direct naar inhoud van Toelichting
Plan: VEELHORSTERWEG 7
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.WI01025-vg02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het erf Veelhorsterweg 7-7a in het buitengebied van Nunspeet bevindt zich het bedrijfsperceel van een voormalig agrarisch bedrijf (hierna: plangebied). Ter plaatse zijn de agrarische activiteiten gestaakt. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel bevond zich in slechte bouwkundige staat en had geen vervolgfunctie, waardoor niet langer in het onderhoud van de bebouwing werd geïnvesteerd.

Initiatiefnemer heeft daarom de landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, met een totaaloppervlak van 1.524 m², gesloopt. Ter compensatie van de sloop heeft de initiatiefnemer het recht om twee compensatiewoningen terug bouwen, op basis van de wijzigingsbevoegdheid in lid 44.1.4 van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2018". Initiatiefnemer is voornemens om van dit recht gebruik te maken en twee reguliere woningen te realiseren. De nog op het erf aanwezige bedrijfswoning blijft behouden en zal, net als de compensatiewoningen, een reguliere woonfunctie krijgen. Ook zal deze beschikken over een nieuw bijgebouw welke voldoet aan de standaard maatvoering.

De twee gewenste compensatiewoningen worden gerealiseerd ter westen van de bestaande bedrijfswoning. De op het erf aanwezige hooiberg ten zuiden van de bestaande bedrijfswoning blijft behouden. Het geheel zal op een adequate wijze landschappelijk worden ingepast.

Op grond van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2018" hebben de gronden binnen het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf'. Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, dient het geldende bestemmingsplan te worden gewijzigd, waarbij de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' wordt omgezet naar de bestemming 'Wonen'. Dit is mogelijk op basis van de reeds vermelde wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan, mits voldaan wordt aan de hiervoor geldende voorwaarden.

De gemeente Nunspeet heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.

Dit wijzigingsplan toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan en voorziet in de benodigde juridisch planologische kaders. Aangetoond wordt dat het voornemen in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Totstandkoming van het bestemmingsplan

Als opstap naar dit bestemmingsplan is een Nota van Uitgangspunten opgesteld, waarin de belangrijkste uitgangspunten ten aanzien van de diverse relevante beleidsthema's zijn geformuleerd. Deze nota vormt dus een belangrijke bouwsteen voor de ontwikkelingsgerichte, maar ook op behoud gerichte onderdelen uit het bestemmingsplan. De nota is mede tot stand gekomen in overleg met de klankbordgroep, waarin een aantal organisaties en instanties zitting heeft, die belangen heeft in het plangebied. Uiteindelijk heeft de Nota van uitgangspunten ter visie gelegen voor inspraak. De gemeenteraad heeft op 27 mei 2010 de Nota, met inachtneming van de inspraakreacties, vastgesteld. De vertaling van de uitgangspunten heeft vervolgens plaatsgehad in het voorontwerpbestemmingsplan, welk plan vanaf 15 september 2010 is gepubliceerd. Vervolgens zijn in het ontwerpbestemmingsplan de aanpassingen naar aanleiding van de overleg- en inspraakreacties verwerkt. De wijzigingen naar aanleiding van de zienswijzen die ingediend konden worden op het ontwerp, zijn verwerkt en het bestemmingsplan is op 31 mei 2012 vastgesteld.

1.3 Situering van het plangebied

Het projectgebied is gelegen aan de Veelhorsterweg 7-7a, in het buitengebied van de gemeente Nunspeet, op circa 2,6 kilometer van de kern van Nunspeet. De indicatieve ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Nunspeet en de directe omgeving wordt weergegeven in afbeelding 1.1. In de afbeelding is het plangebied indicatief aangegeven met de rode ster en de rode omlijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij het voorliggende wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01025-vg02_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het projectgebied (Bron: ArcGIS)

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 allereerst ingegaan op de huidige situatie in het projectgebied en wordt de gewenste situatie beschreven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Nunspeet beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische aspecten en planverantwoording en in hoofdstuk 6 op de economische uitvoerbaarheid.

Tot slot gaat hoofdstuk 7 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich ten noorden van de kern Nunspeet, in het buitengebied van de gemeente Nunspeet. Het plangebied ligt ten zuidoosten van het Veluwemeer, in een overwegend agrarisch landschap, waarin hoofdzakelijk verspreid agrarische erven en woonpercelen liggen.

