direct naar inhoud van Regels
Plan: Utrechtseweg 304
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00115-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Utrechtseweg 304 met indentificatienummer NL.IMRO.0307.BP00115-0301 van de gemeente Amersfoort;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtergevel

(oorspronkelijke) gevel aan de achterzijde van een gebouw;

1.6 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk waarin mantelzorg wordt verleend;

1.7 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorende bouwwerk zijnde;

1.8 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de vestiging van een antenne;

1.9 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 bebouwing

één of meer bouwwerken;

1.11 beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis:

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, of het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf aan huis die:

  • a. in de van de regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemening zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
  • b. geen horeca, seksinrichtingen en detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
  • c. in aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar zijn;
1.12 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, danwel omgevingsvergunning;

1.13 bestaand gebruik:

gebruik van grond en bouwwerken dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het plan;

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bevi-inrichtingen:

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.17 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van kelder en ruimten in de kap;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.26 dienstverlening:

het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in:

  • a. administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening en dergelijke;
  • b. het verrichten van administratieve en daarmede gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
1.27 dienstverlening publieksgericht:

dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke;

1.28 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 huishouden:

een vorm van wonen, zowel in de traditionele vorm van gezin als in de minder traditionele vorm, mits sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van onderlinge verbondenheid tussen de bewoners en continuïteit in de samenstelling;

1.32 kap

constructie ter afdekking van een gebouw waarop de dakbedekking rust, niet zijnde een muur, met tenminste 1 hellend of gebogen vlak;

1.33 kelder:

een gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde wordt afgedekt door de begane grondvloer van datzelfde gebouw, danwel van een bijbehorend bouwwerk of door het afgewerkte maaiveld, en dat geheel is gelegen onder het afgewerkte maaiveld.

1.34 koekoek

een met keerwanden uitgevoerd bouwwerk ter hoogte van het snijpunt van de gevel en het maaiveld dat voorziet in de licht- en luchttoetreding van de onderbouw en geen toegang tot het gebouw mag zijn:

1.35 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct, alsmede beeldende kunst;

1.36 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, medische, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvangvoorzieningen;

1.37 mantelzorg:

het bieden van hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt in of bij een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en met een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.38 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.39 omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.40 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte) van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;

1.41 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.42 overbouwing:

een deel van een gebouw, gelegen boven het peil, vrij van het aansluitende afgewerkte terrein, dat ter weerszijden wordt ondersteund door hetzelfde gebouw;

1.43 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.44 overkapping

een overdekte bebouwde voorziening, die maximaal 2 eigen wanden heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;

1.45 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.46 parkeereis:

het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;

1.47 peil:
  • a. voor een gebouw, de gemiddelde hoogte van het direct aan de gevel aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
  • c. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw.
1.48 slopen:

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.49 souterrain:

het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 meter boven het (straat)peil is gelegen;

1.50 verbeelding:

de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);

1.51 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;

1.52 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige dan wel op de plankaart aangegeven grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, die loopt tot aan de perceelsgrenzen;

1.53 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

1.54 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;

2.7 oppervlakte van bijbehorende bouwwerken:

bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend (gedeelten van) bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos - I

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bos - I" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur en landschap in de vorm van bos, water, groen en bijzondere parkelementen;
  • b. de instandhouding, bescherming en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden;
  • c. in- en uitritten ter breedte van maximaal 3 m ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • d. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat de gronden worden aangelegd en ingericht volgens de van deze regels deel uitmakende Inrichtingsschets Utrechtseweg 302.

3.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor nutsvoorzieningen;
  • b. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals terreinafscheidingen, palen, masten en kunstwerken;
  • c. voor het bouwen van gebouwen als bedoeld in lid 3.2 onder a geldt dat de bruto-inhoud ten hoogste 50 m3 mag bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 3.5 m;
  • d. voor het bouwen van andere bouwwerken als bedoeld in lid 3.2 onder b. geldt dat bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m en terreinafscheidingen uitsluitend mogen worden gebouwd op de plangrens.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende andere werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden of wijzigen van het profiel van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. ophogen, afgraven en egaliseren van de gronden;
  • c. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge kunnen hebben;
  • e. vernieuwen of reconstrueren van de groenstructuur.

3.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van het bestemmingsplan;
  • c. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in overeenstemming met de van deze regels in bijlage 2 deel uitmakende Inrichtingsschets Utrechtseweg 302.

3.3.3 Verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de in lid 3.3.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel blijkt dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de natuur- en landschapswaarden.

