Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Locatie Melssinghdreef Tuil
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0304.BPmelssinghdreef-1401

Toelichting

 1 Inleiding

 
1.1 Aanleiding
Binnen de gemeente Neerijnen zijn diverse locaties geschikt voor herontwikkeling. Locatie Kruijt te Tuil is één van deze locaties. De ontwikkeling van deze locatie is regionaal afgestemd en de woningbouwontwikkeling past binnen het kwalitatieve woonprogramma 3 (provinciale woonvisie). In opdracht van VABO Ontwikkeling bv te Culemborg is voor de voorliggende locatie een bouwplan opgesteld waarin voorzien wordt in de realisatie van 18 (17 + 1) woningen.
 
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (vastgesteld op 6 februari 2014) de bestemmingen ‘Agrarisch’. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen en is het plangebied gesitueerd binnen de zone 'oeverwal - stroomrug'. Het bouwplan is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om het bouwplan mogelijk te maken.
1.2 Doel
Het doel van dit bestemmingsplan “Locatie Melssinghdreef Tuil” is om de ontwikkeling van de woningbouwlocatie planologisch mogelijk te maken. Het vigerend bestemmingsplan staat de voorgenomen ontwikkeling niet toe.
1.3 Leeswijzer
Allereerst wordt in hoofdstuk 2 het plangebied beschreven, de ligging en het huidig gebruik. In hoofdstuk 3 volgt een nadere uitleg over de beoogde planontwikkeling. Hier wordt de stedenbouwkundig opzet beschreven en wordt een beeld van de te bouwen woningen geschetst. Om de ontwikkeling van het plangebied mogelijk te maken, is het noodzakelijk een aantal onderzoeken uit te voeren. In het hoofdstuk 4 wordt achtereenvolgens ingegaan op de resultaten van het bodemonderzoek, archeologisch onderzoek, de watertoets, de natuurtoets, het luchtkwaliteitsonderzoek en het akoestisch onderzoek. Ook komen externe veiligheid en hinderzones kort aan de orde. Hoofdstuk 5 beschrijft het relevante ruimtelijk beleid. Tenslotte worden in hoofdstuk 6 de conclusies beschreven van de uitkomsten van de verschillende onderzoeken. Ook worden de conclusies ten aanzien van de inpasbaarheid van het plan binnen de beleidskaders weergegeven. Tenslotte wordt de haalbaarheid, in relatie tot het maatschappelijk en financieel draagvlak, vermeld. In hoofdstuk 7 volgt een samenvatting van de juridische planopzet.
2 Het plangebied
2.1 Omvang en begrenzing
Het plangebied ligt in de gemeente Neerijnen, in de kern Tuil en grenst aan de Melssinghdreef en de Langstraat. Het plangebied is circa 1,2 ha. groot. De Melssinghdreef is de weg richting het agrarisch gebied ten westen van de kern Tuil. De Graaf Reinaldweg, de provinciale weg N830, gelegen op een dijk, ligt op circa 170 m vanaf de Melssinghdreef. Het plangebied ligt aan de Melssinghdreef aan de westkant van Tuil. Het gebied wordt begrensd door de Melssinghdreef, de Langstraat en nieuw aan te brengen watergangen. Ten zuiden van het plangebied ligt op enige afstand de N830.
 
Ligging plangebied
 
2.2 Historische situatie
Uit de historische atlas blijkt dat er rond 1850 aan de noordzijde van het plangebied woningen hebben gestaan. Het zuidelijke deel was destijds bouwland. Aan de oostzijde van het plangebied is een aantal woningen aanwezig, gelegen aan de Langstraat.
2.3 Landschappelijke omgeving
Momenteel bevinden zich, zoals op de luchtfoto zichtbaar is, kassen, van de familie Kruijt. Deze zijn niet meer in gebruik. Ten noordwesten van de kassen bevindt zich een open waterreservoir, gebruikt voor het afvoeren van water van de kassen. In de omgeving staan enkele vrijstaande woningen en voormalige boerderijen. De hoogteligging van het maaiveld in het plangebied is ongeveer 3,50 m +NAP. De grondwaterstand ligt tussen de 40 cm en 120 cm beneden maaiveld. In het plangebied is een B-watergang aanwezig. De ruimte tussen de dijk (N830) en het plangebied bestaat uit weiland en gesloten houtwal.
  
Luchtfoto plangebied
3 Het plan
3.1 Stedenbouwkundig ontwerp
Voor locatie Kruijt is een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt door Quadrant architecten. Het plan bestaat uit totaal 18 (17 + 1) woningen in een grote diversiteit. Aan de buitenrand van het plan, aan de Melsinghdreef en Langstraat, worden overwegend vrijstaande woningen gebouwd. Deze passen qua karakteristiek bij de maat en schaal van de daar reeds aanwezige bebouwing. Dat leidt ertoe dat er 8 woningen (waaronder 1 twee-onder-een-kap) zijn geprojecteerd, ruim ten opzichte van elkaar gelegen met gedeeltelijk lage goten en afwisselend in nok-richting.
Meer centraal in het plangebied gelegen zijn kleinere woningen op kleinere kavels geprojecteerd. Het betreft hier een vijftal geschakelde (patio)woningen geschikt voor senioren, en een viertal ½-kapwoningen. Deze woningen worden ontsloten via een insteekweg die aantakt op de Langstraat. De insteekweg krijgt het karakter van een hof met voortuinen, boombeplanting en centraal gelegen parkeerplaatsen. Door de inbedding van deze parkeerplaatsen worden deze enigszins aan het oog onttrokken. Het perceel Langstraat 7 is gesplitst; daardoor is, eveneens gelegen aan de hof, een kavel met een vrijstaande woning gecreëerd. In het westelijk plandeel worden nog eens 2 grote vrijstaande woningen gebouwd op grote percelen, teneinde de overgang op de belendende percelen op een goede manier te bewerkstelligen.
Aan de zuidzijde van de locatie wordt de aanwezige houtwal, die vanaf de Graaf Reinaldweg naar het plangebied loopt, omgebogen en verder uitgebreid. Het directe effect daarvan is dat de locatie vanaf de dijk bekeken enige ‘groene rugdekking’ krijgt. Tevens is de slotenstructuur in overleg met het Waterschap Rivierenland aangepast en om de nieuwe houtwal heen gelegd. Door de kleinschaligheid van het planontwerp, de diversiteit in woningtypes en de variëteit in goothoogtes en kapvormen wordt een invulling gemaakt die aansluit bij de kenmerken van de bebouwing in de lintenstructuur van de kern Tuil. De wegprofielen in het plan zijn aan de hand van gemeentelijke richtlijnen bepaald.
3.2 Parkeren
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Langstraat. Eén centrale ontsluitingsweg van zo’n 5 m breed garandeert een goede verkeersafwikkeling. Eenmaal binnen in het buurtje worden alle woningen en parkeerplaatsen ontsloten via het rondlopende straatje, als ware het een hofje. Het geheel wordt geflankeerd door het groen van (voor)tuinen en de uitritten van parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen op de openbare weg zijn centraal gesitueerd. Parkeren vindt waar mogelijk plaats op eigen terrein. Voor de tussenwoningen, en voor bezoekers, worden parkeerplaatsen aan de openbare weg aangelegd. Voor het plan is gerekend met een parkeernorm van ruim 2 parkeerplaatsen per woning (37 parkeerplaatsen (pp) voor 18 woningen). De parkeeroplossing is weergegeven in de hiernavolgende afbeelding.
 
