Plan: | Groot Weede noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00097-0301 |
Op 18 april 2013 is een verzoek ingediend voor het realiseren van 8 vrijstaande woningen op het perceel Hamseweg 70. Dit betreft de voormalige locatie van het Wellantcollege in Hoogland. Sinds de school weg is, ligt het terrein braak. Op 1 juli 2014 is een startnotitie voor dit bestemmingsplan in De Ronde besproken. De startnotitie en de stedenbouwkundige uitgangspunten zijn toen niet vastgesteld, omdat er te weinig draagvlak voor het plan was bij omwonenden.
Vervolgens hebben (een kerngroep van) omwonenden en initiatiefnemer van beide kanten initiatieven ontplooid. Men is tot januari 2015 6x bij elkaar gekomen. Men bleef het oneens over het proces en er is geen overleg gevoerd over de inhoud. De impasse tussen omwonenden en initiatiefnemer bleef bestaan. De gemeente heeft toen in de zomer van 2016 aan zowel de kerngroep als aan de initiatiefnemer voorgesteld om de bouwhoogte tot 4 meter te beperken. Hierover heeft de raad op 6 december 2016 een besluit genomen en uitgesproken dat:
Bij dit besluit is het precieze aantal woningen niet vastgelegd.
De initiatiefnemer heeft vervolgens, binnen de aangegeven kaders, een aangepast plan uitgewerkt met 7 geschakelde en 2 vrijstaande bungalows.
Gelijktijdig speelt op het naastgelegen perceel aan de Van Boetzelaerlaan 3 de wens om ruimere gebruiksmogelijkheden van het agrarische perceel. Het bebouwingsvlak van dit perceel wordt aangepast, in verband met de benodigde afstand (vanwege normen voor geur) tussen het agrarische bedrijf en de nieuwe woningen.
In de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, zijn 2 zienswijzen ingediend. De zienswijzen gaven aanleiding tot het aanbrengen van wijzigingen (zie de bij het bestemmingsplan behorende zienswijzennota). De grootste wijziging is het schrappen van het agrarisch bedrijf op de Van Boetzelaerlaan 3 uit het bestemmingsplan. Om dit te kunnen doen, is de 'Verordening geurhinder en veehouderij plangebied Park Klein Weede' opgesteld (zie bijlage 1). Daaruit blijkt dat bij een vaste afstand van 75 meter een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Om deze ontwikkelingen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het bestemmingsplan Groot Weede noord opgesteld. Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit het perceel van het voormalige Wellantcollege, Hamseweg 70.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt aan de zuidkant van Hoogland, een wijk aan de noordzijde van Amersfoort. Het plangebied ligt aan de noordzijde van het gebied 'Groot Weede' en grenst aan de bebouwing van Hoogland. Het agrarisch gebied in Groot Weede is ruim 18 hectare groot. Met het oog op het handhaven van de ecologische verbinding tussen het Stadspark Schothorst en het buitengebied is Groot Weede steeds gevrijwaard gebleven van stedelijke bebouwing.
Globale ligging plangebied
Locatie plangebied
Voor het gebied geldt het bestemmingsplan 'Park Schothorst'.
Uitsnede uit geldend bestemmingsplan 'Park Schothorst'
Het perceel Hamseweg 70 heeft hierin de bestemming 'Maatschappelijk' met de functieaanduiding 'onderwijs'. Binnen het bouwvlak mag maximaal 75% worden bebouwd met een hoogte van 1 bouwlaag met een kap. Deze hoogte is niet gemaximeerd. In het voorgaande bestemmingsplan, Groot Weede, gold hier een maximale hoogte van 4 meter.
Dit was een passende bestemming voor de school die hier gezeten heeft, maar woningbouw is niet toegestaan binnen deze bestemming.
Het perceel Van Boetzelaerlaan 3 heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Op zich wijzigt deze bestemming in het nieuwe bestemmingsplan niet, het bouwvlak wordt alleen gewijzigd en er worden enkele nevenactiviteiten toegestaan. Voor de meeste activiteiten is via een omgevingsvergunning al afgeweken van het huidige bestemmingsplan. In dit nieuwe bestemmingsplan wordt deze afwijking weer opgenomen in een passende bestemming.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint na dit inleidende hoofdstuk met de voor het bestemmingsplan relevante beleidskaders in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 staat een beschrijving van de bestaande situatie en het nieuwbouwplan. De uitvoeringsaspecten, met name op het gebied van milieu, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5, waarbij een korte toelichting op de regels wordt gegeven. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen waar gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor
het bestemmingsplan. Het beleid vormt het kader van toetsing voor de nieuwe ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.
Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk enkel aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het provinciaal beleid dat hier van toepassing is, wordt beschreven in paragraaf 4.9 Beschermde planten en dieren en beschermde
gebieden. Het rijksbeleid komt ook aan de orde in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.
De ontwikkeling van een voormalige schoollocatie naar een woonlocatie ten behoeve van 9 vrijstaande woningen is een ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. Omdat deze ontwikkeling is voorzien in een relatief kwetsbaar gebied (aan de rand van het dorp Hoogland, begrensd door een houtwal en met direct aangrenzend diverse bewoners) was het wenselijk dat de raad voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure een startnotitie vast zou stellen. Daarom is voorgesteld om voor dit bestemmingsplan de procedure behorende bij model 2 (volgens de notitie 'Rol van de raad in RO procedures) te volgen.
Op 3 juli 2018 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2 voor dit bestemmingsplan. Dit houdt dat wanneer een concept-ontwerpbestemmingsplan klaar, dit om advies naar de betrokken vooroverlegpartners wordt gestuurd. Eventuele opmerkingen van de vooroverlegpartners worden verwerkt en vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er wordt geen inspraak gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.
Op 1 juli 2014 is een startnotitie voor dit bestemmingsplan in De Ronde besproken. De startnotitie en de stedenbouwkundige uitgangspunten zijn toen niet vastgesteld, omdat er te weinig draagvlak voor het plan was bij omwonenden. De raad heeft op 7 oktober 2014 wel een motie aangenomen, waarin kaders zijn meegegeven voor de verdere aanscherping van de startnotitie:
- de bescherming van de houtwal, o.a. door deze een bestemming ‘natuur’ te geven in geval van bestemmingsplanwijziging.
- de voorwaarde dat omwonenden zo worden betrokken (‘samen maken wij de stad’) dat de projectontwikkelaar in samenwerking en goed overleg met de buurtbewoners zijn plan zal realiseren.