Het plangebied wordt ten noorden begrensd door agrarische gronden met daarachter een locatie voor een grondgebonden agrarisch bedrijf (Veelhorsterweg 11). Ten oosten wordt het plangebied eveneens begrensd door agrarische gronden, met daarachter de Veelhorsterweg en een locatie voor een reguliere woning (Veelhorsterweg 13). Ten zuiden bevindt zich een locatie voor een intensief agrarisch bedrijf (Bovenweg 19). Ten westen zijn agrarische gronden gelegen en ten noordwesten bevinden zich natuurgronden (houtsingelstructuur) en een locatie voor reguliere bewoning. Het perceel wordt ontsloten door middel van twee in- en uitritten. Aan de noordzijde en oostzijde wordt het perceel ontsloten op de Veelhorsterweg.

De situatie binnen het projectgebied, voor de sloop, en de directe omgeving worden globaal weergegeven in afbeelding 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01025-vg02_0002.png"

Afb 2.1: Huidige situatie

Het plangebied betreft van oorsprong een agrarisch erf, waar de agrarische activiteiten inmiddels zijn gestaakt. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing die nog te zien is op afbeelding 2.1 was gedateerd en daardoor eveneens landschapsontsierend. Deze bebouwing (1.524 m2) is dan ook onlangs gesloopt. De agrarische opstallen bestonden uit een ligboxenstal (915 m2), houten schuur (258 m2) en een loods (351 m2). In afbeelding 2.2 is nog een foto van de situatie ter plaatse van het erf voor de sloop opgenomen. In afbeelding 2.2 zijn eveneens een bedrijfswoning en een hooiberg te zien. Deze zijn momenteel nog aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01025-vg02_0003.png"

Afb 2.2 Situatie voor de sloop van de landschapsontsierende bedrijfsgebouwen (Bron: Bouwbedrijf ten Hove)

2.2 Gewenste ontwikkeling

Als gevolg van sloop kunnen, wanneer minimaal 1.500 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit, twee woningkavels worden verkregen. Initiatiefnemer heeft op het voormalige agrarische erf aan de Veelhorsterweg 7-7a in Nunspeet 1.524 m2 aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen gesloopt.

Voorliggend initiatief voorziet in het realiseren van twee woningen met bijgebouwen op een voormalig agrarisch erf (slooplocatie). Ook blijven een hooiberg en een bestaande bedrijfswoning behouden, waarbij de bedrijfswoning wordt omgezet naar reguliere woning en zal beschikken over een nieuw bijgebouw. Tot slot wordt het geheel landschappelijk ingepast conform de gebiedskenmerken.

In komende paragrafen wordt nader op de sloopbebouwing en de inrichting van het erf en het landschap (inclusief beeldkwaliteit) ingegaan.

Ter plaatse van het plangebied is 1.524 m2 aan landschapsontsierende agrarische opstallen gesloopt. In afbeelding 2.3 is het gesloopte gedeelte van het voormalige agrarische bedrijfsperceel met rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01025-vg02_0004.png"

Afbeelding 2.3 Het gesaneerde gedeelte van het voormalige agrarische perceel (Bron: Provincie Gelderland)

Voor de ontwikkeling is door Hilhorst een erfinrichtingsplan opgesteld ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van het voornemen. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. Hieronder zijn de belangrijkste uitgangspunten opgenomen.

Situering compensatiewoningen en bijgebouwen

De nieuwe kavels worden zoveel mogelijk op de plek van de voormalige en gesloopte bebouwing geplaatst. Hierdoor blijft het één erf en wordt de landschapsstructuur niet verstoord. Bij de huidige woning blijft de oude hooiberg behouden en wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Bij de compensatiewoningen worden ook bijgebouwen gerealiseerd. De bijgebouwen van alle drie de woningen worden gesitueerd aan de noordzijde van het erf. De compensatiebebouwing moeten in samenhang ontworpen worden. Materialisatie moet daarbij op elkaar afgestemd worden. Een gedekte kleurstelling met materialen die mooi verouderen hebben de voorkeur. De ontwerpen van de bebouwing worden ter zijner tijd ter goedkeuring voorgelegd aan de dorpsbouwmeester van de gemeente Nunspeet.