3.4 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder 1 en 2 met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de doelstellingen en uitgangspunten van de van deze regels in bijlage 2 deel uitmakende Inrichtingsschets Utrechtseweg 302;
  • b. de aanwezige waarden van natuur en landschap mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het gebruik van belendende percelen.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onverminderd het bepaalde in lid 3.4 wordt tot een strijdig gebruik met de bestemming in ieder geval verstaan:

  • d. het gebruik van de gronden in strijd met het van deze regels in bijlage 2 deel uitmakende Inrichtingsschets Utrechtseweg 302;
  • e. het gebruik van de gronden voor het parkeren van auto's.
3.6 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3,6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening met het oog op het instandhouding, bescherming en ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden nadere eisen stellen aan de plaats, afmetingen en vormgeving van gebouwen, andere bouwwerken en de inrichting van onbebouwde gronden, waaronder de plaats, het aantal en de afmetingen van in- en uitritten.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. in- en uitritten ten dienste van de aangrenzende woonbestemming;
  • c. parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en andere bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming:

4.2.1 Erkers en ingangspartijen

Aan de voorgevel van een aan de bestemming grenzende woning mogen erkers en ingangspartijen worden gebouwd:

  • a. met een diepte van ten hoogste 1,5 m, mits de diepte van de overblijvende voortuin ten minste 2,5 m bedraagt;
  • b. met een gezamenlijke oppervlakte per kadastraal perceel van ten hoogste 12 m2, en;
  • c. met een goot- en/of boeiboordhoogte van ten hoogste de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m.

4.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten, zoals vlaggenmasten, mag ten hoogste 8 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen.

Artikel 5 Wonen - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vrijstaande eengezinswoningen met bijbehorende bouwwerken;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

    met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.
5.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

5.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. woningen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan zoals aangegeven op de verbeelding;
  • c. ter plaatse van de bouwaanduiding 'kap' m
  • d. de inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 400 m3, waarbij voor de berekeningswijze van de inhoud van de woning wordt verwezen naar de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 .

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 m;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt en/of met een dakhelling kleiner dan 45°; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45° mogen de aan- en bijgebouwen een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag - mits stedenbouwkundig aanvaardbaar:
    • 1. voor percelen tussen de 0 m2 en 100 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20% van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 20m2;
    • 2. voor percelen tussen de 100 m2 en 500 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20 m2, vermeerderd met 14% van het meerdere van 100 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 75 m2;
    • 3. voor percelen groter dan 500 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2;
  • f. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder e wordt de oppervlakte van bijbehorende aangebouwde bouwwerken aan de voorzijde niet meegerekend;
  • g. het bouwen van bijbehorende bouwwerken mag niet tot gevolg hebben dat een stedenbouwkundig onaanvaardbare situatie ontstaat en/of dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;
  • h. dakkapellen en/of dakopbouwen op vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan.

5.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

bouwwerken   max. bouwhoogte  
palen, masten   8 m  
erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel   1 m  
overige erfafscheidingen en overige andere bouwwerken   2 m  

5.2.4 Ondergrondse bouwwerken

Het bouwen van ondergrondse bouwwerken, zoals kelders en souterrains, is overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan. Hierbij geldt:

  • a. voor ondergrondse bouwwerken onder woningen telt uitsluitend het zichtbare deel, volgens de van deze regels deel uitmakende berekeningswijze in bijlage 1 mee bij de inhoud van de woning;
  • a. voor ondergrondse bouwwerken onder bijbehorende bouwwerken telt uitsluitend het zichtbare deel, volgens de van deze regels deel uitmakende berekeningswijze in bijlage 1 mee bij de maximaal toelaatbare oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken;
  • b. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige invloed hebben op de bodem- en waterhuishouding en op eventueel aanwezige archeologische waarden.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;
  • b. het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep of bedrijf niet mag leiden tot een (onevenredige) afbreuk of aantasting van:
    • 1. het woonkarakter van de woning;
    • 2. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van de (primaire) woonfunctie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 4. het woongenot en de woonsituatie van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 5. het woonkarakter en woonmilieu van de straat, buurt of wijk.
  • c. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • d. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m²;
  • e. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;
  • f. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;
  • g. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;
  • h. geen buitenopslag plaatsvindt;
  • i. reclame-uitingen maximaal 0,15 m² zijn en plat tegen de gevel worden gemonteerd of vrijstaand op een maximale hoogte van 1 meter op eigen terrein;


met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.

5.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande gebouwen als woonruimte;
  • b. het gebruik van garageboxen voor bedrijfsmatige opslag en overige activiteiten met een bedrijfsmatig karakter.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 5.4.1 onder c, ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  • b. voor het overige wordt voldaan aan de onder sublid 5.4.1 genoemde voorwaarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen ten dienste van de bestemming 'Waarde - archeologie 3' uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.

