direct naar inhoud van Toelichting
Plan: VARELSEWEG 39
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.WI01026-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Varelseweg 39 te Hulshorst, in het buitengebied van de gemeente Nunspeet bevindt zich het bedrijfsperceel van een voormalig agrarisch bedrijf (hierna: plangebied). Ter plaatse zijn de agrarische activiteiten gestaakt, waardoor de bedrijfsbebouwing geen functie meer heeft.

Initiatiefnemer is voornemens om de landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, met een oppervlakte van 262,32 m2 te slopen. Daarnaast wordt het achterste gedeelte van de bestaande bedrijfswoning (voormalige stalgedeelte met een oppervlakte van 152,68 m2) gesloopt, waardoor de totale sloopoppervlakte 415 m2 bedraagt.

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in artikel 44.1.4 in het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" is het mogelijk om ter compensatie van de sloop van de landschapsontsierende gebouwen één compensatiewoning te bouwen.

Initiatiefnemer is voornemens om van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken en één reguliere woning te realiseren. De compensatiewoning zal daarnaast beschikken over een nieuw bijgebouw welke voldoet aan de standaard maatvoering (110 m2). De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en zal, net als de compensatiewoning, een reguliere woonfunctie krijgen. Het geheel wordt tot slot op een adequate wijze landschappelijk ingepast.

De gemeente Nunspeet heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.

Dit wijzigingsplan toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan en voorziet in de benodigde juridisch planologische kaders. Aangetoond wordt dat het voornemen in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

 

1.2 Situering van het plangebied

Het projectgebied is gelegen aan de Varelseweg 39, in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, op circa 690 meter van het dorp Hulshorst. De indicatieve ligging van het plangebied ten opzichte van het dorp Hulshorst en de directe omgeving wordt weergegeven in afbeelding 1.1. In de afbeelding is het plangebied indicatief aangegeven met de rode ster en de rode omlijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij het voorliggende wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01026-vg02_0001.png"Afbeelding 1.1: Ligging projectgebied (Bron Provincie Gelderland)

1.3 Opbouw van het bestemmingsplan

Het wijzigingsplan "Varelseweg 39" (NL.IMRO NR 0302.WI01026-ow01) bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO NR 0302.WI01026-ow01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 allereerst ingegaan op de huidige situatie in het projectgebied.

In hoofdstuk 3 wordt de gewenste situatie behandeld.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Nunspeet beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue, waarna in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de wateraspecten.

In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten en planverantwoording en in hoofdstuk 8 op de economische uitvoerbaarheid.

Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op het vooroverleg.

 

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Huidig planologisch regime

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2018". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Nunspeet vastgesteld op 27 september 2018. Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Hierin is het projectgebied met de rode contour aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01026-vg02_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan ""Buitengebied 2018".

2.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan hebben de gronden binnen het plangebied de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf" en de gebiedsaanduidingen "Overige zone – ehs" en "reconstructiewetzone – verwevingsgebied".

Gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke inpassing van en/of erfbeplanting op agrarische bouwpercelen en de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning(en) en bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning.

2.3 Strijdigheid

Ter plaatse van de geldende agrarische bestemming is het realiseren van de gewenste woning met bijgebouw niet mogelijk, aangezien hiervoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden ontbreken. Een wijziging van het bestemmingsplan is dan ook benodigd.

Het bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid (lid 44.1.4a onder 1) op basis waarvan het voornemen mogelijk kan worden gemaakt. Hiervoor moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden. In paragraaf 4.3.4.2 worden deze voorwaarden benoemd en wordt het voornemen hieraan getoetst.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de benodigde juridisch-planologische kaders om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is reeds ingegaan op de huidige situatie binnen het plangebied. Dit hoofdstuk gaat in op de voorgenomen ontwikkeling en de aspecten verkeer en parkeren.

3.1 Gewenste ontwikkeling

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat dan om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een samenvatting gegeven. Aan het eind van de paragrafen is aangegeven of en welk beleid doorwerkt in het bestemmingsplan.

