorrel met een architectonische eenheid. Er ontstaat een gevarieerd beeld met een zekere herhaling. Het gedifferentieerde beeld wordt ondersteund door diverse hoogteaccenten. Ook wordt het dak afgerond middels een kap of een setback. De toon van de bebouwing is warm en van aardkleurig metselwerk.
Stedenbouwkundige plan scholencluster vanaf de noordzijde (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
De ongelijkvloerse kruising van de Laan van Bovenduist, met op de achtergrond het scholencluster (rechts) en de parkeervoorzieningen (links) (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
Er is een grote vraag naar woningen in de regio Amersfoort. Zo blijkt onder meer uit de provinciale woningmarktmonitor dat het aantal huishoudens in de regio Amersfoort van 128.030 in 2017 toeneemt naar 150.880 huishoudens in 2040. Voor de gemeente Amersfoort wordt binnen de regio de grootste groei geprognosticeerd. In 2040 kent Amersfoort dan ruim 82.000 huishoudens. Dit betekent dat er in de gemeente Amersfoort in 2040 ruim 15.000 extra huishoudens wonen ten opzichte van het jaar 2017. Op regionale schaal gaat het om bijna 23.000 nieuwe huishoudens in 2040.
De wens bestaat dan ook om in het plangebied te voorzien in woningbouw. In het plangebied zijn in totaal maximaal 50 woningen voorzien. Het betreffen maximaal 50 appartementen in de sociale huursector. De appartementen maken onderdeel uit van de gebouwen binnen het voorzieningencluster. De appartementen worden op een passende wijze ingepast in de bebouwing, waarbij de bovenste laag wordt uitgevoerd als kap of met een setback.
In het plan is, naast de scholen en sportzaal, ruimte voor een aantal verschillende voorzieningen. Hierbij is een programma opgesteld dat bestaat uit de volgende onderdelen:
Basisstructuur (indicatief) met stedenbouwkundige uitgangspunten (Bron: Kavelpaspoort - Beeldkwaliteitsplan, januari 2022, Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
Aan de westzijde van het beoogde scholencluster is een park voorzien welke wordt doorgezet ten zuiden van het plangebied. Het totale park zal ongeveer 20 hectare beslaan. Het park wordt ruim opgezet en voorzien van wandelpaden, grasveldjes en beplanting. Het park zal dienen als groene recreatievoorziening voor de bewoners van de (toekomstige) aangrenzende woonwijken. Hierdoor wordt de recreatiedruk in de polder Arkemheen ontzien.
Een impressie van het te realiseren park, met op de voorgrond Velden 1F en op de achtergrond Laak 2B (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
Het laatste deel betreft de realisatie van hockeyvelden, ten westen van de parkzone. De huidige locatie van Hockeyclub Eemvallei voldoet niet aan de grote vraag om te kunnen hockeyen in de wijk. Destijds is gekozen voor extra velden op een tweede locatie aan de Olympus. Maar het runnen van een club op twee locaties is moeilijk en ongewenst. Vandaar dat is uitgekeken naar één nieuwe locatie voor vijf nieuwe hockeyvelden en een clubhuis voor HC Eemvallei, om een toekomstbestendige voortzetting van de sportclub te waarborgen. De hockeyvelden worden net als het scholencluster goed verbonden met het park. Voet- en fietspaden doorkruisen de parkzone waardoor de hockeyvelden zijn verbonden met het park en het noordelijk gelegen parkeerterrein. Doordat de hockeyvelden worden omringd met bomen ontstaat een groen karakter.
Stedenbouwkundig plan hockeyvelden (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
De Nationale Omgevingsvisie [NOVI] biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.
Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:
Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;
Toetsing
Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de NOVI.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Het voorgenomen project raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening. Onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Toetsing
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan die voorziet in de realisatie van meer dan 11 woningen binnen een kern moet worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.
Onderhavig plan is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking1. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een scholencluster, maximaal 50 appartementen, maximaal 4.500 m2 aan voorzieningencluster en hockeyvelden. Relevant is of deze ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.
Stedelijke ontwikkeling
De realisatie van de scholencluster betreft een verplaatsing van twee bestaande scholen naar het voorliggende plangebied. De scholen zijn nu gehuisvest in een tijdelijk gebouw en verhuizen naar een definitieve locatie. Zodoende is geen sprake van de uitbreiding van scholen in de feitelijke situatie. Aangezien de huidige locaties van de scholen niet wordt wegbestemd, is in eerste instantie in planologische zin wél sprake van de uitbreiding van het ruimtebeslag. Aangezien plannen worden voorbereid ter plaatse van de huidige scholen, kan worden volstaan met een korte motivering.
De maximaal 50 appartementen worden mogelijk gemaakt ter plaatse van de bestemming 'Wonen - Uit te werken', aangezien dit deel niet is meegenomen in het uitwerkingsplan 'Laakse Tuinen'. Gelet op het feit dat dit uitwerkingsplan alle woningen mogelijk maakt zoals genoemd in de uit te werken bestemming, zijn de 50 appartementen van voorliggend plan 'extra'. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Ook voor de voorzieningencluster is gelet op de omvang sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Voor de hockeyvelden wordt niet voorzien in meer dan 500 m2 aan bebouwing. Daarnaast is sprake van een verplaatsingsopgave van bestaande velden. Dit tezamen maakt dat dit deel niet aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zal de behoefte echter worden verantwoord.
Behoefte
Woningen
De beoogde ontwikkeling van maximaal 50 appartementen voorziet in een behoefte van het marktgebied. De ontwikkeling sluit aan op de kwantitatieve woonbehoefte en anticipeert op de demografische ontwikkelingen binnen de regio en gemeente Amersfoort door in te zetten op woningen voor de kleinere huishoudens-groepen. Daarnaast wordt een actieve bijdrage geleverd aan het beoogde eindprofiel van Laak 2B en de gewenste verdichting van Amersfoort. De beoogde woningen zijn levensloopbestendig te noemen en er wordt voorzien in de toevoeging van een stedelijk woonmilieu. Tevens is binnen de ontwikkeling ruimte voor de realisatie van woningen in de sociale sector. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling van het plangebied voorziet in een behoefte van het marktgebied.
Huisartsenpraktijk
Op basis van cijfers van het CBS en Nivel wordt geconstateerd dat er 4,4 fte huisartsen per 10.000 inwoners bestaan in de provincie Utrecht, waarbij geldt dat de gemiddelde afstand tot de dichtstbijzijnde huisartsenpraktijk 0,8 kilometer betreft in de gemeente Amersfoort. De afstand tussen de meest nabije huisartsenpraktijk en het plangebied bedraagt circa 950 meter. Qua dichtheid is een nieuwe praktijk binnen voorliggende plangebied zodoende gewenst. Op basis van kencijfers bestaat er behoefte aan circa 5 ft huisartsen.
Fysiotherapeut
In de huidige situatie is één fysiotherapeutische praktijk gesitueerd in De Velden. In de Laakse Tuinen bevindt zich geen praktijk. Dit is relatief weinig gelet op de dichtheid van fysiotherapiepraktijken in de provincie Utrecht: 7,4 praktijken per 10.000 inwoners. Zodoende is er voldoende behoefte aan de praktijk binnen voorliggend plangebied
Tandartsenpraktijk
Binnen De Velden zijn drie tandartsenpraktijken gesitueerd. Binnen de Laakse Tuinen bevindt zich geen praktijk. De meest nabije praktijk bevindt zich op 1,2 kilometer van het plangebied. In de regio Midden-Nederland gelden kencijfers voor een aantal van 6,1 tandartsen per 10.000 inwoners. Zodoende is het gerechtvaardigd te veronderstellen dat behoefte bestaat aan een tandartsenpraktijk binnen voorliggend plangebied. Eens temeer gelet op de relatief ruimte afstand tot de meest nabije praktijk.
Kinderdagverblijf
De gemeente heeft specifiek beleid in het kader van kinderdagverblijven. Voor de behoeftebepaling wordt geconcludeerd dat zowel aanbieders van dagopvang als buitenschoolse opvang zien dat voor Amersfoort als geheel de vraag en het aanbod inmiddels op elkaar zijn afgestemd. In een enkele wijk wordt nog wel een behoefte aan meer kinderopvang gezien door ondernemers, namelijk in Amersfoort-Noord (Vathorst) voor zowel dagopvang als BSO en in Amersfoort-Zuid alleen voor dagopvang. Voor Vathorst wordt gesteld dat mensen uit verschillende delen van het land komen, waardoor het vangnet niet zo groot is en er sneller en blijvender sprake is van een grotere afhankelijkheid van kinderopvang. Dit tezamen maakt dat de behoefte in voldoende mate is aangetoond.
Apotheek en horeca
Voor de apotheek en horeca geldt dat deze qua oppervlakte dusdanig kleinschalig zijn dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als opzichzelfstaande functie. Als onderdeel van de voorzieningencluster geldt dat de functies reeds levensvatbaarheid kennen door de aanwezigheid van de overige functies. Dit tezamen maakt dat de behoefte in voldoende mate is aangetoond.
Scholencluster
De beoogde scholencluster biedt ruimte voor de verplaatsing van de bestaande basisschool DOK12 (Laakboulevard 412) en basisschool Boulevard 410 (Laakboulevard 410) naar onderhavig plangebied. De scholen herbergen respectievelijk 265 en 230 leerlingen, waarmee de beoogde school ruimte moet bieden voor circa 500 leerlingen. De verwachting is dat kan worden uitgegaan van de reeds bekende programmatische uitgangspunten. De toename van woningvoorraad en bijbehorende toename van leerlingen kan worden opgevangen binnen de bestaande capaciteit, waar onderhavig voornemen onder wordt verstaan, gelet op de verplaatsingsopgave.
Daarbij komt dat de huidige locaties van de scholen feitelijk bestaat uit een tijdelijk onderkomen. De twee scholen hebben conform de onderwijswetgeving recht op permanente huisvesting en die ruimte wordt met voorliggend plan geboden. Dit tezamen maakt dat de behoefte in voldoende mate is aangetoond.
Hockeyvelden
De huidige locatie van Hockeyclub Eemvallei voldoet niet aan de grote vraag om te kunnen hockeyen in de wijk. Destijds is gekozen voor extra velden op een tweede locatie aan de Olympus. Maar het runnen van een club op twee locaties is moeilijk en ongewenst. Vandaar dat is uitgekeken naar één nieuwe locatie voor vijf nieuwe hockeyvelden en een clubhuis voor HC Eemvallei. Hiermee wordt een toekomstbestendige voortzetting van de sportclub gewaarborgd.
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van de bebouwde kom van Amersfoort. De gronden van het plangebied waar bebouwing is beoogd hebben momenteel een uit te werken woonbestemming, waarmee is voorgesorteerd op een stedelijke functie. De omgeving van het plangebied is vrijwel volledig gevormd door woningen en andere stedelijke functies. De hockeyvelden zijn beoogd buiten de bebouwde kom.
Gelet op desbetreffende functie is dat passend in de stedenbouwkundige structuur. Dit tezamen met maakt dat, gelet op de huidige ruimtelijke structuren en bebouwing rondom het plangebied en de ter plaatse geldende bestemmingen, wordt geconcludeerd dat het plangebied voor wat betreft beoogde bebouwing in het bestaand stedelijk gebied ligt.