Groenstructuur en inrichting erf

Door Hilhorst is ten behoeve van de landschappelijke inpassing een erfinrichtingsplan gemaakt. Het erfinrichtingsplan maakt als bijlage onderdeel uit van dit wijzigingsplan. In afbeelding 2.4 en bijlage 1 is een uitsnede van het erfinrichtingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01025-vg02_0005.png"

Afbeelding 2.4 Erfinrichtingsplan met de gewenste situatie (Bron: Hilhorst)

In het erfinrichtingsplan is gezocht naar landschappelijke aanknopingspunten in het omringende landschap. De houtsingelstructuur aan westzijde van het perceel is een belangrijk landschapselement. Bij deze houtsingelstructuur is aansluiting gezocht, waardoor het erf verbonden wordt met het omringende landschap. Daarnaast worden verschillende andere landschapselementen versterkt, zoals solitaire bomen aanplanten, boomgaard aanleggen en het omsluiten van woonerven door bomenrijen of hagen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit projectgebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.2 Nationaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.2.2 Opgaven van nationaal belang

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
  • Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
  • De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.2.2 Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

3.2.3 Toetsing aan nationaal beleid

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Wat de "Ladder voor duurzame verstedelijking" betreft is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4). Dit wijzigingsplan voorziet in maximaal 2 extra grondgebonden woningen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien vanuit planologisch oogpunt slechts twee woningen wordt toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

3.3.1.1 Algemeen

De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld. Tussen 2014 en 2017 hebben er verschillende actualisaties plaatsgevonden waarbij het laatste actualisatieplan op 28 juni 2017 door de Provinciale Staten van Gelderland is vastgesteld. In maart 2019 is een geconsolideerde versie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

1. een duurzame economische structuurversterking;

2. het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen beïnvloeden elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

3.3.1.2 Wonen en werken in het buitengebied

De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:

  • met behoud van levendigheid;
  • met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de land- en tuinbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en/of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.

3.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

Aan de Veelhorsterweg 7/7a bevindt zich een voormalig agrarisch erf, ter plaatse zijn de bedrijfsactiviteiten beëindigd. Vanwege het vervallen van de bedrijfsactiviteiten werd niet langer in de agrarische bebouwing geïnvesteerd, met een (verdere) verloedering van de bebouwing tot gevolg. Het was daarom gewenst deze landschapsontsierende bebouwing te slopen.

In ruil voor de sloop van de bebouwing worden twee compensatiewoningen gerealiseerd. Het agrarische erf wordt gewijzigd in een woonerf, waardoor per saldo de hoeveelheid bebouwing in het buitengebied ruim afneemt. Daarnaast wordt het voornemen landschappelijk ingepast, conform de geldende gebiedskenmerken. Er is daarmee sprake van een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

3.3.2.1 Algemeen

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In voorliggend geval is in het kader van deze onderbouwing uitsluitend artikel 2.2.1.1 van belang.

Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woninglocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

In voorliggend geval is het initiatief passend binnen het kwalitatieve en kwantitatieve woonbeleid van de provincie.

3.3.2.3 Toetsing van het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland en Gelderse Omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Nunspeet

Inleiding

De gemeenteraad van Nunspeet heeft op 29 november 2018 de Omgevingsvisie Nunspeet vastgesteld.

De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie opgesteld voor de gehele gemeente, de Omgevingsvisie Nunspeet. In deze visie kijkt de gemeente vooruit in een periode tot 2030. De gemeente blijft bouwen aan een krachtige en vitale gemeente, waar het goed wonen, werken en recreëren is. De gemeente werkt hier graag aan mee met zoveel mogelijk partijen uit de samenleving. De omgevingsvisie heeft een breed karakter.

De Omgevingsvisie Nunspeet geeft de koers, die voor een belangrijk deel samen met de samenleving uitgestippeld is en waar de gemeente vervolgens ook samen mee aan de slag willen gaan. Deze koers is niet nieuw, de gemeente bouwt voort op documenten als de 'Integrale Toekomstvisie Nunspeet 2030'

3.4.1.1 Omgevingsvisie met breed karakter

Voorliggende omgevingsvisie heeft een aantal bijzondere kenmerken, die sterk medebepalend zijn voor het karakter:

- Grensoverschrijdend, De gemeenten Nunspeet, Elburg en Oldebroek (NEO) hebben de gezamenlijke opgaven gedefinieerd die grensoverschrijdend zijn.

- Uitnodigend: De omgevingsvisie wil uitnodigend zijn. De koers is in nauw overleg met de inwoners tot stand gekomen.

- Brede aanpak, Inzet van de visie is om de ontwikkelingen breed op te pakken met economische-, sociale, ruimtelijke- en milieuthema's. Inzet is het behouden en versterken van vitaliteit en leefbaarheid.

3.4.1.2 Nunspeet

Voor de gemeente Nunspeet is de uitdaging is om te blijven streven naar een goede onderlinge balans tussen dynamiek en rust, tussen wonen, bedrijvigheid en infrastructuur enerzijds en natuur en landschap anderzijds.

