Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Enggraaf 27a Haaften
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0304.BPWhaaEnggraaf27a-1703

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens de bestaande (bedrijfs)woning aan de Enggraaf 27a te Haaften te slopen en hiervoor een nieuwe woning terug te bouwen. Voor het betreffende perceel geldt het wijzigingsplan 'Woongebied Haaften-Noord'. Aangezien de nieuwe woning echter niet past binnen het aangegeven bouwvlak van dit wijzigingsplan en er nog geen gebruik is gemaakt van deze bevoegdheid, is het opstellen van een (nieuw) wijzigingsplan mogelijk voor het plangebied op basis van artikel 3.6 lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt teruggevallen op het oorspronkelijke (moeder) bestemmingsplan Haaften Noord. 
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft het perceel aan de Enggraaf 27a te Haaften. Het perceel ligt net ten noorden van de kern van Haaften en maakt onderdeel uit van een grotere woningbouwontwikkeling genaamd Haaften-Noord. Navolgende afbeelding toont de globale begrenzing van het plangebied:
 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
 
Op het perceel bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning. Met de ontwikkeling van Haaften Noord als woongebied heeft het agrarisch bedrijf zijn functie verloren. De bestaande (bedrijfs)woning met schuren is opgenomen in het woningbouwplan van Haaften Noord als één van de bestaande te handhaven woningen aan de Enggraaf.
 
Huidige woning gezien vanaf de Enggraaf
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Haaften Noord'. Dit bestemmingsplan is op 15 maart 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Neerijnen. Navolgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan:
 
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
 
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en geldt een wijzigingsbevoegdheid om het gebied te wijzigen ten behoeve van woningen en bijbehorende voorzieningen zoals groen- en verkeersvoorzieningen waarbij de volgende voorwaarden gelden: 
  1. De wijziging dient te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, afgestemd op provinciale beleidskaders;
  2. Vooraf dient een gebiedsvisie te zijn opgesteld voor betrokken gronden en het omliggende gebied, waarin onder andere de stedenbouwkundig ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  3. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 100;
  4. Ten minste 10 % van het aanduidingsvlak dient te worden bestemd voor groenvoorzieningen;
  5. Alvorens tot wijziging kan worden overgegaan dient vast te staan dat er een aanvaardbare woon- en leefsituatie zal zijn gewaarborgd. Dit betekent dat milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieuhindercirkels zijn bepaald, dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving aangaande relevante milieuaspecten;
  6. In het wijzigingsplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  7. In het wijzigingsplan dient inzicht gegeven te worden in de uitkomsten van onderzoek naar hemelwaterretentie en is gebleken dat de betreffende waterbelangen in voldoende mate zijn verzekerd;
  8. In het wijzigingsplan dient inzicht gegeven te worden in de financiële haalbaarheid van het plan en dat deze is verzekerd;
  9. De belangen van eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
1.4 Onderdelen wijzigingsplan
Dit wijzigingsplan bestaat uit 3 onderdelen; te weten:
  • Verbeelding. Op deze kaart is aangegeven welke gronden welke bestemming hebben;
  • Regels. In dit deel zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen van de op de verbeelding vermelde bestemmingen;
  • Toelichting. In dit deel is het plan beschreven, gemotiveerd en verantwoord.
Het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan wordt gevormd door de verbeelding met de regels. Het voorliggende deel is de toelichting.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Toetsing aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid vindt plaats in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de haalbaarheid van het wijzigingsplan toegelicht aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de milieuwetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. 
2 Planbeschrijving
De initiatiefnemer is voornemens de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning terug te bouwen. Het perceel maakt onderdeel uit van het ontwikkelingsplan Haaften-Noord. Hiervoor is zowel een stedenbouwkundige hoofdstructuur vastgelegd als een voorbeeldverkavelingsplan opgesteld. Binnen deze ontwikkeling is het onderhavige perceel opgenomen als woonperceel met een vrijstaande woning.
 
Stedenbouwkundige hoofdstructuur Haaften-Noord(bron: NieuwBlauw)
 
Stedenbouwkundige voorbeeldverkaveling Haaften-Noord (bron: NieuwBlauw)
 
De bestaande (bedrijfs)woning ligt evenwijdig met de noklijn aan de straat. Deze houten woning wordt gesloopt. De nieuwe woning wordt op een andere positie voorgesteld, beter passend binnen de ruimtelijke opzet van het lint, en krijgt de noklijn haaks op de weg. Navolgende afbeelding toont een schets van de toekomstige situatie van het plangebied.
 