Situering parkeerplaatsen
  
De parkeerbalans wordt weergegeven in hiernavolgend schema: 
 
Woningtype
Aantal won.
Aantal pp. eigen erf
Aantal pp.
Openbare
weg
Totaal
aantal pp.
Opmerkingen
Grote vrijstaande woningen op grote kavels
2
4
 
4
Garage + zeer brede oprit worden tezamen gerekend als 2 pp
Vrijstaande woningen op middelgrote kavels
3
6
 
6
Garage + zeer brede oprit worden tezamen gerekend als 2 pp
Vrijstaande woningen op kleinere kavels
2
2,8
2
5
Garage + oprit worden tezamen gerekend als 1,4 pp
½kap-woningen
6
8,4
4
12
Garage + oprit worden tezamen gerekend als 1,4 pp op eigen erf
Patiowoningen op relatief bescheiden perceel
5
4
6
10
Garage + oprit worden tezamen gerekend als 0,8 pp op eigen erf
totaal
18
25,2
12
37
 
   
3.3 De geprojecteerde bebouwing
Binnen het “Plan Kruijt” is een veelheid aan woningtypen en architectonische verschijningsvormen geprojecteerd. In het kader van dit bestemmingsplan wordt hiervan slechts, door middel van de bijgaande afbeeldingen, een totaalbeeld geschetst.
 
 
4 De onderzoeken
4.1 Bodemonderzoek
Op basis van een verkennend bodemonderzoek, een laboratoriumonderzoek en een veldonderzoek dat in 2005 is uitgevoerd is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Gezien de concentratie van de verontreinigingen en het toekomstige gebruik van de locatie, is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek. Op basis van de gemeten concentraties asbest, kan worden geconcludeerd dat er geen saneringsnoodzaak bestaat.
 
In augustus 2010 is er aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd welke de uitkomsten uit 2005 grotendeels bevestigen. Gebleken is dat binnen het plangebied circa 15 m3 aan vervuilde grond aanwezig is. Geadviseerd wordt deze vervuiling onder deskundige begeleiding te verwijderen. Het aanvullende bodemonderzoek uit augustus 2010 is als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan.
  
4.2 Archeologisch onderzoek
In 1992 is het verdrag van Malta in werking getreden. Dit is een Europees verdrag ter bescherming van het archeologisch erfgoed. Het beleid van de overheid is daarmee gericht op het behoud van het archeologisch erfgoed. Bij ontwikkeling van locaties is men sindsdien verplicht rekening te houden met archeologische belangen; daartoe is een verkennend archeologisch onderzoek in 2005 uitgevoerd.
 
Uit het bureauonderzoek is gebleken, dat het plangebied is gelegen op één van de stroomgordels van de Tielerwaard en dat de kans bestaat dat zich hier archeologische waarden bevinden uit de Romeinse Tijd en de Vroege- en Late Middeleeuwen. De verwachting is echter dat de eventuele vondsten, vanwege de in het verleden uitgevoerde bouwactiviteiten in het plangebied, niet meer intact zijn.
 
In het plangebied zijn in totaal 13 boringen uitgevoerd. Uit dit booronderzoek is gebleken dat de bodem op het braakliggende stuk, in de tuin en in het noordelijke deel van de kas, matig tot sterk verstoord is tot een diepte van 1,5 tot 2 m. Bij de aanvullende boringen is de bodem reeds verstoord tot een diepte van 0,85 tot 1,8 m beneden maaiveld. De kans is klein dat hier onverstoorde archeologische resten aanwezig zijn. In het grasland en het zuidelijk deel van de kas lijkt de bodem wel onverstoord. Bij een aantal boringen is het natuurlijke zandpakket aangetroffen. Dit zand bevond zich dieper dan wat stond aangegeven op de zanddieptekaart. Hieruit blijkt dat het plangebied niet op de top van een stroomrug is gelegen. Tijdens het booronderzoek zijn geen primair archeologische resten aangetroffen. Wel zijn in enkele boringen fosfaatvlekken en houtskoolresten aangetroffen. Fosfaat kan zijn ingespoeld vanuit een mestlaag. Mogelijk kan het duiden op een cultuurlaag, waarbij veeteelt een rol heeft gespeeld. Houtskool komt veel in natuurlijke context voor naast in archeologische context. Hierbij valt te denken aan een (bos) brandje. Daarnaast kunnen deze houtskool- en fosfaatresten (sub)recent van aard zijn. Mogelijk zijn deze resten dus antropogeen van aard, dit wordt echter niet ondersteund door primaire archeologische resten.
 
Archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Wel dient opgemerkt te worden dat het onderzoek is gebaseerd op een steekproef. Indien tijdens de uitvoering van de bouw onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dient direct contact te worden opgenomen met de archeoloog van de gemeente Neerijnen.
4.3 Watertoets
Bij het ontwikkelen van een woningbouwlocatie is het uitvoeren van een watertoets vereist. Een watertoets houdt in dat zorgvuldig wordt gekeken naar het watersysteem op de locatie en dat overleg wordt gevoerd met onder meer het waterschap. Ook voor het onderhavige plan is uitvoerig overleg gepleegd met Waterschap Rivierenland en gemeente Neerijnen.

4.3.1 Waterparagraaf
In deze paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
 
In het kader van de ontwikkelingen van plangebied Kruijt heeft op 1 november 2004 overleg met het Waterschap Rivierenland plaatsgevonden. Aanvullend is op 1 december 2005 met het waterschap de voorgenomen inrichting besproken. De analyse van de waterhuishoudkundige situatie, de waterhuishoudkundige doelen en maatstaven en de ruimtelijke ontwerpcriteria zijn nader uitgewerkt in het rapport “Watertoets plan Kruijt te Tuil” (Grontmij, 25 januari 2006). Van dit rapport heeft het waterschap Rivierenland aangegeven, dat het conform de afspraken is opgesteld. In de meest recente legger van het waterschap is het gebied weergegeven als onderdeel van de “beschermingszone”. De bescherming die middels deze aanwijzing wordt beoogd is in dit bestemmingsplan middels een dubbelbestemming geregeld c.q. vastgelegd.
 
Het onderhavige plan heeft geleid tot een aanpassing van het slotenstelsel rondom het gebied. Door een omlegging en een verbreding toe te passen en de keurstrook goed vast te leggen, is een voor het waterschap bevredigende situatie ontstaan, waarbij vergroting van de bergingscapaciteit is verkregen en tevens een betere afwateringssituatie voor een ruimer gebied. Een en ander is geschied in samenwerking met de eigenaar van het belendende perceel.
In overeenstemming met de eis van het waterschap, zal een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd, waarbij het schone water wordt geloosd in de (verbrede) sloot. Het plan zal tevens worden voorzien van een drooglegging van minimum 80 cm. In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven, onder voorbehoud van enkele kleine wijzigingen, in te kunnen stemmen met de planontwikkeling 
4.4 Natuurtoets
De natuurtoets is uitgevoerd in 2005. In het plangebied zijn soorten te verwachten, die in het kader van de Flora- en faunawet zijn beschermd: enkele algemene broedvogels en zoogdieren en de middelste groene kikker. De beschermde status van deze soorten is zodanig, dat geen extra maatregelen in het kader van de Flora- en faunawet vereist zijn: bijvoorbeeld verstoring van de bosmuis of de veldmuis is vrijgesteld van ontheffing in het geval van ‘ruimtelijke ontwikkelingen’.
 
Met de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden is geen enkele directe of indirecte relatie vastgesteld, zodat geen rekening gehouden hoeft te worden met de wettelijke bepalingen van deze richtlijnen in het plangebied.
 
