direct naar inhoud van Artikel 9 Gemengd - 1
Plan: Hooglanderveen en Vathorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00066-0301

Artikel 9 Gemengd - 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. onderwijs, gezondheidszorg, religie, verenigingsleven, buurt- of wijkcentrum, begraafplaatsen en/of openbare dienstverlening;
  • b. dienstverlening;
  • c. horeca van categorie a;
  • d. vrijstaande, twee aaneengebouwde, aaneengebouwde en gestapelde woningen;
  • e. bijzondere woonvormen;
  • f. kinderboerderij;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - te handhaven beplanting' (sg-thb), tevens voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze beplanting eigen zijnde landschappelijke waarde;
  • h. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' (sba-ob) een overbouwing;
  • i. speel- en groenvoorzieningen;
  • j. water en waterpartijen;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. wegen, voet- en fietspaden, in- en uitritten en parkeervoorzieningen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • m. tuinen en erven;
  • n. bij deze bestemming horende overige voorzieningen zoals voorzieningen voor het telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer en wegverkeer, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen,


met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die geldt ten tijde van de aanvraag;

9.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming.

9.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gronden binnen een bouwvlak mogen geheel worden volgebouwd, tenzij ter plaatse een bebouwingspercentage of een maximaal bebouwde oppervlakte is aangegeven; in dat geval geldt dat bebouwingspercentage of de bebouwde oppervlakte;
  • c. op gronden met de aanduiding 'programma - wonen' mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het aangegeven aantal woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat het totale aantal woningen in het plangebied Vathorst (Hooglanderveen uitgezonderd) niet meer mag bedragen dan 10.900;
  • d. de hoogte van gebouwen, niet zijnde woningen, mag niet meer bedragen dan 15m;
  • e. In uitzondering op het bepaalde in 9.2.1 sub d, geldt dat kerk en/of klokkentorens, of daarmee vergelijkbare bouwwerken, niet hoger mogen zijn dan 45 m, met dien verstande dat:
    • 1. deze torens tot een hoogte van 12 m gebouwd mogen worden in combinatie met woningen;
    • 2. deze torens een ranke vorm krijgen.
  • f. de voor-, achter- en zijgevels van de hoofdgebouwen zoals deze bij realisatie van de hoofdgebouwen ontstaan, worden aangemerkt als bebouwingslijnen waarbinnen de hoofdgebouwen gebouwd dienen te worden, onverminderd het bepaalde in 9.2.2;
  • g. voor het bouwen van woningen als bedoeld in lid 9.1 onder d, gelden aanvullend de volgende bepalingen:
    • 1. de hoogte van woningen mag niet bedragen dan 12 m;
    • 2. de afstand van een achtergevel van een woning tot de achtergevel van een achterliggende woning bedraagt tenminste 15 m;
    • 3. de afstand tussen de voorgevels van woningen onderling, dan wel voorgevels en achtergevels van woningen onderling, mag niet minder dan 10 m bedragen;
    • 4. de afstand van een woning tot de voorgevels en/of achtergevels van andere hoofdgebouwen, niet zijnde woningen, mag niet minder bedragen dan 10 m;
    • 5. het bepaalde onder 1, 2 en 3 is niet van toepassing bij patiowoningen, hoekoplossingen en bij twee aaneengebouwde woningen en clusterwoningen;
    • 6. voor woningen in gestapelde vorm met een maximale hoogte van 9 m geldt het bepaalde onder 1, 2 en 3; voor gestapelde woningen hoger dan 9 m geldt een afstand ten opzichte van andere hoofdgebouwen welke gelijk is aan de hoogte van de op te richten gestapelde woningbouw zulks met een minimum van 15 m;
    • 7. voor zover de hoogte van nieuwe woningen meer bedraagt dan de hoogte van de meest nabijgelegen bestaande woning in of grenzend aan het plangebied, zal de afstand van de nieuwe woning tot aan de bestaande woning tenminste gelijk zijn aan de hoogte van de nieuwe woning. Peilmoment van de bestaande woning is het moment van terinzagelegging van ontwerpbestemmingsplan 'Vathorst' (15 september 1998);
  • h. voor nutsvoorzieningen geldt een maximale hoogte van 4 m en een maximale inhoud van 50 m³;
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen gelden de volgende regels:

  • a. mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat een bijbehorend bouwwerk op een afstand van niet minder dan 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan, dient te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 m;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt of met een dakhelling kleiner dan 45°; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45° mogen de aan- en bijgebouwen een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag:
    • 1. voor percelen tussen de 0 m2 en 100 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20% van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 20m2;
    • 2. voor percelen tussen de 100 m2 en 500 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20 m2, vermeerderd met 14% van het meerdere van 100 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 75 m2;
    • 3. voor percelen groter dan 500 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2;
  • f. Bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder e wordt de oppervlakte van bijbehorende aangebouwde bouwwerken aan de voorzijde niet meegerekend;
  • g. het bouwen van bijbehorende bouwwerken mag niet tot gevolg hebben dat een stedenbouwkundig onaanvaardbare situatie ontstaat en/of dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;

9.2.3 Erkers en ingangspartijen

Aan de voorgevel van een woning mogen binnen en buiten het bouwvlak erkers en ingangspartijen worden gebouwd, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de diepte van de erker of ingangspartij mag, gerekend vanaf de voorgevel van de woning maximaal 1,5 meter zijn, mits de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde voortuin ten minste 2,5 m bedraagt;
  • b. de goothoogte van de erker of ingangspartij mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 meter;
  • c. de oppervlakte van de erker of ingangspartij voor de voorgevel mag niet meer bedragen dan 12 m2;
  • d. de erker of ingangspartij dient minimaal 1 m uit de erfgrens worden geplaatst;
  • e. de erker of ingangspartij mag maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel beslaan;
  • f. de erker of ingangspartij mag niet worden gebruikt als (uitbreiding van) bergingen en schuren.

9.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
palen en (verlichtings)masten   9 m  
luifels en ander straatmeubilair   4 m  
overkappingen   3 m  
speelvoorzieningen   5 m  
erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevel   1 m  
overige erf- en perceelsafscheidingen   2 m  
overige andere bouwwerken achter de voorgevel   5 m  

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken en/of het straat- en bebouwingsbeeld, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.1 onder a, voor het overschrijden van de grens van het bouwvlak met uitbouwen van maximaal 2 meter op de tweede en hogere bouwlagen, mits wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet Geluidhinder;
  • b. lid 9.2.1 onder g, sub 1 en 2 en toestaan dat de onderlinge afstand tussen voorgevels en/of achtergevels van bedoelde hoofdgebouwen wordt verkleind tot een afstand van 7 meter;
  • c. lid 9.2.4 onder a voor het bouwen van erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 5 meter, mits deze op de koppen van bouwvlakken worden opgericht, als overgang van privé naar openbaar gebied, de uitvoering transparant is en bijdraagt aan een gevarieerd bebouwingsbeeld;
  • d. lid 9.2.4 onder a voor van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
      • de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
      • de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
      • de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt.

9.5 Specifieke gebruiksregels

9.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in woningen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;
  • b. het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep of bedrijf niet mag leiden tot een (onevenredige) afbreuk of aantasting van:
    • 1. het woonkarakter van de woning;
    • 2. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van de (primaire) woonfunctie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 4. het woongenot en de woonsituatie van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 5. het woonkarakter en woonmilieu van de straat, buurt of wijk.
  • c. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • d. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m²;
  • e. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;
  • f. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;
  • g. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten voor de regeling beroep en bedrijf aan huis zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;
  • h. geen buitenopslag plaatsvindt;
  • i. reclame-uitingen maximaal 0,15 m² zijn en plat tegen de gevel worden gemonteerd of vrijstaand op een maximale hoogte van 1 meter op eigen terrein,


met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag;

9.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als woonruimte;
  • b. het gebruik van garageboxen voor bedrijfsmatige opslag en overige activiteiten met een bedrijfsmatig karakter.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels

9.6.1 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5.1 onder c voor publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  • b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  • c. voor het overige wordt voldaan aan de onder lid 9.5.1 onder b genoemde voorwaarden.

9.6.2 Kamerverhuur

Burmeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.1 onder d voor het gebruiken van een woning voor kamergewijze verhuur, met dien verstande dat moet worden voldaan aan de in Amersfoort geldende normen voor omzetting naar kamerverhuur zoals vastgelegd in paragraaf 3.1 van de 'Huisvestingsverordening Amersfoort 2011' en hoofdstuk 3 van de 'beleidsregels woonruimteverdeling gemeente Amersfoort'.

9.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - te handhaven beplanting' (sg-thb) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, het volgende uit te voeren:
    • 1. het vellen of rooien van de ter plaatse aanwezige houtopstanden;
    • 2. het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadingen van de houtopstanden tot gevolg kunnen hebben;
  • b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld in 9.7 onder a, indien door het werk of de werkzaamheden de landschappelijke waarde van de beplanting niet in onevenredige mate wordt aangetast, dan wel de mogelijkheden voor behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  • c. het bepaalde in lid 9.7 onder a is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang gercht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de te handhaven beplanting.