 
Plattegrond toekomstige situatie
 
De ruimtelijke gevolgen van de ontwikkeling dragen sterk bij aan een betere stedenbouwkundige en kwalitatieve inpassing doordat de nieuwe woning zich evenwichtiger voegt in het bestaande lint. Daarbij wordt aangesloten wat betreft de goot- en bouwhoogte en een meer evenwichtige positie van de hoofdmassa op de kavel. Bovendien wordt wat betreft de voorgevelrooilijn een meer geleidelijke overgang gerealiseerd met de naastgelegen woningen.
 
Met de nieuwbouwwoning wordt tevens meer 'bouwkundige' en 'architectonische' kwaliteit aan de locatie en de directe omgeving toegevoegd. Dit komt de uitstraling van het lint ter plaatse en de oostelijke entree van de nieuwbouwwijk ten goede.
3 Beleidskader
In hoofdstuk 2 van het geldende moederplan 'Haaften Noord' is reeds een beschrijving gegeven van het nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid dat op het plangebied van toepassing is. Inmiddels zijn we een aantal jaren verder en is het beleid geactualiseerd. Wat vooral van belang is in dit hoofdstuk is hoe de ontwikkeling voldoet aan de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik en het woningbouwbeleid van de gemeente Neerijnen. In de volgende paragrafen wordt hierop ingegaan.
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
In het plangebied zelf zijn geen nationale belangen in het geding.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
  1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' ligt mede ten grondslag aan het provinciaal beleid en is als ‘Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik’ opgenomen in de provinciale structuurvisie. In de navolgende paragrafen wordt beschreven hoe het initiatief zich verhoudt tot het provinciale en gemeentelijke beleid.
 
Planspecifiek
Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling omdat het hier gaat om vervangende nieuwbouw van een (bedrijfs)woning naar een (burger)woning. Daarmee hoeft de voorgenomen ontwikkeling niet verder getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. In deze visie geeft de provincie Gelderland aan waar en wat de provinciale belangen zijn. Op 8 juli 2015 hebben Provinciale Staten de geactualiseerde Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn twee hoofddoelen benoemd: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld. Hierin zijn de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen.
 
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Als leidend principe en afwegingskader hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, in samenhang met de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (aantonen van de behoefte, afwegen van de mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied, motiveren bereikbaarheid).
 
Uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen blijven de regionale afspraken over wonen en werken. De provincie streeft ernaar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen, onder andere door een verandering van 'aanbodgestuurd' bouwen in 'vraaggestuurd' bouwen. Voor woningbouw geldt dat de woningen dienen te passen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
 
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift in de Omgevingsvisie van  nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe bebouwing staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal.
 
De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en zoekzones zoals opgenomen in het Streekplan 2005. Voor de bepaling van de begrenzing van het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de definitie daarvoor uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
 
Met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik worden een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Als juridische basis wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gebruikt, die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. In ieder bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten  volgens  de  Rijksladder  aan  de hand  van  drie  stappen de  locatiekeuze  te motiveren. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening.

De ladder voor duurzame verstedelijking kent drie treden:
  • Trede 1: is er een regionale behoefte (bijvoorbeeld vastgelegd in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen of het Kwalitatief Woonprogramma);
  • Trede 2: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied;
  • Trede 3: zoek een locatie die passend ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.
De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast, aangezien op die niveaus de samenhang tussen de bestaande voorraad en nieuwe ontwikkelingen op in- en uitbreidingslocaties kan worden beschouwd. In toelichting paragraaf 3.1.3 is al ingegaan op de (Gelderse) ladder voor duurzameverstedelijking in relatie tot onderhavig initiatief.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
De geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 8 juli 2015. In  de verordening heeft de Provincie regels gesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Op grond van artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening, mogen in een bestemmingsplan slechts nieuwe woonlocaties worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma of de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Op dit moment is het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 van kracht en zijn op grond van een woningbehoeftenprognose afspraken gemaakt tussen de provincie Gelderland en de gemeente Neerijnen (zie paragraaf 3.2.3 en verder).
Ontwikkeling van woningbouw in Haaften-Noord, waarvan de locatie onderdeel uitmaakt, past binnen deze afspraken.
   
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Met deze bestemmingswijziging gaan geen ruimtelijke ingrepen gepaard en vinden er geen strijdigheden plaats met het provinciaal beleid. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de Omgevingsverordening.
3.2.3 Woonvisie Gelderland en Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de Provincie de Woonvisie Gelderland opgesteld. Deze woonvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit) omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met kwaliteit. Het tweede deel (deel b: Anders wonen in de regio) is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie op regionaal niveau. Deel c (Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019) is een regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgave op het gebied van wonen.
 