Nader onderzoek wordt niet nodig geacht. Wel verdient het aanbeveling voor aanvang van de werkzaamheden alert te zijn op beschermde soorten zoals de middelste groene kikker en broedvogels. Het wordt aanbevolen de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen. Het waterbasin kan het beste leeg gemaakt worden zodra deze niet meer in gebruik is voor de kas.
 
In 2010 is de natuurtoets uit 2005 geactualiseerd. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de uitkomsten voor 2005 onveranderd van toepassing zijn. De actualisatie van het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
4.5 Akoestiek
De woningbouwlocatie bevindt zich binnen de wettelijke geluidszone van wegen. Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dienen de geluidsbelastingen op de gevels van de woningen te worden onderzocht en getoetst. Uit onderzoek (uitgevoerd in 2007) blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels van het bouwplan niet meer bedraagt dan 48 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het is zonder aanvullende akoestische eisen mogelijk om de woningen te realiseren. Ten gevolge van de Melssinghdreef bedraagt de ten hoogst berekende geluidsbelasting 47 dB. Op de Langstraat heerst een 30 km/uur regime. Hierdoor hoeft deze weg niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Voor een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting ten gevolge van de Langstraat wel berekend. De hoogst berekende geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op de Langstraat bedraagt 43 dB. Als gevolg van het verkeer op de N830 Graaf Reinaldweg bedraagt de hoogst berekende geluidsbelasting 48 dB. Geconcludeerd kan worden dat geluidshinder geen belemmering is voor de aanleg van de woonwijk.
 
In het kader van de inspraak is verzocht om een actualisatie van het uitgevoerde onderzoek. Hiervoor is door Grontmij een memo opgesteld (GM-0088304 21 januari 2013). Deze memo is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Uit de memo blijkt dat de geluidbelasting vanwege de N830 maximaal 46 dB bedraagt. Dit is een afname van 2 dB ten opzichte van het onderzoek uit 2007. De verklaring van de afname ligt in het feit dat de N830 inmiddels is voorzien van geluidsreducerend asfalt (2008). Nu de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde blijft is een ontheffing hogere grenswaarden niet noodzakelijk. Voldaan kan worden aan de wettelijke geluidsnormen.
4.6 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de ‘Wet luchtkwaliteit’ wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’ en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uit oefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
  1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;
  4. een project past binnen het NSL (Nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Volgens de Handreiking “Niet in betekenende mate bijdrage (NIBM)“ hoeft er geen luchtkwaliteitsberekening gemaakt te worden indien een project geen gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft. Bijvoorbeeld als een project niet leidt tot (een toename van ) verkeersbewegingen of (een toename van) relevante emissies. Plannen die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit hoeven niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Dit staat in artikel 5.16, lid 1 onder c, van de Wet milieubeheer. In het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) wordt aangegeven wanneer sprake is van een NIBM bijdrage. De grens lag in eerste instantie op 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie Pm10 en No2. Met het in 2009 van kracht worden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is die grens komen te liggen op 3 %.
In de Regeling niet betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) worden categorieën van gevallen aangewezen, waarvoor vaststaat dat deze niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Bij plannen die binnen deze categorie vallen (en bij het onderhavige plan is dat het geval) hoeven geen verdere berekeningen te worden uitgevoerd om aan te tonen dat sprake is van een NIBM situatie.
4.7 Externe Veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
Thans is het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor in voorbereiding. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Het Btev zal op korte termijn de circulaire Rnvgs vervangen. Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
De Wet Basisnet, het Btev en de ontwerp regeling Basisnet zijn reeds gepubliceerd maar nog niet in werking getreden. Vooruitlopend op de inwerkingtreding zijn de Basisnetten Weg en Water al als bijlage bij de circulaire Rnvgs opgenomen.
 
Planspecifiek
Het plangebied is niet gesitueerd binnen invloedsgebieden van Bevi-inrichting, veiligheidsafstanden van overige stationaire risicobronnen, invloedsgebeiden van relevante buisleidingen, en de invloedsgebieden van basisnetroutes weg en vaarwegen. Wel is het plangebied binnen het invloedsgebied van de Betuweroute gesitueerd (Basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor).
 
Als gevolg van het plan zal de personendichtheid binnen het plangebied toenemen, maar vanwege de relatief grote afstand van het plangebied tot de Betuweroute (circa 3.900 m) zal er waarschijnlijk geen significante toename van het GR plaatsvinden. Gelet op deze afstand is toetsing van de PR niet noodzakelijk. Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen hoeft daarom geen verantwoording van het GR als gevolg van de basisnetroutes plaats te vinden. Zoals aangegeven zal op korte termijn de circulaire worden vervangen door het Bevt. Het beoordelingscriterium wijzigt daarmee. Voor een plangebeid dat ligt binnen het invloedsgebied, maar buiten de 200 meter zone van een relevante transportroute is dan alleen artikel 7 van het Bevt relevant. Uit dit artikel blijkt dat in de voorliggende toelichting ingegaan moet worden op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Tevens moet de Veiligheidsrisico in de gelegenheid worden gesteld om te adviseren over deze aspecten.
 
Gelet op de grote afstand tot de Betuweroute zullen bij een mogelijke calamiteit de bewoners binnen blijven en de ramen en deuren gesloten moeten worden. Middels berichtgeving in (lokale) media, NL-alert en het landelijke luchtalarm systeem worden toekomstige bewoners geïnformeerd over een calamiteit. Bestrijdbaarheid door de toekomstige bewoners van een mogelijke calamiteit is in eerste instantie niet gewenst. De afstand tot de Betuweroute geeft voldoende aanleiding te veronderstellen dat de nooddiensten snel genoeg kunnen ingrijpen.
4.8 Hinderzones
Ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat is het respecteren van hinderzones van belang. Deze zijn in deze situatie met name afkomstig van agrarische bedrijven. Op korte afstand van enkele nieuw te bouwen woningen is een melkrundveehouderij gevestigd. Het betreft een melkrundveehouderij met een milieuvergunning uit 2000 voor het houden van 35 stuks melkkoeien, 37 stuks vrouwelijk jongvee en 10 schapen. Het bedrijf valt vanaf 6 december 2006 van rechtswege onder het Besluit landbouw milieubeheer. Uit navraag bij de gemeente Neerijnen blijkt dat verder geen veehouderijen in de directe omgeving van de bouwlocatie zijn gevestigd waar in het kader van de voorgestane herontwikkeling, rekening mee moet worden gehouden. Vanaf 1 januari 2007 vormt de Wet geurhinder en veehouderij het toetsingskader voor een milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Voor melk- en kalfkoeien en vrouwelijk jongvee zijn in de wet vaste afstanden opgenomen:
  • binnen de bebouwde kom tenminste 100 m;
  • buiten de bebouwde kom tenminste 50 m.
Een beperkt aan tal nieuw te vestigen woningen is geprojecteerd binnen 100 m van de dierenverblijven van de melkrundveehouderij. De eerste woningen zijn op tenminste 50 m afstand geprojecteerd. De Wet geurhinder en veehouderij wordt ook toegepast voor toetsing van plannen in het kader van de ruimtelijke ordening, op het moment dat nieuwbouw in de omgeving van veehouderijen is gepland. Dit staat bekend als ‘de omgekeerde werking’. Nieuwbouw binnen de stankcontou-ren van veehouderijen is dan ook niet gewenst, vanwege twee redenen.
  1. Door nieuwe woningen binnen een stankcontour van een veehouderij te plannen worden de uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderij ernstig beperkt.
  2. De Wet geurhinder geeft een beoordelingskader aan voor de ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object (zijnde woningen). De Wet geurhinder wordt dan ook gebruikt als toetsingskader om de geurhinder van een veehouderij op een aanvaardbaar niveau te houden.
De Wet geurhinder en veehouderij biedt de lokale overheid bevoegdheid tot het zelf stellen van normen (binnen bepaalde grenzen), waarmee zij de mogelijkheid krijgt om haar geurbeleid voor de veehouderij af te stemmen op de bredere doelstellingen van haar gebiedsgerichte beleid. Een gemeente kan, binnen de grenzen van de wet, zelf een ander gebiedsgericht stankbeleid, zowel strenger als soepeler, vaststellen. De gemeente heeft beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.
 
