direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Vinkenhoef
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00180-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in het gebied Vinkenhoef, een braakliggend terrein dat geleidelijk getransformeerd wordt naar een industrieterrein. Vinkenhoef ligt in het zuidelijke kwadrant van het knooppunt Hoevelaken. Aan de noord- en westzijde wordt het plangebied omzoomd door de Energieweg, aan de oostzijde door een gedeelte van de Amersfoortsestraat, de Oude Lageweg aan de zuidzijde door de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn.


De ontwikkeling van de Vinkenhoef is begonnen in het zuidelijke deel van het gebied De Wieken. Dit deel van het bedrijventerrein is voor een belangrijk deel voltooid zodat de ontwikkeling van het noordelijke deel van De Wieken oftewel Vinkenhoef nu in beeld is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0001.png"

Figuur 1: ligging Vinkenhoef

1.1.1 Voorbereidingsbesluit(en)

Op 4 april 2017 en op 15 mei 2018 heeft de gemeenteraad voorbereidingsbesluiten in de zin van artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening genomen voor De Wieken Noord (zie figuur 2). Hiermee is beoogd om bescherming te bieden aan toekomstige ontwikkelingen in het gebied en om onder andere ongewenste bouw- en gebruiksmogelijkheden te weren. Echter zijn de voorbereidingsbesluiten vervallen omdat niet binnen een jaar na inwerkingtreding een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Daarom heeft de gemeenteraad op 15 april 2019 opnieuw een voorbereidingsbesluit genomen waardoor opnieuw een termijn van een jaar is gaan lopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0002.png"
Figuur 2: gronden met geldend voorbereidingsbesluit

1.2 Bestemmingsplan

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

De Wieken Noord ligt in het zuidelijke kwadrant van het knooppunt Hoevelaken. Aan de noord- en westzijde wordt het plangebied omzoomd door de Energieweg, aan de oostzijde door een gedeelte van de Amersfoortsestraat, de Oude Lageweg aan de zuidzijde door de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn. Daarnaast wordt in de toekomst de Outputweg ter hoogte van De Hoef tot aan de Energieweg doorgetrokken. Op deze wijze wordt het bedrijvengebied uitstekend ontsloten.


De ligging en de oriëntatie van De Wieken-Vinkenhoef brengt met zich mee dat het gebied prominent aanwezig is en door de vele passerende weggebruikers een belangrijk visitekaartje van Amersfoort is geworden. Een bijzonder element in deze overgang vormt 'het Monumentenensemble'. Een cultuurhistorisch belangrijk complex van een villa-boerderij annex veestal dat als oostelijke begrenzing van De Wieken-Noord fungeert.

Na realisatie van De Wieken Noord zal De Wieken-Vinkenhoef zich als één groot werkgebied presenteren en de overgang vormen tussen het verstedelijkt deel van Amersfoort en het groene buitengebied van de stad aan de zuidoostzijde ervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0003.png"

Figuur 3: ligging plangebied

1.2.2 Geldend plan

Het plangebied De Wieken Vinkenhoef is in 2014 opgegaan in het nieuwe bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen', met uitzondering van De Wieken Noord. Voor dit gebied geldt nog een uitwerkingsplicht volgens het oorspronkelijke bestemmingsplan De Wieken - Vinkenhoef uit 2002.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0005.png"
Figuur 4 : snede uit plankaart bestemmingsplan De Wieken Vinkenhoef

Het plangebied van de Wieken Noord heeft in het geldende bestemmingsplan de uit te werken bestemming 'Bedrijfsdoeleinden 1'.

De gronden met de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden 1' zijn onder andere bestemd voor:

  • bedrijven in de milieucategorie 4 en 5;
  • hoofdontsluitingsroutes en secundaire routes ter plaatse van de aanduiding op de kaart;
  • behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarde van de gebouwen bij aanduiding 'rijksmonument' (M);
  • wegen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden;
  • groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterpartijen;
  • gastransportleiding.

Voor het bouwen van bouwwerken gelden onder andere de volgende (uit te werken) bouwregels:

  • bebouwingspercentage bouwperceel maximaal 80%;
  • bouwhoogte bedrijfsgebouwen:
  • maximaal 22 meter en minimaal 12 meter in randboulevardzone
  • maximaal 22 meter en minimaal 12 meter in entreegebieden
  • maximaal 15 meter voor de blauwe boorden, zijnde de overige gebieden;
  • de bedrijfsgebouwen dienen tegen de zijdelingse perceelsgrens dan wel op een afstand van minimaal 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  • de afstand van de bedrijfsgebouwen tot aan de zijkant van de openbare ontsluitingswegen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • een reclamemast ter plaatse van de aanduiding 'reclamemast' of in de naaste omgeving met een hoogte van maximaal 25 meter.

Overige vigerende bestemmingsplannen

Verder geldt er voor een geringe gedeelte van het plangebied het bestemmingsplan "bedrijventerrein e.o. en snelwegen" uit 2014 en bestemmingsplan "verleggen transportleiding nabij knooppunt Hoevelaken" uit 2018. Beide bestemmingen zijn conserverend bestemd in het voorliggend bestemmingsplan.

1.2.3 Experimentstatus Crisis- en herstelwet (chw)

Dit bestemmingplan is een zg. bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Op 27 juni 2017 is de 15e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw) in werking getreden. Daarin is onder meer aan Amersfoort de mogelijkheid geboden om te experimenteren met zo'n bestemmingsplan met een bredere reikwijdte. Daarmee krijgt zo'n plan in feite het karakter van een omgevingsplan en wordt vooruit gelopen op en ervaring opgedaan met de nieuwe Omgevingswet. In hoofdstuk 5.2.2 van deze toelichting wordt nader aangegeven welke mogelijkheden uit het experiment worden gebruikt in dit bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint in hoofdstuk 2 met een beschrijving van het relevante beleid en in hoofdstuk 3 is de planbeschrijving opgenomen. De omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. In hoofdstuk 5 volgt een juridische planopzet. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Het plangebied

2.1 Bestaande situatie en de geschiedenis van het plangebied

Het gebied had oorspronkelijk een agrarische functie. De topografische kaart van 1872 geeft die situatie goed weer. Ten noorden van het plangebied ligt een dekzandrug, waarop verschillende boerderijen een plaats hebben gevonden. Het landgoed Vinkenhoef ligt op een uitloper hiervan.

Ten zuiden daarvan liggen gronden, die door twee oost-west gerichte (water)wegen worden doorsneden. De meest zuidelijke is de Rotte Wetering. De kavelindeling is loodrecht op deze wegen aangebracht. Het deel ten zuiden hiervan wordt door een wat schuinere perceelsindeling gekenmerkt, met hier en daar een terrein met bossages.

Het tracé van de Ooster Spoorweg staat in stippellijn al aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0006.png"
Deze situatie blijft nog bijna en eeuw, tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw, min of meer in tact. Rond Vinkenhoef is iets meer bebouwing gekomen. In die periode worden de rijkswegen A1 en A 28 aangelegd met het kenmerkende kruispunt Hoevelaken ten noorden van het plangebied. Het plangebied ligt dan tussen de rijkswegen en de spoorlijn ingeklemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0007.png"

In het tweede decennia van de twintigste eeuw wordt het gebied doorsneden door de Energieweg als ontsluiting

Van het bedrijventerrein De Wieken Valleipoort en wordt de oorspronkelijke perceelindeling van het plangebied verwijderd. In het oosten blijft het landgoed Vinkenhoef gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0008.png" Het gebied had oorspronkelijk een agrarische functie. De topografische kaart van 1872 geeft die situatie goed weer. Ten noorden van het plangebied ligt een dekzandrug, waarop verschillende boerderijen een plaats hebben gevonden. Het landgoed Vinkenhoef ligt op een uitloper hiervan.

Ten zuiden daarvan liggen gronden, die door twee oost-west gerichte (water)wegen worden doorsneden. De meest zuidelijke is de Rotte Wetering. De kavelindeling is loodrecht op deze wegen aangebracht. Het deel ten zuiden hiervan wordt door een wat schuinere perceelsindeling gekenmerkt, met hier en daar een terrein met bossages.

Het tracé van de Ooster Spoorweg staat in stippellijn al aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0009.png"
Deze situatie blijft nog bijna en eeuw, tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw, min of meer in tact. Rond Vinkenhoef is iets meer bebouwing gekomen. In die periode worden de rijkswegen A1 en A 28 aangelegd met het kenmerkende kruispunt Hoevelaken ten noorden van het plangebied. Het plangebied ligt dan tussen de rijkswegen en de spoorlijn ingeklemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0010.png"

In het tweede decennia van de twintigste eeuw wordt het gebied doorsneden door de Energieweg als ontsluiting

Van het bedrijventerrein De Wieken Valleipoort en wordt de oorspronkelijke perceelindeling van het plangebied verwijderd. In het oosten blijft het landgoed Vinkenhoef gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0011.png"

2.2 Landgoed Vinkenhoef

In het plangebied Wieken-Vinkenhoef ligt één monumentaal complex dat sinds december 2000 een plaats op de rijksmonumentenlijst inneemt. Het betreft het complex van de voormalige modelboerderij Vinkenhoef. Dit complex bestaat uit een viertal onderdelen die door het rijk zijn beschermd, te weten de directeurswoning, het zuivelhuis, de veestal en het toegangshek. Daarnaast bevindt zich op het terrein een niet toegankelijke ijskelder. Op het terrein bevond zich achter de veestal nog een hooiberg. Deze is afgebroken.

Het terrein kent een lange geschiedenis. Grondlegger was Jonas Cohen (1698-1789), die niet alleen in tabak maar ook in diamanten en edele metalen handelt. Het landgoed is een ontmoetingsplaats voor de uitgebreide vriendenkring van Cohen. De naam Vinkenhoef geeft aan dat hier een zogenaamde vinkenbaan was gelegen, een plek om vinken, sijsjes en kepen te vangen. In de achttiende eeuw raakt het huis in verval. Aan het eind van de negentiende eeuw wordt het landgoed gekocht door de Amsterdamse houthandelaar A.M. Tromp. In 1903 wordt Johan Karel Knottenbelt eigenaar, die het huis vervangt door een door architect H.H. Kramer in Jugendstil ontworpen modelboerderij vervangt.

Beschrijving voormalige modelboerderij

Het complex van de voormalige modelboerderij 'Vinkenhoef', bestaande uit een directeurswoning, een zuivelhuis, een veestal en een vermoedelijk ouder toegangshek, is tussen 1903 en 1905 in eclectische stijl met invloeden vanuit de Chaletstijl en de Art Nouveau gebouwd naar ontwerp van architect H.H. Kramer (1850-1934) uit Leeuwarden. Opdrachtgever was de heer J.K. Knottenbelt. Het woonhuis 'Vinkenhoef' met remise is in 1903 tot stand gekomen na de afbraak van een bestaand woonhuis met onbekende bouwdatum. Uit die periode resteren nog een aan de noordzijde gelegen, niet toegankelijke ijskelder. De bij de veestal staande hooiberg met houten roeden is afgebroken.

De architect H.H. Kramer (1850-1934), geboren te Woudsend en overleden te Leeuwarden, bracht zijn jeugd door in Woudsend en Makkum. Nadat hij in de leer was geweest bij een timmerman, de architect Brandsma uit Harlingen en een aannemer te Leeuwarden, vertrok hij naar Amsterdam. Hij bezocht daar de Academie voor beeldende kunsten en in Brussel de Academie des Beaux Arts. Hij werd lid van de Société centrale des architects waar hij meewerkte aan het tijdschrift L'Emulation. Omstreeks 1880 keerde hij terug naar Leeuwarden waar hij vele opdrachten kreeg voor de bouw van landhuizen, villa's, restauraties van kerken, boerderijen en fabrieken in en buiten Leeuwarden.

Omschrijving

De vrijstaande objecten zijn gesitueerd aan de westzijde van de Amersfoortsestraat, op een terrein dat gedeeltelijk door water is omgeven. Het complex bestaat uit de volgende onderdelen:

1 directeurswoning

2 zuivelhuis

3 veestal

4 toeganshek

A ijskelder

B hooiberg (afgebroken)

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0012.jpg"

Waardering

Het door architect H.H. Kramer in opdracht van de heer J.K. Knottenbelt gebouwde complex - bestaande uit de woning (1903) met remise, de voormalige zuivelhuis (1905), de veestal (1905) en het toegangshek - is van algemeen belang vanwege zijn architectuurhistorische waarde als een zeldzaam voorbeeld van een goed bewaard gebleven hygiënische melkinrichting, ontworpen in een eclectische stijl. Het complex is zorgvuldig gedetailleerd met tegels van onder andere de Koninklijke Tichelaar uit Makkum en de 'Holland' uit Utrecht. Het complex kent een hoge ensemblewaarde, aangezien alle onderdelen van deze melkinrichting nog aanwezig zijn. Het complex is van cultuurhistorische waarde als zeldzaam voorbeeld van een goed bewaard gebleven modelboerderij, die kenmerkend is voor de hygiënische verwerking van melk in Nederland in de periode 1880-1920.

Overige gebiedsdelen

In de overige delen van het plangebied zijn door herstructurering van het wegenplan geen restanten van de oude verkaveling en wegenverloop herkenbaar overgebleven. Dat geldt ook voor de bebouwing; hier zijn geen monumentale panden of complexen bewaard gebleven, zoals blijkt uit de onderstaande uitsnede van de digitale monumentenkaart Amersfoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0013.jpg"

Uitsnede digitale Monumentenkaart Amersfoort

2.3 Stedenbouwkundige kaders en welstand

Een exacte weergave van de stedenbouwkundige kaders zijn in te zien in Bijlage 9 Stedenbouwkundige kaders. In dit document zijn de stedenbouwkundige kaders opgenomen voor de bebouwing van het uitgeefbaar gebied en voor de inrichting van het uitgeefbaar gebied binnen bedrijventerrein Vinkenhoef. Deze principes geven de visie weer achter de regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Een korte scope van de stedenbouwkundige kaders zijn hieronder beschreven. Voor een leidende en nadere toelichting kan Bijlage 9 Stedenbouwkundige kaders gebruikt worden.

