Plan: | Heideweg 62 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00116-0301 |
Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling mogelijk van het perceel Heideweg 62. Het perceel is op dit moment ingevuld met bedrijfsbebouwing. Deze bebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats wordt de bouw van 5 woningen mogelijk gemaakt; 2 keer twee aaneen gebouwd en 1 keer een vrijstaande woning.
Door dit bestemmingsplan, net als alle nieuwe bestemmingsplannen, volgens een uniforme systematiek op te stellen binnen de kaders van het Handboek bestemmingsplannen, wordt uniformiteit in kaartbeeld en planregels bewerkstelligd, waardoor de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen wordt vergroot.
Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard ( informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De digitale systematiek sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.
Het bestemmingsplan 'Heideweg 62' ligt aan de noordzijde van Hooglanderveen. Het plangebied wordt aan de zuid- en westzijde begrensd door de Heideweg. Aan de noordzijde door de woningen aan de Straat van Gibraltar en het water dat het gebied De Bron in Vathorst omringd. En aan de oostzijde door het perceel Heideweg 64.
Ligging perceel Heideweg 62
Het perceel Heideweg 62 heeft in het op dit moment geldende bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' de bestemming 'Bedrijf'. Op het perceel is een bouwvlak opgenomen dat volledig bebouwd mag worden.
Uitsnede van de verbeelding van het op dit moment
geldende bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst'
Omdat de bouw van 5 woningen niet mogelijk is binnen de op dit moment geldende regels voor dit perceel, is voorliggend bestemmingsplan 'Heideweg 62' opgesteld en in procedure gebracht.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders die van toepassing zijn op de herontwikkeling en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.
De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.
Het perceel Heideweg heeft op dit moment 1 functie. Op het perceel staat 1 groot bedrijfsgebouw. Naast het bedrijfsgebouw bevinden zich op het perceel parkeerplaatsen ten behoeve van het gevestigde bedrijf en tevens een aantal bomen.
Huidige situatie Heideweg met het bedrijfsgebouw
Ontsluiting
Het perceel Heideweg 62 wordt ontsloten door een aftakking van de Heideweg. Het grootste deel van de Heideweg is een doorgaande weg die Hooglanderveen met Zielhorst/ Kattenbroek verbindt.
Ligging plangebied ten opzichte van het doorgaande deel van de Heideweg
Het deel van de Heideweg waaraan dit perceel is gelegen is een aftakking van deze weg. Het is een erftoegangsweg waaraan woningen zijn gelegen. Langs de zuidzijde van het perceel is de Heideweg een doodlopende weg en langs de westzijde van het perceel loopt de Heideweg door naar het gebied De Bron in Vathorst maar deze doorgang is alleen toegankelijk voor langzaam verkeer.
Parkeren
Het parkeren ten behoeve van de bedrijfsbestemming is op eigen terrein opgelost. Hiervoor is een aantal parkeerplaatsen aangelegd.
Groenvoorzieningen
Het perceel is vrijwel volledig verhard. Langs de randen staan rijen bomen. En hier en daar is een wat groen aanwezig in de vorm van struiken.
Water
Op het perceel zelf is geen oppervlakte water aanwezig. Langs de noordwestzijde van het perceel loopt wel een watergang. Dit is de watergang die rond het gebied De Bron is aangelegd.
Het perceel gezien vanaf de noordwest zijde
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan 'Heideweg 62' (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling is een beschrijving van het rijks- en provinciale beleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met het rijks- en provinciaalbeleid.
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie 'Rol van de Raad in RO-procedures' (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze
notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door
de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Voor bestemmingsplan 'Heideweg 62' wordt de procedure behorende bij model 1 gevolgd. Model 1 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor ontwikkelingen met een beperkt karakter die zich in het algemeen afspelen op perceelsniveau. Er is geen strijd met andere beleidsterreinen, zoals detailhandelsvisie, monumentenbeleid etc.
Vaak gaat het ook om zaken waarvan de provincie bijvoorbeeld heeft aangegeven dat
het niet nodig is vooroverleg te voeren. En er is een actueel bestemmingsplan of de
kaders zijn recent bepaald.
