direct naar inhoud van 5.1 Hoofdlijnen milieubeleid / kaders
Plan: Amersfoort oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00047-0301

5.1 Hoofdlijnen milieubeleid / kaders

De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011 (door Gedeputeerde Staten met twee jaar verlengd en dus nog steeds actueel) richtinggevend.

Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011

(door Gedeputeerde Staten met twee jaar verlengd en dus nog steeds actueel)

De provincie Utrecht wil de milieukwaliteit in onze provincie behouden en waar nodig herstellen. Onderwerpen die in het Provinciaal Milieubeleidsplan centraal staan, zijn bodem, water, lucht, voorraadbeheer, verstoring en externe veiligheid. Door projecten uit te voeren op deze gebieden, kan bijgedragen worden aan brede maatschappelijke thema's: leefomgevingkwaliteit, gezondheid, integrale veiligheid en biodiversiteit. Het Provinciaal Milieubeleidsplan gaat ook specifiek in op enkele betrokken doelgroepen: landbouw, bedrijven, consumenten, bouwen & wonen en verkeer. Veel aandacht is er voor een gebiedsgerichte benadering. Per gebiedstype, zoals 'natuur' of 'agrarisch', wordt bekeken welke milieukwaliteit in ieder geval nodig is (basiskwaliteit) en hoe die nog vergroot kan worden (ambitiekwaliteit).
De provincie formuleert in het Provinciaal Milieubeleidsplan concrete milieudoelen en ook haar eigen rol met betrekking tot de realisatie ervan. Die realisatie wordt verder uitgewerkt in het actieprogramma dat de provincie opstelt.

Op het gebied van geluid, externe veiligheid en luchtkwaliteit is op nationaal niveau beleid van kracht dat het kader vormt voor de beschrijvingen van de milieugevolgen in dit plangebied:

Geluid: Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de voorwaarden uit deze wet aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, danwel reconstructie van gezoneerde (spoor-) wegen;
  • het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen;
  • herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen waarbinnen voor bouwplannen en bestemmingsplannen (die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken) een akoestische toetsing moet worden uitgevoerd. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (woningen, scholen, zorginstellingen) mag in principe niet meer bedragen dan de wettelijk vastgelegde voorkeursgrenswaarde. De voorkeursgrenswaarde is de geluidsbelasting die altijd toelaatbaar is op de gevel van de geluidsgevoelige bestemming.

Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. Aangezien de woonfunctie de meest voorkomende functie is in het plangebied, geven we hier een overzicht van de voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarde per geluidsbron voor woningen:

Bron:   Voorkeursgrenswaarde (Lden)   Maximale ontheffingswaarde (Lden)  
Wegverkeer binnenstedelijk   48 dB   63 dB  
Wegverkeer langs auto(snel)wegen buitenstedelijk   48 dB   53 dB  
Railverkeer   55 dB   68 dB  
Industrielawaai   50 dB(A)   55 dB(A)  

Lden staat voor 'level day-evening-night' en is een maat om de geluidsbelasting door omgevingslawaai uit te drukken. Sinds 2004 is het gebruik van Lden in alle europese lidstaten verplicht. Binnen de geluidzone van de Outputweg geldt volgens het vigerende bestemmingsplan een maximaal toelaatbare waarde van 50 dB(A).

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota gemeente Amersfoort 2007). Hierin zijn criteria opgenomen voor het verlenen van ontheffing van de voorkeursgrenswaarde en voorwaarden die aan de ontheffing worden verbonden. De maximale ontheffingswaarde is de geluidsbelasting die maximaal toelaatbaar is op de gevel als er ontheffing is verleend.

In de geluidsnota van de gemeente staat exact aangegeven onder welke criteria ontheffing kan worden verleend en welke voorwaarden aan een dergelijke ontheffing worden verbonden. Hierbij maken we onderscheid tussen ontheffingen vanwege weg- en spoorverkeer en ontheffingen vanwege industrielawaai.