3.1.1 Algemeen

Als gevolg van sloop kan, wanneer minimaal 350 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit, één woonkavel worden verkregen (zie paragraaf 4.3.4.2). Initiatiefnemer gaat op het voormalige agrarische erf aan de Varelseweg 39 in Nunspeet 415 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen slopen.

Voorliggend initiatief voorziet in het realiseren van één woning met bijgebouw op het voormalig agrarisch erf (slooplocatie). Daarnaast blijven een bakhuis en een bestaande bedrijfswoning behouden, waarbij de bedrijfswoning wordt omgezet naar reguliere woning en zal beschikken over een nieuw bijgebouw. Tot slot wordt het geheel landschappelijk ingepast conform de gebiedskenmerken.

In komende paragrafen wordt nader op de sloopbebouwing en de inrichting van het erf en het landschap (inclusief beeldkwaliteit) ingegaan.

3.1.2 Sloop bebouwing

Ter plaatse van het plangebied is 415 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. In afbeelding 3.1 is een overzicht van de te slopen gedeelte weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01026-vg02_0003.png"

Afbeelding 3.1 Te slopen bebouwing op het voormalige agrarische perceel

3.1.3 Inrichting erf en landschap

Voor de ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van het voornemen. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Hieronder zijn de belangrijkste uitgangspunten opgenomen.

Situering compensatiewoning en bijgebouwen

De nieuwe kavel wordt gerealiseerd op de voormalige opslagplaats voor het veevoer. Hierdoor blijft het geheel één erf en wordt de landschapsstructuur niet verstoord. Bij de huidige woning blijft het oude bakhuis behouden. Bij de compensatiewoning wordt ook een (aangebouwd) bijgebouw gerealiseerd. De compensatiebebouwing zal passen bij de bestaande bebouwing waarop de materialisatie zal worden afgestemd. Een gedekte kleurstelling met materialen die verouderen hebben de voorkeur. Het ontwerp van de bebouwing worden in het kader van de omgevingsvergunning ter goedkeuring voorgelegd aan de dorpsbouwmeester van de gemeente Nunspeet.

Groenstructuur en inrichting erf

In het erfinrichtingsplan is gezocht naar landschappelijke aanknopingspunten in het omringende landschap. De houtsingelstructuur aan de oostzijde van het perceel is een belangrijk landschapselement. Bij deze houtsingelstructuur is aansluiting gezocht, waardoor het erf verbonden wordt met het omringende landschap. Daarnaast worden extra hagen aangebracht om de lijnstructuur te benadrukken. Daarnaast worden verschillende andere landschapselementen versterkt, zoals het aanplanten van solitaire bomen. In afbeelding 3.2 en bijlage 1 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01026-vg02_0004.png"

Afbeelding 3.2 Erfinrichtingsplan met de gewenste situatie

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen

Bij het opstellen van wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

Binnen dit initiatief worden voormalige agrarische opstallen gesloopt en worden ter compensatie één reguliere woning teruggebouwd. Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. In voorliggend geval moet er maximaal 3 parkeerplaatsen per woning aanwezig zijn. Gezien de ruime omvang van de percelen en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 3.2, wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.

In de gewenste situatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitritten, die worden ontsloten op de Varelseweg (zie afbeelding 3.2). Met de realisatie van de woning neemt de verkeersdruk, ten opzichte van de huidige situatie, niet onevenredig toe. Dit omdat tot voor kort nog sprake was van agrarische verkeersbewegingen ten behoeve van het voormalige agrarische bedrijf. Met de bestemmingswijziging zullen deze verkeersbewegingen planologisch komen te vervallen. Het verkeer verspreid zich via de Varelseweg op de Harderwijkerweg, waar het verkeer zich verspreid in verschillende richtingen. De omliggende wegen beschikken allen over voldoende capaciteit om het verkeer als gevolg van het voornemen op een veilige wijze af te wikkelen.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit projectgebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.3 Toetsing aan rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Wat de "Ladder voor duurzame verstedelijking" betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4). Dit wijzigingsplan voorziet in maximaal 1 extra woning. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien vanuit planologisch oogpunt slechts één woning wordt toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.

Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.

Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:

1. Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;

2. Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;

3. Circulaire economie: het sluiten van kringlopen;

4. Biodiversiteit: werken met de natuur;

5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;

6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;

7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

De provincie Gelderland streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen; dat is wat de provincie wilt. Zo versterkt Gelderland de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland: nu en in de toekomst.

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

De provincie stimuleert innovaties in woonwijken op het vlak van duurzaamheid en het omvormen van bestaande gebouwen tot woonruimte.

4.2.2 Toetsing aan omgevingsvisie Gelderland

In ruil voor de sloop van de bebouwing wordt één compensatiewoning gerealiseerd. Het agrarische erf wordt gewijzigd in een woonerf, waardoor per saldo de hoeveelheid bebouwing in het buitengebied afneemt. Daarnaast wordt het voornemen landschappelijk ingepast, conform de geldende gebiedskenmerken. Er is daarmee sprake van een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Daarnaast wordt er een compensatiewoning gerealiseerd wat bijdraagt aan de woningbehoefte. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

4.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In voorliggend geval is in het kader van deze onderbouwing uitsluitend artikel 2.2.1.1 van belang.

Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woninglocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

4.2.4 Toetsing aan omgevingsverordening Gelderland

In voorliggend geval is het initiatief passend binnen het kwalitatieve en kwantitatieve woonbeleid van de provincie. Met de voorliggende ontwikkeling wordt o.a. ervoor gezorgd dat er verduurzaming van de woningvoorraad ontstaat en toekomstbestendige woningen. Het initiatief is eveneens passend binnen het woonbeleid van de gemeente Nunspeet. In paragraaf 4.3.2 is het initiatief hieraan getoetst.

4.2.5 Toetsing provinciale beleid

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland en Gelderse Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Nunspeet

De gemeenteraad van Nunspeet heeft op 29 november 2018 de Omgevingsvisie Nunspeet vastgesteld.

De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie opgesteld voor de gehele gemeente, de Omgevingsvisie Nunspeet. In deze visie kijkt de gemeente vooruit in een periode tot 2030. De gemeente blijft bouwen aan een krachtige en vitale gemeente, waar het goed wonen, werken en recreëren is. De gemeente werkt hier graag aan mee met zoveel mogelijk partijen uit de samenleving. De omgevingsvisie heeft een breed karakter.

De Omgevingsvisie Nunspeet geeft de koers, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is en waar de gemeente vervolgens ook samen mee aan de slag willen gaan. Deze koers is niet nieuw, de gemeente bouwt voort op documenten als de 'Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030'.

Voorliggende omgevingsvisie heeft een aantal bijzondere kenmerken, die sterk medebepalend zijn voor het karakter:

  • Grensoverschrijdend, De gemeenten Nunspeet, Elburg en Oldebroek (NEO) hebben de gezamenlijke opgaven gedefinieerd die grensoverschrijdend zijn.
  • Uitnodigend: De omgevingsvisie wil uitnodigend zijn. De koers is in nauw overleg met de inwoners tot stand gekomen.
  • Brede aanpak, Inzet van de visie is om de ontwikkelingen breed op te pakken met economische-, sociale, ruimtelijke- en milieuthema's. Inzet is het behouden en versterken van vitaliteit en leefbaarheid.

Voor de gemeente Nunspeet is de uitdaging is om te blijven streven naar een goede onderlinge balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds. Om alle aanwezige kwaliteiten te behouden is hier en daar ook verandering noodzakelijk. In de omgevingsvisie zijn zeven thematische speerpunten benoemd voor de gemeente Nunspeet:

  • Versterken sociaaleconomische positionering;
  • Een duurzame ontwikkeling van het (agrarisch) buitengebied;
  • Een vitale toeristische-recreatieve sector bereiken;
  • Ruimtelijk inpassen van duurzame energieopwekking;
  • Ontwikkeling stationsomgeving als levendig knooppunt in Nunspeet;
  • Milieu- en gezondheidsbeleid initiëren en accommoderen.

In voorliggend geval is met name het thema 'een duurzame ontwikkeling van het (agrarisch) buitengebied' van belang.