Het uitvoeren van deze motie heeft veel tijd gekost. Omdat de startnotitie eerder niet is vastgesteld, is op 3 juli 2018 nogmaals een startnotitie aan de raad voorgelegd. Deze startnotitie is wel vastgesteld.
Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders, randvoorwaarden en opzet van het nieuwe bestemmingsplan. Het belang van het behouden en versterken van de houtwal wordt in de startnotitie benadrukt.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.
In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten in de structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het realiseren van 9 woningen op de locatie Hamseweg 70, past binnen de uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden. Het project draagt met name bij aan het vergroten van een gevarieerd woonaanbod. Bovendien krijgt een braakliggend perceel weer een nieuwe bestemming, met duurzaam behoud van de aanwezige houtwal.
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat.
De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee wordt de positie als stedelijk hart van de regio versterkt.
Strategie sociale woningbouw
Amersfoort kent een grote vraag naar betaalbare huurwoningen en een teruglopende huurwoningenvoorraad. De wachttijden voor een huurwoning lopen op en ook de vraag naar woningen voor urgente groepen wordt groter, door toename van het aantal statushouders en door veranderingen in de zorg die maken dat mensen steeds vaker zelfstandig wonen in plaats van in een instelling.
Op 24 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort het strategiedocument Sociale Woningbouw vastgesteld en de opgave voor sociale huurwoningen tot 2021 bepaald. Volgens dit document zet Amersfoort in op het vinden van huisvesting voor zo'n 2.000 huishoudens. We doen dit door: 'het omzetten van leegstaande kantoren naar woningen en nieuwbouw op bestaande en nieuwe plekken in de stad. Ook verkent de gemeente de mogelijkheden om in de bestaande voorraad sociale huurwoningen oplossingen te vinden, bijvoorbeeld door de doorstroom van scheefwoners te verbeteren'. Daarbij is de kanttekening opgenomen, dat het toevoegen van 2.000 woningen een ambitieuze opgave is omdat deze grotendeels gevonden moeten worden op locaties en in leegstaand vastgoed die geen eigendom van de gemeente zijn. De gemeente zoekt daarom samenwerking met partijen in de stad en kiest voor een aanpak waarbij we stapsgewijs werken aan de meest kansrijke oplossingen.
Raadsbesluit 23 mei 2017: uitwerking strategie sociale woningbouw
Op 23 mei 2017 heeft de raad besloten bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 procent sociale huurwoningen te verplichten. Door enerzijds meer (dwingende) instrumenten in te zetten en anderzijds stimuleringsmaatregelen in te zetten, geven we de bouw van sociale huurwoningen op de herontwikkelingslocaties een stevige impuls. Hierbij geldt een ondergrens van minimaal 12 woningen. Bovendien is de Hamseweg 70 als uitzondering benoemd, omdat de planontwikkelingen al langer liepen. Het in dit stadium (3 jaar na eerste behandeling in de raad) toevoegen van extra voorwaarden was niet realistisch.
Kwaliteitseisen
Voor een duurzame stad is het nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vanuit woonbeleid zijn energiebesparende maatregelen en energiezuinige nieuwbouw belangrijk omdat energielasten een steeds groter onderdeel vormen van de woonlasten. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.
Relatie met dit bestemmingsplan
Het voorliggende plan omvat geen sociale huurwoningen. De planvorming voor dit plan loopt al sinds 2013, voordat er een besluit was genomen over de sociale huurwoningen. Over het plan was al uitvoerig met omwonenden gecommuniceerd. Op het moment dat de gemeenteraad de strategie sociale woningbouw kon in dit plan geen sociale huur meer worden ingepast.
Sociale huur was ook geen onderdeel van de kaders die de raad op 6 december 2016 voor dit plangebied heeft vastgesteld.
Wel zullen op deze locatie kwalitatief hoogwaardige woningen worden gerealiseerd, De woningen zullen zo energiezuinig mogelijk worden uitgevoerd, en voldoen in ieder geval aan de wettelijke eisen die het Bouwbesluit daarvoor stelt.
Wettelijk kader
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. In dit hoofdstuk doorlopen we voor de beoogde ontwikkeling aan de Hamseweg 70 te Hoogland de noodzakelijke treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.
Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met ruim 20.000. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 760 nieuwe woningen per jaar nodig. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende locaties, waaronder de locatie Hamseweg 70, nodig.
Figuur : Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")
2013-2019 | 2020-2029 | 2030-2039 | Totaal | |
Huishoudens | 5.100 | 8.000 | 7.700 | 20.800 |
730 won p.j. | 800 won p.j. | 770 won p.j. |
Het toevoegen van 9 woningen binnen dit plangebied voldoet aan een actuele regionale behoefte.
Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.
De ontwikkeling aan de Hamseweg 70 voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van herontwikkeling gebruik van beschikbare gronden binnen het bestaande stedelijke gebied. Een voormalig schoolgebouw is gesloopt, binnen het bouwvlak van de school worden nu woningen ontwikkeld.
Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.
Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.
Conclusie woningbehoefte
Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van het perceel Hamseweg 70 een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan woningen in Amersfoort. Dit past uitstekend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.
In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
De 9 woningen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt krijgen de bestemming 'Wonen - 1'. In de regels van deze bestemming wordt ook de mogelijkheid opgenomen voor het uitoefenen van een bedrijf- of beroep aan huis. Omdat het in dit geval om een specifieke woonlocatie gaat, is dit het enige aspect vanuit de Visie Werklocaties dat wordt meegenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Aan de huidige agrarische bestemming van de Van Boetzelaerlaan 3 worden enkele nevenfuncties toegevoegd. Ook dit past goed bij de gewenste functiemenging uit de visie werklocaties.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Voor een betere verkeersveiligheid wordt de Hamseweg heringericht en omgevormd tot een 30 km per uur weg. Hiermee kan ook de woningbouwontwikkeling aan de Hamseweg 70 een veilige ontsluiting krijgen. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.3. De ontwikkeling aan de Van Boetzelaerlaan 3 heeft geen consequenties voor het verkeer.
In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Binnen het plangebied voor de Hamseweg 70 wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt het bezoekersparkeren op het gezamenlijk terrein opgelost, terwijl het privéparkeren op het terrein van de woningen wordt gerealiseerd. Het perceel Van Boetzelaerlaan 3 is voldoende groot om het parkeren op eigen terrein op te lossen.
In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met
de stad.
In 2016 is de Groenvisie vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd.