Visie

Karakter van Vinkenhoef

Bedrijventerrein Vinkenhoef biedt ruimte aan een breed scala van bedrijfsactiviteiten (milieu categorieën 1 t/m 4.2) in de oksel van het knooppunt Hoevelaken. Een intensief gebruikt bedrijventerrein ingebed in een groene omgeving, optimaal ontsloten vanaf de aangrenzende rijkswegen.

Het bedrijvengebied wordt intern gekenmerkt door een efficiënte en duurzame inrichting van de openbare ruimte en de bouwpercelen. Door een zonering en het gedeeltelijke behoud van het bestaande karakter zal bedrijventerrein Vinkenhoef na voltooiing een specifiek, gemengd en samenhangend bedrijventerrein met een eigen identiteit zijn.

Slimme watercompensatie

Door het mogelijk maken (en deels voorschrijven) van hoge bebouwingspercentages wordt meervoudig grondgebruik gestimuleerd. Bij de intensivering van het ruimtegebruik is de reeds aangelegde watercompensatie in Bloeidaal een surplus ten opzichte van veel andere bedrijventerreinen. Doordat de oppervlakteberging voor een belangrijk deel gefaciliteerd is, kan er op het bedrijventerrein Vinkenhoef efficiënt worden verkaveld en een hoge gronduitgifte worden bereikt.

Bestaande elementen gerespecteerd

Bedrijventerrein Vinkenhoef grenst aan de oude landschappelijke lijn Oude Lageweg en aan het Monumentenensemble; het complex van Villa Vinkenhoef, zuivelboerderij en bijgebouwen. Om een goede overgang tot het bedrijvenlandschap te bewerkstelligen wordt hieraan grenzend een brede zone met minder intensieve bebouwing in een groene setting voorgesteld. De 'Groene Boorden' zijn een voortzetting van de gelijknamige zone langs de Hogeweg in De Wieken.

Duurzaamheid

Het is de ambitie van de gemeente Amersfoort om van bedrijventerrein Vinkenhoef een duurzaam en circulair bedrijventerrein te maken. Zowel in het openbare gebied als bij de panden en op de bouwpercelen zelf. Daarom zal er in het beeldkwaliteitsplan extra aandacht besteed worden aan het duurzaam en circulair inrichten van terrein en bouwperceel.

De hoofdopzet van bedrijventerrein Vinkenhoef wordt gekenmerkt door een zonering in drie, duidelijk van elkaar te onderscheiden delen. Deze komen voort uit het concept dat aan heel Wieken-Vinkenhoef ten grondslag ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0014.png"

Zone entreegebied

hoofdkenmerk: representatief.

Het entreegebied ligt langs de Energieweg en in het zicht van knooppunt Hoevelaken. Samen met de vergelijkbaar gelegen delen van De Wieken bepaald dit gebied grotendeels de uitstraling en de samenhang van De Wieken-Vinkenhoef. Door de vele passerende weggebruikers is dit een belangrijk visitekaartje, niet alleen voor het bedrijvenlandschap maar voor de stad als geheel. Vanuit dit gegeven is grote zorg voor de presentatie van de bedrijfsgebouwen in de zichtzone van belang.

Zone blauwe boorden

hoofdkenmerk: standaard.

Tussen het entreegebied en de 'groene boorden' liggen de 'blauwe boorden'. Deze zone is feitelijke een voortzetting van de blauwe boorden van De Wieken en is vooral doelmatig en flexibel van karakter. Vanaf de noord- en de zuidzijde loopt de Energieweg omhoog om een ongelijkvloerse kruising met het spoor te bewerkstelligen. De blauwe boorden grenzen aan de voet van het talud van de Energieweg.

Zone groene boorden

hoofdkenmerk: kleinschalig en groen.

De groene boorden zijn afgestemd op waardevolle bestaande structuren en zijn een voortzetting van de gelijknamige zone langs de Hogeweg in Wieken-Zuid.

De historische bebouwing langs de Hogeweg en Oude Lageweg is kleinschalig, met een menging van woningen en (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing. De bebouwing staat in een verspringende rooilijn en is traditioneel van karakter: bakstenen muren, rechthoekige ramen en een zadeldak. Ook rieten daken, bij voormalige boerderijen en houten wanden bij de voormalige tabaksschuren komen hier en daar nog voor. De bebouwing kenmerkt zich verder door een lage goothoogte, een rechthoekige bouwmassa en (versierde) groen- of witgeschilderde houten daklijsten en boeiboorden.

Deze uitstraling is het referentiepunt voor de te realiseren nieuwbouw in de groene boorden.

De nieuwe ontwikkelingen vormen samen met de bestaande bebouwing een met groen omkaderde randzone die de overgang vormt naar het buitengebied van de stad. Deze locatie is bij uitstek geschikt voor kleinschalige ondernemingen die gebaat zijn bij de luwte van de Oude Lageweg en een groene uitstraling van de bouwpercelen. De belangrijkste ambitie voor de nieuwe aanvullingen is een zorgvuldige aansluiting op het huidige groene en transparante karakter van erfinrichting en bebouwing.

In de groene boorden wordt er gestreefd naar een overgang van het bedrijventerrein naar de kleinere bebouwing van het Monumentenensemble en de Oude Lageweg, aansluitend aan bedrijventerrein Vinkenhoef.

Welstand

Het beeldkwaliteitsplan (BKP) bevat de redelijke eisen van welstand voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Vinkenhoef. Het beeldkwaliteitsplan vormt daarmee de welstandsnota voor Vinkenhoef. Bij de verlening van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen zal de stadsbouwmeester zijn advies op deze welstandsnota Vinkenhoef baseren. De welstandsnota is voorbereid en vastgesteld met inachtneming van de artikelen 12 en 12a Woningwet.

Overeenkomstig de inspraak en participatieverordening Amersfoort 2009 zijn belanghebbenden en ingezetenen in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent de welstandsnota naar voren te brengen. De welstandsnota is met inachtneming van de ingekomen zienswijze door de raad van de gemeente Amersfoort vastgesteld.

De monumentenensemble maakt geen deel uit van het beeldkwaliteitsplan Vinkenhoef. Tevens is in dit document de exacte begrenzing van het werkingsgebied van het beeldkwaliteitsplan Vinkenhoef opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het Chw bestemmingsplan 'Vinkenhoef'. Het beleid vormt het kader van toetsing voor de nieuwe ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen. Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk enkel aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het provinciaal beleid dat hier van toepassing is, wordt beschreven in Hoofdstuk 4. Het rijksbeleid komt ook aan de orde in Hoofdstuk 4 bij de m.e.r. beoordeling.

3.2 Modelkeuze voor procedure bestemmingsplan en startnotitie

Modelkeuze

Op basis van de notitie "Rol van de raad in RO-procedures" (raadsbesluit d.d. 26 januari 2010, reg.nr. 3307116) kan het Chw bestemmingsplan 'De Wieken Noord' de procedure doorlopen van model 2. Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad de startnotitie vastgesteld. Dit houdt in dat wanneer het concept-ontwerpbestemmingsplan gereed is, dit om advies naar de betrokken vooroverlegpartners kan worden gestuurd. Eventuele opmerkingen van de vooroverlegpartners worden verwerkt en vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er wordt geen inspraak gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.

Startnotitie

In de startnotitie is er een beeld gegeven van de begrenzing, de algemene kaders en randvoorwaarden en de opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Tenslotte is uiteengezet waarom er een nieuwe bestemmingsplan dient te worden opgesteld, terwijl er een uitwerkingsplicht rust op een deel van de gronden.

3.3 Structuurvisie Amersfoort 2030 versus 2009

De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken. In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.

Zoals eerder gezegd rust(te) op de gronden van het plangebied een moederplan die voorbereid en vastgesteld in de begin jaren 2000. De gronden zijn met het oog op de Structuurvisie 2009 globaal bestemd. Nu besloten is om geen gebruik te willen en kunnen maken van de geldende uitwerkingsplicht, is het geen vanzelfsprekendheid dat de toentertijd geldende structuurvisie geen visie meer vormt voor dit plangebied. Derhalve worden beide structuurvisies in dit plan meegenomen als leidraad.

3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. In de toelichting van het bestemmingsplan dient dan een motivering voor de Ladder te zijn opgenomen. Sinds 1 juli 2017 is de Laddersystematiek in het Besluit ruimtelijk ordening gewijzigd. De Ladder is verankerd in artikel 3.1.6 lid 2 van de Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De Ladder is alleen van toepassing op een plan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Is dit het geval dan is een beschrijving van de behoefte nodig. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een uitgebreidere motivering vereist waarin wordt ingegaan op de vraag waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

Om de vereisten van de Ladder te bepalen gaan we hierna achtereenvolgens in op de vraag (1) of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en (2) of de ontwikkeling binnen of buiten bestaand stedelijk gebied is gelegen.

De beoogde ontwikkeling van de Vinkenhoef betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bepaald in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro: De Wieken Vinkenhoef maakt de ontwikkeling van circa 9 hectare bedrijventerrein mogelijk. Voor dit gebied geldt een uitwerkingsplicht volgens het oorspronkelijke bestemmingsplan 'De Wieken-Vinkenhoef' uit 2002. Het plan ligt niet binnen bestaand stedelijk gebied (zoals bepaald in artikel 1.1.1 lid 1 onder h van het Bro): het plan ligt buiten het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. De ontwikkeling van de Vinkenhoef is daarmee Ladderplichtig.

Het convenant Bedrijventerreinen Regio Amersfoort 2011-2030

De meer uitgeefbare grond/te bebouwen grond/bvo's aan bedrijventerrein beschouwen we echter marginaal en ondergeschikt ten opzichte van de afspraken die gemaakt zijn in het Convenant Bedrijventerreinen Regio Amersfoort 2011-2030.

In de periode 2010-2020 is voor de regio Amersfoort berekend dat er nog behoefte is aan ongeveer 80 hectare bedrijfsruimte (exclusief eventuele niet-bedrijfsruimte die op bedrijventerreinen kan landen). De werklocaties die momenteel in ontwikkeling zijn (voor Amersfoort gaat het om Bedrijvenpark Vathorst en De Wieken Zuid) en de werklocaties die in de planning staan (voor Amersfoort gaat het om De Wieken Noord) voorzien in de berekende behoefte tot 2020. Nieuwe planlocaties tot 2020 zijn naar de huidige inzichten niet nodig.

Verzorgingsgebied

Bedrijvendynamiek is bepalend voor verzorgingsgebied
Bij de bepaling van de regionale bedrijventerreinvraag en de daarvan afgeleide behoefte, dient het ruimtelijke verzorgingsgebied (of 'de marktregio') van de Vinkenhoef te worden bepaald. Het gaat bij de Ladder vervolgens onder andere om het voorkomen van onnodig ruimtebeslag en het voorkomen van planoverschotten op de lokale/regionale bedrijventerreinenmarkt. Dit wordt gebaseerd op de behoefte aan de ontwikkeling binnen het relevante verzorgingsgebied. Een bedrijfsruimtegebruiker is niet gebonden aan gemeentegrenzen maar de praktijk wijst uit dat de meeste verhuizingen binnen de gemeente plaatsvinden.

Driekwart van de Nederlandse bedrijven verhuist binnen een straal van 5 kilometer
Onderzoek (PBL, 2007 & CBS, 2013) wijst uit dat circa 90 tot 95% van de bedrijfsverplaatsingen op bedrijventerreinen binnen de COROP-regio plaatsvindt. In de COROP-regio Utrecht is de gemiddelde verhuisafstand van bedrijven circa 7 kilometer (CBS, 2013).

Een groot deel (ruim twee derde) blijft daarbij ook binnen de gemeentegrenzen, blijkt uit hetzelfde onderzoek. Onderzoek naar verhuisdynamiek binnen de gemeentegrenzen is beperkt. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat:

  • slechts 5% van alle bedrijven over gemeentegrenzen wil verhuizen (en dus een sterke voorkeur heeft voor de eigen gemeente);
  • circa 75% van de bedrijven verhuist binnen een straal van 5 kilometer rondom de bestaande vestiging;
  • circa 40% van alle bedrijven verhuist binnen een straal van 1 kilometer rondom de bestaande vestiging.

Verhuisafstand van bedrijven in Amersfoort bedraagt circa 15 kilometer

Aanvullend op de landelijke onderzoeken naar bedrijfsdynamiek wordt er een extra analyse uitgevoerd naar verhuisbewegingen van bedrijven naar (en weg van) bedrijventerreinen in de gemeente Amersfoort. Dit is een betrouwbare manier om het verzorgingsgebied voor een bedrijventerrein te duiden. Het geeft inzicht in de verplaatsingen van bedrijven en waar deze 'ruimtevraag' vandaan komt. Zo wordt inzichtelijk waar potentiële eindgebruikers voor het bedrijventerrein de Vinkenhoef vandaan komen.

Uit een analyse van verhuisbewegingen van bedrijven van en naar bedrijventerreinen in de gemeente Amersfoort blijkt dat er in de afgelopen vijf jaar (2016-2020) 388 verhuisbewegingen hebben plaatsgevonden (bron: Vastgoeddata.nl, mei 2020). Uit de analyse van de verhuisbewegingen kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Van deze 388 verhuizingen waren er 214 verhuizingen van bedrijven met meer dan 1 werknemer. Deze verhuisbewegingen zijn van belang bij het bepalen van het verzorgingsgebied van een ontwikkeling, omdat deze vaak voor een groter deel vanuit economische/bedrijfsmatige overwegingen tot stand komen in tegenstelling tot eenmanszaken waarbij persoonlijke overwegingen vaak een grote rol spelen in de totstandkoming van een bedrijfsverplaatsing (denk aan een persoonlijke of 'lege' bv, en bedrijfjes aan huis).