De afgelopen jaren heeft er een geleidelijke verandering plaats gevonden in de waardering van het buitengebied. Waar het buitengebied voorheen werd gezien als agrarisch-economische productiefactor, is er nu in toenemende mate waardering voor het multifunctionele gebruik, ontwikkeling van agrarische (neven)functies zoals recreatieve voorzieningen en voor natuur. Er wordt grote waarde gehecht aan landschaps- en natuurbeheer. Er wordt adequaat omgegaan met de opgave rondom vrijkomende agrarische bebouwing ter voorkomen van het ontstaan van lelijke plekken. Het buitengebied draagt immers bij aan het welzijn van de Nunspeetse bevolking en van haar bezoekers.

Voor het beheer van het buitengebied en behoud van landschappelijke waarden is voortzetting van agrarische activiteiten echter wel van groot belang. De landbouw levert tenslotte een belangrijke bijdrage aan natuur en landschapsbeheer. Anderzijds is schaalvergroting vaak economisch noodzakelijk, maar kunnen ze leiden tot aantasting van de oorspronkelijke landschapsstructuur en een bedreiging vormen voor biodiversiteit in een gebied. Voor bestaande agrarische bedrijven bestaat de mogelijkheid onder voorwaarden uit te breiden. Kansen en mogelijkheden liggen vooral in de "verbrede" landbouw. Nieuwvestiging van intensieve, niet-grondgebonden veehouderijen is niet mogelijk. Daarnaast fungeert het buitengebied als uitloopgebied voor de kernen.

4.3.2 Toetsing aan omgevingsvisie Nunspeet

Wanneer de gewenste ontwikkeling wordt getoetst aan de 'Omgevingsvisie Nunspeet, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling aansluit bij de gemeentelijke beleidsambities op het gebied van duurzame ontwikkeling van het buitengebied. Het initiatief voorziet namelijk in het toevoegen van één woning in een groene setting. Het voornemen is een goede mogelijkheid om agrarische bebouwing te vervangen door een passende vervolgfunctie met landschappelijke inpassing van het totale erf.

Daarnaast draagt het plan bij aan het creëren van een goede balans tussen de verschillende onderdelen van het landschap, er is immers een kwaliteitsimpuls geleverd als gevolg van de sloop van leegstaande agrarische bebouwing en het voornemen wordt landschappelijk ingepast. Het plan is tevens milieukundig uitvoerbaar (zie hoofdstuk 5), zodat er sprake is van een balans. De gewenste ontwikkeling sluit concluderend goed aan bij de "Omgevingsvisie Nunspeet".

4.3.3 Woonvisie Nunspeet

De woonvisie "Werken aan een duurzaam en vitaal Nunspeet" is vastgesteld op 23 oktober 2014 en voor het eerst herzien op 25 juni 2015. Voor de gemeente Nunspeet is de woonvisie een belangrijk beleidsdocument. Het geeft richting aan de woonontwikkeling van de gemeente en geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan het wonen in de gemeente. Om van de woonvisie een effectief sturingsinstrument te maken, wordt een uitvoeringsagenda met daarin de belangrijkste acties voor de komende periode opgenomen.

De woonvisie biedt inzicht in de ontwikkelingen op het brede gebied van het wonen. Het geeft ook een beeld van de effecten van beleid van de afgelopen jaren. Ook richt de visie zich op de toekomst waar zich grote veranderingen aankondigen, in hoofdlijnen worden de volgende dilemma's benoemd:

  • Aantal huishoudens blijft groeien, na 2020 afnemende groei, vraagt om flexibele oplossingen;
  • Veranderende bevolkingssamenstelling; ontgroening, vergrijzing en kleinere huishoudens;
  • Vertrekoverschot, met name door jongeren en jongvolwassenen;
  • Langer zelfstandig wonen en toenemende zorgbehoefte (senioren verhuizen nauwelijks);
  • Kwaliteit en geschiktheid bestaande woningvoorraad;
  • Wat te doen met nieuwbouwplannen.

