direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Utrechtseweg 304
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00115-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Utrechtseweg 304 (voorheen omschreven als het perceel ten zuiden van Utrechtseweg 302) kan een vrijstaande woning bestaande uit 1 bouwlaag met een kap worden gebouwd. De eigenaar van het perceel heeft een verzoek ingediend om de woning op een andere plek te mogen bouwen dan is aangegeven in het geldende bestemmingsplan ‘Utrechtseweg 371, 375 en Utrechtseweg 302’. Na beoordeling van dit verzoek is gebleken dat er geen belemmeringen zijn om aan dit verzoek mee te werken, en is besloten om hiervoor het bestemmingsplan 'Utrechtseweg 304' in procedure te brengen.

Evenals alle nieuwe bestemmingsplannen voor Amersfoort, wordt ook voorliggend bestemmingsplan opgesteld volgens een uniforme systematiek. Binnen de kaders van het Handboek bestemmingsplannen, wordt uniformiteit in kaartbeeld en planregels bewerkstelligd, waardoor de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen wordt vergroot.

Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.

1.2 Ligging en begrenzing bestemmingsplan

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Utrechtseweg 304' is gelegen ten zuiden van het perceel Utrechtseweg 302, aan de zuidwestkant van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0002.jpg"

Het perceel wordt aan de noordzijde begrensd door het perceel Utrechtseweg 302, aan de oostzijde door het perceel van Zon en Schild, aan de zuidzijde door bosgebied en aan de westzijde door de Bosweg met daarachter een bungalowpark.

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders die van toepassing zijn op het plan en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. En tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Het plangebied is op dit moment een grasveld omringd door bomen. Het geldende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om 1 vrijstaande woning te bouwen, bestaande uit één bouwlaag met een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0003.jpg"

Bestaande situatie

In het plangebied komen geen andere functies voor dan groen en bos.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich grote percelen met vrijstaande woningen. Daarnaast bevindt zich aan de oostzijde het perceel van Zon en Schild, een grote zorginstelling. En aan de westzijde bevindt zich bungalowpark Het Jachthuis.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid ten
aanzien van het voorliggende plan.

Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling is weinig beleid van toepassing op de wijziging en is geen sprake van strijd met dit relevante beleid.

De relevante milieuwetgeving komt aan de orde in hoofdstuk 5 "Omgevingsaspecten".

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Gemeente

3.2.1.1 Modelkeuze procedure bestemmingsplan

In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures” (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze
notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door
de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Voor bestemmingsplan 'Utrechtseweg 304' wordt de procedure behorende bij model 1 gevolgd. Model 1 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor ontwikkelingen met een beperkt karakter die zich in het algemeen afspelen op perceelsniveau. Er is geen strijd met andere beleidsterreinen, zoals detailhandelsvisie, monumentenbeleid etc.
Vaak gaat het ook om zaken waarvan de provincie bijvoorbeeld heeft aangegeven dat
het niet nodig is vooroverleg te voeren. En er is een actueel bestemmingsplan of de
kaders zijn recent bepaald.

Alle kenmerken behorende bij model 1 zijn van toepassing op voorliggend bestemmingsplan:

  • De ontwikkeling heeft een beperkt karakter:
    Het verzoek waarvoor een bestemmingsplanprocedure wordt gestart betreft één perceel. De afwijking ten opzichte van het geldende bestemmingsplan is erg klein. De bestemmingen van het perceel blijven hetzelfde. Uitsluitend het bouwvlak wordt meer naar de noordzijde van het perceel verschoven.
  • Geen strijd met andere beleidsbeslissingen:
    Het perceel ligt in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de EHS mag in principe niet worden gebouwd. Omdat op dit perceel al een bouwmogelijkheid aanwezig is en deze bouwmogelijkheid enkel verschuift, is geen nee-tenzij onderzoek nodig. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Utrecht. Ook vanuit stedenbouwkundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen het verschuiven van het bouwvlak. Er is daarmee geen strijd met andere beleidsbeslissingen.
  • Actueel bestemmingsplan:
    In het geldende bestemmingsplan ‘Utrechtseweg 371, 375 en Utrechtseweg 302’ heeft dit perceel een woonbestemming met bijbehorende tuinbestemming. De bestemmingen blijven ongewijzigd. Uitsluitend het bouwvlak wordt verschoven naar de noordzijde van het perceel. Dit is alleen mogelijk met een wijziging van het bestemmingsplan.