Er zijn de afgelopen vijf jaar 163 bedrijven (> 1 werkzame persoon) verhuisd naar een bedrijventerrein in Amersfoort, deze verhuisbewegingen vormen de basis voor het bepalen van het verzorgingsgebied van de Vinkenhoef:

  • Bedrijven (exclusief eenmanszaken) die naar een bedrijventerrein in Amersfoort zijn verhuisd de afgelopen vijf jaar doen dat over een reikwijdte van maximaal iets meer dan 15 kilometer. De bedrijven van buiten de gemeente Amersfoort komen vaak uit omliggende gemeenten zoals Bunschoten, Soest en Nijkerk.
  • De gemeenten die binnen circa 15 kilometer rijafstand liggen van Amersfoort - waaronder Amersfoort zelf - zijn goed voor 79% van de bedrijven die naar een bedrijventerrein in Amersfoort verhuizen de afgelopen vijf jaar, zie figuur 1. Deze gemeenten zijn goed voor 86% van de banen die naar een bedrijventerrein in Amersfoort verhuisden in de afgelopen vijf jaar, zie figuur 2.

Het verzorgingsgebied voor de Vinkenhoef baseren we op basis van de verhuisafstand (of reikwijdte) van de bedrijven die naar een bedrijventerrein in Amersfoort zijn verhuisd, het aandeel bedrijven per gemeente dat naar een bedrijventerrein in Amersfoort verhuisd en de regionale economische structuur. Hieruit volgt dat de regio Amersfoort (inclusief de Gelderse gemeenten Nijkerk en Barneveld) het beoogde verzorgingsgebied is voor de Vinkenhoef. Dit verzorgingsgebied is gelijk aan de bestuurlijke regio Amersfoort, waarin ook de regionale programmering wordt afgestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0015.png"

figuur 1 indicatief verzorgingsgebied

De Vinkenhoef voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte
Vraag naar bedrijventerrein in het verzorgingsgebied circa 130 hectare tot 2030

Voor het berekenen van de vraag naar bedrijventerrein in het verzorgingsgebied van de Vinkenhoef baseren we ons op de meest actuele bedrijventerreinenraming van de provincie Utrecht (Stec Groep, 2019) en provincie Gelderland (Ecorys, 2019). Daarbij hanteren we de regionale verdieping voor de regio Amersfoort (Utrechtse gemeenten) en regio Food Valley (Gelderse gemeenten, Nijkerk en Barneveld). Voor de Gelderse gemeenten (Barneveld en Nijkerk) wordt het marktaandeel binnen de totale vraag in de regio Food Valley berekend op basis van het aandeel banen op bedrijventerreinen (circa 1/3 van totaal aantal banen op bedrijventerreinen in de regio).

Als uitgangspunt voor de vraagraming wordt het WLO Hoog groeiscenario (CPB/PBL) voor de werkgelegenheid gehanteerd. Dit scenartio sluit goed aan bij de economische ontwikkeling van de afgelopen 5 tot 10 jaar en de toekomstige verwachtingen in het verzorgingsgebied van de Vinkenhoef. Daarbij vormt het WLO Hoog scenario ook het uitgangspunt voor de actualisatie van de regionale programmering in de provincie Utrecht als geheel. Ter controle van de vraagraming is ook de langjarige historische uitgifte van bedrijventerreinen in het verzorgingsgebied geanalyseerd.

Uit de prognose voor de Utrechtse gemeenten in het verzorgingsgebied volgt een totale uitbreidingsvraag van 84 hectare netto voor de periode 2019 t/m 2030. Uit de prognose voor de Gelderse gemeenten (Barneveld en Nijkerk) volgt een uitbreidingsvraag van 66 hectare voor de periode 2019 tot 2030. Uitgaande van een gelijkmatige vraagverdeling per jaar betekent dit een ruimtevraag voor de periode 2020 tot 2030 van circa 130 hectare voor het totale verzorgingsgebied van de Vinkenhoef.

De prognose van de uitbreidingsvraag naar bedrijventerrein ligt daarmee iets onder de langjarige historische uitgifte van bedrijventerrein in de afgelopen tien jaar (periode 2009-2018) in het verzorgingsgebied (zie figuur 1). Gemiddeld werd in de periode 2009-2018 circa 15 hectare netto bedrijventerrein per jaar uitgegeven. Hieruit concluderen we dat het WLO Hoog scenario voor het verzorgingsgebied van de Vinkenhoef realistisch is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0016.png"

Figuur 1: Uitgifte bedrijventerreinen in verzorgingsgebied in periode 2009 t/m 2018

Bron: IBIS, 2020.

(Plan)aanbod op bedrijventerreinen in het verzorgingsgebied circa 59 hectare
Het aanbod op bedrijventerreinen in het verzorgingsgebied is afgeleid uit het rapport “Bouwstenen voor een visie toekomstige bedrijventerreinen Regio Amersfoort” (bron: BCI, 2020) en de meest actuele cijfers over uitgeefbaar aanbod op bedrijventerreinen in Gelderland (bron: Provincie Gelderland, 2020). Hieruit volgt een totaal uitgeefbaar planaanbod van 58,6 hectare netto.

Tabel 1: (Plan)aanbod bedrijventerreinen verzorgingsgebied de Vinkenhoef

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0017.png" Bron: BCI, 2020; Provincie Gelderland, 2020; Bewerking: Stec Groep, 2020

Leegstand op bedrijventerreinen in verzorgingsgebied op gewenst frictieniveau
Uit analyse van het bestaande aanbod van bedrijfsruimte op bedrijventerreinen, volgt dat in het verzorgingsgebied de leegstand circa 5% bedraagt (Bron: Funda in Business, peildatum juni 2020). Een frictieleegstand van 5% is wenselijk voor een gezonde bedrijfsruimtemarkt. Dit betekent dat de regionale behoefte niet kan worden opgevangen in beschikbare bedrijfsruimte. Binnen bestaand stedelijk gebied zijn geen alternatieve locaties voor de ontwikkeling van 9 hectare netto bedrijventerrein beschikbaar.

Behoefte aan toevoeging van circa 71 hectare bedrijventerrein in verzorgingsgebied
Uit de confrontatie van de vraag met het (plan)aanbod op bedrijventerreinen in het verzorgingsgebied volgt een behoefte aan bedrijventerreinen van circa 71 hectare netto. De beoogde nieuwe stedelijke ontwikkeling van de Vinkenhoef, van circa 9 hectare netto, voorziet in deze behoefte.

Conclusie - Behoefte aan toevoeging van de Vinkenhoef
Bedrijventerrein de Vinkenhoef voldoet aan de voorwaarden uit de Ladder voor duurzame verstedelijking. Uit de motivering van de Ladder volgt namelijk dat er de komende tien jaar (periode 2020 tot 2030) in het verzorgingsgebied van bedrijventerrein de Vinkenhoef behoefte is aan circa 71 hectare netto bedrijventerrein. In deze behoefte wordt (deels) voorzien door het ontwikkelen van de Vinkenhoef dat 9 hectare groot is. Gezien de verwachte behoefte en het feit dat de bestaande leegstand op frictieniveau ligt, verwachten we dat het toevoegen van de Vinkenhoef niet leidt tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten (leegstand) elders.

3.5 Verkeer- en vervoersplan

Het gemeentelijk beleid richt zich op bewustwording, keuzevrijheid, het stimuleren van duurzame mobiliteit, goede overstapvoorzieningen realiseren en het kiezen van een gebiedsgerichte uitwerking. De autobereikbaarheid is en blijft belangrijk en moet worden gewaarborgd. De economische belangen spelen hierbij een rol. Maar voor de groei van de mobiliteit wordt vooral ingezet op het verbeteren van de fiets en het openbaar vervoer. Dit vanwege het stimuleren van duurzame en schonere mobiliteit, maar ook om de groei van mobiliteit in de toekomst op te kunnen vangen. Doorgaand verkeer wordt zoveel mogelijk geleid over infrastructuur dat daarvoor geschikt is. Daarmee bereiken we leefbaarheid in de woon- en werkgebieden. Verkeersveiligheid ofwel een duurzaam veilige inrichting is een belangrijk uitgangspunt en dient een integraal onderdeel te zijn bij ontwerpopgaven. Een verkeersveilige omgeving is namelijk een basis voor een prettige leefomgeving.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Het gebied Vinkenhoef wordt voor (vracht)autoverkeer ontsloten via de Energieweg ter hoogte van de toekomstige kruising Energieweg/ Outputweg die in het kader van het project knooppunt Hoevelaken wordt gerealiseerd. Dit kruispunt wordt met verkeerslichten geregeld en wordt afgestemd op de verkeersprognoses uit verkeersmodel regio Amersfoort 2030. Daarmee wordt rekening gehouden met alle vastgestelde ontwikkelingen. In de regio zoals onder meer de realisatie van het project knooppunt Hoevelaken. Voor Vinkenhoef wordt voor de verkeerslichtenberekeningen ook rekening gehouden met de komst van een milieubrengstation. De route over het bedrijventerrein naar het milieubrengstation vanaf de kruising met de Energieweg betreft een doodlopende weg. Aan het einde van deze doodlopende weg wordt daarom voorzien in een rotonde zodat (vracht)auto's hier de mogelijkheid hebben om te keren. Vanaf deze rotonde wordt dan het toekomstige milieubrengstation ontsloten. Om de doorstroming op de kruising Energieweg/ Outputweg en de bereikbaarheid van overige bedrijven op het bedrijventerrein zo goed mogelijk te borgen, is het uitgangspunt dat er voor de slagbomen op het eigen terrein van het milieubrengstation een opstellengte van 350m wordt gerealiseerd om de wachtrij van bezoekers aan het milieubrengstation te kunnen opvangen. Vanwege de openingstijden van een milieubrengstation is het effect van de verkeersafwikkeling op de ochtend- en avondspits van werkdagen beperkt. Het drukste uur voor een milieubrengstation vindt daarbij plaats op zaterdagen.

Een beperkt deel van bedrijventerrein Vinkenhoef waaronder het monumentenensamble Vila Vinkenhoef, wordt voor het gemotoriseerde verkeer ontsloten via de Oude Lageweg naar de Amersfoortsestraat. Dit betreft het meest oostelijke deel van Vinkenhoef, ten oosten van het laantje dat op de Oude Lageweg aansluit. Voor de leefbaarheid op het bedrijventerrein Vinkenhoef en de verkeersveiligheid op de Oude Lageweg, wordt het bedrijventerrein Vinkenhoef zo ingericht dat het voor doorgaand gemotoriseerd verkeer niet is toegestaan om tussen de Energieweg en de Oude Lageweg te rijden via het bedrijventerrein.

Het bedrijventerrein heeft via de Energieweg een goede ontsluiting met het hoofdwegennet van Amersfoort en ligt nabij de snelwegaansluitingen A1 en A28. De ligging van het bedrijventerrein is daarmee ook geschikt voor bedrijven met Lange zware voertuigen (LZV's).

Zoals in het verkeer en vervoerplan ook is aangegeven vinden we het belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen vooral ook wordt ingezet op de bereikbaarheid van de fiets en het openbaar vervoer om zo een duurzame mobiliteit te stimuleren. Het bedrijventrein Vinkenhoef ligt direct ten noorden van de hoofdfietsroutes Accupad en Oude Lageweg. Het bedrijventerrein voorziet daarom ook in fiets- en voetgangersaansluitingen op deze hoofdfietsroutes. Ook een goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer vinden we belangrijk. Het bedrijventerrein Vinkenhoef is hierbij met name aangewezen op de bushaltes aan de Amersfoortsestraat ter hoogte van de kruising met de Oude Lageweg. Er dient daarom ook sprake te zijn van veilige looproutes tussen het bedrijventerrein Vinkenhoef en de haltes aan de Amersfoortsestraat. De Oude Lageweg tussen het Accupad en de Amersfoortsestraat is hierbij een belangrijke schakel voor voetgangers van en naar deze halte. Echter is de Oude Lageweg naast een drukke en belangrijke hoofdfietsroute ook een route waar (vracht)auto's op worden ontsloten. Enerzijds via het laantje dat op de Oude Lageweg aansluit, maar ook voor de ontsluitingen van de woningen aan de zuidzijde van de Oude Lageweg en het bedrijfspand aan de Oude Lageweg 165 (het voormalige Van Duinkerken wat in de huidige situatie nog leeg staat). Vanwege de combinatie van (brom)fietsverkeer, de bereikbaarheid van (vracht)auto's en het bieden van een goede en veilige looproute tussen Vinkenhoef en de haltes is het wenselijk om de Oude Lageweg tussen het Accupad en de Amersfoortsestraat als fietsstraat in te richten en daarnaast een voetpad te realiseren. De mogelijkheden hiervoor worden daarom nader onderzocht.

3.5.1 Knooppunt Hoevelaken

Bedrijventerrein Vinkenhoef ligt in de zuidelijke oksel van knooppunt Hoevelaken ofwel het knooppunt van de autosnelwegen A1 en A28. Rijkswaterstraat werkt samen met de regionale partners aan het project 'knooppunt Hoevelaken, waarbij de capaciteit van het knooppunt en de snelwegen A1 en A28 wordt uitgebreid. Deze plannen hebben ook een raakvlak met het gemeentelijke wegennet. Zo wordt onder andere in de nabijheid van het bedrijventerrein Vinkenhoef de capaciteit vergroot op de aansluiting A1/ Amersfoortsestraat, de aansluiting A28/ Hogeweg, wordt voorzien in een nieuwe verbinding van de Outputweg aansluitend op de Energieweg en komen er langzaam verkeertunnels langs de Amersfoortsestraat onder de Energieweg en de Nijkerkerstraat door.

3.6 Nota parkeernormen

In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan 'bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm en op basis van de 'beleidsregel toepassing parkeernormen' moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning. Uitgangspunt is in ieder geval dat het parkeren en het laden en lossen op eigen terrein wordt opgelost.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieu hygiënische belemmeringen in het gebied van dit bestemmingsplan aanwezig zijn. Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - zoals nieuwe woningen – kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

4.2 Archeologie

4.2.1 Beleid

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische beleidskaart

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door het college van burgemeester en wethouders op 12 maart 2019 vastgesteld.

Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in het bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

4.2.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een zone met een hoge en een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 3 (hoog)/4 (middelhoog). In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 2 (hoog)/ 3 (middelhoog). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan respectievelijk 100 en 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. In het westelijk deel van het plangebied is in 2017 en 2018 archeologisch onderzoek uitgevoerd, waardoor dit deel op de beleidskaart kon worden aangemerkt als gebied zonder archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0019.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.