Alle kenmerken behorende bij model 1 zijn van toepassing op voorliggend bestemmingsplan:
Op 3 november 2015 heeft het presidium ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 1 voor dit bestemmingsplan.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.
Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort.
De openbare ruimte biedt voor mensen mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken willen we optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid.
Uitgangspunten
Een uitnodigingsplanologie vraagt wel om uitgangspunten. Die worden in de structuurvisie dan ook meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.
Relatie met voorliggend plan
Met het herontwikkelen van een bedrijfslocatie naar een woonlocatie wordt een aantrekkelijker woonklimaat gerealiseerd in dit gebied. Dit past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden.
Algemeen
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de
bouwstenen voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet
krijgen. In de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld
dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een
centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van
stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een
groene omgeving.
Programma voor de stad
De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Alleen voor de grotere nieuwbouwlocaties omschrijven we de gewenste woonmilieus en geven richting aan de wijze waarop deze locaties worden ingevuld (woonmilieuprofiel). Hierin worden de randvoorwaarden voor de planontwikkeling meegegeven over de woningdichtheid,
functiemenging, parkeren, financiële doelgroepen en de openbare ruimte. Naast de
uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de
uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee versterken wij de positie als stedelijk hart van de regio.
Gebiedstype Netwerkstad
In de Woonvisie heeft Vathorst het gebiedstype Netwerkstad gekregen. De Netwerkstad betreft wijken die passen en functioneren binnen het stedelijk netwerk waar Amersfoort onderdeel van is. De Netwerkstad is een bij uitstek geplande stad. Centraal staan hier de gezinnen met kinderen en een optimale (automobiele) bereikbaarheid van woon- en werkplek en voorzieningen. Deze laatste twee liggen zowel binnen als buiten de grenzen van Amersfoort. In woonmilieutermen is in de Netwerkstad vooral het groenstedelijk woonmilieu te vinden. De kwetsbaarheid van deze wijken ligt op de lange termijn op de loer, wanneer het aandeel gezinnen met kinderen afneemt.
Vathorst
De Woonvisie streeft voor Vathorst naar hoogwaardig groenstedelijk wonen. Voor Vathorst geldt dat dit verder ontwikkeld moet worden als een wijk met een toekomstbestendige woonkwaliteit, met een eigen identitiet en hoogwaardige woonkwaliteit.
Relatie met voorliggend plan
Het voorliggend plan maakt de realisatie mogelijk van 5 woningen op ruime kavels; groenstedelijk wonen. Dit is in overeenstemming met de woonvisie Amersfoort.
In de raadsvergadering van 27 september 2011 is de Huisvestingsverordening 2011 vastgesteld. Deze verordening vertaalt het beleid van de woonvisie naar meer concrete regelgeving. Zo zijn in deze verordening onder andere regels over de verdeling van woonruimte, inschrijving woningzoekenden, urgentie, kamerverhuur en splitsing opgenomen.
Relatie met voorliggend plan
In voorliggend bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om kamergewijze verhuur mogelijk te maken. Hierbij geldt wel een aantal beleidsregels waaraan moet worden voldaan.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.
In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden
We zien de verschuiving van werkgelegenheid van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’) en de verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Wij willen voor werkfuncties op verspreide werklocaties meer ruimte bieden. Dit past bij de stedelijke dynamiek: wij staan positief tegenover, en zullen ruimhartig omgaan met functiemenging. Dit past ook in ons streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie.
Wij hanteren hier een breed begrip van ‘werken’ (of bedrijven, bedrijvigheid). Naast kantoren of bedrijfsruimte kan het ook gaan om voorzieningen, cultuur, zorg, onderwijs en dergelijke. Bij functiemenging op verspreide werklocaties hebben we het over schone bedrijvigheid. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote bedrijven passen. Wij kunnen niet op voorhand bepalen waar en hoe meer functiemenging gaat ontstaan, daarvoor zijn marktpartijen aan zet.
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 zijn de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
Relatie met voorliggend plan
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend wonen mogelijk maakt is op dit plan alleen de regeling voor bedrijven en beroepen aan huis van toepassing. Hiervoor zijn in de woonbestemmingen regels opgenomen.
