direct naar inhoud van Regels
Plan: Verleggen gastransportleiding nabij knooppunt Hoevelaken
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00160-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Verleggen gastransportleiding nabij knooppunt Hoevelaken van de gemeente Amersfoort;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde plan objecten met bijbehorende regels als vervat in het SGML-bestand NL.IMRO.0307.BP00160-0301;

1.3 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.6 bedrijfsgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.7 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, dan wel omgevingsvergunning;

1.8 bestaand gebruik:

gebruik van grond en bouwwerken dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het plan;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 Bevi-inrichtingen:

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.12 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk- oprichten, vernieuwen, of veranderen en het of vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van kelder en ruimten in de kap;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw met een dak;

1.21 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.22 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
  • d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
  • e. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
  • f. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;

2.8 oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:

bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend (gedeelten van) bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij per bouwvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf, met één bedrijfswoning, is toegestaan, met dien verstande dat voor de toepassing van deze bepaling de bouwvlakken die op de verbeelding door middel van de figuur “relatie” met elkaar zijn verbonden, gezamenlijk als één bouwvlak worden aangemerkt, houtsingels, water, tuin en erf;
  • b. het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuin-complex);
  • c. ter plaatse van de aanduiding (ma) is een manege toegestaan;
  • d. de doeleinden die hierna zijn aangegeven bij de aanduiding die op de verbeelding in het betreffende bestemmingsvlak is aangeduid: ter plaatse van de hierna genoemde aanduidingen: tevens voor de daarbij genoemde doeleinden:
Aanduiding   doeleinden  
   
landschapswaarden (lw)   de instandhouding en bescherming van de landschappelijke waarden  
geomorfologische waarden (gmw)   behoud van geomorfologische waarden  
   

3.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming, en nutsvoorzieningen.

3.2.1 Gebouwen – algemeen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen noodzakelijk te zijn in verband met de doelmatige agrarische bedrijfsvoering ter plaatse;
  • b. de reeds aanwezige bebouwing wordt betrokken bij de beoordeling van de doelmatigheid;
  • c. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • d. de gebouwen mogen uitsluitend in 1 bouwlaag worden gebouwd;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte;
  • f. de hoogte mag niet meer dan 12 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  • g. het bouwen van kassen is beperkt tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m².

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de hoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • d. de dakhelling van de bedrijfswoning mag ten hoogste 50° bedragen;
  • e. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 600 m³ bedragen, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt.
  • g. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning zijn toegestaan, met dien verstande dat:

1. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;

2. het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep of bedrijf niet mag leiden tot een (onevenredige) afbreuk of aantasting van:

· het woonkarakter van de woning;

· de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van de (primaire) woonfunctie;

· de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing;

· het woongenot en de woonsituatie van de aangrenzende gronden en bebouwing;

· het woonkarakter en woonmilieu van de straat, buurt of wijk;

3. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

4. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m²;

5. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;

6. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;

7. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging’ (bijlage 1) zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;

8. geen buitenopslag plaatsvindt;

9. reclame-uitingen maximaal 0,15 m² zijn en plat tegen de gevel worden gemonteerd of vrijstaand op een maximale hoogte van 1 meter op eigen terrein.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 m;
  • b. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt en/of met een dakhelling kleiner dan 45°; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45° mogen de bijbehorende bouwwerken een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag bij elke woning niet meer bedragen dan 75 m².

3.2.4 Andere bouwwerken
  • a. Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen alleen andere bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van het grondgebonden agrarisch bedrijf met een hoogte binnen het bouwperceel van maximaal 6 meter en daarbuiten maximaal 3 meter;
  • a. hooibergen, mestopslagplaatsen, kuilvoeropslagplaatsen en silo's zijn uitsluitend binnen het bouwperceel toegestaan met dien verstande dat de hoogte van hooibergen en silo's maximaal 15 meter mag bedragen;
  • b. per bouwperceel is maximaal 2000 m² stalruimte in bedrijfsgebouwen toegestaan ten behoeve van niet-grondgebonden onderdelen van de bedrijfsvoering.