Op 2 juni 2015 heeft het presidium ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 1 voor dit bestemmingsplan.

3.2.1.2 Structuurvisie Amersfoort 2030

Op 9 juli 2013 is door de raad de "Structuurvisie Amersfoort 2030" vastgesteld. De centrale ambitie volgens de Koers Structuurvisie Amersfoort 2030 is dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een vitale en duurzame stad als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad met een centrumfunctie voor de regio Amersfoort. De ruimtelijke doelstellingen uit de Koers zijn:

  • 1. Amersfoort realiseert voldoende woningen voor een diverse bevolking (vooral voor de drie doelgroepen: jonge gezinnen en gezinsvormers, vitale ouderen en jongeren en studenten) en met het accent op binnenstedelijk bouwen;
  • 2. Amersfoort levert haar bijdrage aan een gevarieerde bedrijvigheid in de regio, waarbij het accent voor Amersfoort ligt op een verdere ontwikkeling als kennisstad;
  • 3. Amersfoort blijft een groene stad met een goede samenhang tussen groene (en blauwe) gebieden in en om de stad en een versterking van de kwaliteit van de (openbare) ruimten in de stad;
  • 4. Amersfoort biedt mensen een prettig leefklimaat in de wijken;
  • 5. Amersfoort biedt een sprankelend cultureel klimaat en biedt ruimte aan diverse voorzieningen die passen bij de centrumfunctie van de stad in de regio;
  • 6. Amersfoort wil de ambitie om een CO2 neutrale stad te zijn in 2030 zoveel mogelijk ruimtelijk faciliteren;
  • 7. Amersfoort zorgt voor het behoud van haar cultureel erfgoed en ontwikkelt zich op stedenbouwkundig-architectonisch hoogwaardig niveau;
  • 8. Amersfoort streeft naar goede bereikbaarheid van de stad en zorgt voor verbindingen in de stad (met name naar het centrum), waarbij duurzaam vervoer een prominentere rol krijgt.

Structuurvisiegebied Stichtse rotonde

Voorliggend plangebied ligt in het structuurvisiegebied Stichtse rotonde. De groene rand van de Utrechtse Heuvelrug vormt de basis voor het aantrekkelijke vestigingsklimaat in de omgeving van de Stichtse Rotonde. Wij willen deze bestaande groene kwaliteit en de aanwezigheid van grote maatschappelijke instellingen en bedrijven gebruiken om het gebied meer allure te geven als groen werklandschap. De Westelijke ontsluiting biedt kansen om het gebied meer ruimte te geven voor intensivering van het bestaande gebruik. Dit mag echter niet ten kosten gaan van de groene kwaliteit. Dit betekent dat ook in deze minder dichtbebouwde omgeving zuinig om moet worden gegaan met de beschikbare ruimte.

Conclusie structuurvisie Amersfoort 2030

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een zeer geringe wijziging ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Enkel bouwvlak voor een vrijstaande woning op het perceel Utrechtseweg 304 wordt wat verschoven. Deze wijziging is met geen enkele doelstelling uit de structuurvisie in strijd.

3.2.1.3 Welstandsnota

De welstandsnota Amersfoort daterend uit maart 2008 voorziet in criteria met betrekking tot bebouwing. Vooral de eenheid van landschap en bebouwing is belangrijk in het bosgebied van Amersfoort waar het plan onder valt. Bij plaatsing en uiterlijk van gebouwen verdient de continuïteit van het bosgebied in de eerste plaats de aandacht. Details en materiaal zijn daar van secundair belang. Voor bebouwing die niet direct zichtbaar is vanaf de hoofdstructuur (de Utrechtseweg in dit geval) geldt dat de bebouwing nauwelijks mag worden opgemerkt. Onderstaande tabel geeft de welstandscriteria weer voor bebouwing in het Bosgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0004.jpg"

3.2.2 Provincie
3.2.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie Provincie Utrecht

Bij het provinciale beleid is met name de Ruimtelijke Structuurvisie Provincie Utrecht
van belang. Deze structuurvisie is ontstaan door een beleidsneutrale omzetting van het streekplan 2005-2015 van de provincie Utrecht. Deze omzetting vond plaats op 1 juli 2008. Provinciale Staten hebben hiervoor de “Beleidslijn nieuwe Wro” vastgesteld op 23

juni 2008.