In dit kader heeft de gemeente in 2008 de gebiedsvisie laten opstellen. Vervolgens is de daarop gebaseerde gemeentelijke verordening opgesteld; beide zijn door de gemeenteraad op 18 december 2008 vastgesteld. De samenvatting van de gebiedsvisie met de conclusies ten aanzien van de onderhavige locatie worden hieropvolgend weergegeven: In de directe omgeving van de locatie bevindt zich één melkrundveehouderij op korte afstand van de nieuw te bouwen woningen. Andere veehouderijen leveren geen beperkingen op voor de nieuw te bouwen woningen vanwege de afstand tot, of de geurbelasting van de bedrijven op, de te realiseren woningen. Daarnaast vormen deze woningen geen beperkingen voor mogelijke uitbreidingsplannen van de omliggende veehouderijen. De huidige en toekomstige geurbelasting van omliggende veehouderijen geven derhalve geen aanleiding om de nieuwbouw op deze locatie af te wijzen. De dierenverblijven van de melkrundveehouderij, welke in de directe omgeving van de inbrei-dingslocatie is gevestigd, liggen op tenminste 50 meter van enkele nieuw te bouwen woningen.
Naast de getoetste criteria uit de Wet geurhinder en veehouderij zijn de volgende vragen van belang:
  1. Wordt de melkrundveehouderij in haar bedrijfsvoering beperkt door de nieuw te realiseren woningen ? Nee, de nieuw te bouwen geurgevoelige objecten, zijnde woningen, hebben voor de betrokken melkrundveehouderij geen consequenties. Deze kan nu al door de aanwezigheid van de bestaande burgerwoning op een afstand van 12 meter van het bedrijf niet uitbreiden.
  2. Kan bij de bouw van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners van deze woningen worden gewaarborgd ? Ja, ten aanzien van de nieuwe woningen kan een afstand van 50 meter in milieuhygiënisch en ruimtelijk opzicht als voldoende worden geacht om het woon- en leefklimaat te waarborgen.
Alles overwegende is er geen beletsel om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de inbreidingslocatie Kruijt doorgang te laten vinden, mits de nieuwe woningen buiten de 50 meter contour van de dierenverblijven van de melkrundveehouder worden gesitueerd. Dit conform de bepalingen van de Wet geurhinder en veehouderij, met inachtneming van een te handhaven minimale afstand van 50 meter en de criteria zoals bedoeld in artikel 8 van de Wet. In dit bestemmingsplan wordt binnen de bestemming Wonen door de situering en begrenzing van bouwvlakken gewaarborgd dat de nieuwe woning die tegen de 50 meter van de veehouderij is geprojecteerd niet (vergunningsvrij) kan bouwen binnen de vaste afstand van 50 meter.
 
In de directe omgeving van de locatie zijn geen andere (industriële) bedrijven aanwezig.
5 Beleidskader
5.1 Rijksbeleid
5.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
 
Planspecifiek
Het plan omvat de realisatie van achttien woningen. Gelet op de aard en de schaal kent de beoogde ontwikkeling geen raakvlak met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De ladder voor duurzame verstedelijking dient wel beantwoord te worden. Deze is beantwoord in paragraaf 5.1.3.

5.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden vijftien onderwerpen beschreven zoals: Kustfundament; Grote rivieren; Hoofdwegen en landelijke spoorwegen en Verstedelijking in het IJsselmeer.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling kent geen raakvlak met één van de vijftien beschreven onderwerpen. Daarmee worden geen aanvullende eisen voor de ontwikkeling vanuit het Barro gesteld.

5.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is het het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verstedelijking een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Bro. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Naast de landelijke ladder voor duurzame verstedelijking heeft de provincie Gelderland in haar ontwerp Omgevingsvisie (zie paragraaf 4.2) tevens een 'Gelderse variant' geïntroduceerd. Deze ladder kent de volgende 6 treden:
  1. Voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met beleidskaders en -programma's?
  2. Kan de aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
  3. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a. stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
  4. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  5. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  6. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten. 
De ladders kennen de nodige overeenkomsten. Omdat de Gelderse variant uitgebreider is wordt deze in hiernavolgend tekstfragment getoetst. Indien passend wordt ook voldaan aan de algemene ladder.
 
Trede 1
De eerste trede vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief en kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Op basis van het (regionaal) Kwalitatief Woningbouw Programma zijn afspraken gemaakt met de provincie over het aantal te realiseren woningen. Gemeente Neerijnen mag in de periode 2012 tot 2020 niet meer dan 730 woningen in de planning hebben. Dit aantal is gebasseerd op een behoefte van 560 woningen  en 30% planuitval.
 
Binnen de kern Tuil wordt thans het woningbouwplan Klingelenberg tot ontwikkeling gebracht. Naast het woningbouwplan Klingenberg en de voorliggende ontwikkeling zijn er tevens plannen voor Klingelenberg Noord. Middels de 'Uitwerking Woonvisie' (2013) geeft de gemeenteraad van Neerijnen sturing en prioritering aan de verschillende woningbouwplannen in de gemeente. In de uitwerking wordt ervan uitgegaan dat alle drie de plannen tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. Wel is aangegeven dat bij Klingelenberg Noord hoogstwaarschijnlijk pas na 2020 zal worden gebouwd.
 
Met de woningbouwontwikkeling De Klingelenberg wordt meer gebouwd dan de behoefte in Tuil is. Dit project is echter, eveneens als de voorliggende ontwikkeling, regionaal afgestemd. Daarnaast wordt de Klingelenberg, waar mogelijk, afgestemd op de plaatstelijke behoefte. Dit omvat onder meer nultredenwoningen. Deze plaatselijke behoefte wordt eveneens bediend met de vijf patiowoningen uit de voorliggende ontwikkeling. Doordat in Tuil meer wordt gerealiseerd dan de plaatselijke behoefte naar vraagt zullen de op korte termijn te ontwikkelen locaties (Klingenberg en Melssinghdreef) benut worden voor de behoefte van gezinshuishoudens elders uit de gemeente. Dit beleidstandpunt wordt eveneens beschreven in de gemeentelijke woonvisie.
 
De behoefte uit de regio en de gemeente voor woningen binnen de gemeente Neerijnen bedraagt, zoals aangegven 560 woningen (opnamemoment 2011).  Omdat de planninglijst uitgaat van een mogelijke 30% uitval en daarmee meer woningen omvat dan strikt noodzakelijk voor de behoefte heeft de gemeente middels de 'Uitwerking Woonvisie' de verschillende woninbouwplannen geprioriteerd. Voor het voorliggend plan, alsmede de ontwikkeling Klingelenberg, heeft deze prioritering geen gevolgen. Dat wil zeggen dat met de voorgenomen prioritering (het 3 kernen plus beleid, zie paragraaf 5.4.3) rekening is gehouden met de realisatie van Melssinghdreef en Klingelenberg. Daarmee is het planvoornemen passend met de lokale en regionale woningbouwbehoefte. 
 
Trede 2
Deze trede motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied in bestaande bebouwing. Binnen het bestaande woongebied van Tuil is nergens voldoende bestaande bebouwing voorhanden voor de realisatie van 18 aanvullende woningen.
  