Om alle aanwezige kwaliteiten te behouden is hier en daar ook verandering noodzakelijk. In de omgevingsvisie zijn zeven thematische speerpunten benoemd voor de gemeente Nunspeet:

  • Versterken sociaal-economische positionering;
  • Een duurzame ontwikkeling van het (agrarisch) buitengebied;
  • Een vitale toeristische-recreatieve sector bereiken;
  • Ruimtelijk inpassen van duurzame energieopwekking;
  • Ontwikkeling stationsomgeving als levendig knooppunt in Nunspeet;
  • Milieu- en gezondheidsbeleid initiëren en accommoderen.

In voorliggend geval is met name het thema 'een duurzame ontwikkeling van het (agrarisch) buitengebied' van belang.

3.4.1.3 Een duurzame ontwikkeling van het (agrarisch) buitengebied

De afgelopen jaren heeft er een geleidelijke verandering plaats gevonden in de waardering van het buitengebied. Waar het buitengebied voorheen werd gezien als agrarisch-economische productiefactor, is er nu in toenemende mate waardering voor het multifunctionele gebruik, ontwikkeling van agrarische (neven)functies zoals recreatieve voorzieningen en voor natuur. Er wordt grote waarde gehecht aan landschaps- en natuurbeheer. Er wordt adequaat omgegaan met de opgave rondom vrijkomende agrarische bebouwing ter voorkomen van het ontstaan van lelijke plekken. Het buitengebied draagt immers bij aan het welzijn van de Nunspeetse bevolking en van haar bezoekers.

Voor het beheer van het buitengebied en behoud van landschappelijke waarden is voortzetting van agrarische activiteiten echter wel van groot belang. De landbouw levert tenslotte een belangrijke bijdrage aan natuur en landschapsbeheer. Anderzijds is schaalvergroting vaak economisch noodzakelijk, maar kunnen ze leiden tot aantasting van de oorspronkelijke landschapsstructuur en een bedreiging vormen voor biodiversiteit in een gebied. Voor bestaande agrarische bedrijven bestaat de mogelijkheid onder voorwaarden uit te breiden. Kansen en mogelijkheden liggen vooral in de "verbrede" landbouw. Nieuwvestiging van intensieve, niet-grondgebonden veehouderijen is niet mogelijk. Daarnaast fungeert het buitengebied als uitloopgebied voor de kernen.

3.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Omgevingsvisie Nunspeet'

Wanneer de gewenste ontwikkeling wordt getoetst aan de 'Omgevingsvisie Nunspeet, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling aansluit bij de gemeentelijke beleidsambities op het gebied van duurzame ontwikkeling van het buitengebied. Het initiatief voorziet namelijk in het toevoegen van twee woningen in een groene setting. Het voornemen is een mooie kans om de grote omvang van de agrarische bebouwing te vervangen door mooie passende woningen met landschappelijke inpassing.

Daarnaast draagt het plan bij aan het creëren van een goede balans tussen de verschillende onderdelen van het landschap, er is immers een kwaliteitsimpuls geleverd als gevolg van de sloop van leegstaande agrarische bebouwing en het voornemen wordt landschappelijk ingepast. Het plan is tevens milieukundig uitvoerbaar zodat er sprake is van een balans. De gewenste ontwikkeling sluit concluderend goed aan bij de "Omgevingsvisie Nunspeet".

3.4.2 Woonvisie Nunspeet

3.4.2.1 Algemeen

De woonvisie "Werken aan een duurzaam en vitaal Nunspeet" is vastgesteld op 23 oktober 2014 en voor het eerst herzien op 25 juni 2015. Voor de gemeente Nunspeet is de woonvisie een belangrijk beleidsdocument. Het geeft richting aan de woonontwikkeling van de gemeente en geeft een kwantitatieve en kwalitatieve inkleuring aan het wonen in de gemeente. Om van de woonvisie een effectief sturingsinstrument te maken, wordt een uitvoeringsagenda met daarin de belangrijkste acties voor de komende periode opgenomen.

3.4.2.2 Dilemma's op de woningmarkt

De woonvisie biedt inzicht in de ontwikkelingen op het brede gebied van het wonen. Het geeft ook een beeld van de effecten van beleid van de afgelopen jaren. Ook richt de visie zich op de toekomst waar zich grote veranderingen aankondigen, in hoofdlijnen worden de volgende dilemma's benoemd:

  • Aantal huishoudens blijft groeien, na 2020 afnemende groei, vraagt om flexibele oplossingen;
  • Veranderende bevolkingssamenstelling; ontgroening, vergrijzing en kleinere huishoudens;
  • Vertrekoverschot, met name door jongeren en jongvolwassenen;
  • Langer zelfstandig wonen en toenemende zorgbehoefte (senioren verhuizen nauwelijks);
  • Kwaliteit en geschiktheid bestaande woningvoorraad;
  • Wat te doen met nieuwbouwplannen.