In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 en de actualisatie daarvan uit 2014 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd voor parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Relatie met voorliggend plan
Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voor de woningen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt kan op eigen terrein worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren, maar daarnaast de stad haar eigen karakter te laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.
Welstandsbeleid voor Hooglanderveen
Het belangrijkste uitgangspunt bij toevoeging of verandering van bestaande bebouwing in Hooglanderveen is dat de bestaande gebouwde omgeving het kwalitatieve referentiepunt voor ieder (vergunningplichtig) bouwwerk is. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en de detaillering, kleur en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt dient te nemen.
De ontwikkeling van een bedrijfslocatie naar een woonlocatie aan de Heideweg 62 past binnen de beleidskaders.
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Hierbij komen diverse elementen aan bod, zoals de beoogde functie van het gebied, het groen en het water, het verkeer en parkeren.
Woningen
Op het perceel worden 5 bouwvlakken opgenomen voor woningen. Langs de zuidzijde van het perceel bouwvlakken waar twee keer twee aaneen gebouwde woningen mogelijk worden gemaakt. Deze sluiten aan op de verkaveling van het deel van de Heideweg dat in oostwestelijke richting loopt. Aan de noordwestzijde van het perceel wordt een een vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Dit sluit aan op de verkaveling van het deel van de Heideweg dat in noordzuidelijke richting loopt.
Verkaveling perceel Heideweg 62
Ontsluiting
Het perceel wordt ontsloten door een aftakking van de Heideweg, een doorgaande weg die Hooglanderveen met Zielhorst/ Kattenbroek verbindt. De Heideweg is een erftoegangsweg waaraan woningen zijn gelegen. Langs de zuidzijde van het perceel is de Heideweg een doodlopende weg. Langs de westzijde van het perceel loopt de Heideweg als langzaam verkeer verbinding door naar het gebied De Bron in Vathorst.
Heideweg langs westzijde van het perceel Heideweg langs zuidzijde van het perceel
Parkeren
Het parkeren ten behoeve van de woningen wordt opgelost op eigen terrein.
Op de openbare weg worden enkele parkeerplaatsen aangelegd ten behoeve van bezoekers.Dit gebeurt overeenkomstig de bestaande inrichting van de Heideweg 60 tot en met 70.
Groenvoorzieningen
Waar het perceel momenteel vrijwel volledig verhard is, zal dit met de bouw van de woningen wijzigen. De woningen krijgen voor- achter en zijtuinen waardoor een meer groene uitstraling kan ontstaan.
Langs de randen van het perceel staan bomen. Deze zullen zo veel mogelijk worden behouden.
Water
Op het perceel zelf is geen oppervlakte water aanwezig. Langs de noordzijde van het perceel loopt een watergang. Dit is de watergang die rond het gebied De Bron is aangelegd.
Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in het gebied van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - zoals nieuwe woningen – kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een belangrijke rol:
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de vierde nota waterhuishouding en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid. het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. De doelstelling van het plan is: een veilig en bewoonbaar land. Het plan geeft de gewenste ontwikkelingen in het waterbeheer in de provincie Utrecht aan. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied,er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen.
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Veluwe voor de komende zes jaar. Dit plan is mede het kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem (tegenwoordig Waterschap Vallei en Veluwe) en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Op basis van het waterplan wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
De afgelopen planperiode van het gemeentelijk rioleringsplan 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Hemelwater
Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling, ook in stedelijk gebied. Om hieraan bij te dragen mogen bij de bouw van de vijf nieuwe woningen aan de Heideweg 62 geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.
Het regenwater in het plangebied moet zoveel mogelijk worden verwerkt op eigen terrein, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem. Alleen als dit niet mogelijk is, moet het gescheiden worden aangeboden op het gemeentelijke riool.
Grondwater
De grondwaterstand in de omgeving van de Heideweg 62 varieert tussen de +- 0,7 en 1,3 meter beneden maaiveld. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaande afbeelding is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.
Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat deze zo moeten worden geordend en ingericht dat dit past bij de bestaande grondwaterstanden. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn. Voor het woningbouwproject Heideweg 62 adviseren wij om kruipruimteloos te bouwen. De huidige grondwaterstand laat het nog net toe om kruipruimtes te bouwen. Uit onderzoeken blijkt echter dat ten gevolge van de klimaatontwikkelingen de grondwaterstand nog zo'n 30cm zal stijgen op deze locatie. Dit zou op den duur voor natte kruipruimtes kunnen zorgen, vandaar het advies om kruipruimteloos te bouwen.
Riolering
In de Heideweg is een gescheiden rioolsysteem aanwezig. Het water dat aangevoerd wordt vanaf de nieuwe woningen moet gescheiden aangeboden worden.
Compensatie
Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met niet meer dan 1500 m2 toeneemt watercompensatie niet nodig is. Op basis van voorliggend plan neemt het verhard oppervlak af. Om deze reden is watercompensatie niet nodig.
Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met niet meer dan 1000 m2 toeneemt, een watertoets niet nodig is. Op basis van voorliggend plan neemt het verhard oppervlak af. Daarom is in dit geval een watertoets niet nodig.
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Ad. 3 Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.
Binnen het plangebied worden maximaal 5 woningen mogelijk gemaakt, zodat dit project aangemerkt kan worden als zijnde 'niet in betekenende mate'. Omdat de locatie in Hooglanderveen - grenzend aan de wijk Vathorst - ligt, waar veel nieuwe woningen worden gebouwd, is gekeken of de anticumulatiebepaling maakt dat toch een onderzoek nodig is. Deze bepaling voorkomt dat projecten worden opgeknipt, waarbij elk afzonderlijk plan niet hoeft te worden getoetst omdat het 'niet in betekenende mate' is. Volgens de anticumulatiebepaling hoeven projecten niet gecumuleerd te worden voor zover de toename van de concentraties ter plaatse niet meer bedraagt dan 0,1 µg/m3. Volgens de NIBM-tool (http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/inhoudelijk-dossier/regelgeving/wet-milieubeheer/nibm/nibm-tool-0/) is de bijdrage van dit plan, uitgaande van een verkeersaantrekkende werking van 30 motorvoertuigbewegingen per dag, ruim lager dan 0,1 µg/m3. Er is geen verder onderzoek naar de luchtkwaliteit nodig.
Overigens wordt in de omgeving van het plan ruimschoots voldaan aan de normen voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) (zie www.nsl-monitoring.nl).
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.
In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.
In de directe omgeving is geen sprake van bedrijvigheid die in hun bedrijfsuitvoering belemmerd kunnen worden als gevolg van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water.
Bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI komen niet voor in de omgeving van het plangebied.
De afstand tot de dichtstbijzijnde spoorlijn bedraagt meer dan 200 meter. De dichtstbijzijnde rijksweg ligt op meer dan 750 meter van het plangebied. Deze afstanden maken dat er geen belemmeringen zijn vanuit externe veiligheid voor het mogelijk maken van 5 woningen op deze locatie.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Op 21 mei 2013 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente vastgesteld (Nota Bodembeheer http://www.amersfoort.nl/Redacteuren/documenten/woonomgeving/milieu/Nota_bodembeheer_gemeente_Amersfoort.pdf)
Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied 'Heideweg 62' in de zone 'Oude uitbreidingen en oude kernen'. De hierbij behorende kwaliteit is kwaliteit 'Wonen-gebiedsspecifiek' voor de bovengrond (0-0,5 m-mv) en kwaliteit 'Landbouw/natuur' voor de ondergrond. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan is een bodemonderzoek uitgevoerd. Daarmee is de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het perceel Heideweg 62 vastgelegd. In het rapport (zie bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek Heideweg 62) behorende bij het onderzoek wordt geconcludeeerd dat gezien het feit dat er gehalten boven de achtergrond-/streefwaarden zijn aangetoond, de onderzoekshypothese ‘verdacht’ in de zin van de NEN 5740 formeel gehandhaafd dient te blijven. Wellicht houdt het licht verhoogde gehalte aan kobalt in grondmonster MM03 (‘inpandig, onder beton’) verband met het (mechanisch) doorboren van de bovenliggende betonvloer, het gehalte is echter van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeft.
De overige onderzochte parameters zijn niet in gehalten boven de geldende achtergrond-, danwel streefwaarden aangetroffen.
Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik, (her) ontwikkeling ten behoeve van woningen.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel X).
Tabel X: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, zie www.amersfoort.nl/geluid). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
De nieuwe woningen liggen niet in de geluidzone van wegen. Alle omliggende wegen hebben een maximum snelheid van 30 km/uur en vallen daarmee niet onder het regime van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel gekeken naar de geluidbelasting van deze wegen. Volgens de Geluidskartering 2011 (zie www.amersfoort.nl/geluid) is de geluidbelasting van omliggende wegen op het plangebied niet hoger dan 53 dB, exclusief aftrek art. 110g Wgh. Het binnenniveau (het geluidniveau in de woning) mag niet meer bedragen dan 33 dB. Een standaard gevelwering van tenminste 20 dB zal voldoende zijn om te kunnen voldoen aan een binnenniveau van 33 dB. Er zijn daarom geen specifieke voorzieningen noodzakelijk.
De geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai ligt volgens de Geluidskartering 2011 rond de 50 dB. Dit is onder de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeerslawaai. Verder onderzoek of maatregelen zijn daarom niet nodig.
Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor het realiseren van deze woningen.
Duurzaam bouwen is een term die staat voor milieuvriendelijk, gezond en toekomstbestendig bouwen. Energiebesparing en duurzame energie is een van de belangrijke onderdelen van het duurzaam bouwen.
Is duurzaam bouwen verplicht?
Vanuit het landelijke bouwbesluit zijn enkele aspecten van het duurzaam bouwen al verplicht, bijvoorbeeld het goed isoleren van woningen. De isolatiewaarde is uitgedrukt in zgn Rc waarde. Nu is Rc waarde voor daken min. 6,0 m²K/W voor gevels 4,5 m²K/W en voor begane grondvloer min 3,5 m²K/W. Energie coëfficiënt voor de nieuwbouw woningen bedraagt nu EPC=0,4.
In 2018 wordt EPC opnieuw verlaagd tot 0,2. Vanaf 2020 (over 4,5 jaar) moeten alle woningen energieneutraal gebouwd worden en EPC van de woning gaat naar 0,0. De technieken om dat te bereiken zijn nu al bekend en toepasbaar. "Energieneutraal bouwen" betekent een huis zonder energierekening en geen CO2 uitstoot.
Het is raadzaam om naast de bouwoplossingen op het bouwbesluitniveau, ook de energieneutrale varianten in beeld te brengen. De architecten en installatieadviseurs met de 2020 ambities hebben al duurzame, energieneutrale oplossingen die kosten effectief zijn "op de plank" liggen.
Groene vergunning
Voor zeer energiezuinige woningen biedt de gemeente Amersfoort de zgn. "groene vergunning" procedure aan. De vergunningsprocedure voor woningen met een Energieprestatie Coëfficiënt die 25% lager is dan wettelijk vereist (EPC <0,3) is aanzienlijk verkort, tot maximaal drie weken. Meer informatie kunt u vinden op www.amersfoort/vergunningen .
De energieprestatie is vanaf januari 2015 aangescherpt tot EPC= 0,4. De bouwers moeten meer dan voorheen het gehele energieconcept in ogenschouw nemen om aan de eisen te voldoen.
Specifieke eisen in Amersfoort
In Amersfoort gelden enkele specifieke eisen: - Lood, zink en koper worden niet toegepast indien deze materialen in direct contact komen met regen-oppervlaktewater (tenzij dubbelgecoat).
Tropisch hardhout wordt uitsluitend toegepast met FSC-certificaat of PEFC-keurmerk.
Amersfoort klimaatbestendig
Het klimaat verandert en het belang van een groene woonomgeving, met robuuste beplanting en zo min mogelijk bestrating wordt daardoor steeds groter. Het robuuste groen op de woonlocatie zorgt voor minder overlast bij de hevige regensbuien en minder "hitte" in de zomer.
De hoge struiken en hagen bieden ook een goede schuilplaats voor vogels. Daarnaast zijn groene daken en gevels goed voor de natuur en zorgen ze voor een extra isolatie en betere luchtkwaliteit.