Trede 3
In de derde trede wordt de locatiekeuze gemotiveerd. In zowel de gemeentelijke concept structuurvisie als in het provinciale beleid  het plangebied grotendeels aangemerkt als stedelijk gebied. De stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van de beoogde ontwikkeling zijn uiteengezet in hoofdstuk 2 en 3. Voor de planlocatie is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Dit plan verankerd, in samenspel met voorliggend bestemmingsplan, deze kwaliteiten.
   
Trede 4 en 5
Een zeer klein gedeelte van de ontwikkeling (beperkt gedeelte woning en stuk tuin bij deze woning) op de grens van het stedelijk gebied gesitueerd. Deze woning is echter zodanig gepositioneerd dat verruit het grootste gedeelte van de bebouwing, alsmede de volledige ontsluitingsstructuur, binnen het bestaand stedelijk gebied vallen. Daarmee de verstedelijking gebundeld gerealiseerd, dit is in lijn met de geldende beleidskaders. Gelet op het vastgestelde beeldkwaliteitsplan wordt tevens optimaal aangesloten op de bestaande gebiedskwaliteit.
   
Daarmee is de Gelderse ladder in voldoende mate beantwoord. Toetsing aan trede 6 is niet meer noodzakelijk. Daarmee is tevens de algemene ladder in voldoende mate beantwoord. De afweging aan de hand van de ladders voor duurzame verstedelijking laat zien dat er voldoende basis is voor onderhavig initiatief.

5.1.4 Crisis en herstelwet
Het plan biedt de ruimte voor de bouw van maximaal 18 woningen. Hiermee valt het project onder categorie 3.1 van bijlage I Chw.
 
Die categorie betreft: "Ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (lees: een bestemmingsplan) ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden".
 
Hiermee komt een versnelling van de afhandeling van de beroepsprocedures tot stand, waarbij op grond van artikel 1.6, vierde lid Crisis- en Herstelwet een uitspraak van de Afdeling bestuursrecht binnen 6 maanden na afloop van de terinzagelegging dient te volgen.
 
5.2 Provinciaal beleid
5.2.1 Streekplan Gelderland 2005
Op 29 juni 2005 hebben Provinciale Staten van Gelderland het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is het streekplan, dat onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) tot stand is gekomen, gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).
 
In het streekplan worden de beleidskader aangegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in de komende tien jaar. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. 
 
In het streekplan wordt Gelderland ruwweg in drie soorten gebieden verdeelt: het rode raamwerk, het groen-blauwe raamwerk en het multifunctionele gebied. Alle kernen zijn op de beleidskaart gelegen in het 'multifunctioneel gebied'. Dit gebied omvat het bebouwd gebied buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het multifunctioneel gebied is ruimte voor meervoudig ruimtegebruik (verweven functies) in dorpen, steden en landelijk gebied.
    
 
Het provinciale beleid ten aanzien van bestaand bebouwd gebied is gericht op enerzijds beheer en onderhoud en anderzijds inbreiding en herstructurering. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
  • een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
  • het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
  • door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland;
  • intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen;
  • optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).
Het provinciaal beleid is erop gericht om de bouwopgave voor wonen en werken zoveel mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied te realiseren. Zowel in de stedelijke als de landelijke regio’s moet het accent liggen op inbreiden en herstructureren.
 
Planspecifiek
Voorliggende planontwikkeling betreft de ontwikkeling van achttien woningen. Van deze achttien liggen zeventien binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee is sprake van een inbreiding. De laatste woning is deels gesitueerd binnen bestaand stedelijk gebied, deels buiten. Zoals uit de volgende paragraaf zal blijken is de woning zoveel mogelijk binnen het bestaand bebouwd gebied gepositioneerd. Voorts heeft de ontwikkeling als gevolg dat de bestaande glastuinbouw in het bestaand stedelijk gebied zal verdwijnen. Daarmee wordt de kwaliteit van de leefomgeving verbeterd en (toekomstige) milieuproblemen opgelost. De landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteiten zijn middels een reeds vastgesteld beeldkwaliteitsplan vastgelegd. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen het Streekplan.
 
5.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Vervolgens is de eerste herziening RVG op 27 juni 2012 vastgesteld. Deze eerste herziening bevat, ingevolge de op handen zijnde aanpassingen van de Wro, geen ontheffingen meer voor voorzienbare situaties. Bovendien heeft de provincie enkele regels over bedrijventerreinen, molenbiotopen en glastuinbouwgebieden aangepast. Op 19 december 2012 volgde een tweede herziening van de RVG om de aanleg van een sportcomplex in Zaltbommel mogelijk te maken. De tweede herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie. Tot slot volgde op 29 mei 2013 een derde herziening. Doel van deze herziening was de ruimtelijke ontwikkeling van een tweetal initiatieven in de ecologische hoofdstructuur (EHS) mogelijk maken.
 
De regels in de RVG (geconsolideerde versie) hebben betrekking op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden afgestemd op deze verordening. De regels hebben met name betrekking op het landelijk gebied. Enkele onderwerpen die in de RVG worden geregeld zijn verstedelijking, bedrijventerreinen, recreatiewoningen en -parken, glastuinbouw, waterwingebieden, ecologische hoofdstructuur en Nationale landschappen.
 
Planspecifiek
Hiernavolgend zijn de onderwerpen behandeld die mogelijkerwijs van toepassing zijn op onderhavig plan.
 
Verstedelijking
Nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken is slechts toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied en binnen de zoekzones wonen en werken (Streekplan). Op de volgende afbeelding zijn deze gebieden weergegeven. 
 
Uitsnede kaartblad verstedelijking
 
Een deel van het plangebied is buiten bestaand stedelijk gebied gesitueerd. Hiernavolgende afbeelding toont dit gedeelte ten opzichte van het ontwikkelvoornemen. Op basis van de Ruimtelijke Verordening kan buiten de bebouwingscontouren in principe geen verstedelijking plaatsvinden. De overschrijding van de bebouwingscontour is echter zodanig beperkt dat deze geen belemmering vormt.
  
 
Kaartblad verstedelijking in relatie tot ontwikkeling (gebied buiten bebouwingscontour is rood)
   
Ecologische hoofdstructuur
De gronden ten zuiden van de Waalbandijk zijn, zoals weergegeven op hiernavolgende afbeeding, aangewezen als EHS. In hoofdstuk 4.4, paragraaf Natuurtoets, wordt hierop ingegaan. Daaruit volgen geen belemmeringen.
 
Uitsnede kaartblad EHS
  
5.2.3 Woonvisie Gelderland
Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de provincie de ‘Woonvisie Gelderland’ opgesteld. Deze woonvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit) omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met kwaliteit. Het tweede deel, deel b getiteld ‘Anders wonen in de regio’, is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie op regionaal niveau. Deel c is een regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgave op het gebied van wonen en is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). Het KWP is in formele zin een streekplanuitwerking.
 
Deel a: Woonbeleid met kwaliteit
De provincie Gelderland hanteert het uitgangspunt ‘De juiste woning op de juiste plaats en op de juiste tijd’. Het betekent dat niet alleen het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is. Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning gebouwd wordt. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen. Niet alleen wordt aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in de (kleine) kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.
 