Bovendien kan gezien de heersende functies in de omgeving van het plangebied en het karakter van de beoogde ontwikkeling gesteld worden dat de voorgestelde ruimtelijke ontwikkelingen op deze locatie past. Momenteel is de omgeving van het plangebied immers ook in ontwikkeling als jongste nieuwbouwwijk van Amersfoort.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling voor wat betreft beoogde bebouwing wordt voorzien in bestaand stedelijk gebied. Bovendien is gemotiveerd dat de voorgestelde ontwikkeling op de locatie past. De geconstateerde kwantitatieve en kwalitatieve behoefte wordt dan ook gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied.
Op basis van het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. Het plan voorziet in een behoefte en vindt binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Daarmee wordt het plan als haalbaar geacht voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Voorliggend plan is niet in strijd met het hiervoor benoemde rijksbeleid.
Op 10 maart 2021 heeft Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2050 vast. Het nieuwe ruimtelijke beleid heeft als hoofdvraag: 'Hoe willen wij dat onze provincie er in 2050 er uitziet?'. In de omgevingsvisie komen de volgende aspecten aan de orde:
In de Omgevingsvisie ligt de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma's en Omgevingsverordening. In de omgevingsvisie worden groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in onderlinge samenhang bezien. Hiermee wordt ruimte geboden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, voor sociale samenhang en wordt zorggedragen voor behoud of verbetering van kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving.
In het omgevingsbeleid staan twee centrale uitgangspunten centraal:
De interim omgevingsverordening (IOVPU) is op 10 maart 2021 vastgesteld. In de verordening zijn instructieregels opgenomen die in acht genomen moeten worden bij het maken van nieuwe ruimtelijke plannen. Op deze manier kan het provinciale ruimtelijke beleid ook daadwerkelijk gerealiseerd worden.
Toetsing
Wonen, werken en recreëren
Op de kaart 'Wonen, werken en recreëren' is een klein gedeelte van het plangebied aan de oostzijde (deel van het scholen- en voorzieningencluster) aangeduid als 'Stedelijk gebied' (aangeduid met roze kleur in onderstaande afbeelding). Op deze locatie is verstedelijking mogelijk. Hierbij worden bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes gehanteerd:
Uitsnede uit de kaart 'Wonen, werken en recreëren', (roze is Stedelijk gebied, rode contour is plangebied)
Voorliggende ontwikkeling zal zo veel mogelijk binnen de contouren van het stedelijk gebied plaatsvinden en direct aansluiten op naastgelegen plandelen in Vathorst.
Kernrandzone
Het grootste gedeelte van het plangebied ligt binnen de kernrandzone (aangeduid met groene kleur in bovenstaande afbeelding). Hierbinnen liggen de hockeyvelden, het park, het parkeerterrein en een deel van de scholen- en voorzieningencluster. De provincie ambieert een kernrandzone, waarin de kwaliteiten en mogelijkheden worden benut middels specifiek gemeentelijk beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij geeft de provincie aan dat, als dit nodig is voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteitsversterking, dat met dit beleid ook nieuwe verstedelijking mogelijk is. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. En de aard en omvang van de gehele ontwikkeling dient in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de betreffende kernrandzone gelegen is. In voorliggend plan is zo veel mogelijk rekening gehouden met voorgenoemde. Binnen de kernrandzone zijn de functies voorzien die de kwaliteiten van de kernrandzone benadrukken, te weten: hockeyvelden, het park en de parkeerplaatsen. De scholen- en voorzieningencluster is zo veel mogelijk gesitueerd in het stedelijk gebied en ligt slechts deels binnen de kernrandzone. Hierdoor wordt de omvang van de verstedelijking in de kernrandzone geminimaliseerd. Bovendien zal het cluster zal worden omringd door bomen en groen. Op deze manier zal het cluster op een prettige wijze opgaan in haar omgeving en versterkt het de ruimtelijke kwaliteit in het gebied.
Detailhandel buiten bestaand winkelgebied
Ook is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'Detailhandel buiten bestaand winkelgebied'. Uitbreiding van detailhandel dient in de provincie Utrecht zoveel mogelijk plaats te vinden binnen 'Bestaand winkelgebied'. De realisatie van detailhandel in een gebied dat is aangeduid als 'Detailhandel buiten bestaand winkelgebied' is alleen toegestaan indien sprake is van het behoud van een goede retailstructuur, dat zich richt op de nabijheid en bereikbaarheid van goede voorzieningen. Met dit plan wordt niet voorzien in detailhandel. Enkel is er plaats voor kleinschalige horecavoorzieningen, met een totale oppervlakte van maximaal 300 m2. Het gaat slechts om enkele kleinschalige voorzieningen passend binnen een woonwijk.
Overstroombaar gebied
Het plangebied is aangewezen als 'overstroombaar gebied'. De Verordening bepaalt het volgende. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.
De gemeente Amersfoort heeft geen beleid hoe er met het overstromingsrisico omgegaan moet worden. In de waterparagraaf, opgenomen in hoofdstuk 4, is nader ingegaan op de manier waarop in dit plan rekening is gehouden met de waterbelangen.
Voorliggend plan sluit aan bij de uitgangspunten uit het hiervoor benoemde provinciaal beleid.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken. Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort. De openbare ruimte biedt mensen de mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken zijn optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad van groot belang. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid. Er zijn negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie.
Leefklimaat:
Bereikbaarheid:
Economie:
Toetsing
Voor Laak 2B geldt dat de structuurvisie aangeeft dat het een uitleggebied is. In de structuurvisie wordt aangegeven dat voor de ontwikkeling van Vathorst en Vathorst-West een verkenning over de verdere ontwikkeling en exploitatie van deze gebieden plaatsvindt. In deze verkenning wordt voorgesteld om voor de uitleggebieden een integrale visie te ontwikkelen. Bij deze verkenning zijn de principes van verdunning en vergroening belangrijke uitgangspunten. Aangegeven wordt dat dit in lijn is met de in de structuurvisie voorgestelde ontwikkeling. Zoals reeds in paragraaf 2.2 is aangetoond, wordt aangesloten bij onder meer de principes van verdunning en vergroening. Het plangebied wordt omringd door bomen en groen. Op deze manier zal de wijk op een prettige wijze opgaan in haar omgeving en blijft de groene scheiding tussen plangebied en omringende woningen behouden. Door het realiseren van een park krijgt het gebied een ruime opzet (verdunning).
Visiekaart Amersfoort 2030 met daarop het plangebied weergegeven (paarse stip) (Bron: gemeente Amersfoort).
In de koers voor de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving. De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Amersfoort is een aantrekkelijke en gewilde stad voor gezinnen en gezinsvormers gebleken en zal dat blijven. Het woningbouwprogramma van Vathorst sluit aan op deze vraag. Dit draagt bij aan de sterke sociaaleconomische positie van de stad. Daarnaast wil de gemeente inspelen op de positie van Amersfoort als jonge en levendige stad met een centrumfunctie voor de regio. Er is naast het groenstedelijke wonen ook behoefte aan centrum-stedelijk wonen. Dat vraagt om een stedelijke invulling van de nieuwbouwlocaties rond de binnenstad. Voor studenten, starters en voor een deel van de vitale ouderen is dit een gewenst woonmilieu. De centrum-stedelijke compacte invulling van locaties rondom de binnenstad sluit aan bij de duurzaamheidsambitie die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vooruitlopend op de komende vergrijzing is levensloopgeschikt bouwen het uitgangspunt. Ook in de bestaande voorraad zijn investeringen nodig om de kwaliteit, aanpasbaarheid, energiezuinigheid en mogelijkheden voor duurzame energieopwekking te verbeteren.
De woonvisie beschrijft dat er meer gebouwd moet worden dan alleen voor de eigen behoefte, aangezien er een groot aantal huishoudens van buiten Amersfoort is dat op zoek is naar een woning in Amersfoort. Als dat niet gebeurt, zullen er verdringingseffecten optreden waarbij woningzoekenden uit Amersfoort moeten uitwijken naar bijvoorbeeld Almere. In de afgelopen 10 jaar zijn gemiddeld ruim 1.000 woningen per jaar gebouwd. Voor de komende jaren wordt gestreefd naar een gemiddelde netto toevoeging van 900 woningen per jaar. Dat streefprogramma ligt daarmee tussen de eigen vraag en de totale vraag.
Woningbouwafspraken gemeente Amersfoort (Bron: Gemeente Amersfoort).
Toetsing
Amersfoort is een aantrekkelijke en gewilde stad voor gezinnen en gezinsvormers gebleken en zal dat blijven. Het woningbouwprogramma van Vathorst dient aan te sluiten op deze vraag. Voor Vathorst geldt dat bijgedragen moet worden aan het groenstedelijk wonen. De gemeente blijft inzetten op kwaliteitseisen voor nieuwbouw, grote groen- en speelvoorzieningen op loopafstand in de buurt, voldoende parkeergelegenheid, de aanwezigheid van voorzieningen en een goede bereikbaarheid. Aangezien het woningbouwprogramma in Amersfoort een overaanbod heeft aan appartementen wordt gesteld dat een laag appartementenprogramma in Vathorst wenselijk is.
Doordat in de overige plandelen, zoals in de plandelen Velden 1F en de Laakse Tuinen, wordt ingezet op grondgebonden woningen, is het mogelijk om in voorliggend plangebied circa 50 appartementen te realiseren. Het zijn appartementen in de sociale huursector. De behoefte aan dit aantal en type woningen is reeds aangetoond, door voorliggend plan te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.3). Door te voorzien in appartementen ontstaat in Vathorst een divers woonprogramma met kansen voor onder meer starters, gezinnen en senioren. Door de verder groene invulling van het plangebied wordt zo een bijdrage geleverd aan de realisatie van het groenstedelijk wonen. Er wordt een goed bereikbare buurt gerealiseerd met veel aandacht voor groen, onder andere in de vorm van een park. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling van het plangebied past binnen de doelstellingen van de gemeentelijke woonvisie.
In 2004 heeft de gemeenteraad het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met de stad. Dit heeft in 2016 geleid tot de nu geldende Groenvisie, die in 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd. In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema's doelen geformuleerd. Bij al deze thema's uit de Groenvisie zijn dilemma's te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad, een Groenstructuurkaart en groencompensatiebeleid.
Toetsing
Uitsnede Groenstructuurkaart (Bron: gemeente Amersfoort).
In voorgaande afbeelding is een uitsnede van de Groenstructuurkaart van de gemeente Amersfoort opgenomen. Te zien is dat door het plangebied een gewenste recreatieve groene verbinding loopt (oranje pijl). Door de realisatie van een lange parkzone wordt met dit plan voorzien in een recreatieve groene verbinding tussen het landelijk gebied ten noorden van Vathorst én het centrum van Amersfoort.