3.3 Afwijking
3.3.1 Overschrijding bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, sub c voor de overschrijding van het bouwvlak tot maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak, mits is aangetoond dat dit noodzakelijk is in verband met een goede bedrijfsvoering.

3.3.2 Hoogte silo's

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2. 4 ten behoeve van het bouwen van silo's tot een maximum hoogte van 23 meter.

3.3.3 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten:

  • a. agrarische hulp- en loonactiviteiten;
  • b. paardenpension zonder buitenbak;                  
  • c. bed & breakfast; 
  • d. bezoekers- en/of cursuscentrum, inclusief horeca van categorie c;
  • e. atelierruimte;
  • f. detailhandel overwegend in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;          
  • g. sociale dienstverlening, zoals een zorgboerderij of kinderdagverblijf;
  • h. zuivelverwerking en andere bewerking van agrarische producten, die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan gelegen agrarische bedrijven zijn geproduceerd;
  • i. ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker of installatiebedrijf;
  • j. zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;          
  • k. andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde activiteiten gelijk kunnen worden gesteld;
  • l. de stalling van caravans, campers, boten en vergelijkbare goederen, met dien verstande dat deze alleen in de gebouwen mag plaatsvinden;     

    een en ander met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  • 1. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • 2. de nevenactiviteiten, genoemd onder a, c, d, f, h, i, j en l mogen uitsluitend plaatsvinden binnen de op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezige bebouwing;
  • 3. de oppervlakte van de activiteiten genoemd onder a, mag niet meer bedragen dan 300 m², gebouwen en onbebouwde gronden samen;
  • 4. de oppervlakte van de activiteiten genoemd onder b, c, e, g, h,i, j en k, mag niet meer bedragen dan 300 m² (gebouwen),
  • 5. de oppervlakte van de activiteiten, genoemd onder f, mag niet meer bedragen dan 150 m² (gebouwen);
  • 6. ten behoeve van de niet-agrarische nevenactiviteiten mogen de bestaande gebouwen niet worden uitgebreid en er mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd;
  • 7. de activiteiten die niet in gebouwen plaatsvinden (zoals kamperen, parkeren, terras en/of buitenbak) moeten binnen het bestaande bouwvlak plaatsvinden;
  • 8. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • 9. de parkeerbehoefte wordt op eigen terrein en binnen het bestaande bouwvlak opgelost;
  • 10. de activiteiten worden landschappelijk ingepast indien de terreininrichting wordt gewijzigd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan;
  • 11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden niet beperkt, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name wordt gedacht aan de milieu aspecten.

3.3.4 Nieuwe veldschuren en/of schuilgelegenheden buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4 voor de bouw van nieuwe veldschuren en/of schuilgelegenheden buiten de bouwvlakken, met dien verstande dat:

  • a. dit noodzakelijk moet zijn ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de oppervlakte van een veldschuur niet meer mag bedragen dan 100 m² per bedrijf
  • c. de goothoogte van een veldschuur niet meer mag bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  • d. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 30 m²;
  • e. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • f. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan.

3.3.5 Windturbines

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van de bouw van windturbines ten westen van de Nijkerkerstraat tot een hoogte (as rotorhoogte) van maximaal 90 meter.

3.4 Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, lid 1 Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:

  • a. teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. paardenbakken en/of paddocks, buiten de bouwvlakken.


Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10, lid 1 Wet ruimtelijke ordening  wordt niet verstaan:

a. het gebruik van de gronden binnen de bouwvlakken voor de volgende wijzen van (co-)vergisting van mest:

    • 1. de capaciteit van de(co-)vergistingsinstallatie bedraagt minder dan 100.000 kg per dag
    • 2. het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
    • 3. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;

b. het leveren van energie die vrijkomt bij het onder a bedoelde proces van co-vergisting;

c. het trainen van paarden als nevenactiviteit bij een paardenfokkerij.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid verbouw waardevolle panden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

a. de verbouw van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot woning;

b. het splitsen van een boerderij in twee woningen,

met dien verstande dat:

1. het vrijstaande bijbehorend bouwwerk c.q. de boerderij een waardevol pand moet zijn, binnen de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’;

2. het toestaan van de woning c.q. de woningsplitsing noodzakelijk is voor het behoud van het pand;

3. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het perceel worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;

4. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten;

5. de ter plaatse geldende voorkeursgrenswaarde in acht moet worden genomen;

6. vooraf positief geadviseerd moet zijn door de gemeentelijke aangewezen erfgoeddeskundigen.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid Ruimte voor ruimte regeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigingen ten behoeve van de bouw van 1 extra vrijstaande woning, met dien verstande dat:

a. vooraf vast moet staan dat alle bij de betreffende (bedrijfs)woning behorende bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gesloopt, waarbij:

1. per (bestaande en/of nieuw te bouwen) woning de in lid 3.2.3 bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gehandhaafd;

2. er maximaal 600 m³ aan gebouwen mag worden opgericht indien 1.000 m² bebouwing wordt gesloopt;

3. van de onder 2 genoemde sloopnorm mag worden afgeweken, indien sprake is van een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst en de provincie daarover positief heeft geadviseerd;

4. 20% van de oppervlakte van kassen mag worden meegeteld bij het bepalen van de onder 2 genoemde 1000 m²;

5. bij een op de verbeelding aangegeven ‘cultuurhistorische waarden’ geen waardevolle bebouwing mag worden gesloopt, waarbij van het meerdere van de oppervlakte als bedoeld onder 1, de helft in mindering mag worden gebracht op de sloopnorm;

6. betrokken wordt de nog bestaande en bij de betreffende woning / het perceel behorende bebouwing zoals die aanwezig was op het moment van de tervisielegging van het plan;

b. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtings- en beheerplan;

c. alleen van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt als de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten;

d. de ter plaatse geldende voorkeursgrenswaarde in acht moet worden genomen;

e. de afwijkingsregel in artikel 51, lid 1. c (de zogenaamde 10% regeling) alleen voor de maximale inhoud van de nieuwe woning mag worden toegepast als sprake is van een aanzienlijke extra kwaliteitswinst, bijvoorbeeld door het verwijderen van een relatief grote oppervlakte aan kuilplaten en sleufsilo’s.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid andere activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen ten behoeve van het toelaten van andere activiteiten bij woningen van agrarische bedrijven met dien verstande dat:

a. uitsluitend de activiteiten zijn toegestaan zoals die zijn opgenomen in artikel 3.3.3 met inachtneming van de daar aangegeven gebieden en voorwaarden en met dien verstande dat:

1. 600 m² mag worden aangehouden waar 300 m² is vermeld;

2. 300 m² mag worden aangehouden waar 150 m² is vermeld;

3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;

4. vooraf vast moet staan dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, wat moet blijken uit een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan;

5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet worden beperkt, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet op onevenredige wijze wordt gehinderd, waarbij met name kan worden gedacht aan de milieu-aspecten.

b. vooraf vast moet staan dat tenminste de helft van de bij de betreffende woning behorende bijbehorende bouwwerken wordt gesloopt, waarbij:

1. de in artikel 3.2 bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag worden gehandhaafd;

2. bij een op de verbeelding aangegeven ‘cultuurhistorische waarden’ geen waardevolle bebouwing mag worden gesloopt, waarbij van het meerdere van de oppervlakte als bedoeld onder 1 de helft in mindering mag worden gebracht op de sloopnorm;

3.8 Wijzigingsbevoegdheid Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming ‘Agrarisch' te wijzigen naar ‘Wonen’ met dien verstande dat:

a. er sprake moet zijn van een bedrijfsbeëindiging;

b. alle bestaande bebouwing wordt opgenomen in de bestemming ‘Wonen’;

c. het totaal aantal woningen gelijk blijft;

d. gelijktijdig toepassing mag worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheden genoemd in artikel 3.5 , 3.6 en 3.7;

e. voor zover de bestemming van gronden niet gewijzigd wordt in de bestemming ‘Wonen’ deze hun bestemming ‘Agrarisch’ behouden, met dien verstande dat het bouwvlak vervalt.