Archeologisch onderzoek

In 2017 heeft een proefsleuven onderzoek plaatsgevonden in het westelijk deel van het plangebied. Hierbij zijn drie vindplaatsen gevonden. Aan de zuidkant lagen resten van een tabaksschuur met erf. Aan de noordkant lagen resten van een boerenerf uit de 13e en/of 14e eeuw. In de rest van het gebied zijn resten van agrarische activiteiten uit de 17e tot en met de 20e eeuw gevonden. De gemeente Amersfoort heeft besloten dat deze laatste vindplaats niet behoudenswaardig is. Een vervolgonderzoek was niet noodzakelijk en dit deel kon worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

De vindplaats met de tabaksschuur is middels een opgraving in 2018 verder onderzocht. Tijdens dit onderzoek zijn twee schuren gevonden die werden gebruikt om tabak te drogen. Tabaksteelt was vanaf de 17de tot en met de 19de eeuw een belangrijke bron van inkomsten in Amersfoort en omstreken. De oudste schuur dateert uit de 17e-18e eeuw de andere uit de 18e -19e eeuw. Na voltooiing van dit onderzoek zijn de archeologische resten in voldoende mate veilig gesteld. Het gebied kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

Het erf uit de 13e -14e eeuw is in najaar 2020 middels een opgraving verder onderzocht. De resultaten geven een mooi beeld van de inrichting van een erf in de beginperiode van de ontginningen in dit gebied. Na afronding van dit onderzoek is ook deze vindplaats in voldoende mate onderzocht. Dit gebied kan eveneens worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

De westkant van het plangebied is daarmee in voldoende mate onderzocht en kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Aan de oostkant is de verwachting resten te vinden vanaf de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd echter nog niet getoetst. Hier moet een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven plaatsvinden. Voor dit onderzoek is een door de gemeente Amersfoort goedgekeurd Programma van Eisen nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0020.jpg"

Plangebied met in het blauwe de locatie van het archeologisch onderzoek van fase 1. Dit gedeelte is voldoende onderzocht en kan worden vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Aan de oostkant is in het gele gedeelte de verwachting nog niet getoetst. Hier moet een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven plaatsvinden.

4.3 Bedrijven- en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld.

De indicatieve bedrijvenlijst in de VNG-publicatie geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied. Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is (wordt) ingericht volgens het principe van functiescheiding. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Hieronder valt ook gebied dat is gelegen direct langs de hoofdontsluitingsstructuur. Indien sprake is van een gemengd gebied mogen de richtafstanden in de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd.

Gelet op de diversiteit in functies in de omgeving van het huidige en toekomstige plangebied en de aanwezige infrastructuur (Amersfoortsestraat, Energieweg en de Spoorlijn) met een hogere geluidsbelasting dan die van een rustige woonwijk, namelijk cumulatief ca. 60 dB, kan de omgeving worden gekwalificeerd als een gemengd gebied als hiervoor beschreven. Hierdoor kunnen de te gebruiken richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

In de directe omgeving van het geplande bedrijventerrein liggen o.a. Woningen en andere kleinschalige bedrijven.

Het toekomstige bedrijventerrein is een terrein voor bedrijven die kunnen worden geclassificeerd in de milieu categorieën 1 t/m 4.2 en zal in zones worden ingedeeld en bestemd (inwaarts zoneren). De kortste afstand die hierbij behoort is 10 meter tot een maximale afstand van 200 meter met daarbij aangemerkt dat het hier gaat om richtafstanden van een gemengd gebied. Hieronder is in tabel 1 een overzicht opgenomen van de zwaarste milieu categorieën zoals het in een gemengd gebied geborgd moet zijn.

SBI 1993   SBI 2008     Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Gevaar     Categorie  
9002.1   381   A   Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d.   30   10   30   10     3.1  
9002.1   381   B   Gemeentewerven (afval-inzameldepots)   10   10   30   30   R   3.1  
9002.1   381   C   Vuiloverslagstations   100   100   200   30     4.2  
9002.2   382   A7   Verwerking fotochemisch en galvano-afval   10   10   10   30   R   2  

Door het inwaarts zoneren van het terrein worden de bestaande gevoelige bestemmingen (woningen) beschermd tegen de milieugevolgen van de toekomstige bedrijven. In onderstaand figuur is deze zonering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0021.png"

Gezien de afstanden, de activiteiten en de inwaartse zonering bestaan er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

Beoordeling geluid van wegverkeer
Voor modellering van wegen is gebruik gemaakt van het karteringsmodel 2016. De intensiteiten van enkele wegen zijn aangepast op basis van de gegevens aangeleverd door de gemeente Amersfoort (18-12-2019). Hieronder is een overzicht van de aanpassingen weergegeven.

De onderstaande plattegronden gaan over de gebouwen met nummer 24 en 26. Daarin is een rode lijn getrokken in nr. 24. Boven deze lijn mag er worden gewoond en onder de lijn niet. In nr. 26 mag er geheel gewoond worden. Het naastgelegen pand, Amersfoortsestraat 28 behoort niet tot de scope van dit onderzoek.

Weg
 
Tussen   Weekdag 2030  
Energieweg   Wiekenweg en Ontsluiting Vinkenhoef   28500  
Energieweg   Ontsluiting Vinkenhoef en Amersfoortsestraat   26200  
Amersfoortsestraat   Spoorovergang en A1 afslag west   650  
Amersfoortsestraat   A1 afslag west en Energieweg   19600  
Amersfoortsestraat   Energieweg en Nijkerkerstraat   29600  
A1 toerit Apeldoorn   Amersfoortsestraat en A1   9900  
A1 afrit Amsterdam   A1 en Amersfoortsestraat   9800  
Outputweg   Energieweg en Hardwareweg   20000  
Ontsluiting Vinkenhoef     3400  

De gegevens van de rijkswegen zijn uitkomsten uit het geluidregister.

Er moet rekening gehouden worden dat zowel het Zuivelhuis als de Veestal met woonhuis op grote schaal gerestaureerd dient te worden.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele geluidsgevoelige bestemmingen. Achtergrondgeluid wordt grotendeels bepaald door het verkeer afkomstig van gemeentelijke en rijkswegen.

In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de planologische mogelijkheden op de kavels bestemd voor bedrijven. Op basis van de planologische mogelijkheden zijn kavelbronnen in het model ingevoerd en geluidscontouren berekend. Omdat er sprake is van aanwezigheid van woningen in de omgeving van de bedrijven is de geluidbelasting op de gevels ook berekend. Resultaten van de berekeningen zijn te vinden in de bijlagen van het akoestisch rapport (Bijlage 1 Akoestisch onderzoek). In de ruimtelijke onderbouwing is dit rapport meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0022.png"

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is bepaald dat burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer onderzoek moeten verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.

Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die (kunnen) worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling daarin, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Bij overschrijdingen van de interventiewaarde kan sprake zijn van humane- ecologische- of verspreidingsrisico's. Op basis van deze risico's kan de spoedeisendheid (noodzaak om te saneren) worden bepaald.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn grotendeels door de gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In deze gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is het handhaven van de balans tussen de bescherming van de bodemkwaliteit en het gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging en (her)gebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan
In 2013 heeft de gemeente Amersfoort een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan vastgesteld. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe bodemkwaliteitskaart. De kaart vormt de leidraad voor hergebruik en verplaatsing van grond en geeft per gebied de kwaliteit van de boven- en ondergrond weer. In het Bodembeheerplan staan de voorwaarden voor hergebruik van grond.

4.4.2 Beschrijving bodemkwaliteit in het plangebied

Uitgevoerd bodemonderzoek
Voor het bestemmingsplan is als eerste met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Amersfoort een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied. Binnen het plangebied zijn nog een aantal gevallen van bodemverontreiniging aanwezig. Plaatselijk zijn in het grondwater verhoogde gehaltes aanwezig van zware metalen.

Het plangebied "De Vinkenhoef" ligt in overwegend in voormalig agrarisch gebied in een nieuwer gedeelte van de stad. Verontreinigingen zijn goed beheersbaar, veelal plaatselijk.

Voor elk bouwplan moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit gebeurt in het kader van de Woningwet. In artikel 8 van deze wet is bepaald dat de gemeente moet onderzoeken of door het gebruik geen risico's ontstaan voor de gebruikers van het object door eventueel aanwezige verontreiniging. Dit is verder uitgewerkt in de bouwverordening van de gemeente. In de bouwverordening is ook aangegeven in welke situaties eventueel vrijstelling kan worden verleend van de plicht tot bodemonderzoek.

Aangezien de verplichting tot het uitvoeren van bodemonderzoek al sterk verankerd is in wet- en regelgeving en in de bouwverordening, zijn in de regels van dit bestemmingsplan geen bepalingen opgenomen op het gebied van bodemonderzoek. Per aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt de situatie beoordeeld.

Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat de kwaliteit van de bodem plaatselijk een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik. Het onderzoek is vooralsnog beperkt tot het uitvoeren van een globale inventarisatie. Nader gedetailleerd onderzoek kan nodig zijn als de plannen verder zijn uitgewerkt en er sprake is van bijvoorbeeld nieuwe verblijfsruimtes, en er geen vrijstellingsmogelijkheden zijn van de plicht tot bodemonderzoek.

Voor het actualiseren van het bestemmingsplan is met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Amersfoort een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) bodemverontreinigingen in het gebied.

Uit de inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied de volgende bodemonderzoeken beschikbaar zijn en zijn terug te vinden in Bijlage 6 Inventarisatie bodemonderzoeken.

Algemeen grondverzet

Als gevolg van historische (bedrijfsmatige) activiteiten is de bodem van Amersfoort plaatselijk diffuus verontreinigd. Het bestemmingsplangebied Vinkenhoef ligt in de zone Amersfoort Noordoost met de kwaliteit “schoon”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0023.jpg"

Het gebied heeft de bodemfunctieklasse Industrie en als achtergrondwaarde klasse Landbouw/Natuur (schoon) op de ontgravingskaart).

Conclusie

De geïnventariseerde bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt op basis van de uitgevoerde inventarisatie geen risico voor de volksgezondheid bij de aanwezige bestemmingen/functies in het bestemmingsplangebied (bedrijfsterrein/industrie) Vinkenhoef.

4.4.3 Bodemenergie

Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen op dit moment nog niet. In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Er zijn binnen het plangebied ook al een aantal van deze systemen gerealiseerd.

Voor delen van het plangebied is een Masterplan bodemenergie opgesteld waarbij de voorkeur voor nieuwe ondergrondse systemen is aangegeven. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen.

Een aandachtspunt voor bodemenergie is de aanwezigheid van de waterwingebieden Amersfoort Koedijkerweg in de nabijheid van het bestemmingsplangebied. Rondom deze wingebieden bevinden zich zones die het onttrekken van grondwater kunnen beperken.

Binnen de grenzen van dit bestemmingsplan zijn goede mogelijkheden voor zowel open als gesloten systemen.

4.5 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.

4.5.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.5.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Tweede Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

4.5.3 Provinciaal Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021

Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven. Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze insteek is meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.

In het 'Bodem- Water- en Milieuplan 2016-2021' richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat gestreefd wordt naar:

  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar, waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het noodzakelijk een balans te vinden tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds. Ook inspelen op de gevolgen van klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe om voorzieningen te treffen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en water vast te houden om droge periodes te overbruggen.

Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag worden benut, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren, bijvoorbeeld omdat anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.

4.5.4 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Eem

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft waterschap Vallei en Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop wordt omgegaan met water in het plangebied.

4.5.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de gemeente Amersfoort, waterschap Vallei en Veluwe en Hydro Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

4.5.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

Met de vaststelling van de Waterwet (2009) zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  • inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt;
  • treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater.

De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.

4.5.7 Programma Klimaatbestendige en Groene Stad

In het Programma Klimaatbestendige en Groene Stad (2019) van de gemeente Amersfoort wordt bestaand beleid gebundeld en een stap gemaakt naar een uitvoeringsagenda. De ambitie is om in 2050 een waterrobuuste en klimaatbestendige stad te zijn, waarin economie, veiligheid en gezondheid niet of nauwelijks hinder ondervinden van klimaatveranderingen. Amersfoort doet dit door te werken aan het voorkomen van de negatieve effecten van wateroverlast en hittestress, en het zo veel mogelijk tegengaan van verdroging.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het beleid.

4.5.8 Water in relatie tot het plangebied

Huidige Situatie

Vinkenhoef ligt in de oksel van de Energieweg. Het gebied is nu bijna volledig grasland. Er liggen een aantal C-watergangen en nog kleinere watergangen. Op een persleiding dwars door het plangebied na, is er nog geen gemeentelijke riolering aanwezig. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt in de huidige situatie aan de zuidzijde van het plangebied op ongeveer +2,7 m NAP. Dit is ongeveer 0,8 m onder maaiveld.

Nieuwe situatie

Waterstructuur

In het plangebied wordt oppervlaktewater toegevoegd voor voldoende berging. De bestaande kleine watergangen verdwijnen. Er komen een (droogvallende) watergang langs de Energieweg en drie vijverpartijen in het plangebied voor terug. Het streefpeil van het oppervlaktewater wordt +2,3 m NAP. Dit wordt gehandhaafd door het plaatsen van stuw bij het Accupad. Zie ook Bijlage 11 Waterhuishoudingsplan.

Afvalwater

Op Vinkenhoef komt een gescheiden rioolstelsel. Afvalwater van dat qua samenstelling gelijk is aan huishoudelijk afvalwater wordt apart ingezameld van hemelwater. Het afvalwater wordt via de bestaande persleiding in het plangebied afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Amersfoort. Deze heeft voldoende capaciteit. Potentieel verontreinigd hemelwater wordt via een zuiverende voorziening geloosd op het hemelwaterstelsel.