Opvang van regenwater in een (ondergrondse) tank (t.b.v. toilet, wasmachine of tuin besproeiing) zorgt voor drinkwaterbesparing en voor minder overlast tijdens hevige regenbuien.
Afval
Amersfoort streeft er naar om een afvalloze stad te zijn in 2030. Een goede afvalscheiding aan de "bron" reduceert de afvalstroom. Wanneer de afvalscheiding opstelplek (restafval, papier, gft en kunststof) op de woonlocatie wordt meeontworpen en geïntegreerd in de architectuur, kan dit een bijdrage leveren aan dit streven.
De productie van bouwmaterialen is wereldwijd verantwoordelijk voor ca 40% CO2 uitstoot. Hergebruik van sloop- en bouwmaterialen, onder andere het toepassen van betongranulaat en metselwerkgranulaat van oude betonconstructies, reduceert aanzienlijk de CO2 uitstoot. Ook het toepassen van biobased en natuurlijke bouwmaterialen reduceert de CO2 uitstoot, verhoogt het comfort en draagt bij aan een gezonde woonomgeving.
Een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen moet voldoen aan de minimum eisen ten aanzien van duurzaamheid vanuit het Bouwbesluit.
De nieuwe inrichting en het nieuwe gebruik van de locatie zal duurzamer zijn dan op dit moment het geval is. Het bebouwd oppervlak neemt af; een groot bedrijfspand wordt vervangen door woningen. Het verhard oppervlak neemt af; de locatie is op dit moment vrijwel volledig verhard. Hier voor in de plaats komen woningen met tuinen. De locatie wordt daarmee groener en zal meer waterberging mogelijk maken. Ook zal de locatie in de nieuwe situatie minder verkeer aantrekken. Dit is gunstig ten aanzien van geluid en luchtkwaliteit.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:
Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.
Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In de structuurvisie heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe). Op basis van een afweging tussen het te beschermen belang en het met het plan of project gemoeide belang wordt al dan niet toestemming verleend door de provincie. Wordt een plan of project na afweging van belangen toch toegestaan, dan moet een besluit worden genomen over mitigerende (mitigeren is verzachten of verlichten) en compenserende maatregelen (het zogenaamde compensatiebeginsel). Als de mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, moeten compenserende maatregelen worden getroffen: maatregelen waarmee nieuwe waarden worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn (in kwantiteit of kwaliteit) met de verloren gegane waarden.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt niet binnen de EHS en ook niet binnen de groene contour die door de provincie zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (zie onderstaande afbeelding). Er vinden geen werkzaamheden plaats in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur of natuur buiten de EHS. Het nemen van vervolgstappen is in deze situatie dan ook niet nodig in het kader van gebiedsgerichte natuurbescherming.
Uitsnede uit de kaart van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie met aangegeven de EHS en groene contour
De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.
De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.
Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.
Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:
Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.
Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.
Voor de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (Ecoresult, 15 oktober 2015, zie bijlage 2 Quickscan flora en fauna Heideweg 62).
Uit de quickscan blijkt dat op voorhand is uit te sluiten dat de verwachte storende factoren die voortkomen uit de voorgenomen activiteiten, afgezet tegen de ligging en doelstelling van beschermde natuurgebieden leiden tot (significant) negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Natura2000. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Het plangebied is potentieel geschikt als niet-essentieel foerageergebied en niet-essentieel vliegroute voor vleermuizen. Schadelijke effecten door de werkzaamheden treden niet op. De werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
Er is potentieel geschikt habitat aangetroffen voor grondgebonden zoogdieren en amfibieen van tabel I uit de Flora- en faunawet. De activiteiten kunnen schadelijke effecten hebben (verstoring, vernietiging) op in gebruik zijnde verblijfplaatsen. Soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet zijn vrijgesteld van een ontheffing. Artikel 2 ‘Zorgplicht’ van de Flora- en faunawet blijft wel van kracht. Maatregelen om te voldoen aan de zorgplicht worden genoemd in hoofdstuk 6 van de quickscan.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).
De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.
Bescherming per gebied
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.