3.4.2.3 Visie

De gemeente is verantwoordelijk voor de woonvisie en neemt op dit punt dan ook de regie. Daarom heeft de gemeente voor de ontwikkeling van die visie de kennis van de woningcorporatie, de maatschappelijke organisaties, de marktpartijen en de bewonersgroepen ingezet. In hoofdlijnen worden de volgende hoofdpunten benoemd:

  • Focus op geschikt maken van woningen voor senioren en mensen met een beperking / zorgbehoefte;
  • Zorgen voor voldoende beschikbare sociale huurwoningen;
  • Aandacht voor duurzaamheid bij nieuwbouw (met name inrichting van de wijk);
  • Jongeren kunnen behouden blijven indien juiste aanbod wordt gerealiseerd.

3.4.2.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Woonvisie Nunspeet'

Voorliggend initiatief voorziet in de bouw van twee extra woningen op een voormalig agrarisch erf. Hiervoor geldt dat de gemeente faciliteert bij concrete behoefte van onderop, van de inwoners zelf. In voorliggend geval is hiervan sprake. Daarnaast is het van belang dat met woningbouw een bijdrage geleverd worden aan de vitaliteit/leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. In voorliggend geval wordt hier bij aangesloten. Het betreft namelijk de bouw van woningen voor de lokale behoefte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied door de sloop en het inpassen aanzienlijk wordt verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de 'Woonvisie Nunspeet'.

3.4.3 Functieverandering

3.4.3.1 Welstandnota Nunspeet 2015

De gemeente Nunspeet heeft op 9 december 2015 de Welstandsnota 'Welstand Nunspeet 2015' vastgesteld. In deze welstandsnota zijn de beleidsregels met daarbij welstandscriteria die worden gehanteerd bij de welstandbeoordeling van bouwplannen vastgelegd.

3.4.3.2 Deelgebied Buitengebied Randmeren

Het projectgebied is gelegen in het deelgebied 'Buitengebied Randmeren. Het deelgebied wordt onderverdeeld in twee gebieden, namelijk 'Open weidegebied' en 'Overgangszone'. Het plangebied is gelegen in de 'Overgangszone'. Voor dit deelgebied geldt een eenvoudige welstandstoets.

Beleid Overgangszone

Het landschapsbeleid is gericht op behoud van een economisch levensvatbare agrarische sector, herstel en behoud van het kleinschalige essen-kampenlandschap, behoud van landschappelijke verbindingen tussen bos- en weidegebied en het tegengaan van de gebiedseigen natuurlijke waarden. Het overgangsgebied tussen de Harderwijkerweg-Elburgerweg en de A28 is cultuurhistorisch van belang vanwege oude bebouwing en het kleinschalige karakter van het landschap. Voor het behoud van het karakter van het gebied is het behoud van de stijl van de gebouwen met de open erven erom heen belangrijk.

3.4.3.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Welstandsnota Nunspeet 2015'

Met de inrichting en situering van de woonkavels is nadrukkelijk rekening gehouden met de erfstructuren behorend bij het essen en kampenlandschap. Het uiteindelijke bouwplan zal aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

3.4.3.4 Bestemmingsplan Buitengebied 2018

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" is op 27 september 2018 vastgesteld. Het bestemmingsplan bevat de planologisch-juridische regeling voor het landelijk gebied van de gemeente. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Midden-Drenthe' biedt, binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, milieu, water en cultuurhistorie, ontwikkelingsruimte aan bestaande functies en speelt daarnaast in op toekomstige of mogelijk gewenste ontwikkelingen.

Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid naar bestemming 'Wonen' met sloop bebouwing

Op basis van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 44.4.1) kan medewerking worden verleend om het plan te wijzigen na bedrijfsbeëindiging. In de volgende tekst wordt het in voorliggend geval van belang zijnde deel van de wijzigingsbevoegdheid beschreven:

Burgemeester en wethouders kunnen (o.a.) de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen' en de aansluitende gebiedsbestemming(en) en:

a. daarbij bij sloop van bedrijfsbebouwing de volgende regeling hanteren, indien het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van een reële agrarische bedrijfsvoering:

1. bij sloop van alle maar minimaal 500 m² bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - nnn' minimaal 350 m² geldt, mag een woonhuis of een agrarische bedrijfswoning worden teruggebouwd;

2. bij sloop van alle maar minimaal 1.000 m² bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - nnn' minimaal 700 m² geldt, mag een twee aaneen gebouwd woonhuis worden teruggebouwd;