In de structuurvisie worden verschillende ruimtelijke functies afgewogen en keuzen
bepaald. Ook worden bestemmings- en bouwplannen van gemeenten aan de
structuurvisie getoetst.

In de structuurvisie zijn de bebouwingscontouren van de gemeenten precies vastgelegd. Daarbinnen mag worden gebouwd; daarbuiten niet. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt niet binnen de rode bebouwingscontour (de rode lijn op onderstaande afbeelding). Omdat op dit moment al een bouwmogelijkheid aanwezig is voor een vrijstaande woning en deze bouwmogelijkheid alleen maar wordt verschoven, kan de provincie instemmen met voorliggend plan.

Uitsnede kaart rode contour (behorende bij PRS Utrecht)

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0005.jpg"

Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft in de structuurvisie een zogenaamde groene contour gekregen. Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van gebieden die binnen de groene contour vallen en die per saldo significant negatieve gevolgen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het “nee, tenzij” principe).

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in de EHS. Omdat de bestemmingen niet wijzigen maar uitsluitend de bestaande bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning wordt verschoven, is er geen sprake van significant negatieve gevolgen en kan de provincie instemmen met voorliggend plan.

Bovendien zijn op basis van het vorige bestemmingsplan mitigerende maatregelen vastgelegd in een ecologisch werkprotocol. De maatregelen voor het perceel Utrechtseweg 304, het planten van bomen, worden bij de inrichting van het perceel op basis van voorliggend plan uitgevoerd. De inrichtingsschets voor het perceel met daarin verwerkt de mitigerende maatregelen, is als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.

Uitsnede kaart Natuurbeleid-Ecologische Hoofdstructuur (behorende bij PRS Utrecht)
afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0006.jpg"

3.2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening behoefde het bestemmingsplan na vaststelling goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Het Streekplan en Handleiding vormden hierbij het toetsingskader. De nieuwe Wro kent de figuur van goedkeuring niet meer. Ter borging en doorwerking van het provinciaal belang kan de provincie een verordening vaststellen: kaderstelling vooraf. De figuur van verordening is nieuw in de ruimtelijke ordening. Maar de inhoud van de Utrechtse verordening is in die zin niet nieuw. De verordening is namelijk gebaseerd op de Wroproof gemaakte Structuurvisie (Beleidslijn nieuwe Wro) en de Wro-proof gemaakte Handleiding (Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro).

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is op 21 september 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en in werking getreden op 24 december 2009.

3.2.3 Rijk
3.2.3.1 SMT-2

Het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) uit 2005 bevat het rijksbeleid voor militaire terreinen en complexen. Het heeft een geldigheidsduur van tien jaar. Doelstelling van het SMT-2 is het scheppen van de noodzakelijke ruimtelijke voorwaarden voor de gereedstelling en instandhouding van de krijgsmacht. Het SMT-2 ligt in het verlengde van het Eerste Structuurschema Militaire Terreinen, de beide partiële herzieningen daarvan, de Defensienota 2000 en de Defensie Milieubeleidsnota 2004 (DMB 2004).

Binnen het kader van de SMT-2 wordt een bijdrage geleverd aan het rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur, milieu, recreatie en cultuurhistorie. Bij het tot stand komen van het structuurschema is dan ook alle relevante rijksbeleid, zoals de (vervallen) Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, de derde Nota Waddenzee, de nota Natuur voor Mensen en de nota Belvedère, betrokken.

Zo wordt op oefen- en schietterreinen een natuurbeheer gevoerd dat beantwoordt aan de natuurdoelen.

Lagere overheden

Met het oog op de hierboven genoemde doelstelling zijn in het SMT-2 randvoorwaarden aan het ruimtelijk beleid van gemeenten en provincies gesteld. In de praktijk gaat het om de bestemmingen die Defensieterreinen krijgen (direct ruimtebeslag) en beperkingen die bijvoorbeeld in het belang van de veiligheid of het voorkomen van geluidhinder moeten worden gesteld aan het gebruik van gebieden (indirect ruimtebeslag). Het SMT-2 is richtinggevend voor het ruimtelijk beleid van provincies en gemeenten. Onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het SMT-2 de status van structuurvisie. De structuurvisie bindt alleen het Rijk zelf.