De gemeente is verantwoordelijk voor de woonvisie en neemt op dit punt dan ook de regie. Daarom heeft de gemeente voor de ontwikkeling van die visie de kennis van de woningcorporatie, de maatschappelijke organisaties, de marktpartijen en de bewonersgroepen ingezet. In hoofdlijnen worden de volgende hoofdpunten benoemd:

  • Focus op geschikt maken van woningen voor senioren en mensen met een beperking / zorgbehoefte;
  • Zorgen voor voldoende beschikbare sociale huurwoningen;
  • Aandacht voor duurzaamheid bij nieuwbouw (met name inrichting van de wijk);
  • Jongeren kunnen behouden blijven indien juiste aanbod wordt gerealiseerd.
4.3.4 Toetsing aan woonvisie Nunspeet

Voorliggend initiatief voorziet in de bouw van één extra woning op een voormalig agrarisch erf. Hiervoor geldt dat de gemeente faciliteert bij concrete behoefte van onderop, van de inwoners zelf. In voorliggend geval is sprake van een nieuwe eigenaar die voorliggend initiatief realiseert. Daarnaast is het van belang dat met woningbouw een bijdrage geleverd worden aan de vitaliteit/leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. In voorliggend geval wordt hier bij aangesloten. Het betreft namelijk de bouw van woningen voor de lokale behoefte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied door de sloop en het inpassen aanzienlijk wordt verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Woonvisie Nunspeet'.

4.3.5 Welstandsnota Nunspeet

De gemeente Nunspeet heeft op 9 december 2015 de Welstandsnota 'Welstand Nunspeet 2015' vastgesteld. In deze welstandsnota zijn de beleidsregels met daarbij welstandscriteria die worden gehanteerd bij de welstandbeoordeling van bouwplannen vastgelegd.

Het projectgebied is gelegen in het deelgebied 'Buitengebied Randmeren. Het deelgebied wordt onderverdeeld in twee gebieden, namelijk 'Open weidegebied' en 'Overgangszone'. Het plangebied is gelegen in de 'Overgangszone'. Voor dit deelgebied geldt een eenvoudige welstandstoets.

Beleid Overgangszone

Het landschapsbeleid is gericht op behoud van een economisch levensvatbare agrarische sector, herstel en behoud van het kleinschalige essen-kampenlandschap, behoud van landschappelijke verbindingen tussen bos- en weidegebied en het tegengaan van de gebiedseigen natuurlijke waarden. Het overgangsgebied tussen de Harderwijkerweg-Elburgerweg en de A28 is cultuurhistorisch van belang vanwege oude bebouwing en het kleinschalige karakter van het landschap. Voor het behoud van het karakter van het gebied is het behoud van de stijl van de gebouwen met de open erven erom heen belangrijk.

Met de inrichting en situering van de woonkavels is nadrukkelijk rekening gehouden met de erfstructuren behorend bij het essen en kampenlandschap.

4.3.6 Functieverandering naar Wonen

De gemeente Nunspeet heeft de regeling voor functieverandering van agrarische bebouwing naar wonen opgenomen als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "buitengebied 2018". De bestemming kan binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" worden gewijzigd.

Voor de functiewijziging naar wonen moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • 1. Alle bedrijfsbebouwing, maar tenminste 500 m2 wordt gesloopt en tenminste 350 m2 in het GNN;
  • 2. Met uitzondering van monumentale gebouwen;
  • 3. De wijziging naar wonen levert geen beperking op voor omliggende (agrarische) bedrijven;
  • 4. De overige gronden van het voormalige bouwblok krijgen een agrarische of natuurbestemming;
  • 5. Er wordt een inrichtingsplan opgesteld op kosten van de initiatiefnemer, bij voorkeur door de ervenconsulent;
  • 6. Uit het inrichtingsplan moet blijken dat functieverandering landschappelijk wordt ingericht en ingepast en de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd;
  • 7. Er wordt een overeenkomst gesloten waarin afspraken worden gemaakt over sloop, inrichting, planschade en instandhouding;
  • 8. In beginsel is er geen mogelijkheid om de hobbyboerenregeling toe te passen bij functieverandering.

Wanneer voldaan kan worden aan de voorwaarden, mogen er afhankelijk van de hoeveelheid te slopen vierkante meters maximaal twee extra woningen worden toegevoegd.