Doelen van de Groenvisie
In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema’s doelen geformuleerd. Deze worden hieronder kort samengevat.
Bij al deze thema’s uit de Groenvisie zijn dilemma’s te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en wordt nog gewerkt aan een Groenstructuurkaart.
De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.
Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.
De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en hoe we de waarden koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.
Voor de te behouden houtwal is een Bomen Effect Analyse opgesteld (zie bijlagen 5, 6, 7, 8 en 9 deze toelichting). Het uitgangspunt is het zo veel mogelijk behouden van de bestaande bomen.
In de toekomstige situatie kan een beeld gecreëerd worden waarbij een goede verhouding ontstaat tussen zichtassen vanuit de nieuwe woningen en tuinen naar de omgeving (ruimtebeleving) en het deels inbedden of ‘camoufleren’ van de nieuwe bebouwing met bomen en struiken. Hier moet vooral bij de posities van de aanplant van nieuwe bomen en struiken gelet worden.
Voorliggend bestemmingsplan voor de bouw van 9 woningen in 1 bouwlaag met een maximale hoogte van 4 meter en behoud en verbetering van de bestaande houtwal en voor het aanpassen van het bouwvlak van de Van Boetzelaerlaan 3, inclusief het toevoegen van enkele nevenfuncties, is in overeenstemming met het geldende beleid.
In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven aan de hand van een aantal aspecten zoals wonen, stedenbouw, verkeer, parkeren en groen.
Van Boetzelaerlaan 3
Tussen de Hamseweg en Maatweg bevindt zich de "Biologisch-dynamische boerderij Heerlijkheid Groot Weede". Hier worden 35 melkkoeien, 2 stieren, jongvee en kalfjes gehouden. In totaal zijn er 70 dieren te vinden op de boerderij.
De boerderij is naast melkveehouderij ook een zorgboerderij, waar mensen met een verstandelijke beperking werken. De zorg is kleinschalig opgezet, er wordt niet ingewoond. Verder is op de boerderij een winkel te vinden, waar biologische producten worden verkocht.
De boerderij heeft in het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming.
Ten zuiden van het agrarische bouwvlak ligt de belangrijkste groene verbindingszone tussen stadspark Schothorst en het Maatweggebied.
Luchtfoto bestaande situatie
In 2013 is er een horeca- en exploitatievergunning verleend voor zolder 'De Heerlijkheid'. Daarnaast is er een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het gebruik van een deel van het pand voor ontvangstruimte. Bij het verlenen van deze vergunningen is al bekeken aan welke voorwaarden moet worden voldaan om aan alle (geluids)normen te voldoen. De vergunde situatie wordt in dit bestemmingsplan overgenomen.
Hamseweg 70
Langs de Hamseweg was het Wellantcollege gevestigd, een agrarisch opleidingcentrum (AOC). Nadat het gebouw jaren leeg heeft gestaan, is het eind 2012 gesloopt.
In de bestaande feitelijke situatie is er sprake van een braakliggend terrein. In de planologische situatie, ligt er een groot bouwblok met de bestemming ‘Maatschappelijk’ op het terrein. Dit bouwvlak mag voor 75% worden bebouwd, met een gebouw van 1 bouwlaag met een kap.
Uitsnede uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Park Schothorst e.o.'
Op de westelijke begrenzing van het perceel bevindt zich een oude houtwal met een aantal monumentale bomen. Deze houtwal is een belangrijk landschappelijk element en blijft in de nieuwe situatie gehandhaafd. De huidige conditie van deze houtwal is in kaart gebracht en als uitgangspunt gehanteerd voor de nieuwe ontwikkelingen op dit perceel. Zie bijlage 5 en vooral ook bijlage 7.
Het bestemmingsplan wijzigt voor dit perceel op twee punten:
1. Het bouwvlak verschuift
Bij de vaststelling van het thans geldende bestemmingsplan ‘Park Schothorst e.o.’ is het bouwvlak op verzoek van de eigenaar van het perceel aangepast ten opzichte van het daarvoor geldende bestemmingsplan. Dit in verband met een kippenschuur, die wel vergund is, maar buiten het bouwvlak lag. Het bouwvlak is om die reden in zijn geheel verschoven naar het oosten, richting het perceel Hamseweg 70.
De afstand tussen het nieuwe bouwvlak en het bouwvlak op de Hamseweg 70 is daardoor echter minder dan 100 meter geworden. Dit is de minimale afstand die nodig is tussen het agrarische bedrijf en (nieuwe) geurgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Woningbouw op de Hamseweg 70 werd daardoor (deels) onmogelijk. Omgekeerd zouden de agrarische bedrijfsmogelijkheden binnen het bouwvlak worden beperkt, als de woningbouw gerealiseerd zou worden zonder aanpassing van het agrarische bouwvlak.
Om de gewenste woningbouw te kunnen realiseren en de gebruiksmogelijkheden van het agrarische bedrijf niet te beperken, wordt het bouwvlak weer aangepast. De vergunde kippenschuur blijft wel binnen het bouwvlak.
2. De gebruiksmogelijkheden van het perceel worden vergroot.
Het geldende bestemmingsplan kent een regeling voor het uitoefenen van nevenfuncties bij het agrarische bedrijf. Gezien de steeds verder oprukkende verstedelijking, worden de agrarische mogelijkheden van het bedrijf steeds verder beperkt. Daarom vraagt de eigenaar, om de regeling voor nevenfuncties te verruimen. In het nieuwe bestemmingsplan wordt om die reden de toelaatbare oppervlakte voor nevenfuncties verruimd (waarbij de bestaande bebouwing het uitgangspunt is) en worden er ook meer nevenfuncties toegestaan.
Het thans braakliggende terrein wordt herontwikkeld met 9 vrijstaande en geschakelde bungalows. De belangrijkste uitgangspunten die door de raad zijn meegegeven zijn:
1. De bebouwing bestaat uit geschakelde en vrijstaande bungalows met een bouwhoogte van maximaal 4 meter;
2. De ontsluiting ligt aan de oostzijde, achter de tuinen van de omliggende woningen;
3. De houtwal, met enkele fraaie, grote bomen aan de westzijde (op de grens met het agrarisch land) blijft behouden en vormt samen met de tuinen van de nieuwbouw een groene dorpsrand waarachter de (lage) nieuwbouw beperkt zichtbaar zal zijn.
De vrijstaande en geschakelde bungalows zijn een goede overgang naar de open omgeving. De woningen met een gelijkvloers woonprogramma, verruimen het aanbod aan levensloop bestendige woningen. Het biedt kans voor ouderen om binnen Hoogland een passende woonvorm te vinden.