3. bij sloop van alle maar minimaal 1.500 m² bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - nnn' minimaal 1.050 m² geldt, mogen twee woonhuizen worden teruggebouwd;

4. bij sloop van alle maar minimaal 2.500 m² bedrijfsbebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - nnn' minimaal 2.000 m² geldt, mogen twee woonhuizen van 180 m² met bijbehorende bouwwerken van 125 m² worden teruggebouwd;

5. bij sloop van meer dan 2.500 m² binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Nunspeet mag ten hoogste 2/3 van hetgeen boven de 2.500 m² wordt gesloopt worden gebruikt en ingezet voor een tweede functieveranderingslocatie. Op deze tweede functieveranderingslocatie wordt de daar beschikbare sloopoppervlakte vermeerderd met het 2/3 deel van het overschot op de eerste locatie teneinde de mogelijkheden voor woningbouw te bepalen;

6. de oppervlakte te slopen bebouwing afkomstig is van ten hoogste twee locaties binnen de gemeente Nunspeet;

7. er een inrichtingsplan wordt opgesteld op kosten van de initiatiefnemer en door een in overleg aan te wijzen deskundige;

8. dit geen beperkingen voor omliggende bedrijven oplevert;

9. de overige gronden van het voormalige bestemmingsvlak worden bestemd tot een agrarisch of natuurbestemming;

10. een overeenkomst is gesloten aangaande sloop, inrichting, planschade en instandhouding;

b. in geval er sprake is van de bouw van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf er sprake moet zijn van een aantoonbare en overtuigende relatie met het volwaardige agrarische bedrijf;

c. indien niet kan worden voldaan aan de voorwaarden opgenomen onder 1., kan de bestemming gewijzigd worden in de bestemming Wonen en aansluitende gebiedsbestemmingen zonder daarbij extra woningen toe te staan;

d. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de "Notitie Ruimtelijke kwaliteit, Functieverandering agrarische bebouwing naar wonen in de gemeente Nunspeet", zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de toelichting als toetsingskader van toepassing is;

e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Toetsing aan de voorwaarden wijzigingsbevoegdheid naar bestemming 'Wonen' met sloop bebouwing

a. in voorliggend geval wordt minimaal 1.500 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt, waardoor het recht op twee compensatiekavels ontstaat. De gesloopte bedrijfsbebouwing is afkomstig van één locatie, namelijk de Veelhorsterweg 7 in Nunspeet. Er is door Hilhorst een erfinrichtingstekening opgesteld waarin het voornemen landschappelijk wordt ingepast. In hoofdstuk 5 van deze toelichting worden de milieuaspecten getoetst op de voorgenomen ontwikkeling.

b. Niet van toepassing.

c. Aan de voorwaarden kan in voorliggend geval worden voldaan.

d. Voor het geheel is door Hilhorst een erfinrichtingstekening opgesteld, welke laat zien dat de ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit, voorliggend wijzigingsplan toont aan dat het initiatief voldoet aan het toetsingskader opgenomen in de notitie Ruimtelijke Kwaliteit. Verwezen hiervoor wordt naar paragraaf 4.3.5 van deze toelichting.

e. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de genoemde waarden, verkeersveiligheid (zie paragraaf parkeren en verkeer) de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden (zie hoofdstuk 5).

Gezien het vorenstaande wordt aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid voldaan.

3.4.4 Notitie Ruimtelijke kwaliteit

Nunspeet kent een bloeiende agrarische sector die net als in andere gemeenten te maken heeft met allerlei ontwikkelingen. Schaalvergroting in de landbouw gaat door, boeren moeten voldoen aan landelijke en Europese regelgeving en moeten steeds vaker concurreren met de wereldmarkt. Een andere ontwikkeling is die van de plattelandsontwikkeling, boeren spelen in op wensen van burgers met een zorg- of recreatietak op de boerderij. Daarnaast speelt ook vergrijzing hier een rol.

Om daarop te anticiperen, stimuleert de gemeente Nunspeet agrariërs die op verantwoorde wijze willen doorgaan en zoekt de gemeente samen met stoppende boeren naar oplossingen en alternatieven. Dit betekent dat er ruimte wordt geboden voor verschillende vormen van verbreding en verdieping van de landbouw en van functieverandering. Het alternatief is het ontplooien van passende nevenactiviteiten in de sfeer van streekgeïnspireerde werkgelegenheid.