4.3.7 Toetsing aan functieveranderingsbeleid
  • a. in voorliggend geval wordt minimaal 350 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt, waardoor het recht op één compensatiekavel ontstaat. Dit omdat het plangebied gelegen is binnen de ecologische hoofdstructuur.
  • b. De bebouwing op het perceel aan de Varelseweg 39 te Nunspeet bestaat niet uit monumentale bebouwing.
  • c. Voorgenomen initiatief levert geen beperking op voor omliggende (agrarische) bedrijven. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.5 milieuzonering.
  • d. De gronden waar de woning wordt gerealiseerd zal een woonbestemming krijgen.
  • e. Voor het voorliggende initiatief is een erfinrichtingsplan opgesteld.
  • f. Uit het inrichtingsplan blijkt dat de nieuw te realiseren bebouwing landschappelijk wordt ingepast op de locatie en aansluiting wordt gezocht bij bestaande landschappelijke kenmerken. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van het perceel en haar omgeving aanzienlijk verbeterd.
  • g. In voorliggend geval is een overeenkomst gesloten met de gemeente Nunspeet, waarin afspraken zijn gemaakt over sloop, inrichting, planschade en instandhouding.
  • h. Niet van toepassing op voorliggend initiatief.

Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan alle voorwaarden die worden gesteld in de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit – Functiewijziging naar Wonen.

4.3.8 Conclusie toetsing gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het in dit wijzigingsplan besloten initiatief past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Een akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie projectgebied

In dit geval is sprake van het bouwen van een vrijstaande woning en het omzetten van de bestaande bedrijfswoning tot een reguliere woning . Hieronder wordt ingegaan op de geluidsaspecten industrie-, railverkeers- en wegverkeerslawaai.

5.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel. Wettelijke geluidszones van wegen: Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

5.1.2.2 Industrielawaai en railverkeerslawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen als bedoeld in de Wgh aanwezig. Industrielawaai wordt daarom buiten beschouwing gelaten. De invloed van individuele bedrijven/instellingen op het plangebied wordt beschreven in paragraaf 5.5 (milieuzonering).


Tevens valt ligt het plangebied niet in de nabijheid van een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt daarom eveneens geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering in het kader van voorliggende ontwikkeling.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht. In dit geval is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Hunneman Milieu - Advies. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Voor de complete rapportage wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.

5.2.2 Situatie projectgebied

In de vaste bodem zijn lokaal zwakke bijmengingen aan puin of brokken puin waargenomen. In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen.

In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Het advies is om bij ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggende ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • 1. Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • 2. Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • 1. woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • 2. woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • 3. kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie projectgebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in 5.3.1. kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Het vervallen van de agrarische activiteiten heeft een positief effect op de luchtkwaliteit van de omgeving.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering in het kader van voorliggende ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • 1. het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • 2. de Regeling basisnet;
  • 3. de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (met rode omlijning aangegeven) en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01026-vg02_0005.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • 1. zzich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • 2. zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • 3. niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • 4. niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Potbrummel 41

Ter plaatse van de woning aan de Potbrummel 41 wordt propaan opgeslagen. Het betreft de opslag van 5.000 liter Propaan. Ter plaatse is geen plaatsgebonden/groepsrisico-contour aanwezig. De afstand van het plangebied naar de propaantank is circa 615 meter. De inrichting ligt op voldoende afstand van het projectgebied. Hierdoor zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de ontwikkeling.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 MIlieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat lijsten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen , zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

Ter plaatse van de Varelseweg 39 wordt de mogelijkheid tot het exploiteren van een agrarisch bedrijf verwijderd. De agrarische mogelijkheden worden vervangen door een reguliere woonfunctie. Een woning wordt niet als een milieubelastende functie gezien, waardoor het voornemen resulteert in een vermindering van de milieubelasting. Geconcludeerd wordt dan ook dat het woon- en leefklimaat van omwonenden niet worden aangetast.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en of andersom de ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven worden beperkt. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich verschillende agrarische bedrijven. In voorliggend geval wordt ingegaan op de dichtstbijzijnde bedrijven aan de Poppeswegje 27 en de Varelseweg 38. In de eerstvolgende tabel worden deze bedrijven weergegeven.