Het huidige bestemmingsplan laat circa 3.000 m2 bebouwing toe, binnen een maatschappelijke bestemming (onderwijs). In het nieuwe plan wordt het bouwvlak verkleind, met grotere afstanden tot de houtwal en de aanliggende woonpercelen. Dat betekent meer ruimte voor groen en tuinen en een betere overgang van bebouwing naar de houtwal en het open gebied hierachter.
De bebouwingsgrens aan de zijde van de houtwal wordt fors teruggelegd waardoor het behoud van deze waardevolle groenstructuur beter is geborgd; De precieze maat tussen de houtwal en de woningen is vastgelegd na een inmeting van de omvang en afmetingen van de boomkroon en de ligging van het wortelpakket zie bijlage 5, 6 en 10.
Deze uitgangspunten hebben geleid tot het nu voorliggende plan, dat ruimte biedt aan 9 woningen, waarvan 7 vrijstaand en 2 geschakeld.
Om vooraf duidelijkheid te hebben over de inrichting van het gehele terrein, is er een inrichtings- en beheerplan opgesteld. Dit plan is aan de regels van dit bestemmingsplan gekoppeld, om uitvoering ervan te waarborgen. Zie bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan.
De ontsluiting wordt gesitueerd op dezelfde plek als in de huidige situatie het geval is, aan de Hamseweg. Hiervoor zijn verschillende studies gedaan. Het bestemmingsplan kent een verkeersbestemming op deze plek, dus maakt verschillende vormgevingen van deze ontsluiting mogelijk.
Parallel aan deze bestemmingsplanprocedure loopt ook een procedure voor de herinrichting van de Hamseweg. Dit traject zorgt ervoor dat dit deel van de Hamseweg wordt omgevormd naar een 30 km/uur weg, waardoor een verkeersveilige ontsluiting van het perceel Hamseweg 70 makkelijker te realiseren is dan in eerder opgestelde studies. Het vrijliggende fietspad komt in deze situatie te vervallen, er komt een plateau in de weg en mogelijk hoeft er slechts 1 in plaats van 2 bomen te worden gekapt. Het zou zelfs kunnen dat er helemaal geen boom gekapt hoeft te worden: het sparen van volwassen gezonde bomen heeft de voorkeur en dus wordt nagestreefd. Dit moet nog verder worden uitgewerkt, maar loopt zoals gezegd parallel aan het traject van het bestemmingsplan.
Het parkeren kan in voldoende mate op eigen terrein worden opgelost. Iedere woning krijgt minimaal 1 parkeerplaats op het eigen perceel, in de semi openbare ruimte van het gebied komen nog eens 9 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de in Amersfoort geldende parkeernormen.
De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand stillbeginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of - kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een rol.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Dit provinciale plan is toegelicht in paragraaf 4.1.1 Bodem- water- en milieuplan 2016-2021.
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Eem en Hydron Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
Enige tijd geleden werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken zijn vastgelegd in het gemeentelijke rioleringsplan 2012-2021.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Huidige Situatie
Terrein:
Het terrein is vrijwel volledig onverhard en bestaat uit bosschages, grassen, bomen en een houtwal.
Oppervlaktewater:
Nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Hemelwater:
Hemelwater afkomstig van het perceel Hamseweg 70 wordt momenteel geïnfiltreerd in de bodem zonder te worden afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel.
Grondwater:
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt > 1.60m onder maaiveld.
Riolering:
In de omgeving van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Hiermee worden zowel het afvalwater als het hemelwater ingezameld en afgevoerd.
Nieuwe situatie
Algemeen
De ontwikkeling binnen het plangebied omvat de bouw van negen grondgebonden woningen. Bij het ontwerp en de inrichting van het terrein wordt zo min mogelijk verharding of verhard oppervlak gerealiseerd om het water zo goed mogelijk te kunnen infiltreren. Van de totale oppervlakte van het project (ca. 5000m2) is 2730m2 verharding/bebouwing, de overige 2000m2 is groen ingericht.
Binnen het project wordt een gescheiden watersysteem aangelegd. Afvalwater vanuit het plangebied wordt aangesloten op de bestaande gemengde riolering in de Hamseweg. Hemelwater zal zo veel mogelijk infiltreren of vastgehouden worden binnen de grenzen van het perceel, ten tijde van piekbuien wordt overtollig water afgevoerd richting het gemeentelijk stelsel. Hiermee wordt de waterzuiveringsinstallatie ontlast, verdroging tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater worden voorkomen.
Wadi’s
Ten behoeve van de verharding die wordt toegevoegd (t.o.v. de huidige situatie) wordt het watersysteem voorzien van wadi’s. Een groene zone tussen het 'karrenspoor' en de grens met de buren aan de oostzijde van het gebied wordt ingericht met wadi’s en beplanting/gras. De wadi’s zijn aan elkaar gekoppeld zodat het hemelwater ten tijde van piekmomenten verdeeld wordt en zich niet ophoopt in één wadi die het meest te verduren krijgt. De wadi’s hebben een breedte van ca. 2 meter, een lengte van ca. 60 meter en een diepte van minimaal 20cm. Hiermee komt de totale te bergen hoeveelheid water op 12,8m3. De capaciteit van de wadi’s zal bij reguliere buien het water opvangen, tijdelijk bergen en doen infiltreren binnen het plangebied. Ten tijde van piekbuien (>40mm) zullen de overstorten die in de wadi’s geplaatst worden in werking treden en er voor zorgen dat het overtollige water wordt geloosd op het gemeentelijk rioolstelsel ter voorkoming van eventuele wateroverlast.
Afvoer hemelwater privékavels
Het hemelwater dat valt op de privékavels zal deels naar de wadi’s geleid worden (het verharde oppervlakte op maaiveld). De daken van de negen woningen zullen voorzien worden van een groendak. De opbouw van het groendak zorgt er voor dat het water vertraagd wordt afgevoerd en zal ook water vasthouden en teruggeven aan de beplanting. Eventueel overtollig regenwater wordt via een HWA afgevoerd richting de greppel t.p.v. de bestaande houtwal waar het vervolgens infiltreert. De tuinen van de woningen hebben ook een waterinfiltrerende functie, daar waar deze hoofdzakelijk worden ingericht met groen en het terras zich onder het dakoppervlak van de woning bevindt en geen onderdeel van de tuin is.