Hemelwater

Voor een klimaatbestendige inrichting wordt op eigen terrein minimaal 20mm neerslag per m2 verhard oppervlak geborgen en geïnfiltreerd. Het overige hemelwater wordt ingezameld via het hemelwaterriool en komt uit in de vijverpartijen en watergangen. Hemelwater uit het plangebied leidt niet tot overlast in de omgeving. Speciale aandacht moet worden besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Grondwater

In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van 0,8 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de kruin van de weg in de openbare ruimte. Om grondwateroverlast te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages minimaal tot aan maaiveld waterdicht zijn.

Overstromingsrisico

Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Op basis van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 moet bij nieuwe grootschalige bouwlocaties aan worden gegeven hoe wordt omgegaan met overstromingsrisico's. Op basis van risicokaart.nl wordt de maximale waterdiepte in Vinkenhoef ingeschat op maximaal 1 meter. De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als ondiep. De tijd tot overstroming is lang, omdat het gebied ver van de waterkering af ligt.

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan het voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels en een zodanige inrichting van gebouwen dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

In de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) staan luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht. Een voorgenomen ontwikkeling is onder andere inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit als de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.

4.6.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar-en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

4.6.3 Niet in betekenende mate (NIBM)

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 22,84 ug/m3 voor stikstofdioxide en 18,62 ug/m3 voor fijn stof (PM10). De normen voor stikstofdioxide en fijnstof liggen op 200 respectievelijk 40 ug/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit. Op het plan is daarom het besluit NIBM van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico's moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
4.7.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle drie besluiten zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

4.7.3 Besluit externe veiligheid transportroutes / Basisnet

Landelijk is een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen ontwikkeld. Het basisnet geeft zekerheid over de te verwachten transportfrequenties en de daarbij behorende zonering. De uitgangspunten van het basisnet, waaronder de transportfrequenties waarmee gemeenten bij risicoanalyses dienen te rekenen, zijn wettelijk verankerd door middel van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet. Het Bevt beschrijft de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De transportfrequenties, opgenomen in de Regeling basisnet, corresponderen met de maximale gebruiksruimte voor het vervoer.

4.7.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

4.7.5 Externe veiligheid bij inrichtingen in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van bedrijfsactiviteiten met gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het Bevi.

In de directe omgeving zijn de risicobronnen geïnventariseerd die mogelijk relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid voor de beoogde ontwikkeling. Risicobronnen zijn relevant voor een plan als een invloedgebied (of veiligheidsafstand) tot over een plangebied loopt. Voor deze inventarisatie is onder andere de risicokaart gebruikt. De volgende risicobronnen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant voor het plangebied De Vinkenhoef:

  • 1. Transport gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Amersfoort - Deventer;
  • 2. Aardgastransportleiding A-510;
  • 3. Transport gevaarlijke stoffen over de rijksweg A28;
  • 4. Transport gevaarlijke stoffen over de rijksweg A14 Vanuit het aspect externe veiligheid is er vanwege dit bedrijf geen belemmering voor het plangebied.


De locatie Vinkenhoef ligt binnen de invloed gebieden van het doorgaande spoor richting Deventer, de rijksweg A28, A1 en de aardgastransportleiding A-510. Dit betekent dat indien zich een incident voordoet met gevaarlijke stoffen effecten tot over de Vinkenhoef kunnen reiken. De maatgevende risicocontouren van hiervoor genoemde risicobronnen liggen niet tot over de Vinkenhoef. Het plaatsgebonden risico legt hiermee geen beperkingen op voor de ontwikkelingen. Voor de transportleiding A-510 van Gasunie dient rekening te worden gehouden een belemmeringenstrook van 5 meter (gemeten vanuit het hart van de leiding) die vrij wordt gehouden van bebouwing.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen kan in het geval voor de Vinkenhoef worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico als bedoeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes en Besluit externe veiligheid buisleidingen. Een aanzet hiervoor is gedaan in de hoofdstukken 4 tot en met 7.

Bij het positioneren van vluchtwegen in de gebouwen wordt geadviseerd deze bij voorkeur in meerdere richtingen te realiseren zodat van de risicobronnen af kan worden gevlucht.

Op basis van het Bevt en het Bevb dient de regionale brandweer voorafgaand aan het besluit in gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0024.png"  

4.8 Geluid

4.8.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

4.8.2 Swung 1

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

4.8.3 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).

Tabel: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.8.4 Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

4.8.5 Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van artikel 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.8.6 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

4.8.7 Geluid in relatie tot het plangebied

Door het inwaarts zoneren van het terrein worden de bestaande gevoelige bestemmingen (woningen en binnenspeelterrein) beschermd tegen de milieugevolgen van de toekomstige bedrijven. Om de invloed van het bedrijventerrein op de omgeving zijn de akoestische effecten in beeld gebracht.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele geluidsgevoelige bestemmingen. Achtergrondgeluid wordt grotendeels bepaald door het verkeer afkomstig van gemeentelijke en rijkswegen.

In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de planologische mogelijkheden op de kavels bestemd voor bedrijven. Op basis van de planologische mogelijkheden zijn kavelbronnen in het model ingevoerd en geluidscontouren berekend. Omdat er sprake is van aanwezigheid van woningen in de omgeving van de bedrijven is de geluidbelasting op de gevels ook berekend.

Uit de geluidberekeningen blijkt dat het geluid vanwege de bedrijfsactiviteiten op de omliggende geluidgevoelige bestemmingen hoger is dan 50 dB(A). Om dit te laten voldoen aan de geluidnormen dienen de toekomstige bedrijven maatregelen te treffen. Hiervoor zal een geluidbeheersplan voor worden opgesteld.

4.9 Conventionele Explosieven

De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden (link naar informatie over niet gesprongen explosieven).

Voorliggend plangebied in relatie tot conventionele explosieven

Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied een hoog risicoprofiel is van geschutmunitie tot 1,50 meter minus maaiveld.

Wanneer de grond dieper dan 0,8 meter èn over een oppervlakte groter dan 100 vierkante meter wordt geroerd is aanvullend onderzoek nodig. Dit aanvullend onderzoek is verricht en is terug te vinden in Bijlage 4 Detectierapportage explosievenonderzoek.

Conclusie

Naar aanleiding van de opsporingswerkzaamheden ter plaatse van het onderzoeksgebied zijn er objecten aangetroffen welke voldoen aan het zoekdoel. Er zijn 578 objecten aangetroffen die voldoen aan het zoekdoel.

Op basis van bovenstaande conclusie wordt geadviseerd om de geselecteerde verstoringen, mogelijk objecten gelijk aan het zoekdoel, onder OCE conditties vrij te graven, te identificieren en bij het aantreffen van een explosief deze te laten verwijderen. Nadat de objecten gecontroleerd en geïdentificeerd zijn en eventueel aangetroffen explosieven zijn verwijderd, kan het onderzoekgebied vrijgegeven worden voor verdere werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0025.png"

Uitsnede kaart Niet gesprongen explosieven

4.10 m.e.r.-aanmeldnotitie

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd. De beoordeling gebeurt aan de hand van een 'aanmeldnotitie'.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). Het voorliggen plan kan worden beschouwd als een stedelijk ontwikkelingstraject.

Het belang van de aanmeldnotitie en de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het project of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Op basis van de aanmeldnotitie beslist het bevoegd gezag (de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders) of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.

Voor dit bestemmingsplan is een aanmeldnotitie opgesteld en is terug te vinden in . Deze notitie is toegevoegd aan de bijlagen bij dit plan (Bijlage 7 m.e.r.-aanmeldnotitie).
Uit de notitie blijkt dat het plan geen significant negatieve effecten met zich meebrengt, waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden voor dit plan.
Daarom is besloten om voor dit bestemmingsplan geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.

4.11 Duurzaamheid

4.11.1 Duurzame stad algemeen

In 2030 wil Amersfoort een stad zijn zonder CO2 uitstoot en daarnaast wil zij afvalloos en klimaatbestendig zijn. Deze ambitie, van een Duurzame Stad, vraagt een aanpak die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Er moet vergaande samenwerking en afstemming tussen alle ontwikkelende partijen plaats gaan vinden om lange termijnopgaven zoals een CO2 klimaatbestendige-, en energie neutrale stad in 2030 te kunnen realiseren. De gemeente Amersfoort heeft daartoe een duurzaamheidsprogramma en een leidraad dat gaat over meerdere aspecten van duurzaamheid te weten:

  • Circulaire economie en circulair bouwen
  • Energie
  • Klimaatbestendigheid, groen, natuur inclusief en biodiversiteit
  • Duurzame mobiliteit


Om maximale bijdrage te kunnen leveren aan het gehele duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam- en circulair bouwen. Zo ook in dit bestemmingsplan.


Om CO2 (klimaat) neutrale gebieden te realiseren moet de gemeente kiezen voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte, oppervlaktewater en restwarmte. We zien nieuwbouw of grootschalige renovatie en herontwikkeling dan ook als kans om de wijkopgave te verkleinen, duurzame energie aan te jagen of om er aan bij te dragen door middel van energieleverende nieuwbouw. Per locatie worden keuzes gemaakt in het verduurzamen van de lokale warmtevoorziening om zo te komen tot energie-neutrale of energieleverende gebiedsontwikkelingen.


In dit bestemmingsplan wordt op meerdere manieren duurzaamheid verankerd. Enerzijds door directe regels in het bestemmingsplan, maar ook door de open norm op te nemen, dat bij de realisatie van de Vinkenhoef een bijdrage geleverd moet worden aan duurzaamheid, die wordt ingevuld door de beleidsregel Vinkenhoef Duurzaamheid.

4.11.2 Rijksbeleid

Aardgasloos
In 2021 moeten alle nieuwbouw gebouwen voldoen aan de BENG normen (Bijna-Energie-Neutraal-Gebouw). De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) methodiek wordt vervangen door de BENG berekeningsmethodiek. Om Europese afspraken omtrent het beperken van klimaatverandering te behalen moet de gemeente een stevige vermindering van CO2 uitstoot en forse beperking van energieverbruik gaan realiseren. Het landelijke beleid is om in 2050 een CO2 arme gebouwde omgeving te realiseren en geen aardgas meer te gebruiken. De gemeente Amersfoort werkt ook aan deze opgave en stuurt er op aan om in 2030 een CO2 neutrale gemeente te zijn. Amersfoort heeft daartoe in maart 2017 de Green Deal Aardgasvrije Wijken getekend en in mei 2017 is de motie van de raad aangenomen over 'Aardgasloze Nieuwbouw'. Het rijk zet ook stappen naar een 'aardgasloze', gebouwde omgeving. Het rijk heeft daartoe de wettelijke verplichting om nieuwbouw woningen aan te sluiten op het gasnet vanaf juli 2018 laten vervallen.


Om de ambitie van Europa, het rijk en Amersfoort te verwezenlijken is in dit bestemmingsplan als regel opgenomen dat bij aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van (een) gebouw(en) of bouwwerk(en), dient te worden aangetoond dat de betreffende gebouwen of bouwwerken niet worden aangesloten op het aardgasnet en niet worden verwarmd met aardgas.


Circulair bouwen
De ambitie in het Rijksbrede programma "Nederland circulair in 2050" is 50% minder primair grondstofverbruik in 2030 en een volledig circulaire economie in 2050. Deze transitie geldt ook voor de bouwsector. Dit is nader uitgewerkt in de Transitieagenda Circulaire Bouweconomie en het bijbehorende Uitvoeringsprogramma.


Ook Amersfoort heeft ingezet op de versnelling naar een circulaire economie en dit nader uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma. Hieruit volgt dat de potentie voor circulaire economie in volume het grootst is in de bouw en demontage. Uit onderzoek is gebleken dat het koppelen van vrijkomende materialen aan de benodigde materialen wel tot 25% besparing op kan leveren op de virgin bouwmaterialen. Om dit te verwezenlijken is het van belang maatregelen te borgen in beleid en regelgeving. Voor dit bestemmingsplan is dit uitgevoerd door binnen de kaders van de verbrede reikwijdte van de Crisis en Herstelwet een planregel met een open norm op te nemen, die wordt uitgewerkt in beleidsregel Vinkenhoef Duurzaamheid.


Milieu Prestatie Gebouwen (MPG)
Vanaf januari 2018 is een MPG berekening bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor woningen en kantoren verplicht. Het resultaat moet tenminste voldoen aan de grenswaarde van 1,0 € /m2bvo per jaar. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100m². De MPG methodiek geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het betreft kosten die gemaakt moeten worden om de schade aan het milieu (door materiaalgebruik) ongedaan te maken.


De MPG is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. In de bouwverordening van de gemeente Amersfoort is hiervoor een aangescherpte norm van 0,9 €/m2bvo per jaar opgenomen. Met deze MPG norm is een belangrijke stap gezet om de effecten van het gebruik van grondstoffen in de bouw serieus als criterium geaccepteerd te krijgen. Hoewel de norm nog niet van toepassing is verklaard op bedrijven en wij deze norm nog niet verplicht kunnen stellen, vragen wij bedrijven wel te onderzoeken of zij aan deze norm kunnen voldoen.