Deel b: Anders wonen in de regio
Naast het algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de Woonvisie Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. De provincie Gelderland is hierbij verdeeld in 6 regio’s. Het plangebied valt onder de regio Rivierenland. Voor regio Rivierenland gelden de volgende belangrijke beleidsopgaven:
  • de bouwproductie verhogen;
  • levensloopbestendige of direct voor ouderen geschikte woningen bouwen;
  • locaties in of nabij voorzieningencentra vrijwel uitsluitend bestemmen voor woningen, geschikt voor ouderen;
  • herstructureringslocaties nabij stedelijke centra zoveel mogelijk benutten om het aanbod aan centrum(-stedelijk) wonen te vergroten. Dit geldt met name voor Tiel, en in mindere mate ook voor Culemborg, Geldermalsen en Zaltbommel;
  • woningsplitsing en functieverandering in het buitengebied goed benutten om aan de vraag naar landelijk wonen te voldoen;
  • met name in de kleinere kernen (maar wel bij voorzieningen) meer meergezinswoningen bouwen, aangezien juist daar het woningaanbod te eenzijdig is gericht op gezinnen met kinderen;
  • beduidend minder woningen in het dure segment en beduidend meer woningen in het goedkope segment bouwen, mede door kleinere woningen te bouwen;
  • meer verscheidenheid in woningtypen creëren, mede met behulp van particulier opdrachtgeverschap. 
Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Voor het kwalitatief woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010 tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio Rivierenland is dit nader uitgewerkt in een afsprakenkader. Regio Rivierenland gaat zich richten op:
  • de verhouding huur - koop. Een aanzienlijk deel (37%) van de nieuw te bouwen woningen dienen in de huursector te vallen;
  • betaalbare woningen. Bijna de helft (46%) van de nieuw te bouwen woningen dienen in het betaalbare segment (dat zijn de goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) te vallen;
  • nultredenwoningen. Driekwart (74%) van de nieuw te bouwen woningen dient geschikt te zijn of geschikt gemaakt worden, waarbij ze voldoen aan de definitie van nultredenwoning of het vergelijkbare niveau conform de regionaal bekende sterrenclassificatie;
  • totaal aantal toe te voegen woningen. In de periode 2010-2019 worden 9.800 woningen netto toegevoegd;
  • woningbouw op korte termijn. In samenspraak met de woningcorporaties wordt een lijst van uit te voeren projecten opgesteld, welke als basis zal dienen voor de minimaal te realiseren woningbouw voor de jaren 2010, 2011 en 2012. 
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling is opgenomen in de planninglijst van het KWP. Daarmee valt de ontwikkeling binnen de regionale afspraken omtrent woningbouw. Het nieuwbouwplan omvat het grote diversiteit aan woningen. Voorzien wordt in vijf nultredenwoningen. Het is aannemelijk te veronderstellen dat de overige woningen, middels trapliften en dergelijke, geschikt zijn te maken als nultredenwoning.
 
Het planvoornemen maakt onderdeel uit van de regionale afspraken. Het totaal aan afspraken voldoet aan de eisen vanuit het KWP. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen de provinciale woonvisie.

5.2.4 Omgevingsvisie (ontwerp)
De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via cocreatie tot stand gekomen. Bestuurlijke en maatschappelijke organisaties en inwoners van Gelderland hebben van februari 2012 tot en met april 2013 hun visie gegeven op de opgaven waar Gelderland op uiteenlopende terreinen voor staat.
 
Tot juli 2013 heeft het ontwerp van de visie ter inzage gelegen. In november 2013 worden de zienswijzen beantwoord in een commentaarnota. Provinciale Staten stellen de omgevingsvisie, samen met een omgevingsverordening, eind 2013 vast. De titel ‘Gelderland anders’ duidt op de wijze van tot standkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent ‘Gelderland anders’ een andere manier van sturen door de provincie. Niet vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Maar vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema’s. 
  • Dynamisch duidt op economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid.
  • Mooi verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit.
  • Divers duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken.
Deze Omgevingsvisie is een eerste stap van de provincie om samen te werken aan ‘opgaven’ die de provincie en haar partners delen. Over wat er in Gelderland ‘te doen’ is en wat ons verbindt. Gelderland te ontwikkelen met kwaliteit. Dat betekent in veel gevallen afscheid nemen van regels en maatvoering en in plaats daarvan sturen op doelen. Dit vraagt om een deels aangepaste instrumentenkoffer, met bestaande maar ook met nieuwe instrumenten.
 
In de op handen zijnde omgevingsvisie wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. De provincie wil en durft te variëren in het maken van de goede keuzes. Soms is een toevoeging aan het landelijk gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie, mobiliteit etc. Het uitgangspunt is wel dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden. De ladder kent zes treden: 
  1. Voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met beleidskaders en -programma's?
  2. Kan de aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
  3. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a. stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
  4. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  5. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  6. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten. 
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling betreft een inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. De openheid en kwaliteiten van het landelijk gebied blijven daarmee behouden. In antwoord op de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar de Rijksladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 4.1.3. Deze beantwoording is zodanig opgesteld dat deze ook van toepassing is op de Gelderse variant.
 
 
5.3 Regionaal beleid
5.3.1 Structuurvisie Rivierenland 2004-2015
De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 formuleert als hoofdopgave het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap. Deze geven de richting aan waarin verstedelijking, de functies van het landelijke gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt. Eén van de genoemde structuurdragers luidt als volgt:
  • glastuinbouw herstructureren en concentreren in de Bommelerwaard en in Tuil. Het gebied rond Tuil is een door de regio vastgestelde zoekzone voor een glastuinbouwcluster, waar ruimte bestaat voor hervestiging van glastuinbouwbedrijven.
Planspecifiek
Even ten noordwesten van Tuil is een regionaal glastuinbouwcluster opgenomen. Hiernavolgende afbeelding toont een uitsnede uit de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Op het kaartblad Glastuinbouw is dit cluster opgenomen. Hieruit volgt dat de planlocatie geen onderdeel uitmaakt van de zoekzone. Derhalve is voorliggend initiatief niet strijdig aan de ambities met het regionaal cluster.
 
Uitsnede RVG - kaartblad Glastuinbouw
 
5.4 Gemeentelijk beleid
5.4.1 Structuurvisie Neerijnen
Zowel vanwege de wettelijke verplichting om over een structuurvisie te beschikken, als vanwege beleidsinhoudelijke motieven, wordt momenteel de ‘Structuurvisie Neerijnen 2025’ opgesteld. Deze visie is nog niet vastgesteld.
 
Tot die tijd geldt de ‘Visie Wonen en Werken 2002-2011’ nog als structuurvisie. Begin 2010 heeft de gemeente deelproduct 1 besproken en vastgesteld: Inventarisatie, Knelpunten en Keuzes. Voor het buitengebied zijn toen de verschillende knelpunten en keuzes benoemd. Deze komen terug in de Visie Buitengebied.