Oppervlaktewater
In het landschapsontwerp is geen (permanent) oppervlaktewater aanwezig.
Grondwater
Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn. Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog ongeveer 0,2 tot 0,3 meter gaat stijgen. Voor het plangebied is berekend dat in de toekomst de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) dieper dan 2 meter onder maaiveld blijft.
Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met meer dan 1000 m2 toeneemt, een watercompensatie nodig is.
De bestaande bebouwing in het plangebied is in 2012 grotendeels gesloopt.
PM
In de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) staan luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht. Een voorgenomen ontwikkeling is onder andere inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit als de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Binnen het plangebied worden 9 woningen mogelijk gemaakt. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM grens. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing. De herontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering om de bestemming wonen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Overigens wordt in de omgeving van het plan ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Zie voor de situatie ter plekke www.nsl-monitoring.nl.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.
In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor.
Het algemene stankbeleid is nog door het Ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur (opgenomen in de NeR). Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid.
Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.
Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:
Aan de westzijde van de woningbouwlocatie, is op Van Boetzelaerlaan 2 een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bouwvlak van dit bedrijf ligt op een afstand van minder dan 100 meter van de nieuwe woningen. Binnen het deel van het bouwvlak dat op minder dan 100 meter van de nieuwe woningen is gelegen, is feitelijk geen agrarische bebouwing aanwezig.
Gearceerde delen hebben te maken met een te korte afstand voor wat betreft geur.
Om geen conflict te creëren is onderzocht of het mogelijk is om de vaste afstand van 100 meter te verkleinen naar 75 meter. Hiervoor is de gebiedsvisie Wet geurhinder veehouderij Hamseweg Hoogland opgesteld (zie bijlages 2, 3 en 4).
Hieruit blijkt dat dat bij een vaste afstand van 75 meter het plangebied volledig kan worden ontwikkeld. Er treden voor het biologisch dynamische melkrundveebedrijf geen belemmeringen op voor de bedrijfsvoering. Daarnaast wordt bij een vaste afstand van 75 meter een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd. Daarom heeft de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan de verordening geurhinder en veehouderij plangebied Park Klein Weede (zie bijlage 1) vast kunnen stellen.
Daarmee vormt het aspect geur geen belemmering voor het realiseren van woningen op het perceel Hamseweg 70.
Voor het overige heeft het aspect bedrijven- en milieuzonering geen invloed op dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:
Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water.
De conclusie is dat het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van relevante risicobronnen. Externe veiligheid vormt daarom geen belemmering om de bestemming wonen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In het Besluit bodemkwaliteit zijn de indelingen gericht op bodemfunctieklassen industrie, wonen en landbouw/natuur. Voor het landelijke generieke kader worden Achtergrondwaarden, Maximale Waarden voor de functie Wonen en Maximale Waarden voor de functie industrie als toetsingskader gebruikt.
In 2013 is met de 'Nota Bodembeheer gemeente Amersfoort' een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied 'Hamseweg 70' in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart de gebruiksfunctie 'wonen' heeft. De bodemkwaliteit van dit gebied is gekwalificeerd als 'Landbouw/natuur' en voldoet aan de Achtergrondwaarden. Grondverzet kan plaatsvinden conform deze nota en het Besluit Bodemkwaliteit.
Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben een meldingsplicht.
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedsfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.
Op de bodemkwaliteitskaart ligt het bestemmingsplangebied in een zone met een bodemkwalificatie 'Landbouw/natuur'.
Er is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd op de Hamseweg 70, zie bijlage 11 Uit dat rapport blijkt dat er geen sprake is van een onacceptabele kwaliteit van de bodem. De kwaliteit van de bodem vormt daarom geen belemmering om de bestemming wonen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan.
Wanneer de procedure van het voorliggende bestemmingsplan is doorlopen kan op basis daarvan een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor de bouw van de woningen. Omdat het bestemmingsplan een nieuwe bestemming mogelijk maakt (wonen in plaats van maatschappelijk) en uit het bodemonderzoek wel bleek dat er sprake is van een lichte verontreiniging, zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een aanvullend bodemonderzoek nodig zijn. Omdat er van deze locatie al gegevens bekend zijn, kan voor onderdelen van dit bodemonderzoek vrijstelling worden verleend bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel X).
Tabel X: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin is o.a. aangegeven hoe we omgaan met het verlenen van hogere waarden, welke aspecten we meenemen in het onderzoek en hoe we omgaan met transformaties. Ook zijn voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
Het plangebied is gelegen nabij enkele wegen. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing van de plannen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en is de situatie beoordeeld aan de hand van de Wet geluidhinder, de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijk geluidbeleid. De resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in het rapport 21800476.R01, 'Bouwplan Hamseweg 70 in Hoogland, Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Wegverkeerslawaai', d.d. 18 september 2018 van SPA WNP Ingenieurs (Bijlage 12). Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en in de geluidszone van de Hamseweg. Voor de Schothorsterlaan en de Van Boetzelaerlaan geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidszone langs deze wegen, is in het akoestisch onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. Dit omdat:
De overige wegen (o.a. Maatweg en de Bunschoterstraat) liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de:
De gecumuleerde geluidbelasting (alle wegen, zonder aftrek art. 110g Wgh) bedraagt maximaal 49 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden moet voldoen aan de minimale geluidwering van 20 dB die geldt voor alle nieuwe woningen op basis van het Bouwbesluit. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatievoorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
Geluid afkomstig van wegverkeerslawaai levert daarom geen belemmeringen op voor het plangebied.
Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.
Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vroeg in deze planfase moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Concrete aandachtspunten zijn energie, het voorkomen van wateroverlast en GPR-gebouw.
Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit.
Vergroenen van de daken heeft tevens positieve effecten op het micro-klimaat, de isolatiewaarde en levensduur van de onderliggende daken en de waterhuishouding van het gebied.
Klimaatverandering speelt in toenemende mate een rol bij gebiedsontwikkeling en krijgt dan ook betekenis bij het formuleren van kaders en ambities voor een plangebied.
De Gemeenteraad van Amersfoort heeft haar visie hierop in de Structuurvisie Amersfoort 2030, Groenvisie Amersfoort, de Toekomstagenda Milieu 2014-2020 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 beschreven.