4.11.3 Proces duurzaam bouwen

Bij bouwprojecten dient vroegtijdig een duurzaamheidsvisie en -plan te worden opgesteld. Daarin wordt aandacht besteed aan de onderwerpen zoals genoemd in 4.9.4 en in de gemeentelijke leidraad voor duurzame nieuwbouw. Tevens wordt vroegtijdig overlegd met de adviseur duurzaamheid van de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:

  • het vroegtijdig bespreken van de duurzaamheidsambities en het in beeld brengen van kansen (duurzaamheidsvisie);
  • een programma van 'dubo'-eisen en energieconcept opstellen;
  • de aanpak van duurzaam bouwen vastleggen (duurzaamheidsplan);
  • vast te stellen hoe tijdens het ontwerp en de bouw wordt getoetst op de uitgangspunten van duurzaam bouwen door de afdeling Vergunningen-, Toezicht en Handhaving (VTH).
4.11.4 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

De Vinkenhoef wordt een duurzaam bedrijventerrein met daarbinnen de focus op circulariteit. Er liggen unieke kansen voor het bedrijventerrein om zich te onderscheiden op gebied van duurzaamheid. Al in 2018 heeft bedrijventerrein de Wieken-Vinkenhoef een Greendeal met de gemeente gesloten. Deze deal gaat o.a. over duurzame verwerking van bedrijfsafval en een grondstoffenbank. Als gemeente willen we het bedrijventerrein de Vinkenhoef circulair ontwikkelen. Zo kijken we welke soorten bedrijven zich hier kunnen vestigen, welke materialen gebruikt worden bij de nieuwbouw van bedrijvenpanden en de aanleg van de openbare ruimte. Bij de verduurzaming van bedrijventerreinen gaat het ook om energiebesparing en aardgasvrij ondernemen, duurzame mobiliteit, biodiversiteit en klimaatadaptatie.
GPR is in Nederland de meest gebruikte software die de duurzaamheid van gebouwen meetbaar en bespreekbaar maakt. Duurzaamheid wordt in GPR Gebouw zichtbaar in 5 thema's: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Per thema verschijnt een waardering op een schaal van 1 tot 10. Per thema wordt een aparte score berekend. Voor Vinkenhoef geldt als uitgangspunt dat een gemiddelde GPR score van minimaal 8 haalbaar is. Voor energie dient de score 10 te zijn (energieneutraal), milieu 9 en de andere 3 thema's tussen 7,5 a 8. De GPR score wordt regelmatig geactualiseerd, afhankelijk van de gemeentelijke ambities en zal daarmee dan ook in de beleidsegels worden aangepast.
Er is veel potentie voor circulaire economie als dit actief en in samenwerking tussen (toekomstige) eigenaren wordt opgepakt en benut. Dit rijkt breder dan alleen energie of bouwmaterialen. Denk ook aan samenwerking met onderwijs en regionale arbeidsmarkt, mobiliteit van personeel, afval, afvalwater, hemelwater en retourstromen. Bedrijven kunnen deze zaken individueel organiseren, maar ook gezamenlijk. Het circulair parkmanagement brengt waar nodig de samenwerking op gang, organiseert kennis en bundelt krachten.
Als het gaat om energie dan hebben bronnen als zon, wind, en het benutten van koude en warmte in ieder geval grote potentie. Het bedrijventerrein gaat een eigen energieconcept ontwikkelen. De ontwikkeling van een windturbine op of nabij het terrein behoort tot de mogelijkheden. Daarbij komen ook de kansen om de opgewekte energie in te zetten voor mobiliteit aan bod.
Duurzaam vervoer wordt verder gestimuleerd door bijvoorbeeld de aanleg van aantrekkelijke fietspaden, oplaadpunten voor elektrische fietsen en het benutten van openbaar vervoer.
Als circulair bedrijventerrein wordt actief geanticipeerd op het Grondstoffenakkoord zodat er minder primaire grondstoffen worden gebruikt. Circulair bouwen en ontwikkelen geeft meerwaarde aan de gebouwen.
Op het gebied van klimaatadaptie zijn hittestress en wateroverlast belangrijke thema's. Groen en aanvullende maatregelen dragen direct bij aan de beheersing van deze effecten van klimaatverandering en biodiversiteit. Hiervoor willen we een aantal beleidsregels opnemen, maar ook in de toelichting van het bestemmingsplan kunnen we hier nader op ingaan. In onze leidraad nieuwbouw en richtlijn klimaatadaptief bouwen worden deze aspecten nader uitgewerkt.
In het onderstaande lichten we per thema de bedoelingen toe.


Circulaire economie en circulair bouwen

Circulair bouwen en het gebruik van circulaire bouwmaterialen mogen duidelijk zichtbaar zijn in het ontwerp. Het toepassen van materialen conform de ambities uit het grondstoffenakkoord 2030 onderschrijven wij. Dat betekent 50% minder primaire grondstoffen gebruiken. Dit kan bijvoorbeeld door toepassing van bio-based materialen, door minimalisering materiaalgebruik maar ook door hergebruik van te verwijderen beplanting of andere te verwijderen materialen uit het gebied van de woningen en schuren die afgebroken worden. Op dit moment is een norm van 10% minder primaire grondstoffengebruik van primaire grondstoffen in de praktijk haalbaar gebleken. Aangezien de beleidsregels een flexibel instrument is, zal deze norm aangepast worden als aangetoond is dat een groter percentage mogelijk is.

Naast materiaalgebruik is het inzetten op losmaakbaarheid een belangrijke voorwaarde om de circulaire economie te realiseren. Ook is het van belang om na te denken over de herkomst van bouwmaterialen. Bijvoorbeeld het transporteren van bouwmaterialen zoals beton, over korte afstanden, kan enorme impact hebben.

Om inzicht te kunnen krijgen in de toegepaste materialen, is in het beleid de eis opgenomen een materialenpaspoort op te stellen. Hiermee wordt duidelijk wat er in een gebouw is opgeslagen en is het makkelijke om het aan het einde van de levensduur te demonteren en daarna te verhandelen. Er zijn verschillende instrumenten om een materialenpaspoort op eenvoudige wijze op te stellen. Voor een deel zal deze informatie overigens ook nodig zijn voor de MPG berekening.

Daarnaast willen we in dit gebied voorrang geven aan bedrijven die activiteiten ontplooien die van belang zijn voor het in de keten houden van circulaire materialen en grondstoffen (circulaire economie) of een verantwoorde verwerking hiervan. Als partijen dicht bij elkaar gevestigd zijn, is er weinig transport nodig en draagt het bij aan het realiseren van een circulaire economie.

Een andere manier om de circulaire economie te bevorderen is het nadenken over afval en hergebruik. Toekomstige gebruikers van het gebied kunnen veel impact maken door hun afval te reduceren en na te denken hoe zij dit kunnen omvormen tot het produceren van grondstoffen.


Duurzame energievoorziening
In dit gebied zal geen gasaansluiting aanwezig zijn. Wat betekent dat partijen andere alternatieve (duurzame) energievoorzieningen nodig hebben. Het streven naar energie-neutrale of energieleverende gebieden is daarnaast van groot belang. Het is daarom voor te stellen dat, in of nabijheid van het gebied windturbine(s) geplaatst wordt/kan worden om te voorzien in lokale energiebehoefte. Vooralsnog is het nu nog onduidelijk waar, wanneer en hoe dit ingepast wordt.
Daarnaast is er aandacht voor de kansen voor gebiedsmaatregelen: opwek, balanceren, uitwisselen en opslag van energie. Uitgangspunt is het realiseren van een overcapaciteit van 5-10 % ten behoeve van energieleverende gebiedsontwikkeling, mobiliteit en bedrijfsprocessen. Het totale energieconcept is onderdeel van de op te stellen duurzaamheidsvisie.
We willen geen kansen onbenut laten. Het dak moet daarom een duurzame functie hebben. Platte daken zijn bij voorkeur 100% voorzien van zonnepanelen (PV en/of collectoren). Het dak kan bijvoorbeeld ingezet worden voor koeling, energieopwekking en/of regenwateropvang of vertraagde waterafvoer etc. Dat betekent groene daken en/of daken die geschikt zijn voor zonnepanelen of wateropvang of andere duurzame oplossingen.
Ook is het toegestaan om gevels te bekleden met een vorm van zonnepanelen of andere energie-opwekking. De gebruikte verlichting is ook duurzaam en energiezuinig. (bijvoorbeeld LED-verlichting).


Klimaatadaptatie, groen, bio-diversiteit
Bij de planontwikkelingen wordt rekening gehouden met de veranderingen in het klimaat. Door goed na te denken over het ontwerp van nieuwe gebouwen en de inrichting van de kavel en openbare ruimte kunnen we toekomstige weersextremen het hoofd bieden.
Dit kan door dit gebied zodanig in te richten dat rekening wordt gehouden met perioden van hevige neerslag, hitte en droogte en het vergroten van de sponswerking van het watersysteem. Bij deze inrichting moet onderscheid gemaakt naar: stedenbouwkundige structuur, waaronder de waterstructuur; bebouwing, wegen en groen; de bovengrondse en ondergrondse afvalwatersystemen. De gemeente heeft richtlijnen voor klimaatadaptief bouwen, die bij de bouw betrokken moeten worden.
Initiatiefnemers vragen we om duidelijk in hun plan aan te geven welke maatregelen zij nemen in dit kader. Dit is onderdeel van de duurzaamheidsvisie en duurzaamheidsplan. De voorkeur gaat uit naar het nemen van maatregelen die verschillende functies met elkaar combineren. Zo vangt een intensief groen - en waterbergend dak niet alleen het regenwater op; het brengt ook verkoeling, het vergroot de biodiversiteit én ziet er aantrekkelijk uit.


Biodiversiteit

In de door de initiatiefnemer op te stelle duurzaamheidsvisie en duurzaamheidsplan wordt eveneens aandacht besteed aan ontwikkelingen die bijdragen aan het versterken van de biodiversiteit en de groenvoorziening volgens de onderstaande punten:

  • Bestaand leefgebied versterken: de groene en blauwe structuur in het plan versterkt het leefgebied voor de in de omgeving voorkomende inheemse soorten, of voor inheemse soorten die in de omgeving passen: door behoud van spoorwegnatuur. Voor behoud van buntgras- en dwerghavervegetaties geldt dat warme, open, zandige delen behouden moeten blijven. De rode lijst soorten aanwezig.
  • Diversiteit vergroten: de groene en blauwe structuur draagt bij aan een vergroting van de diversiteit in soorten, binnen soorten en genetische diversiteit.
  • Creëren en vergroten van een leefgebied: in het plan wordt door een samenhangende inrichting van particulier, gemeenschappelijk en openbaar terrein een zo groot mogelijke uitbreiding van leefgebied gerealiseerd. Groene, doorlopende structuren zorgen ervoor dat micro- en macrobiotopen met elkaar worden verbonden. Het stadshart wordt met een groen kralensnoer verbonden met Birkhoven.


In het groen worden de omstandigheden zo gemaakt dat Rode Lijst soorten en aandacht soorten die passen bij de Vinkenhoef voor kunnen komen.
Ontwikkelingen moeten dan ook voorzien zijn van natuurinclusieve elementen zoals kunstmatige verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen en/of biodiverse groene daken. Dit geldt ten tijde van de bouw, maar zeker ook tijdens de beheerfase en ook voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied.


Licht
Eveneens wordt in de duurzaamheidsvisie en plan aandacht besteed aan licht in relatie tot versterken van biodiversiteit. In dit bestemmingsplan streven we naar visueel zo min mogelijk lichtbelasting om de natuur en het landschap zo min mogelijk te verstoren.


Dat betekent:

  • Geen verlichting in het groen
  • Alleen gerichte verlichting (geen hel verlichte gebouwen of buitenverlichting) zodat deze niet verstorend kan werken.
  • Het licht is bij voorkeur in de rijbaan of heel laag bij de grond tenzij vanuit verkeersveiligheid dit niet gewenst is, bijvoorbeeld bij rotondes en kruisingen.
  • De ambitie is zo min mogelijk energie te gebruiken voor verlichting door toepassing van bijvoorbeeld duurzame led-verlichting.
  • Licht op bedrijfshallen moet naar beneden of schuin naar beneden schijnen en mag de omgeving en het groen niet onnodig belasten.


Duurzame mobiliteit
In de duurzaamheidsvisie wordt ook aandacht besteed aan de wijze waarop in het plangebied duurzame mobiliteit gestimuleerd wordt. Bij inrichting van het gebied wordt het STOMP-principe gehanteerd. (Stappen, Trappen, OV, MaaS, Privé auto). Te denken valt aan goede wandel- en fietspaden, aansluiting op OV en centrale parkeervoorzieningen met deelauto's in het gebied. Dit is van groot belang om alternatieve duurzame mobiliteitsvormen te stimuleren.
In de visie wordt eveneens aandacht besteed aan andere vormen van vervoer. Met deze onderbouwing wordt aangetoond dat met de inzet van andere vormen van vervoer het autogebruik in het gehele verkeersaanbod door het initiatief kan worden beperkt. Deze onderbouwing gaat ook in op andere vormen van vervoer waarmee het gebruik van fossiele brandstoffen in het gehele verkeersaanbod door het initiatief wordt beperkt. De gemeente moet deze onderbouwing goedkeuren.
Voor het gebied geldt dat ontwikkelende partijen een mobiliteitsplan en parkeerbalans, waarin auto's, fietsen, elektrische opladen en parkeren en stalling een plek krijgt. Aan de hand van het gemeentelijk toetsingskader, minimale eisen voor aanbod deelmobiliteit, kan 'korting' op het moeten aanleggen van parkeerplaatsen op eigen terrein bepaald worden. Het (openbaar) gebied krijgt een verhoogde capaciteit fietsparkeerplaatsen om fietsen te simuleren en autogebruik te verminderen.
Aanvullend beleid is opgenomen in de gemeentelijk parkeerbeleid en beleidsregels op het gebied van duurzaamheid.


Fietsplan Amersfoort
Fietsparkeervoorzieningen in de openbare ruimte worden met overcapaciteit ten opzichte van de norm gerealiseerd


Stalling- en stopplaatsen
Meervoudig ruimtegebruik van stalling- en stopplaatsen is gewenst: energielevend, groendak, klimaatadaptie etc. Creatieve oplossingen met dubbel grondgebruik zoals groene daken gecombineerd met zonnepanelen boven fietsenstallingen zijn toegestaan.

4.12 Stikstof

Wettelijk kader
Binnen de Europese Unie worden de belangrijkste leefgebieden van de meest bedreigde en waardevolle soorten en habitattypen aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze Natura 2000-gebieden moeten samen een Europees ecologisch netwerk vormen om de achteruitgang van de biodiversiteit te keren. De juridische basis voor dit netwerk zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, die in Nederland zijn door vertaald in de Wet natuurbescherming (Wnb). Per gebied worden voor de soorten en habitattypen instandhoudings- doelstellingen bepaald. Dit kunnen behouds- of uitbreidings-/verbeterings-doelstellingen zijn.

Het is verplicht om plannen en projecten te beoordelen op de gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Voor plannen en projecten geldt een vergunningsplicht als het project een significant gevolg kan hebben op een Nederlands Natura 2000-gebied (art. 2.7 lid 2, Wnb). Bij vaststelling moet het bevoegd gezag rekening houden met de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden (art. 2.7 lid 1, Wnb).