Deel a: Woonbeleid met kwaliteit
De provincie Gelderland hanteert het uitgangspunt ‘De juiste woning op de juiste plaats en op de juiste tijd’. Het betekent dat niet alleen het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is. Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning wordt gebouwd. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen. Er wordt niet alleen aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in de (kleine) kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.
 
Deel b: Anders wonen in de regio
Naast het algemene woonbeleid, zoals hiervoor verwoord, wordt in de Woonvisie Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. Het grondgebied van de provincie Gelderland is hierbij verdeeld in zes regio’s. Het plangebied valt onder de regio Rivierenland.
 
Voor deze regio gelden de volgende belangrijke beleidsopgaven:
  • de bouwproductie verhogen;
  • zeer veel levensloopbestendige of - liever nog - direct voor ouderen geschikte woningen bouwen;
  • locaties in of nabij voorzieningencentra vrijwel uitsluitend bestemmen voor woningen, geschikt voor ouderen;
  •  herstructureringslocaties nabij stedelijke centra zoveel mogelijk benutten om het aanbod aan centrum(-stedelijk) wonen te vergroten. Dit geldt met name voor Tiel, en in mindere mate ook voor Culemborg, Geldermalsen en Zaltbommel;
  • woningsplitsing en functieverandering in het buitengebied goed benutten om aan de vraag naar landelijk wonen te voldoen;
  • met name in de kleinere kernen (maar wel bij voorzieningen) meer meergezinswoningen bouwen, aangezien juist daar het woningaanbod te eenzijdig is gericht op gezinnen met kinderen;
  • beduidend minder woningen in het dure segment en beduidend meer woningen in het goedkope segment bouwen, mede door kleinere woningen te bouwen;
  • meer verscheidenheid in woningtypen creëren, mede met behulp van particulier opdrachtgeverschap.
Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Voor het Kwalitatief Woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010 tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio Rivierenland is dit nader uitgewerkt in een afsprakenkader. De Regio Rivierenland gaat zich richten op:
  • de verhouding huur-koop: 37% van de nieuw te bouwen woningen dient in de huursector te vallen;
  • betaalbare woningen: 46% van de nieuw te bouwen woningen dient in het betaalbare segment (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) te vallen;
  • nultredenwoningen: 74% van de nieuw te bouwen woningen dient geschikt te zijn of geschikt gemaakt te worden, waarbij ze voldoen aan de definitie van nultredenwoning of het vergelijkbare niveau conform de regionaal bekende sterrenclassificatie;
  • totaal aantal toe te voegen woningen: in de periode 2010-2019 worden 9.800 woningen netto toegevoegd. Om concreet in beeld te brengen hoeveel woningen in de gemeente Neerijnen moeten worden toegevoegd in de komende jaren, is een woningbehoefte-onderzoek verricht, op basis  waarvan  afspraken  met  de  provincie  omtrent  het  woningbouwprogramma zijn gemaakt. 
Planspecifiek
Gezien de onderhavige ontwikkeling een sloop-nieuwbouw situatie betreft van een (bedrijfs)woning naar een woning is hier geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning, maar gaat het feitelijk om een bestaande woning. Daarmee past het initiatief binnen het beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Woonvisie 2012 - 2020
De gemeenteraad heeft op 28 juni 2012 haar beleid ten aanzien van woningbouw binnen de gemeentegrenzen opnieuw bepaald. In deze woonvisie wordt reeds aangehaald dat de omvang van de bouwplannen in Haaften veel te groot is in verhouding tot de behoefte. Geconcludeerd wordt dat voor dit plan een afstemming nodig is tussen het Centrumplan en Haaften-Noord, waarbij in Haaften-Noord minder dure huizen moeten worden gebouwd en moet worden gefaseerd. Geschat wordt dat tot 2020 in Haaften behoefte is aan circa 104 woningen.
 
Geconstateerd wordt dat er op basis van de bekende plannen 254 woningen gepland zijn, waarvan al 131 stuks in het Centrumplan. De vermelde conclusie van de gemeenteraad voor Haaften in de woonvisie luidt:
 
De gemeente zet in op:
  • Evenwichtige ontwikkeling tussen het Centrumplan en Haaften-Noord. Dat betekent een fasering van beide plannen, zodat ook na het jaar 2020 een substantieel deel zal moeten worden gerealiseerd.
  • Aanpassing van het plan Haaften-Noord zodat er minder dure koopwoningen in worden opgenomen.
In maart 2013 is hierop ambtelijk een aanvulling gemaakt. De aanvulling beveelt aan om in Haaften tot 2020 geen nieuwe plannen naast de bestaande plannen meer te ontwikkelen.
 