Kernbegrippen in het kader van klimaat zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Amersfoort streeft er naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag, meervoudig gebruik van de bodem. In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en groen oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
In het bestemmingsplangebied kan in de onbebouwde ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:
Door dak- en oppervlaktewater af te koppelen en oppervlakkig af te voeren volgens de principes van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 ontstaat in de wijk een fijnmazige waterstructuur die verkoeling biedt en piekbuien opvangt. Hierbij is het van belang om de dimensionering van de watersystemen niet te krap te nemen zodat medegebruik mogelijk is en de toekomstige zwaardere belastingen inderdaad opgevangen kunnen worden. Daarnaast is het van belang de hoofdwaterstructuur zo in te richten dat deze ecologische en recreatieve meerwaarde heeft.
Voor woning- en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist 'Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw'.
Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:
De ontwikkelaar van de 9 nieuwe woningen zal zich inspannen om het beleid ten aanzien van energieneutraal wonen, circulariteit en klimaatbestendig bouwen tot uitdrukking te brengen bij de bouw van de woningen en de inrichting van de (semi) openbare ruimten.
We streven naar aardgasloze wijken. Op 9 mei 2017 is door de gemeenteraad een motie aangenomen: 'Aardgasloos bouwen op de nieuwbouwlocaties'. Per 1 juli 2018 is dit overgenomen in het Bouwbesluit. Dat betekent dat op nieuwe bouwlocaties niet meer op het aardgasnet aangesloten wordt. Dit geldt ook voor de locatie aan de Hamseweg 70.
In lijn met de doelstellingen voor CO2 neutrale stad in 2030 en de toekomstbestendigheid van het plan, is het noodzakelijk om de energievraag van gebouwen te beperken en duurzaam op te wekken. We hanteren voor nieuwbouw op de locatie Hamseweg minimaal de eisen uit het op dit punt steeds strenger wordende Bouwbesluit. Per januari 2020 is BENG de norm.
Er moet zoveel mogelijk rekening worden houden met een ruimtelijke impact en reservering voor duurzame energie. Duurzame (collectieve) energieopwekking kan een ruimtelijke impact hebben, vandaar dat in een zo vroeg mogelijke stadium aandacht nodig is voor de wijze waarop duurzame energie wordt opgewekt/gerealiseerd in het plan. Hierbij zijn onder andere van belang de bezonning, mogelijkheden voor zonnepanelen/velden en zonnecollectoren, maar ook ruimtereservering voor bijvoorbeeld WKO, Geothermie en Riothermie.
Naast het streven naar circulair materiaalgebruik op een zo laag mogelijke schaal en het sluiten van grondstofketens in de bouw, is het voor de verdere planuitwerking en beeldkwaliteit goed om te weten dat in Amersfoort, naast de landelijke vereisten, enkele specifieke eisen gelden:
We gaan voor een klimaatbestendige ontwikkeling. Hierbij wordt onder andere gedacht aan voldoende waterbergingscapaciteit, regenwater afkoppelen van het riool en te infiltreren in de bodem. Maar ook aan duurzame oplossingen voor daken zoals groene daken of daken met zonnepanelen (let op bezonning en bomen). Tenslotte dient er in het openbaargebied niet te veel bestrating aanwezig te zijn.
De definitieve maatregelen zullen worden opgenomen in de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen en de herinrichting van de openbare ruimte.
Voor het vaststellen van een ruimtelijk plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.
In het kader van voorliggend plan, is door Econsultancy in opdracht van SPAingenieurs een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 13. Omdat de voorbereiding van dit bestemmingsplan lang heeft geduurd, heeft er ook een actualisatie plaatsgevonden, zie bijlage 14. De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.
In 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden, inclusief bijbehorend toetsingskader. Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) op 29 mei 2019 is gebleken dat het PAS niet mag dienen als toetsingskader voor het geven van toestemming voor activiteiten. De bezwaren van de RvS richten zich met name op de beoordelingssystematiek. Het AERIUS-rekeninstrument blijft wel toepasbaar en uitgevoerd, zie bijlage 15.
De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.
Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.
Relatie tot dit plangebied
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Tabel: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen
vervolgstappen
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.
De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.
Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.
Relatie tot dit plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen ligt op grote afstand van het plangebied en andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand, waardoor geen uitstralende effecten worden verwacht met negatieve effecten op beschermde Natura 2000-waarden in omliggende Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones,ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.
In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.
Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.
Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland of de Groen Contour. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde.
De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
De aanwezige houtwal krijgt binnen dit bestemmingsplan een extra juridische bescherming. Voor zover de houtwal zou vallen binnen het hiervoor bedoelde beleid, wordt hieraan voldaan.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De herontwikkeling van de locatie Hamseweg 70 van school naar wonen, valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject. De drempel die gegeven wordt is een aantal van 2000 woningen of meer. Voorliggend plan betreft de bouw van 9 vrijstaande woningen en bijbehorende herinrichting van de openbare ruimte en valt ruim onder deze drempel en is derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
![]() |
Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten of dat een m.e.r. moet worden opgesteld. Omdat er bij voorliggend plan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht wordt een vormvrije m.e.r. toegepast. Het belang van de vormvrije m.e.r. is dat al in een vroeg stadium wordt beoordeeld of het plan of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.
Vormvrije m.e.r.
In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.
1. Kenmerken van het project
Het voorliggende plan maakt de herontwikkeling van een voormalige schoollocatie naar woningbouw mogelijk. Het aantwl woningen (9) ligt ver onder de drempelwaarde van 2000 woningen uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. Het terrein heeft in totaal een oppervlakte van ruim 6000 m2. Deze oppervlakte ligt ver onder de drempelwaarde van 100 hectare uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.
Ook met de reconstructie van de Hamseweg en het wijzigen van het agrarisch bouwvlak van het perceel Van Boetzelaerlaan 3 valt het plan nog ruimschoots onder de drempelwaarde. In de directe omgeving worden verder geen overige ruimtelijke projecten ontwikkeld waardoor er geen sprake is van cumulatie van effecten.
2. Plaats van het project
Het projectgebied ligt op ruime afstand van Natura 2000 gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur).
3. Kenmerken van het mogelijke effect
Doordat er nauwelijks sprake zal zijn van een toename van de verkeersaantrekkende werking, zijn er geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot lucht en geluid. Het gebied ligt op voldoende afstand van beschermde gebieden en natuur. Dit zorgt ervoor dat geen significant negatieve effecten te verwachten zijn op omliggende natuurgebieden.
Conclusie
De milieugevolgen zijn gelet op de beschreven concrete impact in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten niet zodanig nadelig dat er een uitgebreidere m.e.r. beoordeling is vereist. Immers de aspecten luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem en geluid vormen geen belemmering voor het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling.