Momenteel werkt het rijk aan een modernisering van de geluidregelgeving. De afgelopen jaren is namelijk gebleken dat de huidige Wet geluidhinder onvoldoende bescherming biedt tegen de gevolgen van de autonome groei van het verkeer. Doordat de huidige wet voor het verdisconteren van de groei van het verkeer aangrijpt op fysieke aanpassing van wegen of spoorwegen, laat deze de groei die plaatsvindt zonder aanpassing van de infrastructuur ongemoeid. Dit leidt, aldus de verantwoordelijke minister, tot onbeheerste (niet aan regels gebonden) toenames van de geluidsbelasting op omliggende woningen. Om aan deze onbeheerste groei een einde te maken en geluidgevoelige objecten beter te beschermen wordt het deel uit de Wet geluidhinder dat de rijksinfrastructuur bestrijkt herzien en ingevoegd in de Wet milieubeheer. Deze maatregel is bekend als 'swung 1', wat staat voor: samen werken aan de uitvoering van nieuw geluidbeleid. In vervolg hierop wordt een wetsvoorstel voorbereid voor de provinciale en gemeentelijke infrastructuur en een voorstel voor een aanpassing van het onderdeel industrielawaai van de Wet geluidhinder (Swung 2). In het kader van 'swung 1' worden, voor de beheersing van de geluidsbelastingen, geluidsproductieplafonds als instrument ingevoerd. Hoge geluidsbelastingen worden aangepakt met een omvangrijke saneringsoperatie. Uitvoering van swung 2 vindt later plaats, maar de systematiek is naar verwachting vergelijkbaar als die van swung 1.

De modernisering van de geluidregelgeving bevindt zich nog in een te vroeg stadium om te verwerken in dit bestemmingsplan, maar is te belangrijk en te ingrijpend om hier niet te vermelden.

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt gedeeltelijk begrensd door de spoorlijn Amersfoort- Zwolle/Apeldoorn en ligt nabij de A28, industrieterrein Isselt en industrieterrein de Hoef. Geluid is daarmee een niet te onderschatten factor in dit gebied.  

Luchtkwaliteit: nationaal beleid luchtkwaliteit

Op het gebied van luchtkwaliteit is in Nederland titel 5.2 van de Wet milieubeheer van belang, dat normen voor luchtkwaliteit bevat en een uitwerking vormt van (o.a.) de Europese Kaderrichtlijn luchtkwaliteit.

Nederland heeft in de wetgeving ruimtelijke ordening en normen voor luchtkwaliteit aan elkaar gekoppeld. Nederland betrekt al sinds jaar en dag álle relevante belangen (dus ook die van het milieu) bij ruimtelijke besluiten. Dit uitgangspunt van een 'goede ruimtelijke ordening' is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De Europese Unie schrijft zo'n koppeling niet voor.

Sinds 2007 is via de Wet ruimtelijke ordening en titel 5.2 van de Wet milieubeheer bepaald dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;

2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende

maatregelen;

3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij

aan de luchtverontreiniging;

4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal

Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Ad. 1 Een grenswaarde is een maximaal niveau voor in de lucht aanwezige stoffen dat op basis van alle aanwezige kennis wordt vastgesteld om schade aan gezondheid of milieu te voorkomen. Het gaat hierbij om stoffen als fijn stof, benzeen en koolmonoxide. Overschrijding van de grenswaarde is niet toegestaan en voor lidstaten van de EU is een grenswaarde te zien als een resultaatsverplichting.


Ad. 3 De regeling "Niet in betekenende mate" geeft voor diverse soorten projecten, zoals de ontwikkeling van woningen of de aanleg van een weg, aan wat de objectieve grens is waarbinnen een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Zo is een woningbouwlocatie dat niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat en één ontsluitingsweg bevat een project dat als "niet in betekenende mate" wordt beschouwd. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de regeling "niet in betekenende mate" valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig. Hierbij geldt één voorwaarde: de voorgenomen ontwikkeling mag niet vallen onder het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.


Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden.Hierin wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen', zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorging-, verpleeg- en bejaardenhuizen, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Het gaat hierbij om alle vergelijkbare soorten functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein.

Ruimtelijke plannen toetsen we aan de wetgeving met betrekking tot luchtkwaliteit. In dit geval is er echter geen sprake van ruimtelijke plannen, het bestemmingsplan is conserverend van aard.  

Externe veiligheid: nationaal en provinciaal beleid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Verder richt de wetgeving rond externe veiligheid zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer winkels, horeca, parkeerterreinen en kantoren met een oppervlakte van minder dan 1500 m2.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI)

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Voor beide aspecten geldt dat onderzoek moet worden gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij/zij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De kans op overlijden van 1 op de miljoen per jaar (PR=10-6) is een harde grenswaarde welke niet mag worden overschreden.

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (ten minste 10, 100 of 1000 personen) overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waar gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Rondom de risicobron wordt een invloedgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximale aantal aanwezige personen, de zogenaamde orienterende waarde. Deze orienterende waarde is een richtwaarde. Het bevoegd gezag mag, uitsluitend als dit voldoende gemotiveerd is, van deze richtwaarde afwijken. Verantwoordingsplicht door het verantwoordelijke bestuur geldt voor elke toename van het groepsrisico, dus ook wanneer de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00047-0301_0092.png"

Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is in augustus 2004 een circulaire vastgesteld. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen. In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Uit de circulaire blijkt dat op meer dan 200 meter afstand van een aangewezen route gevaarlijke stoffen het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan het ruimtegebruik. Uit de circulaire blijkt verder dat bij het vervoer van gevaarlijke stoffen beargumenteerd van de richtwaarde en oriënterende waarde mag worden afgeweken. Van de grenswaarde mag niet worden afgeweken.