5.4.2 Visie Wonen en Werken 2002-2011
De Visie Wonen en Werken geeft sturing aan de ruimtelijke ontwikkeling van gemeente Neerijnen. In de Visie wonen en werken 2002 -2011 zijn de ruimtelijke mogelijkheden voor wonen en werken uitgewerkt. Per kern worden potentiële ontwikkelingslocaties (inbreidings- en uitbreidingslocaties) beschreven en beoordeeld op ruimtelijke, kwalitatieve en milieuhygiënische geschiktheid en op de risico’s die aan het ontwikkelen van een locatie zitten. Daarbij is uitgegaan van de verstedelijkingscontouren zoals vastgesteld in het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland. De hoofdkoers van het beleid van de ontwikkeling van de kernen op het gebied van wonen en werken zijn:
  • zuinig ruimtegebruik door de bebouwingscontouren in acht te nemen en daarbinnen zoveel mogelijk (binnen ruimtelijke kwalitatieve maatstaven) gebruik te maken van inbreidingslocaties;
  • voorrang geven aan mogelijkheden om door middel van woningbouw de ruimtelijke kwaliteit en leefomgeving te verbeteren;
  • versterken van de relatie tussen de kernen c.q. het wonen en de belangrijkste structuurdrager van de gemeente: de rivier en dijk;
  • benutten van de bijzondere potentie van de dijk en rivier door nieuwe ontwikkelingen aan de dijk mogelijk te maken volgens het ‘ja, mits’-principe. Dit houdt in dat onder voorwaarden de kansen voor wonen aan de dijk waar mogelijk worden benut;
  • behouden en herstellen van waardevolle landschapsgezichten;
  • behouden en versterken van structuurlijnen, -patronen en cultuurhistorische elementen, zoals karakteristieke open groen ruimtes in de dorpskernen en behoud van een afwisselend groen/bebouwde structuur in de zone kerndijk;
  • behouden van visuele relaties vanuit dorpen met de omgeving;
  • behouden van zichtlijnen naar de omgeving en oriëntatiepunten;
  • inspelen op dynamiek (situering nieuwe functies t.o.v. lopende ontwikkelingen).
Planspecifiek
Hiernavolgende afbeelding toont een uitsnede van het kaartblad 'Tuil'. Daaruit volgt dat de planlocatie gesitueerd is binnen de bebouwingscontour. De ontwikkeling streeft een zuinig ruimtegebruik na.
 
Ontwikkelvisie Tuil - uitsnede Visie Wonen en Werken 2002-2011
 
Bij de kwalitatieve woningbehoefte ligt de nadruk in de gemeente Neerijnen op woningen voor ouderen en starters. Ten aanzien van nieuwbouw is het beleid gericht op het bouwen van kleinere voor meerdere doelgroepen geschikte woningen en het bieden van mogelijkheden voor zelfbouw op een kleine kavel. De ontwikkeling gaat uit van vijf patiowoningen (ouderen) en enkele vrijstaande woningen op kleine kavels. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke doelstellingen omtrent de kwalitatieve woningbehoefte.

Ten aanzien van het kassencomplex aan de Melssinghdreef is in de visie het volgende gesteld: "de voormalige tuinbouwkas geeft een onaantrekkelijk beeld, dat afbreuk doet aan één van de mooiste plekken van Tuil. Er kan sterke verbetering optreden door, na sloop van de kas, woningbouw te realiseren. Het gebied ligt daarbij in het hart van Tuil, hetgeen uit zuinig ruimtegebruik een aantrekkelijke optie is. Er is ruimte voor circa 15 à 22 woningen. Criteria voor invulling van de locatie is enerzijds het zoeken van aansluiting bij de bestaande rooilijnen en niet aaneengesloten bouwen en anderzijds het versterken van het groene karakter van de kern. Door de korte afstand tot de N830 is geluid een aandachtspunt bij de planvorming, In hydrologisch opzicht is er sprake van een voor woningbouw geschikte locatie".    
 
Het planlocatie is niet benoemd als waardevol groengebied. Voorts dient de ontwikkeling de relatie tussen Tuil en de Waalbandijk niet te verstoren. Hiertoe is in hoofdstuk 2 reeds een motivatie gegeven. Geconcludeerd moet worden dat het voornemen de planlocatie te herontwikkelen in lijn is met de gemeentelijke visie.

5.4.3 Woonvisie Neerijnen 2012-2020
Op 28 juni 2012 heeft de gemeente Neerijnen de Woonvisie 2012-2020 en het woningbehoefte onderzoek (2011) vastgesteld. De Woonvisie 2012-2020 is gebaseerd op het woningbehoefte onderzoek dat begin 2011 is uitgevoerd.
De woonvisie rust op vier uitgangspunten:
  1. Behoud van identiteit en het rustieke en landelijke karakter van onze gemeente.
  2. Voldoen aan de woningbehoefte van degenen die graag in onze gemeente willen wonen.
  3. Afstemming van het beleid op wat per kern nodig is, rekening houdend met maat en schaal van de dorpen, de noodzaak van koppeling van (zorg)voorzieningen aan het wonen en de ruimtelijke context.
  4. Beleidsontwikkeling in samenspraak met Woonstichting De Kernen en woningbouw vereniging De Goede Woning Neerijnen. 
Daarnaast zijn er op basis van het (regionaal) Kwalitatief Woningbouw Programma afspraken gemaakt met de provincie over het aantal te realiseren woningen. Neerijnen mag in de periode 2012 tot 2020 niet meer dan 730 woningen in de planning hebben.
 
De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 26 september 2013 de 'Uitwerking Woonvisie' vastgesteld. Met deze uitwerking van de woonvisie wordt aangegeven hoe de gemeente tot 2020 insteekt op woningbouw. De uitwerking zal als leidraad gebruikt worden voor differentiatie en fasering in de woningbouwprogrammering tot 2020.
 
Planspecifiek
Belangrijke thema's voor de verdere ontwikkeling van Neerijnen zijn het behoud en uitbreiding van het economische, maatschappelijke en sociale voorzieningenniveau en het behoud van de identiteit, het rustieke en landelijke karakter. Het kunnen behouden en realiseren van voldoende en passende voorzieningen vereist voldoende economisch draagvlak: een voldoende bevolkingsomvang en een diverse bewonerssamenstelling. 'Groei' en 'Ontwikkeling' zijn daarom de centrale thema's in de woonvisie. Groei en ontwikkeling zijn nodig om de bevolkingsomvang te kunnen laten stijgen en diverser van samenstelling te laten zijn. Daardoor kan het gewenste voorzieningenniveau behouden c.q. gerealiseerd worden. En dat is weer voorwaarde om de leefbaarheid van onze mooie (kleine) kernen te kunnen waarborgen. Daarmee is de cirkel rond. 'Behoud door ontwikkeling' is de hoofdstrategie van de woonvisie.
 
Voor de kern Tuil wordt er vanuit gegaan dat de nieuwbouwproductie van woningen voldoende zou moeten zijn om aan de lokale vraag te kunnen voldoen (met name jongeren, starters, senioren). Voor Tuil is een toename van circa 125 woningen in circa 10-15 jaar te verwachten (bestaande plannen plus extra) Rond 2025 wordt een groei verwacht van het aantal inwoners van 657 naar 950. Voorliggend plan past in de geprognosticeerde toename van woningen.
  
Middels de uitwerking besluit de gemeenteraad de zogenaamde '3 kernen plus beleid' te hanteren. Een beleid gericht op het doorgang laten vinden van de bestaande (incl. voorliggende) plannen waarbij gestuurd wordt op een clustering in: 1. Haaften/Hellouw, 2. Waardenbrug / Tuil en 3. Ophemert / Varik. In de 'Uitwerking Woonvisie' stelt de gemeente verder dat in de kern Tuil drie woningbouwplannen spelen: het voorliggende, de Klingenberg en de Klingenberg Noord. Het voorliggende plan is gebaseerd op een samenwerkingsovereenkomst uit 2007 en behoeft geen aanpassing. Bij de Klingenberg stuurt de gemeente op een verdere optimalisatie tussen (regionale) vraag en aanbod. De Klingenberg Noord wordt naar alle waarschijnlijkheid niet voor 2020 in ontwikkeling genomen.