In het SMT-2 is de beleidsvrijheid van gemeenten en provincies niet meer beperkt dan voor het functioneren van Defensie strikt noodzakelijk is. Zo is aan gemeenten altijd de vrijheid gelaten om binnen randvoorwaarden zelf een bestemmingsregeling voor Defensieterreinen vast te stellen. Bij indirect ruimtebeslag worden aan ruimtelijke ontwikkelingen niet meer beperkingen gesteld dan nodig is ter bescherming van het betrokken belang. Zo worden bijvoorbeeld in het kader van de zogenaamde funnels in het belang van de (vlieg)veiligheid beperkingen gesteld aan de hoogte van bouwwerken in de omgeving van start- en landingsbanen. Ook valt te denken aan beschermings-zones voor buisleidingen en veiligheidszones rond munitieopslagplaatsen. Voorts gelden voor kazernes, werk- en opslagplaatsen groter dan vijf hectare en die deels of geheel zijn gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur, binnen het hekwerk geen beperkingen aan veranderingen in de bebouwing en terreinverharding. Voor oefenterreinen, schietterreinen, vliegbases en vliegkampen geldt deze vrijstelling in beginsel alleen voor het verharde en bebouwde gedeelte.

SMT-2 in relatie tot voorliggend plangebied

In voorliggend bestemmingsplan is sprake van indirect ruimtebeslag. Het plangebied ligt in een veiligheidszone rond een munitieopslag. Hiervoor is op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - munitie' opgenomen en daaraan zijn regels gekoppeld ter bescherming van betrokken belangen. Dit houdt in dat er geen gebouwen met vliesgevels of gordijngevelconstructies of gebouwen met zeer grote glasoppervlakten mogen worden gebouwd

3.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met zowel het gemeentelijk-, provinciaal-, als het rijksbeleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Omgeving Utrechtseweg

De Utrechtseweg is ter hoogte van het plangebied aan weerszijden bebouwd, aan de noordzijde voornamelijk met villa's en aan de zuidzijde neemt het ‘Zon & Schild’ terrein een belangrijke plaats in.
De Utrechtseweg is overwegend groen, het is een belangrijke provinciale verbindingsweg tussen Amersfoort, Soesterberg en Utrecht. In geval van calamiteiten fungeert de Utrechtseweg als uitvalsweg voor het verkeer op de A28.

De Bosweg, een zijweg van de Utrechtseweg die het plangebied ontsluit, is een onverharde doodlopende weg.

4.2 Ruimtelijke opbouw

Het perceel Utrechtseweg 304 behoorde tot voor kort tot het perceel Utrechtseweg 302, een terrein van een voormalig pluimvee- en varkensbedrijf dat al lange tijd in gebruik was als stallingsplaats van caravans, oude vrachtwagens, aanhangers etc.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0007.jpg"

Utrechtseweg 302 (en 304) in de oude situatie - bedrijf voor stalling auto's en caravans

Dit bedrijf en alle bijbehorende schuren zijn gesloopt en in ruil daarvoor mocht een vrijstaande woning met een bijgebouw en een paardenbak worden gebouwd. Met de voorgenomen herinrichting is een kwalitatieve verbetering van de situatie mogelijk, aangezien het terrein tot voor kort bijzonder rommelig was.

Woningbouw in ruil voor het slopen van voormalige bedrijfsbebouwing is een veelvoorkomend fenomeen, ook wel bekend als 'Ruimte voor ruimte'. Deze saneringsregeling maakt het mogelijk om een nieuwe woning te bouwen als er extra kwaliteitsimpulsen (veelal ontstening of gewenste functieverandering) tegenover staan. Daarbij is de inhoud van de nieuw te bouwen woning afhankelijk van de te slopen oppervlakte van de bijgebouwen c.q. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Zo is in ruil voor de sloop van 1.000 m² voormalige bedrijfsbebouwing een woning met een inhoud van 600 m³ toegelaten (Provinciale ruimtelijke verordening). Als ondergrens wordt daarbij een maat gehanteerd van 666 m2 te slopen bebouwing. Op het perceel aan de Utrechtseweg worden schuren tot een oppervlakte van 632 m2 gesloopt. Omdat de genoemde ondergrens hier niet wordt gehaald beperkt de nieuw te bouwen woning zich tot een inhoud van 400 m3.