Provinciaal milieubeleidsplan en structuurvisie ruimtelijke ordening

Externe veiligheid heeft door de provincie een vertaling gekregen in het milieubeleidsplan en de structuurvisie ruimtelijke ordening. De meeste bekende risico's zijn vertaald in de zogenaamde 'risicokaart', welke op internet voor een ieder te raadplegen is. Het is een provinciale kaart met als doel om burgers te informeren over de risico's in hun directe leefomgeving. Verder is het een belangrijk hulpmiddel voor hulpdiensten en beleidsmakers. De kaart wordt doorlopend geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00047-0301_0093.png"

Uitsnede uit risicokaart: risicovolle inrichtingen (rood), buisleidingen (stippellijn) en kwetsbare objecten (groen)

Bedrijven en milieuzonering: nationaal beleid

Milieuzonering legt een relatie tussen de milieuaspecten van een bedrijf - zoals geluid, geur, gevaar en stof - en de omgeving. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- of goederenverkeer genereert mede bepalend voor de mate van hinder, en dus voor de mogelijkheid tot vestiging of uitbreiding. Bij milieuzonering wordt gekeken of er voldoende afstand wordt aangehouden tussen en milieubelastende activiteit en milieugevoelige functies, zoals woningen, in ruimtelijke plannen.

Bij een goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen te zorgen voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals wonen), worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Het wettelijk kader wordt gevormd door het "Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer", ook wel Activiteitenbesluit genoemd. De systematiek die wordt gehanteerd is dat in bijlage 1 van het besluit omgevingsrecht is aangegeven welke inrichtingen onder de Wet Milieubeheer vallen en welk deel van deze inrichtingen vergunningplichtig is.

Om het begrip ‘milieuzonering’ hanteerbaar te maken, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Deze publicatie betreft een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geluid, geur, gevaar en stof) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Kenmerkend voor deze aspecten is dat de belasting verder van de bron afneemt.

In de VNG-publicatie is een zogenaamde richtafstandenlijst opgenomen. In deze lijsten is voor allerlei soorten bedrijvigheid aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur worden aangehouden. Naast richtafstanden zijn ook andere kenmerken vermeld, zoals de verkeersaantrekkende werking. De weergegeven richtafstanden en andere kenmerken gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf binnen de betreffende type bedrijvigheid. De VNG-publicatie maakt voor de toepassing van de richtafstandenlijst onderscheid in de omgevingstypen ‘rustige woonwijk en rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. De richtafstandenlijsten vermelden de afstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en een ‘rustige woonwijk en rustig buitengebied’. Als er sprake is van het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst worden verminderd.

Planologisch relevante leidingen: nationaal beleid

Planologisch relevante leidingen zijn - kort gezegd - leidingen die bouw- en gebruiksbeperkingen kunnen opleveren. Voor planologisch relevante leidingen gelden verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden waar in de ruimtelijke planvorming rekening mee gehouden moet worden.

Ruimtelijke plannen met daarin leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd moeten verschillende beschermings- en veiligheidsafstanden bevatten. Dit is geregeld in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen".

Afhankelijk van druk en diameter gelden verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden). De afstand die, in verband met de bescherming en het beheer van de leiding, minstens moet worden aangehouden ten opzichte van andere functies, wordt bepaald door de zogenaamde belemmeringenstrook. Binnen deze strook is in beginsel geen enkele vorm van bebouwing toegestaan.

Op 1 januari 2011 is de circulaire Zonering langs hogedrukaardgasleidingen vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen. Het besluit regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het besluit staat onder andere dat in bestemmingsplannen buisleidingen moeten worden getoond inclusief de bijbehorende belemmeringenstrook en dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht wordt genomen.

Thema's in dit bestemmingsplan:

Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden in bestemmingsplannen moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn. In dit bestemmingsplan is dit achtereenvolgens beschreven voor de thema's:

  • Milieugevolgen van aanwezige infrastructuur (externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit)
  • Mileugevolgen van aanwezige bedrijven (externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering)
  • Water (berging en kwaliteit)
  • Bodem (kwaliteit)
  • Planologisch relevante leidingen
  • Flora en Fauna / ecologie
  • Milieu
  • Duurzaamheid