Daarnaast zijn de voorgenomen werkzaamheden niet in strijd met gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming voor Natura 2000-gebieden.
De houtwal in het gebied wordt versterkt, verder worden er verspreid over het plangebied nog solitaire bomen toegevoegd. De te kappen bomen worden hiermee gecompenseerd.
Het plan brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden ( link naar informatie over niet gesprongen explosieven)
Voorliggend project in relatie tot conventionele explosieven
Uit het door REASeuro uitgevoerde vooronderzoek (zie bijlage 16) blijkt dat het gebied verdacht is op de aanwezigheid van geschutmunitie. In de bovenste laag zijn puin en funderingresten van eerder aanwezige bebouwing achtergebleven. Hierbij dient met het vaststellen van de opsporingsmethode rekening te worden gehouden. Vastgesteld is dat in het projectgebied risico’s bestaan van de verwachte CE in relatie tot de uit te voeren werkzaamheden. De invloed van trillingen, toucheren van CE, bewegen van CE, CE in contact brengen met zuurstof en snelle temperatuurswisseling zijn hierbij van toepassing.
Bij het uitvoeren van graafwerkzaamheden ontstaat risico omdat CE getoucheerd of bewogen kunnen worden. Bij het plaatsen van funderingspalen ontstaat risico omdat CE getoucheerd of bewogen kunnen worden.
Om de risico’s voor uitvoerend personeel en directe omgeving te beheersen, worden verschillende aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zullen in de toekomstige omgevingsvergunning worden overgenomen. Als aan deze aanbevelingen wordt voldaan, kan het reguliere werk veilig worden uitgevoerd.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 14 september 2010 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologisch waardevolle verwachting
De verwachting is dat eventueel aanwezige archeologische sporen door de bouwactiviteiten ernstig verstoord en mogelijk zelfs geheel vernietigd kunnen worden. De voorgenomen bodemverstorende ingrepen vormen daarmee direct gevaar voor het eventueel ter plekke aanwezige bodemarchief.
Het plangebied ligt in een gebied dat op de Gemeentelijke Archeologische Beleidskaart is aangemerkt als gebied met een hoge en een middelhoge verwachting op het voorkomen van archeologische waarden.
Uitsnede Archeologische Beleidskaart
Er is daarom een archeologisch onderzoek vereist. Het programma van eisen voor dit onderzoek is al uitgevoerd, zie bijalge 17. Dit is de basis voor het nog uit te voeren archeologisch onderzoek. Dit onderzoek is voorwaarde voor de omgevingsvergunning. Deze voorwaarde is via dubbelbestemming in dit bestemmingsplan geborgd.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden gelezen en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van de bestemmingen die het bestemmingsplan kent.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Deze bestemming sluit zo veel mogelijk aan bij de regels uit het voorgaande bestemmingsplan 'Park Schothorst e.o.'. Dit bestemmingsplan blijft ook gelden voor de omringende gronden. Alleen worden er binnen het bouwvlak enkele nevenfuncties toegevoegd. Een en ander grotendeels conform de al eerder vergunde situatie.
Het openbare deel van het gebied Hamseweg 70 krijgt de bestemming verkeer-verblijfsgebied. Binnen deze bestemming komt de ontsluitingsweg van het gebied te liggen, maar is ook ruimte voor groen en parkeren.
De woningen die op basis van dit bestemmingsplan gebouwd kunnen worden hebben de bestemming Wonen-1. Op de verbeelding liggen bouwvlakken om de te bouwen woningen. Binnen dit bouwvlak is de bouw van een woning toegestaan, daarbuiten niet. Het aantal woningen binnen het plangebied is in de regels gemaximeerd tot 9.
Buiten het bouwvlak is beperkt ruimte voor het realiseren van bijbehorende bouwwerken. Beperkt, omdat voor een groot deel de dubbelbestemming 'waarde-houtwal' geldt. Hier zijn ter bescherming van de houtwal geen bijbehorende bouwwerken toegestaan. Ook het aanbrengen van verhardingen is hier uitsluitend na het afgeven van een omgevingsvergunning toegestaan. Hiermee wordt de houtwal zo goed mogelijk beschermd.
Het voorliggende plangebied is een gebied met een hoge tot middelhoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' opgenomen.
In paragraaf 4.12 Archeologie is een toelichting opgenomen over archeologie in relatie tot het plangebied.
Binnen de dubbelbestemming Waarde-archeologie is bouwen en/of uitvoeren van werkenzaamheden ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, uitsluitend toegestaan - al dan niet onder bepaalde voorwaarden - nadat overleg heeft plaatsgevonden met een gemeentelijk archeoloog.
Ter bescherming en versterking van de houtwal is een dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming volgt de kroonprojectie van de (grootste) bomen uit de houtwal. Hiermee wordt niet alleen directe houtwal beschermd, maar ook de wortels van de bomen, die ongeveer even ver reiken als de kroonprojectie, worden beschermd. Hiermee wordt een duurzame instandhouding van de houtwal bevorderd.
Voor het meewerken aan wijzigingen in en om de houtwal is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vereist (voorheen aanlegvergunning). Of deze vergunning al dan niet kan worden verleend is afhankelijk van de impact die deze wijziging heeft op de houtwal. Als basis toetsinstrument is er een inrichtings- en beheersplan opgesteld, die aan de regels van het bestemmingsplan is gekoppeld.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen voor ‘een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan’. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kan worden gesteld dat in het voorliggende bestemmingsplan aangewezen bouwplannen mogelijk worden gemaakt. De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, als het verhaal van kosten anderszins verzekerd is.
Met de initiatiefnemer voor het perceel Hamseweg 70 is een overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn vastgelegd over de vergoeding van de gemeentelijke kosten door de initiatiefnemer. Op het perceel Van Boetzelaerlaan 3 wordt geen aangewezen bouwplan mogelijk gemaakt.
Het vaststellen van een exploitatieplan kan achterwege blijven.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan volgt de procedure van model 2, zie paragraaf 2.2 Modelkeuze voor procedure bestemmingsplan. De procedure behorende bij model 2 houdt in dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 6.3.3) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan raakt geen provinciaal of rijksbelang. Daarom is het conceptontwerp niet om advies naar de provincie of het rijk gestuurd.
Op 10 april 2019 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:
1. SGLA
De SGLA heeft aangegeven zich aan te sluiten bij de reactie van de Werkgroep Dorpsaanzicht Groen Weede, zie punt 4.