6.2.1 Archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

6.2.2 Uitzondering

Het bepaalde onder 6.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
  • b. de met de oprichting van een bouwwerk samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm en de oppervlakte niet meer dan 500 m2 bedraagt;
  • c. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

6.2.3 Verlening vergunning
  • a. burgemeester en wethouders verlenen de onder 6.2.1 bedoelde vergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:
    er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.

6.2.4 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen en;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

n.b. in dit geval kan in de voorwaarden worden geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

6.2.5 Weigering

De onder 6.2.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30cm, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 30cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30cm;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30cm bedraagt;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30 cm;
  • f. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
  • g. het omzetten van grasland in bouwland;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm.
6.3.2 Archeologisch onderzoeksrapport
  • a. de aanvrager van de vergunning als bedoeld in 6.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de onder 6.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.

6.3.3 Verlening vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 6.3.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
  • b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.

6.3.4 Voorwaarden verlening vergunning

De volgende in 6.3.3 genoemde voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de vergunning verbonden worden zoals:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

6.3.5 Weigering

De onder 6.3.1 bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

6.3.6 Uitzondering

Het in 6.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m2.

Artikel 7 Waarde - Ecologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden zodanig dat voor flora en fauna verbindingen kunnen ontstaan tussen natuur- of natuurontwikkelingsgebieden.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de gronden als bedoeld in lid 1 gelden de volgende regels:

  • a. op en in de gronden mag niet worden gebouwd;
  • b. het bouwen volgens de andere bestemmingen mag uitsluitend geschieden volgens de van deze regels deel uitmakende inrichtingsschets in bijlage 2 en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de ecologische verbindingszone.
7.3 Specifieke gebruiksregel

Het gebruik van de gronden overeenkomstig de regels van de daarvoor aangewezen andere bestemming mag uitsluitend geschieden indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de ecologische verbindingszone.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Veiligheidszone - Munitie

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - Munitie' mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), geen gebouwen met vliesgevels of gordijngevelconstructies of gebouwen met zeer grote glasoppervlakten worden gebouwd.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Overschrijding bouwgrenzen

In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) mag de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden;
  • b. luifels en overstekende daken de bouwgrens met ten hoogste 1 meter mogen overschrijden;
  • c. bij bouwwerken die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 2,2 meter dient te worden aangehouden;
  • d. bij bouwwerken die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 meter dient te worden aangehouden.
10.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en van het straat- en bebouwingsbeeld, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bouwen van luifels, balkons, bordessen, trappen, galerijen, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame, mits:

  • a. de bouwgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden;
  • b. de bouwwerken niet lager worden aangebracht dan 4,20 meter boven een rijbaan en 2,20 meter boven een voetpad.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  • a. van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaar¬tui¬gen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
    • 4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
  • b. van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:

  • a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, abri's, telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
  • b. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
  • c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.
12.2 Voorwaarden

De afwijkingen als bedoeld in lid 12.1 worden geweigerd indien door het verlenen daarvan:

  • a. op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming wordt belemmerd;
  • b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen;
  • c. daardoor de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

12.3 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.2 voor het gebruik van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen als afhankelijke woonruimte in combinatie met de noodzakelijke verbouw daarvan voor mantelzorg of een mantelzorgwoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. door een deskundige is aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
  • b. door de vestiging van extra woonruimte mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen mag niet worden overschreden, met dien verstande dat de oppervlake van een te plaatsen portocabin ten behoeve van mantelzorg niet wordt meegerekend;
  • d. de oppervlakte mag maximaal bedragen:
    • 1. 30 m2 bij mantelzorg voor één persoon;
    • 2. 50 m2 bij mantelzorg voor twee personen;
  • e. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  • f. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt;
  • g. de aanvrager ter toetsing van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht wordt gegeven van:
    • 1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
    • 2. de te treffen voorzieningen;
    • 3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
    • 4. het terugbrengen in oude staat van de aan- uit en bijgebouwen ná de beïndiging van de mantelzorgsituatie.
12.4 Intrekken omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders trekken de in lid 12.3 bedoelde omgevingsvergunning in als de bij het verlenen bestaande noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 13 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden algemeen

Behoudens het bepaalde in lid 13.2, is het ter waarborging van het landschappelijke karakter van het plangebied verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden of wijzigen van het profiel van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge kunnen hebben.
13.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in lid 13.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten tot elk een oppervlakte van 60 m².
13.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in de voorgaande leden, zijn niet toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in voorgaande leden bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Utrechtseweg 304”.