Functie   Categorie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Afstand tot plangebied  
Varelseweg 38
Grondgebonden Paardenhouderij  
3.1   50 meter   30 meter   30 meter   0 meter   30 meter   200 meter  
Poppeswegje 27
Grondgebonden Paardenhouderij  
3.1   50 meter   30 meter   30 meter   0 meter   30 meter   200 meter  
5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De Wgv bevat een regeling (art. 14, lid 2 en 3) voor ondermeer voormalige bedrijfswoningen en compensatiewoningen waarbij sprake is van samenhang met een veehouderij. Het tweede lid van artikel 14 luidt:

Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:

  • a. op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;
  • b. in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en;
  • c. in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij;

ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

5.6.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van een woning in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van een voormalig agrarisch bedrijf. Gezien vorenstaande en de ligging buiten de bebouwde kom geldt een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter.

Gemeten vanaf het bouwvlak van de omliggende agrarische bedrijven en de gevels van de nieuw te realiseren woning wordt in vorenstaande geval voldaan aan deze te houden (vaste) afstand van 50 meter. De Poppeswegje 27 en de Varelseweg 38 liggen namelijk beide op een afstand van circa 200 meter. Op basis van het vorenstaande is sprake van een aanvaardbaar woon een leefklimaat.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij. Tevens worden agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en zal er ter plaatse van het plangebied sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Inleiding

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Op circa 1,4 kilometer afstand van het projectgebied is het Natura 2000-gebied de Veluwe gelegen. Er is een stikstofberekening uitgevoerd welke opgenomen is in bijlage 3 van deze toelichting.

5.7.2.2 Gelders Natuurnetwerk

Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij' principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het projectgebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als GNN is gelegen op een afstand van circa 1,8 kilometer. Gelet op de aard en omvang van het voorgenomen initiatief kunnen negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN worden uitgesloten.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste conclusies benoemd voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 4.

5.7.3.2 Situatie projectgebied

Het plangebied is onderdeel van de Groene ontwikkelingszone. Mogelijk dient de ontwikkeling getoetst te worden aan de provinciale omgevingsverordening. Hierover is afstemming noodzakelijk met de provincie.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van Natura 2000-gebied maar wel in de nabijheid van het Natuurnetwerk. Negatieve effecten op deze beschermde natuurgebieden zijn uit te sluiten vanwege de grote afstand of vanwege het feit dat er geen wezenlijke veranderingen optreden wat bestemming en gebruik betreft. Stikstofdepositie vormt hierop mogelijk een uitzondering. In dit verband is kan het noodzakelijk zijn een Aerius-berekening uit te voeren.

Zoogdieren (nationale soorten Wnb)

Door werkzaamheden op het terrein kan verstoring van deze soorten optreden en ook sterfte van dieren. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bijruimtelijke ingrepen. In provincie Gelderland geldt deze vrijstelling voor alle te verwachte soorten. Aanvullende maatregelen zijn voor deze soorten niet noodzakelijk.

Broedvogels zonder vaste nestplaatsen (Wnb-Vogelrichtlijn)

In de begroeiing en mogelijk de gebouwen zijn broedvogels niet uit te sluiten. Bij werkzaamheden tijdens het broedseizoen kan sterfte en verstoring van broedsels optreden. Daarom dienen deze ingrepen buiten het broedseizoen plaats te vinden tenzij maatregelen genomen zijn om de vestiging van broedvogels tevoorkomen. De piek van het broedseizoen beslaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk. In de periode van 1 september tot 1 maart is de kans op broedgevallen gering.

Vleermuizen (Wnb-Habitatrichtlijn)

In het woongedeelte van de boerderij zijn verblijfplaatsen van vleermuizen niet uit te sluiten. Het is waarschijnlijk dat een ingrijpende renovatie een negatief effect heeft op verblijfplaatsen. In dit verband dient in de periode van 15 mei tot 1 oktober een nader onderzoek plaatsen te vinden naar de functies van het gebouw voor vleermuizen.