Onderstaande afbeelding laat de inrichtingsschets zien voor het perceel Utrechtseweg 302 (en 304) van het onbebouwde gebied. Daaruit blijkt dat met de realisering van het plan voldoende ruimtelijke en landschappelijke winst kan worden geboekt. Een voormalig terrein vol met schuren, loodsen en gestalde auto's en caravans wijzigt in een groen gebied met een woning en bijgebouw. Hiermee wordt het gebied veel meer in overeenstemming gebracht met het provinciale EHS-beleid. Hierover meer in hoofdstuk 5 van deze toelichting.

Onlangs is het perceel Utrechtseweg 302 gesplitst waarbij het meest zuidelijke deel het adres Utrechtseweg 304 heeft gekregen. De Bosweg zal worden gebruikt als toegangsweg. Op eigen terrein worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0008.jpg"

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Afhankelijk van de ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt moet onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke omgevingsgerelateerde belemmeringen in het gebied van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
In voorliggend bestemmingsplan worden de bestemmingen in het plangebied niet gewijzigd maar wordt uitsluitend het bestaande bouwvlak voor een vrijstaande woning verschoven. Daarmee is er niet tot nauwelijks sprake van hinder of belemmeringen. De voor dit plan relevante omgevingsaspecten worden in dit hoofdstuk behandeld.

5.2 Water

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken.

In de omgeving van het gebied van dit bestemmingsplan zijn enkele grondwaterbeschermingsgebieden te vinden. Het bestemmingsplan bevindt zich in de buurt van het grondwaterbeschermingsgebied Soestduinen en Berg en tevens in de buurt van de 100 jaarsgrens van het bovengenoemde grondwaterbeschermingsgebieden. Aangezien het plangebied niet binnen de zones van bovengenoemde gebieden ligt, is het niet nodig regels op te nemen ter bescherming van deze zones.

5.2.1 Watertoets

Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met niet meer dan 1000 m2 toeneemt, een watertoets niet nodig is. Op basis van voorliggend plan neemt het verhard oppervlak niet toe. Daarom is in dit geval een watertoets niet nodig.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wettelijk kader

De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Ad. 3 De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen, is er sprake van een NIBM project.


Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.

5.3.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

Binnen het plangebied worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ook biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor extra verkeersaantrekkende bestemmingen. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.

5.4 Geluid

5.4.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten. Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

5.4.2 Swung 1

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden)
vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen. De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

5.4.3 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel X).

Tabel X: zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

5.4.4 Geluidsnota gemeente Amersfoort

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort, vastgesteld op 11 november 2006). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

5.4.5 Geluid in relatie tot het plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan maakt uitsluitend het verschuiven van een bestaand bouwvlak mogelijk. Daarom hoeft volgens de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als de geluidbelasting maximaal 48 dB bedraagt. Uit een indicatieve berekening is gebleken dat deze waarde niet wordt overschreden (zie hiervoor het akoestisch onderzoek in bijlage 3 ).

5.5 Bedrijven- en milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

5.5.1 Inrichting Besluit omgevingsrecht

Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.

5.5.2 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

In het plangebied komt geen gebouw met een bedrijfsbestemming voor. In de directe omgeving van het plangebied is niet echt sprake van bedrijvigheid (zie ook paragraaf 5.6.7) die in hun bedrijfsuitvoering belemmerd kunnen worden als gevolg van voorliggend bestemmingsplan, of die belemmerend kunnen zijn voor de woning die mogelijk worden gemaakt met voorliggend bestemmingsplan.

 

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.


Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:

  • kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen en scholen);
  • beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld winkels of bedrijfsgebouwen).


Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

5.6.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, zie onder 'Basisnet'). Voor buisleidingen staat dit in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De centrale begrippen hierbij zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Wanneer een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied van een bedrijf, buisleiding of transportroute wordt toegelaten, moet het groepsrisico worden verantwoord. Hierbij moet meestal advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).

5.6.3 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van mensen in de omgeving.

5.6.4 Basisnet

Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.

Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die horen bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

5.6.5 Plasbrandaandachtsgebied

Voor wegen en hoofdspoorwegen waarover vervoer van aanzienlijke hoeveelheden brandbare vloeistoffen plaatsvindt, zijn in de Regeling basisnet plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen. Een PAG is een zone van 30 meter aan weerszijden van het wegvak of baanvak, gemeten vanaf de buitenste kantstrepen van de weg of vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer, waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening moet worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Het bevoegd gezag moet motiveren waarom de ontwikkeling op die plek mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast gelden er volgens het Bouwbesluit 2012 aanvullende bouwvoorschriften in een plasbrandaandachtsgebied.

In Amersfoort geldt er een PAG langs het hele traject van de rijkswegen A1 en A28 door de gemeente. Voor het spoor geldt binnen Amersfoort een PAG voor het traject Baarn - Amersfoort West - Amersfoort Oost (tot de splitsing van het spoor richting enerzijds Zwolle en anderzijds Apeldoorn) en voor het traject Amersfoort Oost - Putten (richting Zwolle). Voor de spoortrajecten Amersfoort richting Utrecht, Amersfoort Oost richting Apeldoorn en voor de Ponlijn geldt geen PAG.

5.6.6 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

5.6.7 Situatie in het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen.

In de nabijheid van het plangebied ligt het MC Soesterberg (Het Zeisterspoor 12 te Soesterberg). Een deel daarvan is een MOB-complex (Main Operating Base) dat deels op het grondgebied van Amersfoort ligt. Op dit complex zijn opslagplaatsen met munitie aanwezig. Voor wat betreft de externe veiligheid van dit terrein is de circulaire van Van Houwelingen (april 1988) van toepassing. Deze circulaire beschrijft de zonering rond munitieopslagen. Per contour gelden beperkingen. Voor dit bestemmingsplan is alleen de C-zone van belang. De beperking die binnen de C-zone geldt betreft gebouwen met vlies- of gordijngevelconstructies en gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt. Binnen de C-zone bevindt zich het perceel Utrechtseweg 304 (op onderstaande afbeelding met een blauwe cirkel aangeduid). Bij de nieuwbouw van de woning op dat perceel zal aan de voorwaarden ten aanzien van de constructie/glasoppervlakken worden voldaan.
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0009.jpg"

Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van risicovolle objecten. Het groepsrisico speelt hier derhalve geen rol. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid voor de bouw van de woning.

 

5.7 Bodem

5.7.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.

Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

5.7.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.

Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.

De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

5.7.3 Besluit bodemkwaliteit

In 2002 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied in de zone 'Bosgebied' en deze zone wordt aangemerkt als 'schoon'.

Op 19 maart 2013 zijn de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan voor de hele gemeente opnieuw vastgesteld in de Nota Bodembeheer.

5.7.4 Bodem in relatie tot het plangebied

In het kader van het vorige bestemmingsplan is voor het perceel Utrechtseweg 302 onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit (Bodemonderzoeksrapport Utrechtseweg 302 van Acorius dd. 17 april 2009, zie bijlage 1). Hierin wordt geconcludeerd dat er op het perceel milieutechnisch geen belemmeringen aanwezig zijn.

Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik, wonen met tuin.

 

5.8 Duurzaamheid

5.8.1 Beleid

Duurzaamheid is de samenhang vinden op sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. Daarbij moeten lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen in het zicht blijven. Duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw.

Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Bij duurzaam bouwen gaat het om maatregelen boven het wettelijke minimum. De ambities van het Rijk zijn vastgelegd in het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor klimaat'. Via convenanten met o.a. het bedrijfsleven en gemeentes wordt hier invulling aan gegeven. In het convenant 'Lente-akkoord'is afgesproken dat wordt gestreefd naar een stapsgewijse aanscherping van de energie-eisen tot energieneutrale nieuwbouw in 2020.

De gemeente stimuleert duurzaam bouwen. Duurzaamheid is een kernwaarde in het coalitieakkoord. Dit is vertaald in duurzaamheidsambities. Zo is Amersfoort in 2030 een stad zonder CO2 uitstoot. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam en milieubewust bouwen.

5.8.2 Materiaalgebruik nieuwbouw

Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod.

Daarnaast dient uitsluitend FSC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya toegepast te worden.