Bij plannen of projecten in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied dient in een oriënterende fase onderzocht te worden of de ontwikkeling een significant (negatief) gevolg op het betreffende Natura 2000-gebied kan hebben. Indien na dit onderzoek op voorhand niet kan worden uitgesloten dat de activiteit een significant gevolg heeft, dient meer gedetailleerd dan in de oriënterende fase in kaart gebracht te worden wat de effecten van de activiteit kunnen zijn.

Deze analyse heet een 'passende beoordeling'. Wanneer uit de passende beoordeling alsnog de zekerheid wordt verkregen dat de activiteit geen significant gevolg heeft, staat de Wet natuurbescherming besluitvorming (voor wat betreft gebiedsbescherming) niet in de weg.

Relatie met het plangebied
In het kader van het plan voor de Vinkenhoef zijn de effecten van de ontwikkeling van het gehele gebied op stikstofgevoelige habitats berekend door Antea Group (30 oktober 2020) voor zowel de realisatiefase als voor de gebruiksfase. De AERIUS-berekening is uitgevoerd met de meest recente versie van de AERIUS Calculator (oktober 2020).

De ontwikkeling is gelegen op ongeveer 13 kilometer van Natura-2000 gebied "Veluwe". Daarnaast zijn op respectievelijk ongeveer 6 en 10 kilometer van het plangebied de Natura-2000 gebieden 'Arkemheen' en 'Veluwerandmeren' gelegen. 'Arkenheem' en 'Veluwerandmeren' zijn echter niet stikstofgevoelig.

Realisatiefase
Sloop, bouwrijp maken, bouw en verkeersgeneratie zijn als onderdelen meegenomen in de berekening voor de realisatiefase. De realisatiefase heeft in deze situatie een uitstoot van 0,00 mol/ha/jaar op het stikstofgevoelige gebied "Veluwe".

Gebruiksfase

In deze fase is het plangebied voltooid en staan er bedrijven en liggen er wegen. De emissies van de bedrijven is ingeschaald op basis van de toegestane milieucategorie. De verkeersaantrekkende werking in ingeschat op basis van de CROW kentallen.

Deze fase heeft in deze situatie een uitstoot van 0,00 mol/ha/jaar op het stikstofgevoelige gebied "Veluwe".

Beheer

Om de emissie van de bedrijven te beperken en zo stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden te voorkomen is ervoor gekozen om voor drie bedrijfspercelen emissieregels op te nemen, waarin een maximale emissie aan stikstofdepositie wordt vastgelegd in de gebruiksregels van de onderhavige bestemming. De gehanteerde emissieregels zijn opgenomen in onderstaande tabel die correspondeert met de daaronder opgenomen figuur.

nummer   oppervlakte (ha)   kg NOx per jaar   kg NH3 per jaar  
1   4,76   1250   20  
2   1,25   317   7,5  
3   0,53   41,7   2,5  
4   1,64   96,7   0  

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0026.png" figuur: de nummering corrospondeert met bovenstaande tabel

Voor bedrijven die zich op de kavels met nummer 4 willen vestigen geldt een emissie eis van 58,8 kg NOx/ha. In de planregels is een gebruiksregel opgenomen die regelt dat bij elk plan dat een bedrijf zich op één van de nummer 4 kavels wil vestigen moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan deze emissie eis.

Hoofdstuk 5 Juridisch planbeschrijving

5.1 Inleiding

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

5.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan?

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

5.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

5.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

5.2.1 Chw bestemmingsplan

Zoals in hoofdstuk 1.2 van deze toelichting is aangegeven is het voorliggende bestemmingsplan een bestemmingsplan verbrede reikwijdte. 
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt kansen om af te wijken van bestaande wet- en regelgeving en meer zaken te regelen dan onder de reguliere wetgeving mogelijk is. Die reguliere wetgeving wordt beperkt tot het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (en de nieuwe Omgevingswet) bevatten een ruimere doelstelling. Binnen die doelstelling van 'het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' kunnen in het experiment van de Crisis- en herstelwet nu ook regels voor duurzaamheid, veiligheid, gezondheid, beeldkwaliteit, uitvoerbaarheid etc worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen lokale verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan worden geïntegreerd en is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere waarden besluit als bedoeld in de Wet geluidhinder op te nemen in het bestemmingsplan.

Artikel 7c in samenhang met artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt voor Amersfoort een aantal mogelijkheden om af te wijken van de wettelijke regels. Deze mogelijkheden staan in onderstaande tabel (uit: Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte juni 2017 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). In de tabel is met een rode kleur aangegeven welke mogelijkheden uit het experiment worden gebruikt in dit bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op de gronden van de Vinkenhoef.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00180-0301_0027.png"

Tabel mogelijkheden van artikel 7c BuChw

5.2.2 Experiment verbrede reikwijdte

Verbrede reikwijdte: Open normen en beleidsregels
In de regels van dit bestemmingsplan zijn in artikel 13.1 en 15 van de bestemmingsplanregels open normen opgenomen. Deze normen hebben betrekking op de thema's duurzaamheid en parkeren. Dit geldt voor de bestemmingen Bedrijf - 1, Bedrijf - 2, Bedrijventerrein en Bedrijventerrein - kantoor. In geval van de bestemming Bedrijventerrein - kantoor geldt het thema over duurzaamheid niet.

In een aantal bestemmingen is bijvoorbeeld de regel opgenomen dat er een aantoonbare bijdrage moet worden geleverd aan de verduurzaming van de fysieke leefomgeving of dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's. Deze open normen worden uitgewerkt in een beleidsregel die deel uitmaakt van het bestemmingsplan.

Waarom beleidsregels en open normen?

Het is onder de Crisis- en herstelwet (Chw) mogelijk 'open normen' te stellen die vervolgens in een beleidsregel verder worden uitgewerkt. Daar waar open normen zijn gesteld is ook altijd een verwijzing opgenomen naar de betreffende beleidsregel. Deze constructie biedt flexibiliteit. Wijzigingen in beleid kunnen – los van het bestemmingsplan – zonder voorbereidingsprocedure worden vastgesteld. Daarmee is het mogelijk om sneller in te spelen op maatschappelijke behoeften en ontwikkelingen, waardoor de robuustheid van het bestemmingsplan toeneemt. Met open nomen en beleidsregels worden thema's op een dynamische wijze geregeld. Dit houdt in dat de beleidsregels buiten het bestemmingsplan om mogen worden vastgesteld en gewijzigd.

Binnen het Chw experiment kunnen zowel burgemeester en wethouders als de gemeenteraad de beleidsregels vaststellen. Voor de beleidsregels die gelden voor de gehele stad (zoals de Nota Parkeernormen) wordt verwezen naar vindplaats van die regels op de gemeentelijke website. Die hoeven niet integraal in de bijlagen bij dit bestemmingsplan te worden opgenomen.

Hogere waardenbesluit

Artikel 7c, lid 9 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk om een 'hogere waarden besluit' rechtstreeks op te nemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Normaal gesproken is zo'n hogere waarde een afzonderlijke procedure die gelijk oploopt met het ontwerpbestemmingsplan. De hogere waarden worden uiteindelijk door het college vastgesteld. De Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid om de benodigde hogere waarden op te nemen in de regels van het bestemmingsplan en daarmee te laten vaststellen door de raad.

In de fase van het ontwerpbestemmingsplan kunnen daartegen zienswijzen worden ingediend. Door het besluit onderdeel te laten zijn van het bestemmingsplan is geen afzonderlijk hogere waarden besluit van het college nodig en ontstaat een overzichtelijke situatie.

5.2.3 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

5.2.3.1 Bedrijf - 1 (artikel 3)

Binnen de bestemming Bedrijf - 1 zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorie 1 tot en met 4.2. Op de verbeelding staat aangeduid welke maximale categorie van toepassing is. Daarnaast is er een koppeling gemaakt met de Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 2. Hierin zijn activiteiten opgenomen. Activiteiten die niet voorkomen in bijlage 2 zijn dan ook niet toegestaan.
Verder is één in-/uitrit naar het bouwperceel van maximaal 9 meter breed vanaf de hoofdstraat toegestaan. Indien het bouwperceel breder is dan 50 meter, dan zijn maximaal twee in/uitritten naar het bouwperceel toegestaan met een onderlinge afstand van minimaal 20 meter en mag de gezamenlijke breedte niet meer bedragen dan 15 meter.
Bij vergunningverlening dient getoetst te worden aan de regels onder artikel 13 en artikel 15.
Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag maximaal 80% worden bebouwd. De gevel van de te realiseren bouwwerk - zoals weergegeven op de verbeelding - dient op de gevellijn te worden gesitueerd.
De minimale, maximale bouw- en goothoogte en bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

5.2.3.2 Bedrijf - 2 (artikel 4)

Binnen de bestemming Bedrijf - 2 is één bedrijf toegestaan. De maximale milieucategorie is opgenomen in de verbeelding. Daarnaast is er een koppeling gemaakt met de Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 3. Hierin zijn activiteiten opgenomen. Activiteiten die niet voorkomen in bijlage 3 zijn dan ook niet toegestaan.
In- en uitritten zijn als volgt toegestaan:

  • maximaal één in-/uitrit van maximaal 12 meter breed; of,
  • maximaal twee in-/uitritten, indien een onderlinge afstand van minimaal 40 meter en een gezamenlijke breedte van maximaal 18 meter niet wordt overschreden; of,
  • maximaal drie in-/uitritten, indien een onderlinge afstand van minimaal 40 meter en een gezamenlijke breedte van maximaal 27 meter niet wordt overschreden.


Bij vergunningverlening dient getoetst te worden aan de regels onder artikel 13 en artikel 15.
Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag maximaal 40% worden bebouwd. De minimale, maximale bouw- en goothoogte en bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

5.2.3.3 Bedrijventerrein - kantoor (artikel 5)

Het betreft een conserverende bestemming. Het feitelijk gebruik en de aanwezige bebouwing is meegenomen in het bestemmingsplan. Oprichting van extra hoofdgebouwen is niet mogelijk. Tot slot: een uitbreiding van hoofdgebouwen kan slechts op basis van de regels van dit bestemmingsplan en Bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht. Om misverstanden te voorkomen: een uitbreiding van 1000m2 van een hoofdgebouw is niet mogelijk.

5.2.3.4 Bedrijventerrein (artikel 6)

Binnen de bestemming Bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorie 1 tot en met 2. Op de verbeelding staat aangeduid welke maximale categorie van toepassing is. Daarnaast is er een koppeling gemaakt met de Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 2. Hierin zijn activiteiten opgenomen. Activiteiten die niet voorkomen in bijlage 2 zijn dan ook niet toegestaan.

Binnen de gebiedsaanduiding Overige kan een fietspad en/of voetpad worden aangelegd.

Verder is één in-/uitrit naar het bouwperceel van maximaal 7 meter breed en minimaal 5 meter breed toegestaan.
Bij vergunningverlening dient getoetst te worden aan de regels onder artikel 13 en artikel 15.
Bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Het bouwvlak niet meer worden bebouwd, dan op de verbeelding is aangegeven.

De minimale, maximale bouw- en goothoogte en bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de beplanting van bomen te verplichten en te onderhouden. Deze verplichting dient nagekomen te worden. Meer informatie over de bomen is hieronder opgenomen.

Drie categorieën:

A – kleine/middelgrote boom, gemiddelde groeisnelheid,

B – grote boom, snelgroeiend,

C – grote boom, langzaam groeiend,

(A) Acer campestre 'Red Shine'

Grootte: 2e grootte, klein-middelgroot

  • Hoogte: 8-10m
  • Vorm: smal piramidaal
  • Kroon: halfopen kroon
  • Gemiddelde groeisnelheid

> Adviesmaat: hoogstam 14-20 (stamomvang (in cm) op 1 meter boven de grond)

(A) Acer campestre 'Elsrijk'

  • Grootte: 2e grootte, middelgroot
  • Hoogte: 12m
  • Vorm: dicht ovaal tot breed kegelvormig
  • Kroon: dichte kroon
  • Gemiddelde groeisnelheid

> Adviesmaat: hoogstam 16-20

(A) Alnus incana 'Aurea'

  • Grootte: 2e grootte, klein-middelgroot
  • Hoogte: 5-10m
  • Vorm: eivormig
  • Kroon: halfopen kroon
  • Gemiddelde groeisnelheid

> Adviesmaat: hoogstam 14-20

(B) Fraxinus excelsior

  • Grootte: 1e grootte, groot
  • Hoogte: 25-30m
  • Vorm: breed ovaal tot rond
  • Kroon: halfopen kroon
  • Snelgroeiend

> Adviesmaat: hoogstam 20-30

(B) Tilia platyphyllos

  • Grootte: 1e grootte, groot
  • Hoogte: 30-35m
  • Vorm: breed eirond tot rond
  • Kroon: halfopen kroon
  • Snelgroeiend

> Adviesmaat: hoogstam 20-30

(C) Fagus sylvatica 'Riversii'

  • Grootte: 1e grootte, groot
  • Hoogte: 25-30m
  • Vorm: rond
  • Kroon: halfopen kroon
  • Langzaam groeiend

> Adviesmaat: hoogstam 18-25*

*Gezien een beuk (Fagus sylvatica) erg langzaam groeit is hij relatief duurder dan de andere bomen, en zal het ook langer duren voordat de boom een volwassen en groot stadium bereikt.

5.2.3.5 Groen (artikel 7)

De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, taluds, beplanting, waterhuishoudkundige voorzieningen, oppervlaktewater, waterkering en waterkerende voorzieningen, watergangen en -partijen inclusief de daarbij behorende onderhoudspaden en/of -stroken, met inachtneming van de keur van het waterschap, voet- en fietspaden en geluidwerende voorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.

5.2.3.6 Leiding - Gas (artikel 10)

Het betreft hier een dubbelbestemming. Behalve voor de andere voorkomende bestemmingen zijn de gronden met deze dubbelbestemming bedoeld voor het transport van aardgas door een hogedrukgasleiding met een veiligheidsstrook met een breedte van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken met een hoogte van 4 meter worden gebouwd, nadat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ook is voor een aantal werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Voor de aanleg van de gastransportleiding zelf en de werken en/of werkzaamheden, welke worden uitgevoerd binnen het kader van het normale onderhoud en/of beheer van de leiding is geen omgevingsvergunning nodig.