Op 31 mei 2022 is het Groencompensatiebeleid vastgesteld door de gemeenteraad. Het beleid is verplicht voor ruimtelijke plannen die niet passen in het bestemmingsplan en wordt geadviseerd voor andere plannen. Het is bedoeld voor zowel nieuwbouw als herinrichtingen en is niet inzetbaar voor groen met een groene bestemming. In het beleid zijn drie doelen voor de compensatie zijn genoemd, namelijk:
Ook is aan het begin van het traject al een aantal uitgangspunten benoemd. Zo moet de compensatie passen bij Amersfoort. De grootte van het project en de ingreep bepaalt hoeveel compensatie nodig is. De maatregelen richten zich op planten en dieren die in Amersfoort voorkomen. Later is daar aan toegevoegd dat het groen dat verdwijnt binnen het plangebied wordt gecompenseerd.
Toetsing
Onderdeel van voorliggend plan is de ontwikkeling van een parkzone. Deze zone zorgt voor het behoud en versterking van de aanwezige groene waarden. Bovendien vergroot het de biodiversiteit ter plaatse. Hiermee past onderhavig plan in het gemeentelijk beleid, zoals beschreven in het groencompensatiebeleid.
Voorliggend plan is niet in strijd met het hiervoor benoemde gemeentelijk beleid.
De gewenste ontwikkeling, zoals beschreven in deze toelichting, past in het beleid op zowel landelijk-, provinciaal- als gemeentelijk niveau. De ontwikkeling sluit aan bij het beleid dat gericht is op de benutting van bestaand bebouwd gebied en de kwalitatieve ontwikkeling van Vathorst.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het verplicht om te bekijken in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling gevolgen kan hebben op de aspecten: milieu, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie. In dit hoofdstuk is beschreven wat de gevolgen van dit plan kunnen zijn op die aspecten en is een planologische verantwoording gegeven. Ook is er een watertoets opgenomen.
Algemeen
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden2 worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gedaan.
Toetsing
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van de volgende functies mogelijk:
Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarden (minder dan 2.000 woningen en minder dan 100 hectare), en de ligging van het plan worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. In het kader van het ontwerpbestemmingsplan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling3 opgesteld. De navolgende tabel geeft een overzicht van de beoordeelde milieuaspecten en de daarbij behorende conclusies weer.
Aspect | Beoordeling milieueffecten |
Natuur (gebiedsbescherming) |
Een stikstofberekening heeft plaatsgevonden. Gezien de afstand tot het dichtst nabijgelegen Natura 2000-gebied, en de aard van het plan, kan op voorhand worden gesteld dat een negatief effect niet wordt verwacht. |
Natuur (soortenbescherming) |
De aanwezigheid van beschermde soorten is grotendeels uitgesloten middels een flora en fauna onderzoek, of er geldt een provinciale vrijstelling. Dat geldt echter niet voor de steenuil, steenmater, heikikker en poelkikker. Bij de ontwikkeling kan worden verwacht dat hun habitatten verloren dan wel aangetast worden. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Indien essentieel leefgebied aanwezig blijkt, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. |
Verkeer | De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeersaantrekkende werking met aansluitingen op de omliggende 30 km/uur en 50 km/uur wegen. Het plan heeft een beperkte schaal , maar is onderdeel van een belangrijkere uitbreidingsproject. Het huidige wegnet wordt aangepast, waardoor de toenemende verkeersbelasting aanvaardbaar blijft voor de omgeving. Er wordt geen nadelig effect verwacht voor het milieu vanwege het aspect verkeer. |
Geluid | Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal er sprake zijn van een extra verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie. Hiermee zou sprake kunnen zijn van een toename van geluidshinder op bestaande omringende woningen. Echter kan redelijkerwijs gesteld worden dat de toename van de verkeersintensiteit ruim onder de 40% zal blijven. Daarnaast wordt de geluidshinder (hoger dan de voorkeurswaarde van 58 dB) beperkt tot een aantal bestaande gevels aan de zuidzijde van de Laan van Bovenduist. Een geluidsafscherming is benodigd. Daarmee zal geen negatief effect optreden op het milieu vanwege geluid. |
Lucht | Uit de memo luchtkwaliteit blijkt dat het de realisatie van woningen in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Echter, uit de NSL-monitoring blijkt dat de luchtkwaliteit zal verbeteren in de komende tien jaar. De verwachte verbetering van de luchtkwaliteit is groter dan de veroorzaakte verslechtering door de ontwikkeling. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling beperkte gevolgen heeft voor de omgeving. Daarmee zal geen negatief effect optreden op het milieu vanwege lucht. |
Archeologie | Het gebied is door gemeente vrijgegeven voor ontwikkeling. Het wordt uitgesloten dat sprake zal zijn van een belangrijk nadelig milieueffect. |
Industrielawaai | Ten gevolge van de beoogde functies, heeft de geluidbelasting wel gevolgen voor de omgeving. Er vindt echter overschrijding plaats binnen het plangebied zelf en niet bij de bestaande woningen aan de Ammerzodenlaan. Daarmee heeft de ontwikkeling geen nadelig effect wat industrielawaai betreft. |
Conclusie
Het aspect milieu vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Algemeen
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'4 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten het betreffende perceel.
Toetsing
Met dit plan wordt voorzien in zowel hinderveroorzakende (scholen, commerciële voorzieningen, hockeyvelden en parkeerterrein) als hindergevoelige functies (woningen). Ten behoeve van dit plan is derhalve een quick scan bedrijven en milieuzonering5 opgesteld. Navolgend worden de conclusies van het onderzoek weergegeven.
Het plan zelf beoogt een diversiteit aan functies, zoals onder andere een scholen- en voorzieningencluster, sportvelden en appartementen. Daarmee is in het plan zowel juridisch-planologisch als feitelijk gezien sprake van een afwisseling van functies. Het plangebied kan daarom getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. Voor het plangebied en de eerste rij woningen rondom de scholencluster en het voorzieningencluster met woningen betekent dit dat bij de beoordeling van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' de richtafstanden uit de VNG-brochure met één afstandsstap kunnen worden verlaagd (met uitzondering voor het aspect 'gevaar').
Functie | Omschrijving VNG | Milieu-categorie | Richtafstanden in meters (gemengd gebied) | |||
geur | stof | geluid | gevaar | |||
Scholencluster | Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | 2 | 0 | 0 | 10 | 0 |
Commerciële functies | Detailhandel voor zover n.e.g./ Apotheken en drogisterijen | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Gezondheidscentrum | Gezondheid en welzijn waaronder artsenraktijken | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Commerciële functies - horeca | Restaurants, cafeterias, snackbars OF cafés, bars | 1 | 0 | 0 | 0 | 10 |
Kinderdagverblijf | Kinderopvang | 2 | 0 | 0 | 10 | 0 |
Parkeerplaatsen | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | 2 | 0 | 0 | 10 | 0 |
Hockeyclub | Veldsportcomplex (met verlichting) | 3.1 | 0 | 0 | 30 | 0 |
Hinder als gevolg van onderhavige ontwikkeling
Het plan maakt hinderveroorzakende functies mogelijk. Deze betreffen het scholencluster, de kinderopvang, het voorzieningencluster in de plint en eerste en tweede verdieping van het voorzieningencluster met woningen, de parkeerplaats en de hockeyclub. Binnen en nabij het plangebied bevinden zich enkele hindergevoelige functies. Het betreffen de beoogde appartementen, de woningen net buiten het plangebied , de school en het kinderdagverblijf op het aspect 'geluid'. De beoogde functies zijn getoetst aan de aanbevolen richtafstanden zoals vermeld in de VNG-publicatie.
In de meeste gevallen wordt voldaan aan deze richtafstanden, daarmee wordt een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de hindergevoelige functies geborgd. Enkel voor de scholencluster en het kinderdagverblijf wordt niet voldaan aan de richtafstand. Voor dit geval dient de situatie nader beschouwd te worden.
Ten gevolge van de gemengde bestemming (school en andere faciliteiten) is een akoestisch onderzoek industrielawaai vereist. Dit akoestisch onderzoek industrielawaai is uitgevoerd en nader toegelicht in paragraaf 4.4.
Hinder van bestaande bedrijvigheid op de ontwikkeling
Er is geen bedrijvigheid in de buurt gelegen of beoogd welke van invloed is op de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Algemeen
Voor de vaststelling van een bestemmingsplan moet in verband met de uitvoerbaarheid een reëel beeld aanwezig zijn van de bodem- en grondwaterkwaliteit. Uitgangspunt is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt moeten zijn voor de beoogde functies.
Toetsing
Gecombineerd verkennend (water)bodemonderzoek en asbestonderzoek
Ter plaatse van de locatie aan de Laak 2B in Amersfoort is een gecombineerd verkennend (water)bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd6. Navolgend worden de conclusies uit dit onderzoek uiteengezet.
Verkennend bodemonderzoek
Geconcludeerd kan worden dat zowel de bovengrond als de ondergrond van het terrein voldoet aan de achtergrondwaarde met uitzondering van de bovengrond ter plaatse van twee boorlocaties. De grond ter plaatse van deze boringen voldoet de bovengrond aan klasse wonen grond. Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoeklocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden. Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen en het van nature voorkomen van verhoogde achtergrondgehaltes met zware metalen in het grondwater is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren. Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoeklocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Verkennend waterbodem onderzoek
Geconcludeerd kan worden dat de onderzochte waterbodems in de watergangen voldoen aan de achtergrondwaarde en toe te passen zijn in oppervlaktewater en tevens verspreidbaar zijn op aangrenzende percelen.
Verkennend onderzoek asbest
Geconcludeerd kan worden dat op het zuidelijke terrein geen asbest in de grond is aangetroffen. De tijdens het veldwerk aangetroffen asbesthoudende materialen betreffen vermoedelijk zwerfasbest. Verder kan geconcludeerd worden dat op het noordelijke terrein een puinpad is aangetroffen. Dit pad heeft een lengte van circa 220 meter en een breedte van 2-2,5 meter. In dit pad is over een groot deel een bijmenging < 50% aan puin aanwezig. Het vermoeden bestaat dat dit pad hetzelfde pad is, wat in 2000 door AT Milieuadvies is onderzocht. Het pad is dan in het verleden niet eerder (volledig) verwijderd. Waarschijnlijk is het pad niet opgemerkt, omdat er een laag van 5-10 cm grond bovenop ligt. In zowel het deel met halfverharding (> 50% puin) als in het puinhoudend deel (< 50% puin) zijn asbestconcentratie boven de norm van 100 mg/kg ds gewogen vastgesteld. Ingeschat wordt dat een volume van circa 50 m3 halfverharding (> 50% puin) sterk verontreinigd is met asbest. Ingeschat wordt dat een volume van circa 150 m3 puinhoudende grond (< 50% puin) sterk verontreinigd is met asbest. In het onderzoek van AT Milieu wordt gesproken over een hoeveelheid van 450 m3 uit het pad. Omdat in een (overgroot) deel van het pad asbest aanwezig is in bodem (< 50% aan bijmenging) is hier sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het deel van het pad waar > 50% aan bijmenging aanwezig is valt onder het Besluit asbestwegen.
Advies
Geadviseerd wordt om in het kader van de ontwikkelingen in het gebied het asbesthoudend puinpad te saneren. De overige resultaten vormen geen belemmering voor de realisatie van de toekomstige bouwplannen ter plaatse.