De gemeente wil de ontwikkelingen in de landbouw faciliteren met een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingplan "buitengebied 2018". Met een wijzigingsbevoegdheid kan het college van B&W onder voorwaarden, gesteld in het bestemmingsplan, de agrarische bestemming wijzigen. De mogelijkheden die worden geboden zijn:

  • - omschakeling naar andere agrarische tak;
  • - functiewijziging naar wonen;
  • - vrijkomende agrarische bebouwing hergebruiken voor andere functies;
  • - stoppen met de intensieve veehouderij tak;
  • - kleinschalig kamperen.

3.4.4.1 Functiewijziging naar wonen

De gemeente Nunspeet heeft de regeling voor functieverandering van agrarische bebouwing naar wonen opgenomen als wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "buitengebied 2018". De bestemming kan binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" worden gewijzigd.

Voor de functiewijziging naar wonen moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

a. Alle bedrijfsbebouwing, maar tenminste 500 m2 wordt gesloopt en tenminste 350 m2 in de ecologische hoofdstructuur;

b. Met uitzondering van monumentale gebouwen;

c. De wijziging naar wonen levert geen beperking op voor omliggende (agrarische) bedrijven;

d. De overige gronden van het voormalige bouwblok krijgen een agrarische of natuurbestemming;

e. Er wordt een inrichtingsplan opgesteld op kosten van de initiatiefnemer, bij voorkeur door de ervenconsulent;

f. Uit het inrichtingsplan moet blijken dat functieverandering landschappelijk wordt ingericht en ingepast en de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd;

g. Er wordt een overeenkomst gesloten waarin afspraken worden gemaakt over sloop, inrichting, planschade en instandhouding;

h. In beginsel is er geen mogelijkheid om de hobbyboerenregeling toe te passen bij functieverandering.

Wanneer voldaan kan worden aan de voorwaarden, mogen er afhankelijk van de hoeveelheid te slopen vierkante meters maximaal twee extra woningen worden toegevoegd.

3.4.4.2 Toetsing aan de Notitie Ruimtelijke kwaliteit

a. in voorliggend geval wordt minimaal 1.500 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt, waardoor het recht op twee compensatiekavels ontstaat.

b. De bebouwing op het perceel aan de Veelhorsterweg 7 te Nunspeet bestaat niet uit monumentale bebouwing.

c. Voorgenomen initiatief levert geen beperking op voor omliggende (agrarische) bedrijven. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.5 milieuzonering.

d. De gronden waar de woningen worden gerealiseerd zullen een woonbestemming krijgen. De overige gronden worden bestemd tot Natuur of een Agrarische bestemming.

e. Voor het voorliggende initiatief is een erfinrichtingsplan opgesteld door Hilhorst.

f. Uit het inrichtingsplan blijkt dat de nieuw te realiseren bebouwing landschappelijk wordt ingepast op de locatie en aansluiting wordt gezocht bij bestaande landschappelijke kenmerken. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van het perceel en haar omgeving aanzienlijk verbeterd.

g. In voorliggend geval is een overeenkomst gesloten met de gemeente Nunspeet.

h. Niet van toepassing op voorliggend initiatief.

Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan alle voorwaarden die worden gesteld in de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit – Functiewijziging naar Wonen.

3.4.4.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het in dit wijzigingsplan besloten initiatief past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie en archeologie & cultuurhistorie.

4.2 Cultuurhistorie, cultuurlandschap en archeologie

4.2.1 Archeologie

4.2.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.2.1.2 Situatie projectgebied

Op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" is het plangebied bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 2' en 'Waarde Archeologie 3'.

Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt in het buitengebied een onderzoekplicht voor ingrepen groter dan 120 m2 en dieper dan 50 centimeter. Op basis van dit wijzigingsplan wordt deze oppervlakte overschreden. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgezet bij Laagland Archeologie.

Voor de projectlocatie is door Laagland Archeologie op 15 november 2019 overleg gepleegd met de gemeente Nunspeet. Uit het overleg komt naar voren dat de bodem dermate verstoord is dat de trefkans op intacte archeologische waarden in het plangebied nihil is. Geadviseerd wordt daarom het plangebied vrij te geven voor verder archeologisch onderzoek. Het overleg is als bijlage 3 van deze onderbouwing opgenomen.

Archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.2.2 Cultuurhistorie

4.2.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

4.2.2.2 Situatie projectgebied

Op basis van de informatiekaart Cultuurhistorie van de provincie Gelderland zijn er in het projectgebied of in de directe omgeving van het projectgebied geen gebieden of complexen aangewezen van cultuurhistorisch belang. Door de voorgenomen ontwikkeling zal er geen sprake zijn van mogelijke verstoring van cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt.