3.9 Procedure bij wijziging

Bij het wijzigen van het plan wordt de procedure gevolgd, die is vervat in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

3.10 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders op de in lid 1 bedoelde gronden de hieronder genoemde werkzaamheden uit te voeren:
    - aanleggen van sloten, watergangen en waterpartijen;
    - dempen van sloten, watergangen en waterpartijen;
    - leggen van dammen en duikers;
    - vellen/rooien/verwijderen van houtgewas
  • b. voor gronden met de aanduiding "geomorfologische waarden" en "landschappelijke waarde" geldt bovendien dat genoemde omgevingsvergunning ook is vereist bij:
    - ophogen van gronden > 0.30 meter;
    - afgraven van gronden > 0.30 meter;
    - aanleggen/verharden van wegen/paden/oppervlakte;
    - (ver)leggen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen;
    - egaliseren/veranderen van reliëf bij aanduiding "geomorfologisch waardevol";
    - aanbrengen opgaande beplanting/bebossen.
  • c. Het onder a en b vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    - het normale onderhoud betreffen;
    - noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
    - reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
3.11 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.11.1 Sloopverbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een bouwwerk te slopen ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw).

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de categorie 1 tot en met 3.2 zoals aangeduid in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "brandweerkazerne" (brk), een brandweerkazerne;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen uitsluitend toegestaan is ter plaatse van de aanduiding (vm) "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', met dien verstande dat de verkoop van lpg uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding (vml) "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • d. ter plaatse van de aanduiding (am) een antennemast;
  • e. ter plaatse van de aanduiding (dhp) is perifere detailhandel toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding (dh) is detailhandel toegestaan;
  • g. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding (sba-o) is een overkapping toegestaan;
  • h. ter plaatse van de aanduiding (op) is opslag toegestaan;
  • i. bedrijven, zijnde categorieën inrichtingen die zijn aangewezen in artikel 2.1, derde lid van het BOR (geluidzoneringsplichtige inrichtingen), zijn uitgesloten;

met dien verstande dat per bedrijf voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.

4.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming, en nutsvoorzieningen.

4.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte mag niet meer zijn dan ter plaatse op de verbeelding is aangegeven;
  • c. de gronden binnen een bouwvlak mogen geheel worden volgebouwd, tenzij ter plaatse een bebouwingspercentage of een bebouwde oppervlakte is aangegeven; in dat geval geldt dat bebouwingspercentage of de bebouwde oppervlakte;
  • d. een overkapping is toegestaan ter plaatse van de aanduiding (sba-o);
  • e. in afwijking van het bepaalde in sublid 4.2.1 onder a, geldt voor nutsvoorzieningen dat deze tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

4.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

bouwwerken   max. bouwhoogte  
palen, masten en reclame- en andere tekens   10 m  
verlichtingsmasten en
antenne-installaties, voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn tevens bouwgrens  
12 m  
luifels   6 m  
andere overkappingen   3 m  
erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel   1 m  
overige erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken   2 m  

 

4.3 Afwijking bedrijvigheid
4.3.1 Toestaan vergelijkbare bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het bedrijf is opgenomen in de categorieën 1 tot en met 3.2 in de bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel een bedrijf dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.2;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

4.3.2 Toestaan andere categorie bedrijvigheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.1 voor het toestaan van bedrijven in een hogere categorie dan 3.2, dan wel andere bedrijven toestaan die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten maar daarmee vergelijkbaar zijn voor wat betreft de aard en de omvang van de effecten naar de omgeving, zoals bedoeld in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering", uitgave 2009.
  • b. Een bedrijf uit een milieucategorie 3.2 of lager kan niet worden toegelaten als de milieueffecten groter zijn dan de effecten uit milieucategorie 3.2.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wro het plan wijzigen voor het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van die soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

4.4.2 Functieaanduidingen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wro het plan wijzigen om de functieaanduidingen te wijzigen indien de betreffende functies zijn beëindigd.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
  • b. parken en plantsoenen;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen, watergangen en -partijen inclusief de daarbij behorende onderhoudspaden en/of -stroken, met inachtneming van de keur van het waterschap;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
  • f. geluidswerende voorzieningen;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals abri's, telefooncellen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

5.2.1 Niet voor bewoning bestemde gebouwen

Voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bruto-inhoud van de gebouwen bedraagt ten hoogste 50 m3;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m.