Dit advies is opgevolgd en in de periode van 14 tot en met 22 september 2017 is het aanwezige puinhoudende pad gesaneerd. Het pad is volledig verwijderd en zo is ook de grond ter plaatse verwijderd.
Verkennend onderzoek asbest in puin
Daarnaast is ter plaatse van drie kavelpaden aan de voormalige Hogesteeg nabij Laak 2b te Amersfoort een verkennend onderzoek asbest in puin7 uitgevoerd. Navolgend worden de conclusies uit dit onderzoek uiteengezet.
Kavelpad 1
Geconcludeerd kan worden dat in het funderingsmateriaal van kavelpad 1 asbest is aangetroffen. De berekende asbestconcentraties blijken de norm voor nader onderzoek (= 50 mg/kg ds) te overschrijden, maar blijven onder de grenswaarde (100 mg/kg ds).
Gezien de overschrijding van de waarde voor nader onderzoek is een nader onderzoek asbest in de funderingslaag formeel gezien nodig ter uitsluiting dat hier sprake is van een asbesthoudend pad met asbestconcentraties tot boven de grenswaarde.
Kavelpad 2
Geconcludeerd kan worden dat in het funderingsmateriaal van kavelpad 2 asbest is aangetroffen. De berekende asbestconcentraties blijken de grenswaarde (100 mg/kg ds) te overschrijden. Gezien de heterogeniteit van het pad dient het gehele pad aangemerkt te worden als zijnde asbesthoudend pad. Het pad heeft een lengte van circa 340 meter en een breedte van maximaal 4 meter. De laagdikte van het funderingsmateriaal bedraagt 0,3 m. Omdat hier geen sprake is van bodem (> 50% aan bijmenging) is hier het Besluit asbestwegen van toepassing.
Kavelpad 3
Geconcludeerd kan worden dat in het funderingsmateriaal van kavelpad 3, onder de betonplaten, geen asbest is aangetroffen.
Advies
Geadviseerd wordt om in het kader van de ontwikkelingen van het gebied het asbesthoudend kavelpad 2 te saneren. Er mag ter plaatse van dit pad geen grondroering plaatsvinden zonder instemming van ILenT (deel met > 50% aan bijmenging). Tevens wordt geadviseerd om in overleg met het bevoegd gezag (ILenT) te bepalen of nader onderzoek voor het kavelpad 1 noodzakelijk wordt geacht. De verkregen resultaten vormen geen belemmering om kavelpad 3 te verwijderen.
Ook hier is het advies opgevolgd en in de periode van 13 tot en met 15 oktober 2020 (pad 1) en 17-18 september 2018 (pad 2) het met asbest verontreinigd puin/grond afgevoerd.
Evaluatierapport kavelpad 2
Vervolgens is een evaluatierapport8 opgesteld, waarin allereerst de uitgevoerde amovering voor kavelpad 2 wordt onderzocht. Uit dit rapport volgt dat op basis van zintuiglijke waarnemingen na uitvoering van de graafwerkzaamheden geen verontreinigingen met asbest meer zijn achtergebleven. Het nemen van controlemonsters en het uitvoeren van het laboratoriumonderzoek heeft bevestigd dat in de wanden en de bodem van de ontgravingsput geen verontreinigingen met asbest meer aanwezig zijn ten opzichte van de terugsaneerwaarde. Geconcludeerd kan worden dat het doel van deze amovering, het verwijderen van het asbesthoudende puinpad zodat er geen belemmering is voor de verdere ontwikkeling van het gebied, geheel bereikt is. Op basis van de resultaten van de zintuiglijke en chemisch analytische controle van de controlemonsters kan de amovering als afgerond worden beschouwd.
Evaluatierapport kavelpad 1
Vervolgens is ook voor kavelpad 1 een evaluatierapport9 opgesteld. Uit deze evaluatie volgt dat op basis van zintuiglijke waarnemingen, na uitvoering van de graafwerkzaamheden, het puinpad in zijn geheel verwijderd is en er geen verontreinigingen met asbest meer achtergebleven zijn. Tijdens de graafwerkzaamheden zijn geen grote hoeveelheden asbestverdacht materiaal aangetroffen welke mogelijk wel duiden op een overschrijding van de restconcentratienorm voor asbest. Geconcludeerd kan worden dat het doel van deze amovering, het volledig verwijderen van het asbesthoudende puinpad zodat er geen belemmering is voor de verdere ontwikkeling van het gebied, geheel bereikt is.
Op basis van de onderzoeken en evaluatierapporten kan geconcludeerd worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
Bodemenergie
Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen en gesloten systemen hebben een vergunningplicht.
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Voor (een deel van) het plangebied en in de buurt van het plangebied zijn ook al een aantal van deze systemen gerealiseerd. Voor de aanleg van gesloten systemen is voor het plangebied een Bodemenergieplan vastgesteld:
Nieuw aan te leggen systemen dienen te voldoen aan de beleidsregels uit dit plan.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Algemeen
De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Als geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te doen naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen, zoals in het plangebied, is bijvoorbeeld een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek, maar vanuit een goede ruimtelijke ordening kan onderzoek toch wenselijk zijn.
Toetsing
Ten behoeve van de ruimtelijke procedure is een akoestisch onderzoek10 uitgevoerd, waarbij het geluid op de gevels van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen inzichtelijk is gemaakt.
Uit dit akoestisch onderzoek volgt dat voor enkele woningen de geluidssituatie niet binnen de eerder vastgestelde hogere waarden past. Voor enkele waarneempunten ligt de geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde van 58 dB. Daarom is langs de zuidzijde van de Laan van Bovenduist een geluidsafscherming benodigd. Met de gekozen oplossingsrichting is voor enkele woningen een nieuwe hogere waarde nodig. Het besluit hogere grenswaarden is bijgevoegd deze is te vinden in Bijlage 22. Voor de woningen waarvoor sprake is van een hogere waarde dient te worden voldaan aan de eisen ten aanzien van de maximale binnenwaarde uit het Bouwbesluit. De onderzoeksresultaten kunnen als basis dienen voor het onderzoek naar het benodigde geluidsisolerend vermogen van de gevel.
Vanuit het gemeentelijk geluidsbeleid geldt onder meer de eis van een geluidsluwe gevel. Voor de appartementengebouwen (scholen- en voorzieningencluster) is het creëren van een geluidsluw geveldeel een aandachtspunt. Dit is afhankelijk van de uiteindelijke indeling van de woningen binnen het complex. Aan de noordzijde van het voorzieningencluster is sprake van een geluidsluwe gevel. Wanneer geen sprake is van een geluidsluw geveldeel, kan dit mogelijk middels een verhoogde borstwering van balkons of terrasafscherming gecreëerd worden.
Daarnaast is ook een akoestisch onderzoek industrielawaai11 uitgevoerd. Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
Scholencluster
Er is een overschrijding van Stap 2 uit de VNG-publicatie voor de appartementen die direct aan het kinderspeelplein gelegen zijn. De realisatie van een dove gevel neemt de overschrijding bij de kinderspeelplaats weg, er wordt daar dan wel voldaan aan een goede ruimtelijke orde.
Er wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit.
De nummering en locatie van toetspunten.
Horeca (terras)
Er is een overschrijding van Stap 3 uit de VNG-publicatie voor de appartementen die direct boven het terras liggen. Balkons met scherm beperken de overschrijding vanwege het terras gedurende de dagperiode tot Stap 2, maar voor de avondperiode blijft een overschrijding van Stap 3. Aanvullende maatregelen zijn nodig. Denk aan het beperken van de terrascapaciteit, de openingstijden, of het realiseren van loggia's of serres. Naar alle waarschijnlijkheid zullen de woningen boven het terras in een nieuw ontwerp worden vervangen door de huisartsenpost. Dit zou de overschrijdingen van Stap 3 wegnemen. Een huisartsenpost is namelijk niet geluidsgevoelig. Wel moet dan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat geluidsgevoelige objecten hier niet zonder meer mogelijk zijn.
Daarnaast is er een overschrijding van Stap 2 bij een toetspunt van het kinderdagverblijf. Bovengenoemde maatregelen kunnen de overschrijding van stap 2 wegnemen.
Er wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit.
Overzicht
Maximaal geluidsniveau
Scholencluster
De toetswaarden aangaande het maximaal geluidniveau (LAmax) worden voor enkele woningen overschreden door schreeuwende kinderen (Stap 3 van de VNG-publicatie), alsmede een autoportier (Activiteitenbesluit). De dove gevel (toetspunt 3L-7) helpt de overschrijding van de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit te voorkomen. De realisatie van een scherm zorgt ervoor dat daarnaast elke woning ten minste één gevel heeft die voldoet aan Stap 2 van de VNG-publicatie.
Op de noordgevel van het kinderdagverblijf geldt ook een overschrijding van Stap 3 (maar niet het Activiteitenbesluit) vanwege schreeuwende kinderen. Dit kan eventueel worden weggenomen door een muur tussen de speelterreinen te plaatsen.
Horeca (terras)
Daarnaast geldt dat het er overschrijdingen zijn van Stap 3 van de VNG publicatie, maar niet het Activiteitenbesluit, op de woningen boven het terras, alsmede de westgevel van het naastgelegen kinderdagverblijf. Het realiseren van balkons met scherm en aanvullende maatregelen kan de overschrijdingen hier wegnemen. Wederom geldt dat deze woningen waarschijnlijk plaatsmaken voor een huisartsenpost, maar dat er in het bestemmingsplan moet worden opgenomen dat er hier in de toekomst niet zomaar geluidsgevoelige objecten mogelijk zijn.
Voor het kinderdagverblijf kan worden overwogen om een dove gevel te realiseren, of niet-geluidsgevoelige ruimten, om de overschrijdingen van Stap 3 weg te nemen.
Er wordt hier voldaan aan het Activiteitenbesluit.
Kinderdagverblijf
Het kinderdagverblijf zorgt voor een overschrijding van stap 3 op de woningen boven het terras, maar het geluidsbelastingen vanwege het terras (en daarmee bovengenoemde maatregelen) zijn maatgevend.
Er wordt hier voldaan aan het Activiteitenbesluit.
Overzicht
Schrikkelcirculaire
Er zijn geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van indirecte hinder (Lih) uit de Schrikkelcirculaire.
Conclusie
Met inachtneming van de voorgenoemde maatregelen, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (transport gevaarlijke stoffen over bijvoorbeeld de weg en door buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
Toetsing
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is het project getoetst aan het aspect externe veiligheid12. In het rapport worden de potentiële risicobronnen beschouwd voor wat betreft het aspect externe veiligheid. Wat uit de inventarisatie van nabije risicobronnen blijkt, wordt hieronder kort toegelicht.
De risicokaart is geraadpleegd met als doel te beoordelen of nabij het plangebied een risicoveroorzakend object is gelegen. Onderstaand figuur is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied (Bron: RUD Utrecht).
De ontwikkellocaties bevinden zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor, water en weg. Wel moet worden voorzien in een beperkte verantwoording met betrekking tot het wegtraject. In het onderzoek externe veiligheid is daarom ingegaan op de verantwoording van het groepsrisico.