5.7.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologische waarden moeten worden geborgd via het bestemmingsplan en/of de afwijkvergunning op basis van de Wabo. Dit alles gebeurd op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht.

5.8.2 Situatie projectgebied

Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" is het plangebied niet gelegen binnen een dubbelbestemming waarmee de archeologie in het bestemmingsplan wordt beschermd. Met het voorliggend wijzigingsplan geldt ter plaatse van het projectgebied geen archeologische verwachting. Om die reden is dan ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Indien tijdens de werkzaamheden archeologische vondsten plaats vinden dan worden deze gemeld.

5.8.3 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

Door de gemeente Nunspeet is een Cultuurhistorische Atlas van de gemeente gemaakt waarop alle aanwezige landschappen en landschapselementen worden weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01026-vg02_0006.png"

Afbeelding 5.2 Uitsnede Erfgoedatlas Gemeente Nunspeet

5.8.4 Situatie projectgebied

In afbeelding 5.2 zijn de aanwezige landschappen en landschapselementen ter plaatse van het plangebied weergeven. Hierbij valt op dat het plangebied gelegen is op de overgang van de broekontginningslandschap en het lage hoevenstroken landschap. Daarnaast is er nog een oude groenstructuur aanwezig en is het plangebied ontsloten met een weg van voor 1832. Met de voorliggende ontwikkeling wordt de groenstructuur behouden en waar mogelijk versterkt.


Het plangebied is niet aangewezen van cultuurhistorisch van belang. Met de voorgenomen ontwikkeling zal er geen sprake zijn van mogelijke verstoring van Cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt.

5.8.5 Conclusie archeologie en cultuurhistorie

De aspecten archeologie & cultuurhistorie staan de uitvoering van de gewenste ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 provinciaal beleid

Op 19 december 2018 is door Provinciale Staten de meest recente versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.

In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

6.1.4 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het nieuwe waterbeheerprogramma draagt de titel 'Partnerschap als watermerk'.

Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:

  • 1. We beschermen het gebied tegen overstromingen
  • 2. We zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden
  • 5. We halen de hoogst mogelijke waarde uit water
  • 6. We beheren de waterketen en watersysteem als één systeem, samen met partners.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoets

Het Waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets is toegepast. Om die reden is dan ook contact geweest met het waterschap Vallei en Veluwe over het voorliggend plan.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De hierbij behorende watertoets is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan of bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2018". De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke).

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In dit geval is dit de bestemming Wonen (artikel 3).

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 4)
  • Algemene bouwregels (artikel 5)
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 6)
  • Algemene afwijkingsregels (artikel 7)
  • Overige regels (artikel 8)
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied.

Het plan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Artikel 3 Wonen

Voor de locatie van de bestaande woning en de compensatiewoning is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en zijn mede bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting.

Voor de bestemming wonen is een bestemmingsvlak opgenomen. Hoofdgebouwen mogen enkel binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd. Bepaald is dat als hoofdgebouwen enkel woningen mogen worden gebouwd en het maximaal toegestane aantal woningen twee bedraagt. Woningen, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mogen een maximale oppervlakte van 120 m2 hebben, dan wel de bestaande oppervlakte. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 m en 9 m dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte. De dakhelling bedraagt niet minder dan 15°. Voor aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen geldt een maximum gezamenlijk oppervlak van 110 m2.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een omgevingsvergunning of bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.2 Provincie Gelderland

In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid om zodoende de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Deze bevoegdheid is opgenomen in het geldende bestemmingsplan welke reeds is goedgekeurd door de provincie. Gelet op het vorenstaande en gelet op de aard en omvang van de wijziging wordt vooroverleg met de provincie Gelderland niet noodzakelijk geacht.

9.3 Waterschap Vallei en Veluwe

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Het resultaat hiervan is dat de normale watertoetsprocedure moest worden gevolgd. Om die reden heeft vooroverleg plaats gevonden met het waterschap. Het resultaat is beschreven in hoofdstuk 6 De procedure in het kader van de watertoets is positief doorlopen.

9.4 Inspraak

Conform de gemeentelijk inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gezien de geringe planologische wijziging geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.