5.2.3.7 Waarde - Archeologie categorie 3 (dubbelbestemming) (artikel 11)

Het voorliggende plangebied is een gebied met een middelhoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3" opgenomen.
De bebouwing de op dit moment aanwezig is zal ingrijpende bodemingrepen met zich mee hebben gebracht. Daarmee zal een groot deel van de ondergrond zodanig verstoord zijn dat eventuele archeologische resten niet meer in de grond aanwezig zullen zijn. Daarom hebben wij bepaald dat voorafgaand aan de werkzaamheden in het plangebied geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeenteraad om bij de vaststelling van een bestemmingsplan welk voorziet in ‘een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan’ het kostenverhaal te verzekeren. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan of door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie. Het bestemmingsplan Vinkenhoef maakt, gelet op de definitie van “aangewezen bouwplan” in het Besluit ruimtelijke ordening de realisatie van aangewezen bouwplannen mogelijk. Daarnaast geldt dat de gemeente nog niet alle gronden in het plangebied heeft verworven noch met alle eigenaren een overeenkomst van grondexploitatie heeft gesloten. Een en ander verplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. Het exploitatieplan wordt in vervolg op het onderhavige bestemmingsplan vastgesteld. Het exploitatieplan gaat vergezeld van een exploitatieopzet. De geraamde opbrengsten zijn hoger dan de geraamde kosten. De zogenaamde macro aftopping is daarmee niet van toepassing. De kosten van grondexploitatie kunnen volledige worden verhaald. Daarmee is het kostenverhaal verzekerd.

De gemeente heeft voor deze totale ontwikkeling ook een gemeentelijke grondexploitatie vastgesteld. De gemeente is deels eigenaar van de locatie en is voornemens de overige gronden die nog niet in bezit zijn te verwerven, hiervoor is een gemeentelijk voorkeursrecht gevestigd. Deze gemeentelijke grondexploitatie kent een negatief resultaat. Voor dit negatief resultaat is een voorziening getroffen.

Dus ook bij een actief grondbeleid is het kostenverhaal middels de grondexploitatie (gronduitgifte) verzekerd.

Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

6.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen. Inspraak in Amersfoort vindt plaats volgens de in de Notitie "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen. De raad heeft daartoe op 31 oktober 2017 een besluit genomen. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het conceptontwerp- bestemmingsplan. Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met de betrokken instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

6.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan raakt geen rijksbelang. Daarom is het conceptontwerp niet om advies naar het rijk gestuurd.

Op 5 september 2020 hebben de betrokken instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 van de Wet ruimtelijke ordening te reageren op het plan. De volgende betrokken organisaties hebben het conceptontwerpbestemmingspaln ontvangen:

- provincie Utrecht;

- Rijkswaterstaat;

- RUD Utrecht;

- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

- Vereniging van Amersfoortse ondernemers;

- Waterschap Vallei en Veluwe;

- Vitens;

- Stedin;

- Utrechts Landschap;

- Veiligheidsregio Utrecht;

- Gemeente Nijkek;

- Fietersbond;

- ProRail;

- Nederlandse Gasunie;

- Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort.

6.3.4 Reacties uit het vooroverleg

Nederlandse Gasunie

Op diverse plaatsen binnen het plangebied vallen de enkelbestemmingen 'Verkeer' & 'Bedrijf-1' samen met de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' (zie onderstaande afbeelding 1). Wij verzoeken u om over de mogelijke consequenties van de voorgestelde ontwikkelingen, de nadere invulling van de gronden binnen deze bestemmingen en eventueel te treffen maatregelen in overleg te gaan met onze tracébeheerder.

Reactie

Voor deze gronden is een zogeheten dubbelbestemming opgenomen. Behalve voor de andere voorkomende bestemmingen zijn de gronden met deze dubbelbestemming bedoeld voor het transport van aardgas door een hogedrukgasleiding met een veiligheidsstrook met een breedte van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken met een hoogte van 4 meter worden gebouwd, nadat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ook is voor een aantal werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Voor de aanleg van de gastransportleiding zelf en de werken en/of werkzaamheden, welke worden uitgevoerd binnen het kader van het normale onderhoud en/of beheer van de leiding is geen omgevingsvergunning nodig.

ProRail

ProRail beoogt niet alleen voor huidige bewoners, maar ook voor toekomstige bewoners rond het spoor een "goede buur" te zijn. Omdat de in het voorontwerp-bestemmingsplan "Vinkenhoef' beoogde nieuwe gebouwen dichtbij het spoor zijn gepland kan trillinghinder voor de toekomstige gebruikers ontstaan als gevolg van treinverkeer. Hoewel er geen wettelijke normen bestaan voor trillinghinder dient het aspect trillingen in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de zorgvuldige voorbereiding van besluiten wel te worden afgewogen indien een trillingsbron aanwezig is (zie o.a., https://www.infomil.nl/onderwerpen/ruimte/milieuthema/tril/).

ProRail verzoekt u om het aspect trillinghinder te onderzoeken en af te wegen en verwijst in dit verband naar de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen

(https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/07/18/handreiking-nieuwbouw-en-spoortrillingen). Deze Handreiking helpt gemeenten, projectinitiatiefnemers en andere stakeholders om bij nieuwbouw langs spoor tijdig en concreet rekening te houden met trillingen als gevolg van treinverkeer, en geeft voorbeelden waarmee gemeenten, omgevingsdiensten, ingenieursbureaus en initiatiefnemers in concrete situaties aan de slag kunnen. In deze Handreiking is beschreven op welke wijze gemeenten het aspect trillinghinder kunnen onderzoeken en afwegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.

ProRail adviseert om de conclusies uit het trillingonderzoek uitgebreid op te nemen in de conclusie van een separate paragraaf Trillingen in de toelichting van het ontwerp-bestemmingsplan en (indien nodig) door te laten werken in de planregels.

Reactie

Om ongewenste situaties om en nabij het spoor te voorkomen is er binnen de bestemmingen waar ontwikkeling mogelijk is gemaakt, een zogeheten voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee wordt de plichtom te onderzoeken naar de trillinghinder naar een latere procedure verplaatst. Namelijk naar de aanvraag omgevingsvergunning. Bij het indienen van een omgevingsvergunning dient een aanvrager middels een onderzoek naar de trillingshinder van treinverkeer aan te tonen dat streefwaarden uit sbr-richtlijn Trillingen, deel B "Hinder voor personen in gebouwen" niet wordt overschreden.

Veiligheidsregio Utrecht

1. Ter voorkoming van het ontstaan van een leidingbreuk in de buisleiding A-510 te overwegen om de buisleiding extra te beschermen tegen mogelijke beschadiging door werkzaamheden zoals bijvoorbeeld het boren van gaten ten behoeve van hekken of borden. De bescherming kan bijvoorbeeld bestaan uit het aanbrengen van beschermingsplaten boven de leiding of de belemmeringsstrook extra te accentueren door middel van een terp. De maatregel moet in overleg met de Gasunie worden bepaald.

2. In de ruimtelijke verantwoording en de bouwregels de volgende punten op te laten nemen:

2a Ter voorkoming van het ontstaan van een leidingbreuk:

i) Werkzaamheden in de buurt van de buisleiding alleen uit te laten voeren na overleg met en instemming van de Gasunie. In verband met de mogelijk te verwachte hittestraling geldt dit voor het stuk leidingtracé dat zich binnen 700 meter van het plangebied bevind.

ii) De belemmeringstrook op het bedrijventerrein duidelijk te markerende, zodat duidelijk is dat hier geen werkzaamheden mogen worden verricht zonder overleg met de Gasunie.

Reactie vraag 1 en 2:

Voor deze gronden is een zogeheten dubbelbestemming opgenomen. Behalve voor de andere voorkomende bestemmingen zijn de gronden met deze dubbelbestemming bedoeld voor het transport van aardgas door een hogedrukgasleiding met een veiligheidsstrook met een breedte van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken met een hoogte van 4 meter worden gebouwd, nadat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ook is voor een aantal werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Voor de aanleg van de gastransportleiding zelf en de werken en/of werkzaamheden, welke worden uitgevoerd binnen het kader van het normale onderhoud en/of beheer van de leiding is geen omgevingsvergunning nodig

2b De mogelijke effecten op het plangebied van ongevallen op snelwegen A1 en A28 met een toxische wolk als gevolg mee te laten nemen in de ruimtelijke onderbouwing.

Reactie vraag 2b:

In het EV onderzoek van het gebied is dit meegenomen. Mede hierdoor zullen de ventilatievoorzieningen afsluitbaar en uitschakelbaar worden uitgevoerd. In bijlage 5 is het EV onderzoek terug te vinden.

2c Dat er in het gebied door omgevingsplannen niet meer 40 personen per hectare voorzien gaan worden. Met een oppervlakte van het plangebied van circa 9 hectare zou dat ongeveer 360 personen inhouden.

Reactie vraag 2c:

Voor nu is dit onderdeel niet verwerkt in het bestemmingsplan Om alsnog de veiligheid te borgen en dit advies over te kunnen nemen wordt er overlegd met de VRU.

4) De voorstellen in de ruimtelijke verantwoording ter bevordering van de zelfredzaamheid in de omgevingsvergunningen bouw als voorwaarde op te nemen, alsmede de volgende maatregelen:

  • a. Ten aanzien van het scenario toxische wolk: Dat de kantoren en bedrijfsgebouwen uitgevoerd moeten worden met een afsluitbaar ventilatiesysteem. Door deze maatregel kunnen personen die verblijven in dit object zich tijdelijk onttrekken aan een toxische wolk en veilig schuilen. In de bedrijfsgebouwen kunnen dit ook aparte delen van het gebouw zijn, waar het personeel en bezoekers zich bij een dergelijk incident in kunnen terugtrekken.
  • b. Ten aanzien van het scenario's BLEVE en plasbrand op de A1 en A28, spoorlijn Amersfoort-Deventer en gemeentelijke routering gevaarlijke stoffen over de Amersfoortsestraat en de Hogeweg en het scenario explosie met fakkelbrand vanaf de leiding A-510: Dat er aan de van de risicobron afgekeerde zijde een uitgang en verdere vluchtroute is ten behoeve van een veilige ontvluchting van de gebouwen.

Reactie 4a en 4b:

Bij vergunningverlening worden deze onderdelen als voorwaarden getoetst en/of als voorschrift opgenomen verleende omgevingsvergunning.

  • c. Het laten opstellen van een calamiteitenplan voor alle ongevalsscenario's, die het plangebied bedreigen. Zowel het personeel als de bedrijfshulpverlening (BHV) organisatie moet weten hoe zij zichzelf en de bezoekers in veiligheid kunnen brengen afhankelijk van welk ongevalsscenario zich afspeelt. Dit kan bijvoorbeeld inhouden de procedures van het vluchten via de routes die van de betreffende risicobron af lopen. Of wanneer is aangetoond dat dit veilig kan, het schuilen in het gebouw of aangewezen gedeelte ervan. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de in de toelichting vermelde omschrijvingen van de risico's met hun effecten en maatregelen

Reactie

Het voorliggend bestemmingsplan biedt veel flexibiliteit om de bedrijfsvoeringen binnen de bestemmingen mogelijk te maken. Daarom is in dit stadium van het proces moeizaam om een zorgvuldige afweging te maken hieromtrent. Derhalve wordt het laten opstellen van een calamiteitenplan als voorschrift opgenomen in de verleende omgevingsvergunningen.

RUD

1. In het adviesrapport van de RUD Utrecht (bijlage 5) is aangegeven dat de veiligheidsregio in staat moet worden gesteld om advies uit te brengen op het plan. Onduidelijk is of de veiligheidsregio advies heeft uitgebracht en of dit advies is verwerkt in het plan. Geadviseerd wordt, als dit advies is uitgebracht, dit toe te voegen aan de toelichting.

Reactie

De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) is in de gelegenheid gesteld om de reageren. Hierboven is het advies/reactie van de VRU terug te lezen.

2. In het akoestisch onderzoek staan in de bijbehorende bijlage van het rapport de berekende resultaten weergegeven. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting op een aantal gevels hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB(A). Voor deze woningen is een hogere waarde procedure nodig om de geluidbelasting vast te leggen.

Uit het rapport blijkt tevens dat het geluid vanwege de bedrijfsactiviteiten op de omliggende geluidgevoelige bestemmingen hoger is dan 50 dB(A). Om dit te laten voldoen aan de geluidnormen dienen de toekomstige bedrijven maatregelen te treffen. Hiervoor zal een geluidbeheersplan moeten worden opgesteld.

Tevens is bij de beoordeling van het rapport gebleken dat de eindconclusie van het bijgevoegde akoestische rapport ontbreekt.


Reactie

Het akoestisch onderzoek is hierop aangepast. In bijlage 1 is het rapport in te zien. Daarnaast is in artikel 15 van de bestemmingsplanregels hogere waarden en geluid als planregel opgenomen. Normaliter dient dit plaats te vinden middels een Besluit hogere grenswaarden, maar de BuChw biedt tegenwoordiger mogelijk om het ook zodanig op te nemen.

SGLA

Kan een samenvoeging milieubrengstation in de regio (bijvoorbeeld Leusden) niet samengevoegd worden met het milieubrengstation welke op de Vinkenhoef gevestigd kan worden.

Reactie

Het voorliggend bestemmingsplan maakt slechts juridisch-planologisch een milieubrengstation binnen het plangebied mogelijk. Welke milieubrengstation zich gaat vestigen op de Vinkenhoef kan niet worden bepaald in het bestemmingsplan. Derhalve kan de wens om bijvoorbeeld met de gemeente Leusden samen te werken op het gebied van een milieubrengstaation, niet worden verankerd in het bestemmingsplan. Een inhoudelijke reactie kan derhalve niet gegeven worden.

6.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 17 december 2020 tot en met 27 januari 2021 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is wel gebruik gemaakt. Van de ingediende zienswijzen is een zienswijzenota opgesteld.

Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 23 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.