Zoals in bovenstaande afbeelding te zien, ligt het plangebied ten dele binnen het invloedsgebied van twee nabijgelegen buisleidingen. Er zijn geen belemmeringen vanwege het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico neemt vanwege het plangebied toe, maar blijft ruim beneden de oriënterende waarde. Omdat het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt en het plangebied tevens binnen de 10% letaliteitsgrens van de buisleidingen ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord. Hiertoe wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het eerdergenoemd onderzoeksrapport. Het scholencluster is ten opzichte van de buisleidingen vanwege externe veiligheid niet op een gunstige locatie gekozen.
Echter is op basis van het stedenbouwkundig plan geen ruimte voor een verplaatsing van de school. Hier is rekening mee gehouden door te kijken naar de mogelijkheden van het realiseren van goede vluchtroutes specifiek in tegengestelde richting van de buisleidingen af. Ook is er in het ontwerp voor gekozen om een park naast de school te ontwikkelen.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2. Zij vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit. Hierin zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 moet het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden. Deze leiden namelijk niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
In het kader van voorliggend plan is een quick scan luchtkwaliteit13 uitgevoerd. De luchtkwaliteit dient onderzocht te worden aan de hand van de complete verkeersgeneratie. Deze verkeersgeneratie is berekend en verder toegelicht in paragraaf 4.12. De ontwikkeling van Vathorst is sinds een paar jaren aan de gang. Het is belangrijk om de actuele verkeersgeneratie in beeld te krijgen om de laatste gehanteerde cijfers te gebruiken. De 50 appartementen (sociale huur) zijn in de rest bebouwde kom gesitueerd in Amersfoort. De gemeente is volgens het CBS een sterk stedelijk gebied. De totale verkeersgeneratie van de woningen wordt geschat op circa 250 verkeersbewegingen per etmaal.
Hieronder zijn twee tabellen opgenomen. De eerste tabel is de berekening gebaseerd op alle functies, zonder de 50 woningen. De tweede tabel betreft de berekening gebaseerd op alle functies, inclusief de woningen.
Overzicht toetsing NIBM-tool zonder de 50 woningen.
Overzicht toetsing NIBM-tool met de 50 woningen.
Uit de berekeningen met de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage van het plan niet voldoet aan de NIBM-grens van 1,2 µg/m3. Daardoor zal het plan 'mogelijk in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en is daarom nader onderzoek benodigd. Een toetsing aan de grenswaarden op basis van de WM is daarom noodzakelijk.
Toets goede ruimtelijke ordening
Naar aanleiding van de worst-case berekening met de NIBM-tool dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding. Voor deze toets is de monitoringstool14 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in de wijdere omgeving van het plangebied voor (onder andere) de jaren 2019, 2020 en 2030.
De onderstaande tabel geeft de uitkomsten van het maatgevende rekenpunt aan het kruispunt tussen de Laan van Bovenduist en de Laakboulevard te Amersfoort. Dit rekenpunt is circa 575 meter verwijderd van de voornaamste parkeerlocatie van de ontwikkeling. Na raadpleging van de NSL-monitoringstool blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen ver onder de grenswaarden liggen in de twee zichtjaren (2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten uit de Monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen tussen de twee zichtjaren rondom het plangebied afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en zal niet leiden tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Jaar | NO2 (µg/m3) | PM10 (µg/m3) | PM10 overschrijdingsdagen | PM2.5 (µg/m3) |
2020 | 14.8 | 16.4 | 6.0 | 9.0 |
2030 | 10.0 | 14.4 | 6.0 | 7.4 |
Grenswaarde | 40 | 40 | 35 | 25 |
Tabel 4 Overzicht NSL-monitoringstool (rekenpunt 238215).
Uit de gegevens uit NSL-monitoringstool blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding, of een naderende overschrijding van de grenswaarde van luchtkwaliteit. Ook met de toename van het plan (1,47 µg/m3 NO2), zal er nog een verbetering van de luchtkwaliteit zijn.
Het plan zorgt met 1,47 µg/m3 NO2 voor een overschrijding van de NIBM norm van 1,2 µg/m3 NO2. Op het meest nabijgelegen NSL-Monitoringstoolrekenpunt blijkt dat in de komende 10 jaar de luchtkwaliteit zal verbeteren. De verbetering is dusdanig dat de verslechtering door de ontwikkeling teniet wordt gedaan.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Toetsing
In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft SAB een quick scan soortenbescherming15 uitgevoerd. Hieronder worden de bevindingen uit de quick scan weergegeven.
Gebiedsbescherming
Uit de quick scan blijkt dat Natura 2000-gebied Arkemheen in de buurt van het plangebied ligt. Door de afstand tot het Natura 2000-gebied en de kleinschaligheid van de ontwikkeling zijn verstoringen door bijvoorbeeld licht en geluid op voorhand uitgesloten. Wel is een toename van stikstofemissie te verwachten. Met een AERIUS-stikstof-berekening moet uitgezocht worden of dit kan leiden tot een toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied.
Verder blijkt uit de quick scan dat in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.
In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode uit te voeren.
Mogelijk zijn ook nestplaatsen of is essentieel leefgebied aanwezig van de steenuil. Nestplaatsen en essentieel leefgebied van deze soort is jaarrond beschermd. Om hierover duidelijkheid te krijgen is nader soortgericht onderzoek uitgevoerd. Indien nestplaatsen of essentieel leefgebied van deze soort aanwezig blijkt, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Verder zijn mogelijk verblijfplaatsen van de steenmarter en voortplantingshabitat en/of landhabitat van de heikikker en poelkikker aanwezig. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten is nader soortgericht onderzoek uitgevoerd.
In het plangebied is nader onderzoek16 verricht naar de aanwezigheid van essentiële elementen van steenuil, steenmarter, heikikker en poelkikker. Van geen van de soorten zijn essentiële elementen aangetroffen. Dit betekent dat met de voorgenomen plannen geen essentiële elementen van beschermde soorten verloren gaan en het goed te voorkomen is om verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming te overtreden. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels en de zorgplicht.
Houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
In de quick scan wordt geconcludeerd dat de volgende vervolgstappen genomen dienen te worden:
Stikstof
Door SAB is een onderzoek stikstofdepositie17 uitgevoerd. Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.
Conclusie
Met de voorgenomen plannen gaan geen essentiële elementen van beschermde soorten verloren. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels en de zorgplicht. Tevens worden er geen natuurgebieden aangetast en worden significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Europees beleid - Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Rijksbeleid - Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027
Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 wordt allereerst de nationale belangen opgesomd:
Deze nationale belangen worden aangevuld met drie hoofdambities:
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.
Daarnaast hebben de vijf volgende thema's een centrale rol in dit waterprogramma:
Een integrale aanpak van samenhangende nationale en regionale opgaven vereist een gebiedsgerichte aanpak. Daarom zijn voor de rijkswateren in dit Nationaal Waterprogramma gebiedsgerichte uitwerkingen opgenomen. Het gaat om de Noordzee, de Zuidwestelijke Delta, de RijnMaasmonding, de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Waddenzee en Eems-Dollard en de Kanalen in het beheer van het Rijk. Deze zijn verbonden met de diverse gebiedsgerichte programma's en uitwerkingen onder het Nationaal Waterprogramma, zoals de Gebiedsagenda's Grote Wateren. Voor de overige wateren van Nederland wordt in andere programma's de gebiedsgerichte uitwerking van het waterbeleid meegenomen. In de eerste plaats in de Omgevingsagenda's onder de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).
In het coalitieakkoord van eind 2021 is aangegeven dat de komende jaren structureel meer budget wordt uitgetrokken voor instandhouding van wegen, spoor, hoofdwatersysteem en vaarwegen. Het structureel extra budget loopt op via een geleidelijk ingroeimodel. De budgettaire kaders voor instandhouding zijn daarmee verruimd. Voor het Hoofdwatersysteem en het Hoofdvaarwegennet zal IenW binnen deze budgettaire kaders nog aanvullende keuzes moeten maken om de instandhoudingsopgaven op termijn beheersbaar te houden.
Regionaal Bodem- en waterprogramma Utrecht 2022-2027
Het Regionaal Bodem- en waterprogramma (RWBP) 2022 - 2027 Provincie Utrecht is op 14 december 2021 vastgesteld. In het Provinciaal Bodem- en waterprogramma 2022-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Utrecht.
Ten eerste zijn er een aantal overkoepelende thema's voor bodem en water uitgelegd:
Verder is het plan onderverdeeld in zes deelprogramma's:
In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. De provincie is ook onderverdeeld in deelgebieden. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Utrecht.
In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken, Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.
Waterschapsbeleid - Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Vallei en Veluwe
Op 22 november 2021 is het blauw omgevingsprogramma (BOP) van waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende vier programma's:
Deze thema's worden in het vervolg van het document verfijnd uitgewerkt per deelgebied, waarmee de doelstellingen inzichtelijker worden weergegeven.
Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het BOP naar concrete doelstellingen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.
Beleidskader gemeente Amersfoort
Op het gebied van water heeft de gemeente Amersfoort twee beleidsstukken, namelijk de Watervisie (voorheen het Waterplan) en het Gemeentelijk Rioleringsplan Amersfoort. De watervisie richt zich daarbij vooral op het systeem van oppervlaktewater en grondwater, waar het gemeentelijk rioleringsplan vooral inzoomt op de gemeentelijke watertaken, die zijn uitgewerkt in een programma (de Watervisie bevat geen programma). Beide hebben dezelfde centrale doelstelling: een toekomst- en klimaatbestendig watersysteem, met een nadruk op behoud en waar nodig herstel. Hierbij wordt in het bijzonder de nut en noodzaak genoemd van groenblauwe structuren in de stad, alsmede het feit dat riolering, oppervlaktewater en grondwater in zowel watervisie als gemeentelijk rioleringsbeleid worden besproken.
Watervisie (2021-2040)
Amersfoort wil in 2040 het aspect water optimaal aansluiten bij de maatschappelijke behoeften van de stad, en het zodoende optimaal te hebben afgestemd op de (natuurlijke) mogelijkheden van de stad en haar omgeving, waarbij recht wordt gedaan aan de behoefte van de gebruikers.
Hierbij hanteert Amersfoort de ambitie van een gezonde, groene stad is met mogelijkheden om te groeien. Een goede waterhuishouding is elementair voor een afgewogen inrichting en beheer voor (recreatief) gebruik, economie, cultuurhistorie, groenblauwe structuren, biodiversiteit en toekomstbestendige oplossingen.
Hevige buien, drogere perioden en hittestress kunnen beter worden doorstaan door herstel van natuurlijke systemen en er wordt gekeken naar oplossingen van groene tuinen, daken, parken, groenstructuren in de wijken, alsmede de riolering. Daarnaast wordt er zuinig omgegaan met water door de 'druppel vast te houden waar die valt'.