Planspecifiek
Gezien de onderhavige ontwikkeling een sloop-nieuwbouw situatie betreft van een (bedrijfs)woning naar een woning is hier geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning, maar gaat het feitelijk om een bestaande woning. Daarmee past het initiatief binnen het beleid.
 
3.3.2 Uitwerking Woonvisie 2012 - 2020
Op 26 september 2013 heeft de gemeenteraad de Uitwerking van de woonvisie vastgesteld. Hieruit blijkt dat in Haaften de woningbehoefte tot 2020 zal toenemen met 80 woningen en tot 2030 met 120 woningen. Dat is aanzienlijk minder dan de circa 250 woningen die in de plannen tot nu toe zijn opgenomen. De gemeente stelt hoge prioriteit aan het plan Haaften-Noord zonder dat dit plan concurreert met de plannen in het centrum die goed aansluiten bij de specifieke vraag naar woningen voor 55+. De gemeente komt tot de conclusie dat uitgifte van de kavels in Haaften-Noord dan ook gefaseerd dient plaats te vinden, waarbij de eerste kavels rondom het Kulturhus ten behoeve van bijvoorbeeld particulier opdrachtgeverschap uitgegeven kunnen worden. De gemeente hoopt door een goede nadere planuitwerking voldoende aantrekkingskracht te verkrijgen om gegadigden van buiten de gemeente te trekken.
 
Planspecifiek
Gezien de onderhavige ontwikkeling een sloop-nieuwbouw situatie betreft van een (bedrijfs)woning naar een woning is hier geen sprake van het toevoegen van een woning, maar gaat het feitelijk om een bestaande woning. Daarmee kan deze nieuwe woning bijdragen aan de nodige aantrekkingskracht.
4 Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid
In artikel 14.2 van de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Haaften Noord' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid zijn burgemeester en wethouders bevoegd, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' het plan te wijzigen ten behoeve van woningen en bijbehorende voorzieningen zoals groen- en verkeersvoorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De wijziging dient te passen binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, afgestemd op provinciale beleidskaders.
  2. Vooraf dient een gebiedsvisie te zijn opgesteld voor betrokken gronden en het omliggende gebied, waarin onder andere de stedenbouwkundig ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond.
  3. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 100.
  4. Ten minste 10% van het aanduidingsvlak dient te worden bestemd voor groenvoorzieningen.
  5. Alvorens tot wijziging kan worden overgegaan dient vast te staan dat er een aanvaardbare woon- en leefsituatie zal zijn gewaarborgd. Dit betekent dat milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieuhindercirkels zijn bepaald, dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving aangaande relevante milieuaspecten.
  6. In het wijzigingsplan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
  7. In het wijzigingsplan dient inzicht gegeven te worden in de uitkomsten van onderzoek naar hemelwaterretentie en is gebleken dat de betreffende waterbelangen in voldoende mate zijn verzekerd.
  8. In het wijzigingsplan dient inzicht gegeven te worden in de financiële haalbaarheid van het plan en dat deze is verzekerd.
  9. De belangen van eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de vervangende nieuwbouw van een al bestaande (bedrijfs)woning, waarbij de bestaande (bedrijfs)woning gesloopt en een nieuwe (burger)woning wordt gerealiseerd. Voor het plangebied is reeds een wijzigingsplan vastgesteld (Woongebied Haaften-Noord). Onderhavige ontwikkeling past echter niet binnen het aangegeven bouwvlak. Gezien de zeer geringe afwijking, namelijk een verandering van de positie van het bouwvlak, kan de onderhavige ontwikkeling als passend worden beschouwd. Toetsing aan de voorwaarden kan daarmee achterwege gelaten worden.
 