De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Uitsnede archeologische beleidskaart Amersfoort
Rood is gebied met hoge archeologische verwachting
Geel is gebied met middelhoge archeologische verwachting
Groen is gebied met lage archeologische verwachting
Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting (Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 3). In geval van ontwikkelingen groter dan 100m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaivelden plaatsvinden, dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Het plangebied ligt op een dekzandkopje, een van oudsher relatief hoger gelegen plek te midden van een min of meer moerassig landschap. Dit soort plaatsen zijn aantrekkelijke leefgebieden geweest voor zowel jager-verzamelaars als boeren. In de directe omgeving van het plangebied is de laatste decennia verschillend archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij met name sporen en vondsten uit de prehistorie (Midden- en Late Steentijd) aan het licht kwamen. De hoge verwachting in dit gebied geldt dan ook voor archeologische resten uit de prehistorie.
Aan de hand van een bureauonderzoek dient te worden achterhaald in hoeverre bodemroeringen in het verleden de archeologie in het plangebied hebben verstoord. Afhankelijk van de resultaten van dit bureauonderzoek kan een waarderend archeologisch onderzoek noodzakelijk worden geacht.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
De voortuinen bij de woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming.
Binnen de plangrens van dit bestemmingsplan ligt een kleine strook van de Heideweg, een erftoegangsweg, die de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' heeft gekregen. Deze strook is meegenomen om de bestemming te wijzigen en zo aan te laten sluiten op de rest van de Heideweg.
In het plangebied komen 2 woonbestemmingen voor, elk aangeduid met een nummer. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen gebruikt zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.
In alle woonbestemmingen is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
Het voorliggende plangebied is een gebied met een hoge archeologische verwachtingen binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' opgenomen.
Er mag slechts worden gebouwd indien aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn vastgesteld. Er zijn uitzonderingen op het overleggen van een onderzoeksrapport en er kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een in de regels bepaalde oppervlakte. Ook hierop zijn uitzonderingen mogelijk en kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Over een groot deel van het plangebied ligt de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad'. De gronden met deze gebiedsaanduiding zijn mede bedoeld als beschermingszone van een straalverbinding. Dit betekent dat er niet hoger mag worden gebouwd dan 36 m ten opzichte van NAP. Dit geldt niet voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn voor een doelmatig beheer en instandhouding van de straalverbinding.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Het bestemmingsplan 'Heideweg 62' betreft de herontwikkeling van een bedrijfslocatie naar een woonlocatie.
Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn.
Gemeenten zijn op grond van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 1 te volgen. Model 1 geldt in hoofdzaak voor ontwikkelingen of verzoeken met een beperkt karakter die zich in het algemeen afspelen op perceelsniveau. Er is geen strijd met andere beleidsterreinen.
• De afwijking heeft een beperkt karakter
Het verzoek waarvoor een bestemmingsplanprocedure wordt gestart betreft één perceel waar nu nog een bedrijfsgebouw staat. Met de wijziging van de bestemming van het perceel van ‘bedrijf’ naar ‘wonen’, zal het perceel zowel qua functie als qua bebouwing veel beter aansluiten op de omgeving.
• Er is geen strijd met andere beleidsbeslissingen
• Actueel bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan ‘Hooglanderveen en Vathorst’ heeft dit perceel een bedrijfsbestemming. De herontwikkeling naar wonen is enkel mogelijk met een wijziging van het bestemmingsplan.
Op 3 november 2015 heeft het presidium ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 1 voor het bestemmingsplan 'Heideweg 62'.
Communicatie
De eigenaar/ontwikkelaar van het perceel heeft op 30 september 2015 een inloopavond georganiseerd waarvoor 34 omwonenden waren uitgenodigd. 18 omwonenden hebben de avond bezocht. Tijdens de avond is een toelichting gegeven op de tekeningen van de nieuwe situatie en het ontwerp van de woningen. Alle aanwezigen waren positief over het plan.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op 9 december 2015 hebben de volgende instanties het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:
Zowel de Veiligheids regio Utrecht als de Samenwerkende groeperingen Leefbaar Amersfort hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd op woensdag 24 februari 2016 en ligt vervolgens ter inzage van donderdag 25 februari tot en met woensdag 6 april 2016, waarbij een ieder de gelegenheid heeft een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt; er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.