Dit resulteert in 5 thema's:
Gemeentelijk Rioleringsplan Amersfoort (2021-2031)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan Amersfoort sluit aan op de gemeentelijke Watervisie. Het doel is het behoud en het versterken van een vitale en gezonde leefomgeving. Hiervoor zijn er 4 algemene sporen:
Voorkeursvolgorde voor de omgang met water in Amersfoort, uit Gemeentelijk Rioleringsplan Amersfoort
Door in de regel klimaatbestendig te bouwen en ontwikkelen, dienstverlening zoveel mogelijk buiten hinder van (regen)water te houden en autoverkeer te ontmoedigen, en verharding te beperken en waar mogelijk te vervangen door meer groen. Daarnaast is er ook aandacht voor integrale afspraken, bijvoorbeeld door goede afspraken omtrent ondergrondse 'ruimteclaims' om voldoende ruimte te waarborgen voor zowel kabels en leidingen als bomen.
Implementatie van technische innovatie, bijvoorbeeld met betrekking tot hergebruik van water, benutten van hemelwater, en energiezuinigere systemen.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met onder andere de waterschappen. In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In het kader van voorliggende ontwikkeling is een waterparagraaf18 opgesteld. Hieronder worden de bevindingen uit de waterparagraaf uitgezet.
Hemelwateroverlast
In de Richtlijn Klimaatbestendige Bouw heeft de gemeente uitgangspunten opgenomen voor het bepalen van de benodigde hemelwaterberging binnen de ontwikkeling. Het doel van deze richtlijn is het beperken van de overlast bij (zeer) zware buien. In tabel 1 zijn de neerslaghoeveelheden voor nieuwe ontwikkelingen weergegeven, waarmee rekening gehouden dient te worden.
'Worst-case scenario' neerslaghoeveelheden (in mm) voor het klimaat rond '2085' (bron: Sweco)
Hieronder volgt een opsomming van de richtlijnen ten aanzien van hemelwater, zoals beschreven in de Richtlijn Klimaatbestendige Bouw:
Grondwateroverlast
In de Richtlijn Klimaatbestendige Bouw heeft de gemeente uitgangspunten opgenomen om overlast door te hoge grondwaterstanden te voorkomen. Door de klimaatverandering worden de grondwaterstanden in natte winters hoger. In delen van Amersfoort is de grondwaterstand van nature zo hoog (hoger dan 0,70 m onder maaiveld) dat dit, met name in de winterperiode, tot overlast kan leiden (water in kruipruimten, souterrains of natte tuinen). In die gebieden is het van belang om bij het ontwerp van bebouwing en openbare ruimte rekening te houden met hoge grondwaterstanden.
Richtlijnen grondwater (hoge grondwaterstanden):
Grondwater
In december 2020 zijn ten westen van het plangebied, in plan Bovenduist, vijf peilbuizen geplaatst. Het gaat om vier freatische peilbuizen en één in het eerste watervoerende pakket (PB8). In onderstaande figuur zijn de locaties van de peilbuizen op kaart weergegeven. Eén van de freatische peilbuizen (PB17) bevindt zich halverwege het plangebied op minder dan 60 m afstand. De overige peilbuizen liggen op 500 tot 1000 m van het plangebied. Drie van de vier reeksen (PB4, PB9 en PB17) laten een vergelijkbaar verloop zien. Eén reeks (PB1) wijkt door de situering nabij de Laak af en reageert minder sterk op neerslag. Uit de gegevens van de dichtstbijzijnde peilbuis blijkt dat de hoge grondwaterstanden 0,15 m tot 0,20 m onder maaiveld liggen (circa NAP -0,10 m). In de drogere maanden zakt het grondwater gedurende de meetperiode uit tot circa 0,70 m onder maaiveld (circa NAP -0,65 m). Dit betekent dat de locatie van de ontwikkeling in een gebied met hoge grondwaterstanden ligt. Hier dient in het ontwerp van het park rekening mee gehouden te worden. De stijghoogte van de peilbuis in het eerste watervoerende pakket varieert van circa NAP +0,5 m in jun 2021 tot circa NAP +1,0 m in januari 2022. Dit betekent dat sprake is van een kwelsituatie.
Locaties grondwatermetingen in plan Bovenduist (bron: Sweco).
Oppervlaktewater
In onderstaande figuur is een uitsnede van de Legger oppervlaktewater van Waterschap Vallei en Veluwe weergegeven. Hierop is te zien dat het plan zowel aan de noord- als zuidzijde grenst aan een A-watergang. Aan de noordzijde betreft dit de Laak en aan de zuidzijde de Calveense wetering. De Calveense wetering maakt na realisatie van Westelijk park fase 1 en Velden 1F een lus door het park. Een stuw op de grens van fase 1 en de polder zorgt ervoor dat het waterpeil in de Calveense wetering bovenstrooms van de stuw NAP -0,10 m is. De indicatieve ligging van de stuw is in onderstaande figuur met een gele cirkel aangegeven. In de Laak hanteert het waterschap een streefpeil van NAP +0,10 m. In het plangebied zelf liggen meerdere C-watergangen die afwateren naar de Neerduister wetering.
Uitsnede legger oppervlaktewater Waterschap Vallei en Veluwe (bron: Sweco).
Waterveiligheid
Het plangebied grenst aan zowel de noord- als oostzijde aan een waterkering (zie onderstaande figuur). Het gaat om een regionale kering met een kruinhoogte van NAP +1,25 m. De waterkering in 2019 verlegd. Deze verlegging is nog niet verwerkt in de legger, waardoor de uitsnede niet actueel is. Met de blauwe onderbroken lijn is de nieuwe ligging globaal aangegeven. Voor handelingen op een kering of in de bijbehorende beschermingszones is een watervergunning nodig.
Uitsnede legger waterkeringen Waterschap Vallei en Veluwe (Bron: Sweco).
In onderstaande figuur is de overstromingsdiepte bij een 'zeer kleine kans' weergegeven. Dit is de overstromingsdiepte bij een gebeurtenis met een kans van één keer in de 100.000 jaar. Ook bij een middelgrote kans (eens in de 100 jaar) overstroomt het gebied. Lokaal loopt de waterdiepte op tot 1,0 meter.
Overstromingsdiepte 'zeer kleine kans' (Bron: Sweco).
Het plan is gesitueerd in een polder en ligt daarmee lager dan de omgeving. Dit maakt het gebied kwetsbaarder voor overstromingen. De condities voor infiltratie zijn ongunstig vanwege de hoge grondwaterstanden en de kleideklaag. Daarnaast is in de Richtlijn Klimaatbestendig Bouw opgenomen dat hoge grondwaterstanden (kleiner dan 0,70 m onder maaiveld) tot overlast kunnen leiden. Binnen het plangebied is dit het geval, waardoor bij het ontwerp van bebouwing en openbare ruimte hier rekening mee moet worden gehouden door bijvoorbeeld ophoging van het plangebied. Verder is aandacht nodig voor de waterkering in het plangebied. Voor handelingen in de beschermingszone is een watervergunning vereist. Dit geldt, afhankelijk van de status, ook voor handelingen in of nabij watergangen.
Toekomstige situatie:
Algemene uitgangspunten
Kwantiteit: Vasthouden - bergen - afvoeren
Er is uitvoering gegeven aan de waterkwantiteitstrits. De waterberging is voorzien in het park zelf door de aanleg van oppervlaktewater. De condities voor infiltratie zijn ongunstig. Daarom wordt vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater in de omgeving. Om de afvoer te reguleren, is een knijpconstructie noodzakelijk. De realisatie van de tijdelijke stuw zorgt ervoor dat de afvoer bij een T=100 neerslaggebeurtenis maximaal 3 l/s/ha is (conform het beleid van Waterschap Vallei en Veluwe).
Kwaliteit: Schoon houden - scheiden - schoon maken
Door gebruik te maken van niet-uitlogende bouwmaterialen en spaarzaam om te gaan met strooizout en bestrijdingsmiddelen, wordt verontreiniging van het afstromende hemelwater voorkomen (schoonhouden). Daarnaast wordt het huishoudelijk afvalwater gescheiden ingezameld. De waterkwaliteitstrits wordt dus gevolgd.
Grondwaterneutraal bouwen
De gemeente geeft aan tegenwoordig bij voorkeur grondwaterneutraal te bouwen. Dit houdt in dat nieuwbouw geen nadelig effect mag hebben op de grondwaterstand.
Specifieke uitgangspunten
Hemelwateropgave
Richtlijnen Waterschap Vallei en Veluwe
In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg volledig onverhard. Als gevolg van de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe met 66.276 m2, waarvan 41.937 m2 (63%) in het deelgebied 5a (hockeyvelden). In de bepaling van het verhard oppervlak is kunstgras als 100% verhard gerekend. Hier overstijgt het beleid van de gemeente het beleid van het waterschap dat kunstgras niet als verhard oppervlak aanmerkt. In overleg met Waterschap Vallei en Veluwe is afgesproken dat de oorspronkelijke normen gelden voor de ontwikkeling. Deze normen zijn gebaseerd op een T=10 neerslaggebeurtenis met een neerslaghoeveelheid van 39,6 mm/uur. De maximaal toegestane peilstijging voor deze gebeurtenis is 0,40 meter.
Richtlijnen gemeente Amersfoort
Voor het opstellen van de waterparagraaf, heeft de gemeente de volgende richtlijnen meegegeven:
Daarnaast adviseert de gemeente om:
Verhard oppervlak en waterbergingsopgave
In het plan is 9.817 m2 oppervlaktewater voorzien. Echter, hiervan is 1.869 m2 bestemd voor de compensatie van de gedempte C-watergangen in het plan. Dit betekent dat 7.948 m2 water beschikbaar is als compensatie voor de toename van het verhard oppervlak.
Bij een compensatienorm van 39,6 mm en een toename van het verhard oppervlak van 66.276 m2 is 2.625 m3 waterberging noodzakelijk. Dit leidt bij een wateroppervlak van 7.948 m2 tot een peilstijging van 0,33 meter (dit is exclusief taluds boven de waterlijn). Het systeem beschikt hiermee nog over capaciteit voor aansluiting van extra (onvoorziene) verharding met een omvang van maximaal 1,4 ha. Daarmee voldoet het plan aan de normen die het waterschap voor deze ontwikkeling gesteld heeft.
Er wordt een overzicht gegeven van de berekende waterstanden bij de verschillende buien en duren uit de Richtlijn klimaatbestendige bouw. Hieruit blijkt dat bij toepassing van de richtlijnen van gemeente Amersfoort bij een T=10 neerslaggebeurtenis een peilstijging optreedt die groter is dan 0,40 meter. Aangezien de peilstijging bij de toekomstige maaiveldhoogtes ruim onder de insteek van de watergang blijft, leidt de peilstijging niet tot overlast.
Dit betekent dat het plan voldoet aan de richtlijnen van de gemeente. De berekende peilstijging is met 1,19 m het grootst bij een T=100 neerslaggebeurtenis met een duur van 8 uur. Bij een minimale afwerkhoogte van NAP +1,00 m loopt een deel van het maaiveld onder. Echter, bij een T=100 mag 0,10 m water op straat staan. Gezien het advies van de gemeente om groen lager aan te leggen, bergt het water in groen. Het oppervlak groen is vele malen groter, dus de berekende waterstand is in werkelijkheid lager. Bovendien blijft het water in de watergang als het afwerkniveau van het park NAP +1,10 m is.