5.8.3 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Het bestemmingsplan maakt de bouw van een vrijstaande woning mogelijk. Het gaat hier om een particulier initiatief. Een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen moet voldoen aan de minimum eisen ten aanzien van duurzaamheid vanuit het Bouwbesluit.

5.9 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

5.9.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

5.9.2 Boswet

Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.

Voor de realisatie van de woning op basis van voorliggend bestemmingsplan worden geen bomen gekapt.

5.9.3 Toets in het kader van gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.

Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is door de provincie Utrecht begrensd in diverse natuurgebiedsplannen. Waarbij de meest recente versie nu het Natuurbeheerplan 2011 is. In de structuurvisie heeft de EHS een zogenaamde Groene Contour gekregen, de grenzen van de EHS zijn daarbij bijna volledig overgenomen uit het natuurbeheerplan.

5.9.4 Gebiedsbescherming in relatie tot het plangebied

Zoals in paragraaf 3.2.2 Provinciaal beleid al is aangegeven, ligt het plangebied in de EHS. Omdat de bestemmingen niet wijzigen maar uitsluitend de bestaande bouwmogelijkheid voor een vrijstaande woning wordt verschoven, is er geen sprake van significant negatieve gevolgen en kan de provincie instemmen met voorliggend plan.

Bovendien zijn op basis van het vorige bestemmingsplan mitigerende maatregelen vastgelegd in een ecologisch werkprotocol. De maatregelen voor het perceel Utrechtseweg 304, het planten van bomen, worden bij de inrichting van het perceel op basis van voorliggend plan uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00115-0301_0010.jpg"

Uitsnede kaart Natuurbeleid-Ecologische Hoofdstructuur (behorende bij PRS Utrecht)

5.9.5 Toets in het kader van soortenbescherming

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

In het kader van het vorige bestemmingsplan heeft bureau Virides voor het perceel Utrechtseweg 302 (en 304) op 7 april 2009 een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen beschermde soorten uit de tabellen 2 of 3 voorkomen op het perceel.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan heeft het bureau Jansen & Jansen groenadviesbureau een Ecologische quickscan gedaan op het perceel (datum 21 mei 2015). Ook uit dit onderzoek, dat als bijlage 2 is toegevoegd aan deze toelichting, blijkt dat er geen beschermde soorten voorkomen op het perceel.

5.9.6 Flora- en Faunawet

De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.

Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.

Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:

  • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten;
  • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten;
  • Niveau 3: streng beschermde soorten.


Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.

Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.

5.10 Archeologie

5.10.1 Beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).

De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.

Bescherming per gebied

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.

De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan.

Benaming op Archeologische beleidskaart   Benaming in bestemmingsplan  
Archeologisch waardevol gebied 1   Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan.  
Archeologisch waardevol gebied 2   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 1"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 2"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 3"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - 4"  

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.

De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

5.10.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologisch waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.


Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied behoort tot de Utrechtse Heuvelrug. Het is gelegen op de flanken van de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug, waar het reliëf bestaat uit flauwe en steile hellingen. De bodem bestaat voornamelijk uit grof zand en grind, afgezet in de laatste ijstijden. De archeologische verwachtingen voor deze gronden zijn middelhoog voor vondsten met betrekking tot jagers-verzamelaars en voor prehistorische landbouwers. In de directe omgeving bevinden zich enkele grafheuvels, waarvan de bijbehorende nederzettingen niet bekend zijn.

Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 4). Hiervoor wordt de dubbelbestemming opgenomen 'Waarde archeologie - 3'. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat in geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 500 m², voorafgaand een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

6.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding
  • De regels
  • De toelichting

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

6.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

6.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

6.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

6.2.1.1 Bos

De randen van het plangebied en daarmee ook van het perceel Utrechtseweg 304, hebben de bestemming 'Bos' gekregen. In gebieden met deze bestemming zijn de natuur- en landschapswaarden van belang. Er mag geen bebouwing worden gerealiseerd. Enkel andere bouwwerken zijn toegestaan in de vorm van terreinafscheidingen, palen en masten.

6.2.1.2 Tuin

De voortuin bij de woning op het perceel Utrechtseweg 304 heeft de bestemming 'Tuin' gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming. Daarnaast is de aanleg van een inrit toegestaan evenals het parkeren van auto's.