5.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, informatieborden, wegwijzers, verkeerstekens en regelinstallaties, schakelkasten, pergola's, straat- en pleinmeubilair, glascontainers, (beeldende) kunstwerken, kleine speeltoestellen, perceelsafscheidingen en kunstwerken ten behoeve van de waterhuishouding en de voet- en fietspaden;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
palen en masten en reclame- en andere tekens   10 m  
verlichtingsmasten en antenne-installaties   12 m  
luifels en ander straatmeubilair   4 m  
andere overkappingen   3 m  
verkeerstekens en beeldende kunstwerken   4 m  
erf- en perceelsafscheidingen en overige andere bouwwerken   1 m  
   
5.3 Afwijking
5.3.1 Afwijkende maatvoering andere bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 5.2.2 voor:

  • a. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 m;
  • b. het bouwen van wegbewijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere hoogte;


een en ander met inachtneming van de volgende regels:

  • I. tegen deze hoogte bestaan geen bezwaren vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  • II. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • III. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting en vormgeving;
  • IV. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rijkswegen, overige verkeerswegen, (hoofd)ontsluitingswegen bestaande uit ten hoogste 6 rijstroken exclusief de verbindingsstroken;
  • b. ongelijkvloerse kruisingen;
  • c. wegen;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. openbare erven;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water(gangen) en -partijen;
  • h. waterkering en waterkerende voorzieningen;
  • i. in-/uitritten;
  • j. bermen, groenvoorzieningen en taluds;
  • k. geluidwerende voorzieningen;
  • l. laad en losplaats ter plaatse van de aanduiding (sv-ll);
  • m. tunnel ter plaatse van de aanduiding (tu);
  • n. ecologische verbinding ter hoogte van de Hoevelakensbeek;
  • o. bij een en ander behorende andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen;
  • p. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding (sba-o) is een overkapping toegestaan;

q. de verkoop van lpg is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding (vml) "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';

6.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

a. niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals nutsgebouwtjes, telefooncellen, abri's en fietsenstallingen, niet zijnde verkooppunten voor motorbrandstoffen, met een maximale bruto-inhoud van 50 m3 en een maximale bouwhoogte van 3,5 m;

b. ter plaatse van de aanduiding (sba-o) een overkapping;

c. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals geluidwerende voorzieningen, lichtmasten, wegwijzers, informatieborden, verkeerstekens en regelinstallaties, bovengeleidingsportalen, schakelkasten, straatmeubilair en (beeldende) kunstwerken, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

bouwwerken   max. bouwhoogte  
palen, masten en reclame- en andere tekens   10 m  
verlichtingsmasten en antenne-installaties   20 m  
reclamemast nabij kruispunt Bergpas/Rondweg-Noord   25 m  
luifels en ander straatmeubilair   4 m  
andere overkappingen   10 m  
verkeerstekens en - regelinstallaties, (beeldende) kunstwerken en geluidwerende voorzieningen   8 m  
overige andere bouwwerken   4 m  

6.3 Afwijken

Van de bouwregels genoemd onder artikel 31.2 kan worden afgeweken ten behoeve van het aanpassen van het spoorviaduct over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de Brenninkmeijerlaan, mits is aangetoond dat er vanuit milieu geen belemmeringen aanwezig zijn'.