Afvalwater
Het afvalwater van de sanitaire voorzieningen van onder andere de hockeyvelden voert af via een persleiding naar het DWA-stelsel in Velden 1F of Laakse Tuinen. De afvalwaterproductie is op basis van de beschikbare informatie geschat op 6 m3/uur. Op het moment van schrijven, is de inrichting nog niet definitief en is de informatie over de activiteiten die plaatsvinden binnen de ontwikkeling beperkt. Zodra meer informatie bekend is over de lozingsactiviteiten, dient de afvalwaterproductie opnieuw bepaald te worden. De gemeente heeft aangegeven dat het DWA-stelsel op basis van de geschatte productie van 6 m3/uur voldoende capaciteit heeft om afvalwater van het Westelijk park fase 2 te verwerken.
Beheer en onderhoud
Voor zover bekend, wordt de openbare ruimte overgedragen aan de gemeente. Hierdoor wordt de gemeente verantwoordelijk voor het onderhoud voor de openbare ruimte. Het in het plan aanwezige oppervlaktewater krijgt een A-status. De verantwoordelijkheid voor onderhoud komt daarmee bij het waterschap te liggen. Afstemming met het waterschap over de randvoorwaarden en condities voor goed beheer is noodzakelijk.
Vergunningen
Voor sommige werkzaamheden is een watervergunning vereist op grond van de Keur. Dit kan gelden voor handelingen in het watersysteem of nabij waterkeringen, of handelingen in andere door de Keur beschermende gebieden. De graad van bescherming is het hoogst voor A-wateren, lager voor B- en C-wateren. In C-wateren zijn de meeste handelingen middels algemene regels gereguleerd en volstaat het melden van de handelingen, een vergunning is dan niet vereist. De aanleg van een stuw is echter altijd vergunningsplichtig.
In de Keur is ook een verbod opgenomen voor de versnelde afvoer van nieuwe verharde oppervlakken (binnen de bebouwde kom). Hier geldt een vrijstelling van het verbod wanneer de toename van het verharde oppervlak beneden de in de Algemene Regels (Art. 3.2.54) bepaalde ondergrens van 1.500 m2 blijft. Dit is niet het geval en dat betekent dat het brengen van water vergunningsplichtig is.
Het tijdelijk onttrekken van grondwater is, afhankelijk van het debiet van de onttrekking, vergunnings- of meldingsplichtig. De voorwaarden zijn opgenomen in de Algemene Regels (Art. 4.3.1). Indien een vergunning noodzakelijk blijkt voor de realisatie van de woningen, zal ter onderbouwing een bemalingsadvies moeten worden opgesteld.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.
Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vroeg in deze planfase moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Concrete aandachtspunten zijn energie, het voorkomen van wateroverlast en GPR-gebouw.
Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit.
Vergroenen van de daken heeft tevens positieve effecten op het microklimaat, de isolatiewaarde en levensduur van de onderliggende daken en de waterhuishouding van het gebied.
Klimaatverandering speelt in toenemende mate een rol bij gebiedsontwikkeling en krijgt dan ook betekenis bij het formuleren van kaders en ambities voor een plangebied. De gemeenteraad van Amersfoort heeft haar visie hierop in de Structuurvisie Amersfoort 2030, Groenvisie Amersfoort, de Toekomstagenda Milieu 2014-2020 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 beschreven.
Kernbegrippen in het kader van klimaat zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Amersfoort streeft er naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag, meervoudig gebruik van de bodem. In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en groen oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
In het bestemmingsplangebied kan in de onbebouwde of ongebruikte ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:
Door dak- en oppervlaktewater af te koppelen en oppervlakkig af te voeren volgens de principes van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 ontstaat in Laak 2B een fijnmazige waterstructuur die verkoeling biedt en piekbuien opvangt. Hierbij is het van belang om de dimensionering van de watersystemen niet te krap te nemen zodat medegebruik mogelijk is en de toekomstige zwaardere belastingen inderdaad opgevangen kunnen worden. Daarnaast is het van belang de hoofdwaterstructuur zo in te richten dat deze ecologische en recreatieve meerwaarde heeft.
Voor woning- en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezonder, comfortabeler gebouw.
Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist 'Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw'.
In het kader van het aspect klimaatadaptatie is gekeken hoe wateroverlast, droogte en hitte het best kan worden tegengegaan in beoogde woonbuurt. Ook is gekeken op welke manier er energie kan worden opgewekt in dit plan. Daarnaast speelt het park een belangrijke rol bij de doelstellingen ten aanzien van klimaatadaptatie.
Wateroverlast
Om wateroverlast tegen te gaan is uitvoering gegeven aan de waterkwantiteitstrits: Vasthouden - bergen - afvoeren. De waterberging is voorzien in het Westelijk Park. Aangezien de grondwaterstanden in het gebied hoog zijn en de doorlatendheid van de bodem gering is, wordt uitgegaan dat geen infiltratie plaatsvindt. Omdat geen infiltratie mogelijk is, wordt hemelwater geborgen en vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater in de omgeving. De berekening voor de benodigde waterberging is geactualiseerd naar de normen en neerslagstatistiek zoals deze in het gemeentelijke beleid zijn vastgesteld.
Droogte
Het deel van het park gelegen aan Laak 2B wordt een bebost park, waar veel schaduw is en hierdoor minder hitte en minder droogte. Doordat grote oppervlakken onverhard zijn kan water onder normale omstandigheden zoveel mogelijk in de grond infiltreren en wordt de bodem minder droog. Dat stimuleert de groei van planten en struiken die erop hun beurt voor zorgen dat het gebied minder warm wordt. In de uitwerking van Laak 2B is gezocht naar een maximalisatie van onverharde terreinen. In de dwarsstraten wordt een groene berm langs de weg aangelegd. Hiermee wordt zo veel mogelijk regenwater de kans geboden om te waar mogelijk alsnog te infiltreren in de bodem ter plaatse van groenstroken in het gebied.
Hitte
Om in langere periodes van warmte verkoeling te bieden zijn gebieden met schaduw en relatieve koelte onontbeerlijk. Groene en beboste oppervlaktes kunnen daarvoor op natuurlijke wijze zorgen. De grote groenstructuur in de omgeving is het Westelijk park.. Op microniveau in de omgeving wordt verder gewerkt om de buitenruimte te voorzien van natuurlijke koeling.
Energie
Waar voorheen nog daken werden voorzien van zonnepanelen om te voldoen aan de energienormen worden in Laak 2B de gunstig gelegen daken structureel ingezet om energie op te wekken. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in de architectuur van dit plan.
Overstroming
Het plan is gesitueerd in een polder en ligt daarmee lager dan de omgeving. Dit maakt het gebied kwetsbaarder voor overstromingen. Zoals in de waterparagraaf (paragraaf 4.8) reeds is aangegeven, is er een overstromingsrisico bij een gebeurtenis met een kans van één keer in de 100.000 jaar (kleine kans). Ook bij een middelgrote kans (eens in de 100 jaar) overstroomt het gebied. Lokaal loopt de waterdiepte op tot 1,0 meter, zoals te zien in onderstaande afbeelding.
Overstromingsgevaar (Bron: Sweco)
Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:
Dit plan kenmerkt zich door een hoge mate van duurzaamheid. Zo worden binnen dit plan meerdere aspecten toegepast die klimaat adaptief te noemen zijn, zoals in voorgaande paragraaf beschreven. Navolgend wordt op een aantal overige duurzaamheidsaspecten ingegaan.
Een duurzame wijk
In het huidige tijdsgewricht moet duurzaamheid een integraal onderdeel zijn van het stedenbouwkundigontwerp. Wateropslag, groen, energie en materiaalgebruik spelen hierin een belangrijke rol. De Richtlijn klimaatbestendige bouw van de gemeente Amersfoort is hiervoor een belangrijke leidraad die wordt gehanteerd. Daarnaast is het voor zowel de gebouwde omgeving als voor de openbare ruimte de ambitie NL-Greenlabel niveau A te behalen.
Energieneutrale nieuwbouw
Het beoogde plan wordt gasloos aangelegd en er wordt actief gezocht naar mogelijkheden om de woningen op een duurzame manier van energie te voorzien. Mogelijkheden voor het opnemen van zonnepanelen in de architectuur en/of warmte-koude opslag. De ontwikkelaar gaat samen met de gemeente Amersfoort onderzoeken wat een haalbaar energieneutraal energieconcept is (technisch, financieel, organisatorisch) voor de ontwikkeling van het plan. Eerst worden de meest efficiënte gebouwgebonden-maatregelen inzichtelijk gemaakt, die nodig zijn om tot energieneutraliteit te komen. De daarbij horende meerkosten (uitgangspunt bij de keuze van de maatregelen is zo kosten-efficiënt mogelijk) ten opzichte van Bouwbesluit (EPC/BENG) worden inzichtelijk gemaakt.
Als de totale energievraag (warmte & elektriciteit (GJ/ kWh)) niet op gebouwniveau op te lossen is, kan worden gezocht naar oplossingen op gebiedsniveau, welke andere maatregelen mogelijk zijn om de overgebleven energievraag op te lossen. Bijvoorbeeld door balanceren, uitwisselen, opslaan en opwekken (b.v pv-panelen in openbare ruimte) waarbij de kosten-efficiëntie een uitgangspunt blijft.
Binnen de gemeente Amersfoort wordt de volgende definitie voor energieneutraal gehanteerd:
Energieneutraliteit middels aanscherpte BENG-eisen conform NTA 8800:
Focus op kansen voor gebiedsmaatregelen: balanceren, uitwisselen en opslag van energie. Indien het niet mogelijk is om benodigde energie op gebouwniveau op te wekken, dan wordt gekeken om dit binnen het plangebied te realiseren.
Circulariteit in het plangebied
Bewust materiaalgebruik is van belang bij circulair bouwen ambities. Er worden bouwmaterialen toegepast, die duurzaam zijn geproduceerd en herbruikbaar zijn, waardoor Laak 2B door de tijd heen duurzaam blijft. De MPG-index (Milieu Profiel Gebouwen) is een wettelijk instrument om circulariteit van gebouwen te kunnen bevorderen en berekenen. Landelijk wordt een MPG van maximaal 1.0 geëist.
Het landelijke doel is om de MPG-eis per januari 2021 te gaan verlagen en uiterlijk in 2030 te gaan halveren naar 0,5. Vanaf juni 2020 hanteert Amersfoort in alle nieuwbouwplannen voor woningbouw een MPG van 0,9.
Duurzame mobiliteit
Dit plan krijgt een sterke groene identiteit, de auto wordt daarvoor in de openbare ruimte teruggedrongen. Een wijk waar de auto niet overal prominent aanwezig, maar te gast is. Door een minimum aan infrastructuur wordt het aantal verkeersbewegingen en parkeren in de openbare ruimte zo veel mogelijk beperkt. In Laak 2B is een parkeerterrein beoogd dat groen is omzoomd. Tijdens de ontwikkeling van het plan wordt rekening gehouden met veranderingen in mobiliteit zoals voorzieningen voor het opladen van auto/ fiets, concepten voor deelauto's en aansluitingen richting fietspaden en openbaar vervoer. De nadruk ligt in dit plan op de groene, openbare ruimtes. Parkeren gebeurt zo min mogelijk op de straat, maar in collectieve parkeervoorzieningen. Daarmee biedt de wijk ruimte voor nieuwe vormen van mobiliteit zoals deelauto-systemen en faciliteiten om de transitie naar elektrisch rijden te maken.
Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het project te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
Raadpleging van de archeologische beleidskaart van de gemeente Amersfoort wijst uit dat de nieuwe te bestemmen functies zijn beoogd op een locatie waar zowel een lage als middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Daarnaast ligt het plangebied in een gebied waarvoor geen archeologische onderzoeksplicht geldt. Indien een plangebied in twee archeologische zones valt moeten de grenswaarden van de hoogste archeologische verwachtingswaarde worden toegepast. Dat betekent concreet dat de middelhoge verwachting geldt voor het gehele plangebied. Hiervoor geldt dat voor plangebieden groter dan 500 m2 archeologisch onderzoek benodigd is, indien er bodemingrepen dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld plaatsvinden.
Archeologische beleidskaart (Bron: gemeente Amersfoort).
Het plangebied kent een oppervlakte groter dan 500 m2. Daarom is een verkennend archeologisch onderzoek door ADC Archeoprojecten19 uitgevoerd. De gevonden sporen van de voormalige boerderij horen waarschijnlijk bij de 17e tot vroeg 20e -eeuwse fase van de boerderij en houden alle verband met de inrichting van de tuin of akker en bijbehorende heiningen. De geringe hoeveelheid vondsten is sterk gefragmenteerd en verweerd en kent een brede datering. Op basis van deze kenmerken is het niet waarschijnlijk dat het hier gaat om primaire depositie van het materiaal. Waarschijnlijk is het materiaal langdurig aan akkerbewerking onderhevig geweest en bij toeval in de sporen terecht gekomen. De datering van het materiaal plaatst daarom de datering van (de demping van) de sporen in de 19e eeuw. Vermoedelijk is het vondstmateriaal afkomstig uit huisafval dat eeuwenlang werd uitgereden over het perceel ter bemesting van de grond.
Naar aanleiding van dit onderzoek is het gehele plangebied middels een vrijgavebrief20 vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. De brief stelt dat alle onderzoeksvragen die zijn gesteld in het programma van eisen voldoende kunnen worden beantwoord en dat daarmee het archeologisch onderzoek ter plaatse is afgerond.
Conclusie
Ervan uitgaande dat de beschreven archeologische onderzoeken worden uitgevoerd vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen.
Toetsing
Raadpleging van de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht en de archeologische beleidskaart van de gemeente Amersfoort wijst uit dat het plangebied of de directe omgeving daarvan geen cultuurhistorische waarden herbergt waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. Ten behoeve van het stedenbouwkundig plan heeft een ruimtelijke analyse plaatsgevonden dat als basis heeft gediend voor het ontwerp van de wijk (zie paragraaf 2.2). Gekeken is hoe de wijk zo optimaal mogelijk kan worden ingepast in de bestaande situatie.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW21 kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Gelet op het feit dat het plangebied aan de rand van de bebouwde kom van Vathorst ligt, wordt gesteld dat de kencijfers voor 'rest bebouwde kom' aangehouden kunnen worden. De gemeente Amersfoort wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'sterk stedelijk gebied'.
Verkeer
Ten behoeve van deze ontwikkeling is een verkeersonderzoek uitgevoerd22. De aanleiding van de studie is de realisatie van diverse functies aan de Laan van Bovenduist. De vraag is hoeveel verkeer deze functies genereren. De verkeersgeneratie per moment is als volgt bepaald op basis van CROW-kencijfers en eigen onderbouwingen:
Totaaloverzicht verkeersgeneratie per functie
Deze verkeersgeneratie is toegedeeld op het netwerk van het verkeersmodel van de gemeente Amersfoort met zichtjaar 2030. Per werkdag rijden zo'n 16.500 voertuigen over de Laan van Bovenduist, inclusief de verkeersgeneratie van de bovenstaande functies. Een voorrangsplein biedt voldoende capaciteit om dit verkeer af te wikkelen. Een linksafstrook is niet noodzakelijk op het voorrangsplein, maar verbetert de doorstroming wel.
Parkeren
Er zal moeten worden voldaan aan de parkeernormen die gesteld worden in de 'Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2020'. Er moet voldoende ruimte op eigen terrein beschikbaar zijn om de benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Het gemeentelijk parkeerbeleid wordt ook in de regels van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.
Een parkeeronderzoek23 is uitgevoerd ten behoeve van het berekenen van het benodigde aantal parkeerplekken als gevolg van de realisatie van diverse functies aan de Laan van Bovenduist. Een deel van het verkeer rond deze functies parkeert op een parkeerterrein genaamd Westelijk park. De vraag is hoeveel parkeerplekken dit parkeerterrein nodig heeft en hoeveel van deze plekken benodigd zijn voor het halen en brengen van kinderen.
Het onderzoek wijst uit dat de parkeerplaats Westelijk park 89 parkeerplekken nodig heeft om in de behoefte voorzien. Hierbij is deels sprake van dubbelgebruik van de parkeerplekken voor halen en brengen en de reguliere parkeerplekken en wordt gebruik gemaakt van de restcapaciteit van Laakse Tuinen. Daarbij wordt gesteld dat het voor het speciaal onderwijs gewenst is dat er specifieke 'halen en brengen'-plekken zijn, vanwege de veiligheid van deze kinderen. Hierdoor zijn minimaal 35 'halen en brengen'- parkeerplaatsen. Daarnaast is aan de oostzijde van de schoolgebouwen een kortparkeervoorziening (Kiss & Ride) met 12 parkeerplaatsen voorzien.
Conclusie
Gelet op het voorgaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren naar niet gesprongen explosieven (NGE) om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling heeft onderzoek24 plaatsgevonden. Op basis van de geraadpleegde bronnen zijn er geen feitelijke en herleidbare aanwijzingen achterhaald die onomstotelijk en structureel aantonen dat het onderzoeksgebied bij oorlogshandelingen betrokken is geweest. Het onderzoeksgebied wordt derhalve gekwalificeerd als onverdacht.
Naar aanleiding van het onderzoek is de Risicokaart aangepast door de gemeente Amersfoort. Navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de door de gemeente opgestelde Risicokaart voor NGE. Te zien is dat er geen risicoprofiel ligt ter plaatse van de beoogde ontwikkeling.
Risicokaart NGE (Bron: gemeente Amersfoort).
Conclusie
Het aspect conventionele explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: Het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven. Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst'.
Dit bestemmingsplan kent de enkelbestemmingen 'Gemengd', 'Groen', 'Sport', 'Verkeer' en 'Water', de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Waterstaat - Waterkering' en een gebiedsaanduiding (geurzone). Deze bestemmingen worden hierna kort toegelicht.
Gemengd
Ten behoeve van het scholen- en voorzieningen en de woningen is een gemengde bestemming opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de verschillende voorzieningen (gezondheidszorg, religie, verenigingsleven, buurt- of wijkcentrum en/of openbare dienstverlening, kinderopvangvoorzieningen en horeca categorie a) en woningen toegestaan. Voor de scholen is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - voorzieningen' opgenomen. Dit om te voorkomen dat deze voorziening die hinder kan veroorzaken niet op alle plekken binnen de bestemming mogelijk is. Daarnaast zijn er diverse bijbehorende functies toegestaan, zoals wegen, voet- en fietspaden, in- en uitritten en parkeervoorzieningen (zowel onder- als bovengronds), speel- en groenvoorzieningen, tuinen en erven, en nutsvoorzieningen. Voor de diverse functies zijn maximale maten vastgelegd. Het bouwvlak is voorzien van verschillende bouwhoogten, afgestemd op het stedenbouwkundig plan.
Groen
Ten behoeve van de parkzone is een groenbestemming opgenomen. Deze bestemming voorziet onder meer in groenvoorzieningen, waterberging, bermen en beplantingen, parken en plantsoenen, dagrecreatie, en nutsvoorzieningen. Bebouwing is hier niet toegestaan. Binnen de bestemming is een aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen ten behoeve van de parkeerplaatsen. Binnen de bestemming is met een omgevingsvergunning een gebouwtje mogelijk voor bijvoorbeeld een horecapaviljoen.
Sport
Voor de sportvelden is de bestemming 'sport' opgenomen. Er is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen een clubgebouw gerealiseerd mag worden.
Verkeer
Voor de Laan van Bovenduist is een verkeersbestemming opgenomen, die aansluit bij de regeling van het uitwerkingsplan waar deze op aansluit.
Water
Voor de bestaande watergang is een waterbestemming opgenomen.
Leiding - Gas
Een deel van de gronden is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Hiermee wordt gewaarborgd dat de veiligheid van de nabijgelegen aardgastransportleiding niet wordt geschaad.
Waterstaat - Waterkering
Een deel van de gronden is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Hiermee wordt gewaarborgd dat de veiligheid van de waterkering niet wordt geschaad.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Milieuzone - geurzone
Voor de hindercontour van het stortlocatie is een gebiedsaanduiding opgenomen. Binnen het gebied nader aanduid als 'Milieuzone - geurzone' mogen, zolang de bedrijven welke de bron daarvan vormen in bedrijf zijn, geen woningen en andere gevoelige functies worden gebouwd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
Het bestemmingsplan is op initiatief van Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (OBV) opgesteld. De kosten in verband met de realisatie van het plangebied Laak 2B zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (zienswijzenprocedure).
Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Tegen dit ontwerpplan kunnen zienswijzen worden ingediend. Hierna beoordeelt de gemeente de zienswijzen en stelt de gemeenteraad vervolgens het bestemmingsplan (al dan niet gewijzigd) vast.
Volgens ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening moet het bestemmingsplan worden voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met o.a. de gasunie, de provincie, de veiligheidsregio en SGLA. Hieruit zijn geen bezwaren tegen het plan uit naar voren gekomen.
Op de procedure van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervan moet het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage worden gelegd. Een ieder kan in die periode zienswijzen indienen.
Het ontwerpbestemmingsplan "Scholen- en voorzieningencluster Laakse Tuinen en Westelijk park (fase 2)" heeft na publicatie in het Gemeenteblad met ingang van donderdag 9 februari 2023 gedurende zes weken (tot en met woensdag 22 maart 2023) ter inzage gelegen, zowel digitaal op www.ruimtelijkeplannen.nl als analoog bij het stadhuis van de gemeente Amersfoort. Gedurende deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen. Tijdens de periode van terinzagelegging is er 1 zienswijze ingediend. In de zienwsijzennota is de zienswijze samengevat en van een beoordeling voorzien. Daarbij wordt ook vastgesteld of de zienswijze al dan niet ontvankelijk is. In de conclusie is aangegeven of, en zo ja, welke wijzigingen in het besluit worden doorgevoerd naar aanleiding van de zienswijze. Deze nota is te vinden in Bijlage 21 Zienswijzennota (4 juli 2023).
Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 4 juli 2023 heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld, met daarin opgenomen de wijzigingen, zoals die zijn opgenomen in de zienswijzennota.