Voor het plangebied is reeds een wijzigingsplan opgesteld. Echter voor de onderhavige kavel is nog geen uitvoering gegeven aan dit onderdeel van het wijzigingsplan. In het wijzigingsplan is slechts de bestaande woning positief bestemd. Het enkel positief bestemmen van een woning kan niet gezien worden als verwezenlijking van de bestemming. Daarnaast blijkt de bestaande woning ook niet te passen binnen het bouwvlak. Gezien de bouwkundige staat van de bestaande woning was het het voornemen nieuwbouw te plegen, deze nieuwbowu is nog niet gerealiseerd. Het wijzigingsplan kent momenteel een goot- en nokhoogte van 5 en 8 meter. Gezien de bestaande bebouwing, deze kent een lagere goot- en nokhhoogte, is het evident dat nieuwbouw nog niet is gerealiseerd en daarmee de bestemming is  verwezenlijkt. Nu dit het geval is staat het college vrij een nieuw wijzigingsplan, met nieuwe inzichten (bestaande uit een verschuiving van het bouwvlak en verruimen van de goot- en nokhoogte naar 6 en 9 meter) in procedure te brengen en vast te stellen. 
5 Haalbaarheid
5.1 Milieu
5.1.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Voor de ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd 1. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek  kan voor de onderzoekslocatie het volgende worden geconcludeerd:
  • In de bovengrond van 0-50 cm zijn cadmium en PCB in gehalten boven de AW 2000 aangetroffen. De overschrijdingen, die minimaal zijn, vormen geen belemmering voor de bestemming wonen;
  • De bovengrond van 0-30 cm is apart onderzocht in een mengmonster van 4 deelmonsters op bestrijdingsmiddelen vanwege het glastuinbouwverleden. Geen enkele van de onderzocht componenten is verhoogd aangetroffen;
  • In de kleiige ondergrond zijn de gehalten van alle parameters uit het standaardpakket beneden de AW 2000 aangetroffen;
  • In het grondwater is het gehalte aan barium boven de streefwaarde aangetroffen. Dit is een gangbare niet relevante verhoging.
Op basis van de resultaten van het onderzoek vormt de bodemkwaliteit  geen enkele belemmering voor de nieuwbouw van de woning.
5.1.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van een 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Daarbij gaat het specifiek om de sloop van een bestaande (bedrijfs)woning en de realisatie van een nieuwe vervangende woning. Een dergelijke ontwikkeling kan aangemerkt worden als een NIBM-project, aangezien het aantal wooneenheden gelijk blijft. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
5.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van een 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Daarbij gaat het specifiek om de sloop van een bestaande (bedrijfs)woning en de realisatie van een nieuwe vervangende woning op een iets andere locatie. Een dergelijke ontwikkeling, het realiseren van een nieuwe woning, wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelig object. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is derhalve een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit dit onderzoek volgt dat de hoogste berekende geluidbelasting 50 dB is (inclusief 5 dB aftrek conform art. 110g Wgh). Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximaal toelaatbare waarde van 58 dB. Gezien voorgaande zal voor de woning een hogere waarde aangevraagd worden.
 
5.1.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bestemmingswijziging van een 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Daarbij gaat het specifiek om de sloop van een bestaande (bedrijfs)woning en de realisatie van een nieuwe vervangende woning. Wonen wordt in het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. Uit raadpleging van de verbeeldingen van de geldende bestemmingsplannen in de directe omgeving blijkt dat circa 60 m ten zuiden van het plangebied een bedrijf aanwezig is. Het gaat om een autoherstelinrichting aan de Enggraaf tussen nummer 25 en 27. Volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' valt een autoherstelinrichting in milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m. Gezien de daadwerkelijke afstand van circa 60 m vormt de ligging nabij het bedrijf geen belemmering.
 
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
5.1.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (PR) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Bij het groepsrisico (GR) is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevt staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan.
 
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de A2. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische en brandbare stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 m zones).
 
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes;
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 19 april 2016 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) 'bijzonder kwetsbare object', bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
 
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit ten gevolge van het vrijkomen van toxische en/of brandbare stoffen zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
 
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxisch scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
 
Planspecifiek
Navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid:
 
Fragment risicokaart externe veiligheid met globale ligging plangebied (groene ster)
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een buisleiding van Gasunie op ruim 250 m van het plangebied. Gezien de afstand vormt deze buisleiding geen belemmering. Daarnaast worden in het plangebied ook geen nieuwe risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt. Het was immers al mogelijk om in het plangebied een woning in gebruik te hebben.
 
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
5.1.6 Waterhuishouding
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.    
 
Watercompensatie
De regels en voorwaarden van het beleid voor watercompensatie zijn afgeleid uit de Keur. Een toename aan verharding van meer dan 1.500 m² in landelijk gebied dient volgens de regels van waterschap Rivierenland in de vorm van nieuw open water te worden gecompenseerd. Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat het regenwater sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige situatie mag optreden.
   