2. Veiligheidsregio Utrecht (VRU)
De VRU stelt vast dat alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het concept ontwerpbestemmingsplan. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvoor een verantwoordingsplicht geldt voor het groepsrisico.
Naast het aspect externe veiligheid heeft de VRU ook gekeken naar de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen ten behoeve van de nieuw te realiseren wooneenheden. Daarover adviseert de VRU om bij verdere uitwerking aandacht te hebben voor de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland. De VRU vraagt specifiek aandacht te hebben voor de afstand tot de primaire bluswatervoorzieningen ten opzichte van de woningen.
Deze punten zijn meegegeven aan de ontwikkelaar voor de verdere uitwerking van het plan.
3. Regionale uitvoeringsdienst Utrecht (RUD)
De RUD heeft geen vooroverlegreactie ingediend.
4. Werkgroep Dorpsaanzicht Groen Weede
De werkgroep Dorpsaanzicht Groen Weede heeft een uitgebreide vooroverlegreactie gestuurd, verdeeld in 5 hoofdstukken. Hierna wordt de vooroverlegreactie weergegeven en wordt aangegeven hoe hiermee is omgegaan in het ontwerpbestemmingsplan. Aan de tabel uit de vooroverlegreactie is een tabel toegevoegd met de gemeentelijke reactie daarop.
H 1: Afstand tussen erfgrens en bouwvlak, m.n. bij perceel Hamseweg 70A
De afstand tussen de erfgrens van het perceel Hamseweg 70A en de te realiseren woningen is naar de mening van de werkgroep te beperkt. Dit bezien wij niet alleen uit algemeen stedenbouwkundig oogpunt, maar ook gelet op de bestaande situatie in onze buurt. Dit wordt naar onze mening veroorzaakt door tegenstrijdige belangen van de investeerder en de bewoners van Hamseweg 70A. Daarbij in overweging nemende dat ook de gemeente dit uitgangspunt met betrekking tot de erfafstand deelt, gelet op het schrijven van de gemeente aan de ontwikkelaar Newcon vastgoed bv, van 24 juni 2013 met kenmerk SOB/PO/ waarin de gemeente deze ontwikkelaar hierop wijst. Hierin wordt gesproken over een te realiseren bouwafstand van tien meter tot bestaande erfgrenzen.
Expliciet genoemd worden in dit schrijven de uitgangspunten privacy, doorzicht en bezonning. De uitgangspunten genoemd in dit schrijven zijn wel toegepast voor de andere direct omliggende woningen die op grotere afstand van de nieuw te realiseren woningen liggen. De hoogte van de nu geplande woningen is weliswaar beperkt, echter de verhouding tot de nu voorgestelde erfgrens is volledig uit het oog verloren.
In het schrijven aan projectontwikkelaar Newcon wordt expliciet gesproken over de te beperkte afstand tussen de nieuw te bouwen woningen en de bestaande erfgrenzen van Hamseweg 68, 68a en 70a te weten de percelen ten oosten van het perceel van Hamseweg 70.
In het voorliggende concept ontwerpbestemmingsplan komt deze aanwijzing van de Gemeente echter niet tot uiting. De woning Hamseweg 70A maakte voorheen deel uit van het perceel Hamseweg 70. In die tijd was het een zogeheten dienstwoning met een directe relatie met de voormalige Landbouw/Groene school passend binnen het destijds geldende bestemmingsplan.
Door het verdwijnen van de school en de verkoop van de (dienst)woning is de relatie tussen school en (dienst)woning verdwenen.
Het gedeelte dat bebouwd mocht/mag worden in het vigerend bestemmingsplan mag dan ook geen leidraad zijn voor het vaststellen van de bouwafstand tot de woningen in het voorliggende concept bestemmingsplan, waarbij de bestemming naar woonbestemming wordt gewijzigd.
De werkgroep is van mening dat hier een afstand van vijf meter op zijn plaats is.De werkgroep adviseert om hier in het concept bestemmingsplan aandacht aan te besteden, en de afweging te laten zien, tussen de belangen van de investeerder enerzijds, en het private belang van Hamseweg 70a, door een in de context passende evenwichtige stedenbouwkundige opzet anderzijds.
Het voorgestelde bouwplan laat zien dat er voldoende speelruimte is om te komen tot een oplossing bijvoorbeeld door het omwisselen van woningen, het schakelen van woningen of eventueel laten vervallen van een woning.
Een woning minder lost dit probleem op, de Gemeenteraad laat die optie ook open.
En mocht het toch op hetzelfde aantal blijven, dan staan wij open voor een passende oplossing in het licht van de door ons gehanteerde uitgangspunten wat betreft: korrelgrootte, privacy, doorzicht, en bezonning.
Reactie gemeente:
De afstand tussen de nieuwe en bestaande hoofdbebouwing wordt groter dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Van een koppeling tussen de woning en de voormalige school is in het voorgaande bestemmingsplan ook al geen sprake meer: de bestemming van de Hamseweg 70A is een 'gewone' woonbestemming, en geen dienstwoning of iets dergelijks.
Om de privacy zo veel mogelijk te beschermen, is de hoogte van de nieuwbouw beperkt tot 4 meter. Wat ons betreft is dit voldoende en stedenbouwkundig aanvaardbaar.
Ondertussen is de ontwikkelaar nog in gesprek met de bewoners van Hamseweg 70A. Mogelijk leidt dit nog tot een (geringe) planaanpassing. Als er inderdaad sprake is van een planaanpassing, zullen wij dit meenemen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
H 2: Borging gemaximeerde bouwhoogte
H 3: Bescherming houtwal
H 4: Verkeersafwikkeling/bomen Hamseweg
H5: Inrichting en beheerplan
Wij vinden het van groot belang dat het Inrichting- en Beheerplan onderdeel vormt van de regels van het nieuwe bestemmingsplan. Het is een sturend element en geeft houvast aan de projectontwikkelaar, de uitvoerders van het plan, de nieuwe bewoners en de huidige omwonenden. Het stemt tot tevredenheid dat dit zo is opgenomen.
Overige opmerkingen op het concept
5. Vereniging Dorpsbelangen Hoogland
De Vereniging Dorpsbelangen Hoogland heeft geen vooroverlegreactie ingediend.
6. Waterschap Vallei en Veluwe
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft geen vooroverlegreactie ingediend.
7. Provincie Utrecht
De Provincie Utrecht heeft laten weten geen opmerkingen te hebben over het concept ontwerpbestemmingsplan.
PM
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.