Artikel 7 Leiding - gas (dubbelbestemming)

7.1 Bestemmingsomschrijving

a. De voor 'Leiding - gas (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:
* een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringsstrook van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;

* een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringsstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;

b. De voor 'Leiding - gas (dubbelbestemming)' mét de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - buiten gebruik te stellen (sle-bg)' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de tijdelijke instandhouding en verwijdering van buiten gebruik te stellen ondergrondse hoge druk gastransportleiding met de daarbij behorende belemmeringsstrook. Deze dubbelbestemming 'Leiding - gas (dubbelbestemming)' mét de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - buiten gebruik te stellen (sle-bg)' vervalt op het moment dat de hoge druk gastransportleiding daadwerkelijk is verplaatst en verwijderd.

7.2 Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming "Leiding - Gas" voorrang krijgt.

7.3 Bouwregels

Op of in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

7.4 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de daarvoor aangewezen andere bestemming, mits:

  • a. hierdoor de veiligheid van de aardgastransportleiding niet wordt geschaad;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leidingen omtrent het onder a gestelde. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a. Voor zover van toepassing is het ten aanzien van de gronden met de dubbelbestemming "Leiding - gas" verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:
1. gronden af te graven en/of op te hogen;

2. wegen, paden, banen of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;

3. bomen of andere diepwortelende beplantingen aan te brengen en/of te rooien;

4. voorwerpen in de grond te drijven;

5. de ondergrondse leiding die bij het van kracht worden van het plan in de betrokken strook aanwezig is te verzwaren of te verleggen;

6. uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid onder a is slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden de leiding niet wordt of kan worden beschadigd.

c. Het in dit lid onder a vervatte verbod geldt niet voor de aanleg van de gastransportleiding en de werken en/of werkzaamheden, welke worden uitgevoerd binnen het kader van het normale onderhoud en/of beheer van de leiding.

d. Alvorens burgemeester en wethouders vergunning verlenen zal advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
 

Artikel 8 Waarde - Archeologie categorie 2 (dubbelbestemming)

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie categorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:

  • a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  • b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
  • c. het bepaalde in 8.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

8.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen ten dienste van de bestemming 'Waarde - Archeologie categorie 2 (dubbelbestemming)' uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.

8.2.1 Archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

8.2.2 Uitzondering

Het bepaalde onder 8.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normaal onderhoud in reeds geroerde gronden;
  • b. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
  • c. de oprichting van een bouwwerk waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm;
  • d. de oprichting van een bouwwerk waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen wel dieper zijn dan 30 cm, maar de oppervlakte van deze bodemingrepen niet meer dan 100 m2 bedraagt;
  • e. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

8.2.3 Verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de onder 8.2.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.

8.2.4 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, en;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
8.2.5 Weigering

De onder 8.2.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

8.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

8.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of
    parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30 cm bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30 cm;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden
    verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
  • g. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een
    grotere diepte dan 30 cm.

8.3.2 Archeologisch onderzoeksrapport
  • a. de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 8.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de onder 8.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

8.3.3 Verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 8.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
  • b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.

8.3.4 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende in 8.3.3 genoemde voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de vergunning verbonden worden zoals:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, en;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

8.3.5 Weigering

De onder 8.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

8.3.6 Uitzondering

Het in 8.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 100 vierkante meter.

8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

8.4.1 Slopen van bouwwerken

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk te slopen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen.

8.4.2 Verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen vergunning voor het slopen van bouwwerken indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 8.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad, of;
  • b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.

8.4.3 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende in 8.4.2 onder b genoemde voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de vergunning verbonden worden, zoals:

  • a. de sloopwerkzaamheden vanaf het maaiveld en dieper, worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de werken of werkzaamheden meer bedraagt dan 100 m²;
  • b. indien bij bodemverstorende werkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijker wijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is diegene verplicht dit direct te melden bij burgemeester en wethouders, die in het belang van de archeologische monumentenzorg

8.4.4 Weigering

De onder 8.4.2 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

8.4.5 Uitzondering

Het in 8.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 100 vierkante meter, of niet dieper zijn dan 30 cm.

Hoofdstuk 2 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Verleggen gastransportleiding nabij knooppunt Hoevelaken”.