Planspecifiek
Uit de legger 'Wateren' blijkt dat er aan de oostzijde van het perceel een bestaande watergang is gelegen. Er vinden geen wijzigingen plaats aan deze watergang.
 
Met de bestemmingswijziging wordt enkel een bestaande (bedrijfs)woning gesloopt en hiervoor een nieuwe (burger)woning teruggebouwd. De oppervlakte aan bebouwing neemt niet toe waardoor er geen watercompensatie hoeft plaats te vinden. 
 
De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw (daken) zal afgekoppeld worden van het riool. Het regenwater vanaf de bestrating zal 'gewoon' via de berm/tuin infiltreren in de bodem.
5.2 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Het NNN is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
 
De afstand van de planlocatie tot het meest nabijgelegen NNN gebied, Rijntakken, is circa 2,6 km. Gezien deze afstand en de beoogde ontwikkeling kan gesteld worden dat het wijzigingsplan niet van invloed is op het NNN gebied.
   
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Voorgaande ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Met deze bestemmingswijziging vindt er sloop/nieuwbouw plaats. Gezien de bestaande bouw een houten woning betreft met een mastieke afdekking en de omliggende tuin goed onderhouden wordt (gecultiveerd) kan worden aangenomen dat er geen sprake is van de aanwezigheid van potentiele beschermde flora en fauna in het plangebied. 
 
Aanbevolen wordt tijdens de werkzaamheden voorzichtig te handelen met alle voorkomende flora en fauna (zorgplicht). Aanvullend dienen de sloop- en bouwwerkzaamheden uit te worden gevoerd buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) of er dient voorafgaand aan de werkzaamheden vast te worden gesteld door een ter zake deskundige dat de locatie niet in gebruik is door broedvogels.
 
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.3 Cultureel erfgoed
5.3.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan in zijn geheel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In dergelijke gebieden hoeft pas bij een nieuw te bebouwen oppervlak van meer dan 10.000 m² een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Gezien de omvang van onderhavig project is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
 
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
5.3.2 Cultuurhistorie
Op 5 februari 2014 heeft de gemeenteraad de Nota cultuurhistorisch beleid vastgesteld. Cultuurhistorie is de drager van de identiteit van de gemeente Neerijnen en daarmee de basis voor ontwikkelingen op het grondgebied van de gemeente. Het belang van de cultuurhistorie ligt met name in twee periodes:
  • De cultuurhistorie uit de periode 450 – 1965 heeft binnen deze beleidsterreinen de nadrukkelijke aandacht. In deze periode wordt de rivier beteugeld en krijgen de nederzettingen de definitieve plaats zoals wij die nu nog kennen. Op dat moment is het huidige grondgebruik definitief gestart.
  • Daarnaast heeft de periode van 52 voor Christus – 450 de aandacht. In deze periode vestigden de Betuwenaren (Batavieren), onder dwang van de Romeinen, zich in dit gebied waarmee een periode van blijvend gebruik van ons grondgebied aanving.
Er hoeft geen rekening met cultuurhistorische waarden gehouden te worden bij alle bouwwerken, wegen en structuren die na 1826 gerealiseerd zijn, buiten het beschermd dorpsgezicht liggen en niet specifiek beschermd zijn als monument of die gebouwd zijn in de periode 1940 – 1965.
 
Planspecifiek
Aangezien het aspect cultuurhistorie niet in het plangebied aan de orde is, hoeft hiermee geen rekening gehouden te worden.
5.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt. 
 
Planspecifiek
Gezien de omvang van onderhavig project, het slopen van een bestaande woning en het terugbouwen van een nieuwe woning, kan worden gesteld dat er geen sprake is van enig toenemend effect.
 
Het noodzakelijk parkeren zal op eigen terrein worden opgelost. De gemeente Neerijnen hanteert een norm van 2 parkeerplaatsen per woning.
 
Voor wat betreft het aspect verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.5 Leidingen
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen zoals rioolpersleidingen of hoofdwatertransportleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plangebied.
 
Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het ontwerpwijzigingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er voor belanghebbenden de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
6.1.1 Verslag zienswijzen
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan het bevoegd gezag bij het besluit tot vaststelling van het ruimtelijke plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te tellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt op verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. Voor mogelijke planschade als gevolg van de ontwikkeling is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente.
  • 1. Verkennend bodemonderzoek Enggraaf 27a, Haaften BM/22124-2016
  • 2. Akoestisch rapport - geluidbelasting van de gevel, Ingenieursburo Ulehake, Opdrachtnummer: 14365-01, 11 juli 2016