6.2.1.3 Wonen - 3

De bestemming 'Wonen-3' is de bestemming die wordt gegeven aan vrijstaande woningen. Op de verbeelding is binnen deze bestemming een bouwvlak opgenomen voor de bouw van één vrijstaande woning. Binnen het bouwvlak is de bouw van de woning toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Buiten het bouwvlak, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels.

6.2.1.4 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Het voorliggende plangebied is een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' opgenomen.

Er mag slechts worden gebouwd indien aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende zijn vastgesteld. Er zijn uitzonderingen op het overleggen van een onderzoeksrapport, bijvoorbeeld wanneer met de oprichting van een bouwwerk de samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 500 m2 bedraagt, en er kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Daarnaast is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van meer dan 500 m². Ook hierop zijn uitzonderingen mogelijk en kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

6.2.1.5 Waarde - Ecologie (dubbelbestemming)

De dubbelbestemming 'Waarde - ecologie' is opgenomen omdat het plangebied onderdeel is van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten behoeve van de andere voorkomende bestemmingen, mag worden gebouwd uitsluitend nadat zo nodig advies is ingewonnen van een door het bevoegd gezag aan te wijzen ter zake deskundige en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de EHS. Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan heeft overleg plaatsgevonden met de provincie ten aanzien van de wijziging die met dit bestemmingsplan wordt doorgevoerd. Aangezien het slechts een zeer beperkte wijziging is kan de provincie instemmen met het bestemmingsplan. In het kader van het vorige bestemmingsplan 'Utrechtseweg 371,375 en Utrechtseweg 302' is al een nee-tenzij onderzoek uitgevoerd. De mitigerende maatregelen die daarbij zijn voorgesteld zijn opgenomen in een inrchtingsschets voor het perceel Utrechtseweg 302 (en 304). Deze inrichtingsschets is ook weer toegevoegd aan de regels van voorliggend bestemmingsplan en worden uitgevoerd bij de inrichting van het perceel.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan 'Utrechtseweg 304' is opgesteld om het verschuiven van de bestaande bouwmogelijkheid van een vrijstaande woning op het perceel mogelijk te maken. De bestemmingen en bijbehorende regels blijven vrijwel ongewijzigd. Deze worden enkel aangepast aan de standaardregels die in Amersfoort worden gebruikt in bestemmingsplannen. Een voorbeeld hiervan is het gebruiken van het aantal bouwlagen in plaats van een goot- en nokhoogte.

Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen.

7.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de omgevingsvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

7.2.2 Conclusie

Met de eigenaar van het perceel waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de eigenaar van het perceel. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de eigenaar aan de gemeente vergoed.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Voor bestemmingsplan 'Utrechtseweg 304' wordt de procedure behorende bij model 1 gevolgd. Model 1 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor ontwikkelingen met een beperkt karakter die zich in het algemeen afspelen op perceelsniveau. Er is geen strijd met andere beleidsterreinen, zoals detailhandelsvisie, monumentenbeleid etc.
En er is een actueel bestemmingsplan. Dit betekent dat er geen inspraak wordt gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan. De eigenaar van het perceel heeft met alle omwonenden van zijn perceel gesproken over zijn plan om de vrijstaande woning wat meer aan de noordzijde van het perceel te bouwen in plaats van helemaal aan de zuidzijde. Geen van de omwonenden had bezwaren tegen dit plan. Daarom is het niet nodig om een inloopavond te houden over dit bestemmingsplan en zal het bestemmingsplan na het vooroverleg direct in ontwerp ter inzage worden gelegd.

7.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Aangezien voorliggend bestemmingsplan slecht een zeer minimale wijziging betreft van het vorige bestemmingsplan is het plan alleen naar de provincie gestuurd.

7.3.4 Reacties uit het vooroverleg

De provincie heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om opmerkingen te maken over het conceptontwerp bestemmingsplan. Daarbij wordt opgemerkt dat voorafgaand aan het vooroverleg, al overleg heeft plaatsgevonden met de provincie vanwege de ligging van het perceel in de ecologische hoofdstructuur (EHS). De voorwaarden die de provincie daarbij heeft aangegeven ten aanzien van het bestemmingsplan zijn opgenomen in de regels.

7.3.5 Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan heeft van donderdag 22 oktober tot en met woensdag 2 december 2015 in ontwerp ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is daarom ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad op dinsdag 26 januari 2016 met besluitnummer 5120691.