Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan 'Korfgraaf 9 Hellouw' van de gemeente Neerijnen.
bestemmingsplan:
de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0304.BPhelkorfgraaf9-1503 met de bijbehorende regels en
bijlagen.
aan-huis-verbonden beroep:
een
(para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend,
ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of
bedrijf dat, in een woonruimte wordt uitgeoefend, inclusief
ondergeschikte productiegebonden detailhandel.
archeologisch deskundige:
de
provinciaal of gemeentelijk archeoloog of een andere door het college
van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied
van archeologie.
archeologisch onderzoek:
onder
archeologisch onderzoek wordt verstaan het verrichten van een
archeologische opgraving, in de zin van de KNA. Een archeologisch
onderzoek mag enkel worden verricht door een dienst, bedrijf of
instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit
(CvAK), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de
Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse
Archeologie (KNA).
archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijbehorend bouwwerk:
hieronder wordt begrepen:
een aan het
hoofdgebouw gebouwd gebouw, bestaande uit één bouwlaag
-gemeten vanaf het peil-, dat bouwkundig ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
bijgebouw:
een
niet voor bewoning bestemd, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat zowel
bouwkundig als functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en ten
dienste staat van het hoofdgebouw.
bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen
zijnde zijn toegelaten.
bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander
materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden,
hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een
gebouw dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie,
afmetingen en functie dan wel gelet op de bestemming als het
belangrijkste gebouw valt aan te merken.
nevengeschikte functie:
functie waarbij de opstallen niet overheersend als zodanig mogen worden gebruikt ten opzichte van de hoofdfunctie.
seksinrichting:
een
inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke
besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare
wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde
inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische massagesalon, al
of niet in combinatie met elkaar.
voorgevelrooilijn:
de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
vrijstaand:
bebouwing waarvan het hoofdgebouw vrij staat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen.
woonruimte:
een
besloten ruimte, die al dan niet tezamen met één of meer
andere ruimten, bestemd is voor de bewoning door één
huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de
kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens
tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.
bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.
bebouwingspercentage:
het
oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de
oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de
bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte
van die bestemming.
breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn (snijvlak,
wandvlak, dakvlak), het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen
constructiedeel.
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf
het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een
bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee
gelijk te stellen bouwonderdelen.
inhoud van een bouwwerk:
tussen
de onderzijde van de begane-grondvloer dan wel -indien aanwezig- van de
kelder- of souterrainvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van
daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
peil:
- voor bouwwerken,
waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van
die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.