5.4.4 Welstand
Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Het aanzicht van gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte vormen de dagelijkse leefomgeving van de inwoners. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen. Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdracht-gevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen. Om het welstandsbeleid beleidsmatig vast te leggen, is een welstandsnota opgesteld. In deze nota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente is geregeld. Tevens geeft deze nota uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel. Uit de welstandsnota blijkt dat gemeente Neerijnen belang hecht aan het behoud van de historische en de visuele waarden van het landschap en de dorpskernen. Nieuwe ontwikkelingen moeten over het algemeen passen in de bestaande beeldkwaliteit en bijdragen aan een verrijking van het culturele erfgoed
6 Conclusies en uitvoerbaarheid
6.1 Resultaat onderzoeken
De uitkomsten van de onderzoeken inzake bodem (incl. asbest), akoestiek, luchtkwaliteit en externe veiligheid komen tot geen enkel beletsel voor realisatie van het woningbouwplan. Bijzondere aandacht is besteed aan de situatie ten aanzien van hinderzones; echter ook daar is de conclusie dat geen belemmering voor woningbouw aanwezig is, mits specifieke afstanden in acht worden genomen – hetgeen het geval is.
 
De uitkomsten van de onderzoeken ten aanzien van archeologie en de natuurtoets geven, naast de constatering dat geen belemmering voor woningbouw aanwezig is, nadere duidingen voor werkzaamheden op en aan de locatie in het kader van de realisatie van het plan. Ook hierbij is echter geen sprake van enige daadwerkelijke belemmering.
De uitkomst van de watertoets/waterparagraaf heeft geleid tot de introductie van ingrediënten in het stedenbouwkundig plan en tot nadere duidingen voor het tot stand te brengen waterhuishoudingsplan. Deze aanwijzingen en duidingen zijn alle overgenomen. Vervolgens kan ook vanuit dit perspectief gesproken worden over een realiseerbaar initiatief. Kortom: er is geen enkele belemmering aanwezig.
6.2 Uitkomsten beleidsanalyse
De beoogde woningbouwontwikkeling sluit goed aan bij de beleidskeuzes op rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk niveau. Een voorbehoud moet daarbij gemaakt worden voor de bouwopgave die voor de regio verwoord zal gaan worden in het kader van KWP3.
 
Over het onderhavige stedenbouwkundig plan is vooroverleg gepleegd met de welstandscommissie. De commissie heeft een positief pre-advies uitgebracht over het plan.
6.3 Economische uitvoerbaarheid
Voor de ontwikkeling van het plan is door de initiatiefnemer een exploitatieopzet opgesteld. Daarnaast is er een planschaderisicoanalyse uitgevoerd. In de analyse wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van onoverkomelijke beletselen voor het plan. De ontwikkelaar is met de gemeente overeengekomen dat eventueel uit te keren planschade op grond van artikel 6.1 Wro, op de ontwikkelaar wordt verhaald. Mede op deze manier is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.
Uit het bovenstaande blijkt dat het plan realiseerbaar is voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente Neerijnen zijn geen kosten verbonden aan dit plan. Met inachtneming van het bovenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.
6.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
 
Inspraak- & vooroverlegreacties
Het bestemmingsplan heeft in 2011 als voorontwerp bestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 13 inspraak- en vooroverlegreacties binnengekomen. Deze reacties zijn gebundeld en samengevat middels de 'bundeling van ingekomen zienswijzen op het voorontwerpbestemmingsplan' (bijlage). 
7 Juridische planopzet
7.1 Inleiding
Dit bestemmingsplan Melssinghdreef Tuil vormt de juridische basis voor het woningbouwplan Kruijt te Tuil. Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De plantoelichting beschrijft de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan als zodanig.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden bestemmingen weergegeven. In de regels is vervolgens per bestemming geregeld welk gebruik en welke bebouwing is toegestaan. Náást bestemmingen zijn op de verbeelding ook aanduidingen opgenomen. Een aanduiding (lijn, letter, cijfer of symbool) betekent in de regel iets ‘extra’s’ ten opzichte van de bestemmingsregeling (gebruik en/of bebouwing). Een aanduiding heeft alleen betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Sommige aanduidingen hebben een indicatieve betekenis, bijvoorbeeld topografische gegevens.
7.3 Regels
7.3.1 Algemeen
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

7.3.2 Flexibiliteitsbepalingen
Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitsbepalingen opgenomen, te weten verschillende afwijkingsbevoegdheden. De bevoegdheid om afwijking van bepaalde normen te verlenen berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd blijft.

7.3.3 Bestemmingen
De regels zijn onderverdeeld in de volgende vier hoofdstukken:
  1. inleidende regels;
  2. bestemmingsregels;
  3. algemene regels;
  4. overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen met per bestemming een beschrijving van de toegestane gebruiksvormen en bebouwing. Eventueel zijn ook afwijkingsbevoegdheden opgenomen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene bepalingen, waarin een anti-dubbeltelregel en algemene afwijkings- en procedureregels zijn opgenomen.
Hoofdstuk 4, ten slotte, bevat het overgangsrecht en een slotregel (citeertitel).
 
Inleidende regels (hoofdstuk 1) Artikel 1 en 2:
Begrippen en wijze van meten
Deze artikelen bieden inzicht in voor het bestemmingsplan relevante begripsbepalingen c.q. definities. Een en ander is ook van betekenis in het kader van het gemeentelijke handhavingsbeleid.
 
Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)
Bestemming Groen (artikel 3)
Deze gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, bermpassages, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen toegestaan. Gebouwen voor het algemene nut kunnen op grond van het vergunningsvrije bouwen gerealiseerd worden.
 
Bestemming Tuin (artikel 4)
Deze gronden zijn bestemd voor tuinen, erkers, verharding voor inritten en voor water en waterhuishoudkundige doeleinden. In de bestemmingsomschrijving is een relatie gelegd met de aansluitend gelegen hoofdgebouwen. De bebouwingsregeling zoals opgenomen in het tweede lid van dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.
 
Bestemming Verkeer (artikel 5)
Deze gronden zijn bestemd voor verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen; speelvoorzieningen en voor water en waterhuishoudkundige doeleinden. Flexibiliteit tussen verkeer en groen is erin gelegen dat binnen de bestemming Verkeer ook groen toegestaan is. Door deze wijze van bestemmen is de minimale omvang van het groen geborgd.
 
Bestemming ‘Wonen’ (artikel 6)
Deze gronden zijn bestemd voor wonen, aan-huis-verbonden beroepen, tuinen, erven, verharding en voor water en waterhuishoudkundige doeleinden. De bebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en met in acht name van de typologische aanduiding. In de regels zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten en het maximaal aantal wooneenheden. Voor bijgebouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen geldt dat bewoning van deze bebouwing is toegestaan. De bestemmingsregeling is zoveel als mogelijk afgestemd op de gemeentelijke standaard. Voor de aan een gebouwde woningen is hiervan afgeweken. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bij hoek woningen is losgela-ten en daarmee op maat gemaakt op de verkaveling.
 
Bestemming ‘Waterstaat – waterkering’ (artikel 7)
De beschermingszone behorende bij de waterkering dient planologisch juridisch veiliggesteld te worden. Hiervoor is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze dubbelbestemming prevaleert boven de ‘onderliggende’ bestemming Wonen.
 
Algemene regels (hoofdstuk 3)
Artikel 8: Anti-dubbeltelregel
Deze anti-dubbeltelregel is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.
 
Artikel 9: Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen t.a.v. maatvoering en bebouwingspercentages.
 
Artikel 10: Algemene gebruiksregels
In dit artikel is vermeld wat wordt verstaan onder strijdig gebruik.
 
Artikel 11: Algemene afwijkingsregels
In de regels is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om afwijking te verlenen van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van de afwijkingsregels opgenomen.
 
Artikel 12: Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Neerijnse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot afwijking of tot het stellen van een nadere eis beschreven.
 
Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)
Artikel 13: Overgangsrecht bouwwerken en overgangsrecht gebruik
In deze artikelen is het overgangsrecht opgenomen. De regels zijn conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
 
Artikel 14 : Slotregel
In deze regel is de citeertitel van de regels van het bestemmingsplan opgenomen.