4.3 Water

4.3.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.3.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.3.3 Provinciaal beleid

Op 11 november 2015 is door Provinciale Staten de meest recente versie van de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015.

In de omgevingsvisie wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

4.3.4 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het nieuwe waterbeheerprogramma draagt de titel 'Partnerschap als watermerk'.

Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:

1. We beschermen het gebied tegen overstromingen

2. We zorgen voor de juiste hoeveelheid water

3. We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit

4. Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden

5. We halen de hoogst mogelijke waarde uit water

6. We beheren de waterketen en watersysteem als één systeem, samen met partners.

4.3.5 Waterparagraaf

4.3.5.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Vuilwater

Voor het lozen van vuilwater kan gebruik worden gemaakt van de bestaande rioolaansluiting. Eventuele bestaande aansluitingen van hemelwater moeten worden verwijderd.

Hemelwater

Bij nieuwbouw en/of verbouw mag het nieuwe verhard oppervlak (daken, maar ook terreinverharding) niet worden aangesloten op de riolering. Binnen het plangebied moet bergings- en infiltratiecapaciteit worden gerealiseerd. Dit kan zowel bovengronds als ondergronds. Voor hemelwaterberging van dakoppervlakten onder de 150m2 kan de volgende vuistregel worden gehanteerd:

Rijtjeswoning (60 m2): 1,2 m3

2-onder-1 kap (90 m2): 1,8 m3

Vrijstaande woning (120 m2): 2,5 m3

Als het verhard oppervlak groter is dan 150 m2 moet er rekening worden gehouden met de maatgevende bui T=10 en moet er gerekend worden met 36 mm neerslag per m2 verhard oppervlak. De op het terrein aan te leggen bergingsvoorziening moet een overstortmogelijkheid krijgen, deze mag niet op het riool worden aangesloten. Bij het ontwerp van het plangebied moet rekening worden gehouden hoe er met neerslagoverstorten bij (zeer) intensieve buien wordt omgegaan. Er mag geen overlast uit ontstaan.

Materiaalkeuze

Door niet uitlogende materialen toe te passen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

4.3.5.2 Watertoets

Het Waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vallei en Veluwe geeft een positief wateradvies. De hierbij behorende watertoets is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.4.2 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.4.4 Situatie projectgebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot de categorieën van gevallen kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Het vervallen van de agrarische activiteiten heeft een positief effect op de luchtkwaliteit van de omgeving.

4.4.5 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering in het kader van voorliggende ontwikkeling.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Een akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.5.2 Situatie projectgebied

4.5.2.1 Wegverkeerslawaai

De beoogde compensatiewoningen zijn gelegen in de geluidszone van de Veelhorsterweg. De nieuwe woningen worden op een afstand van circa 30 meter en 69,5 meter gerealiseerd vanaf de westelijke gevel bestaande woning aan de Veelhorsterweg 7. De nabijgelegen weg wordt enkel gebruikt door bestemmingsverkeer. Het betreft een doodlopende weg met een zeer lage verkeersintensiteit. Verwacht wordt dat wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de realisatie van de compensatiewoningen.

4.5.2.2 Industrielawaai en railverkeerslawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen als bedoeld in de Wgh aanwezig. Industrielawaai wordt derhalve buiten beschouwing gelaten. De invloed van individuele bedrijven/instellingen op het plangebied wordt beschreven in paragraaf 4.2.6 (milieuzonering).

Tevens valt ligt het plangebied niet in de nabijheid van een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt daarom eveneens geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling.

4.5.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering in het kader van voorliggende ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.6.2 Situatie plangebied

4.6.2.1 Algemeen

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (met rode omlijning aangegeven) en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.WI01025-vg02_0006.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.6.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat lijsten, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.7.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen , zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  

4.8 Geur

4.8.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

De Wgv bevat een regeling (art. 14, lid 2 en 3) voor ondermeer voormalige bedrijfswoningen en compensatiewoningen waarbij sprake is van samenhang met een veehouderij. Het tweede lid van artikel 14 luidt:

Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:

a. op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij;

b. in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en;

c. in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij;

ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

4.8.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is er sprake van de realisatie van woningen in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van een voormalig agrarisch bedrijf. Gezien vorenstaande en de ligging buiten de bebouwde kom geldt een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter.

Gemeten vanaf het bouwvlak van de omliggende agrarische bedrijven en de gevels van de nieuw te realiseren woningen wordt in vorenstaande geval voldaan aan deze te houden (vaste) afstand van 50 meter. De Bovenweg 19 ligt namelijk op een afstand van 50 meter van de meest westelijk gelegen woning en de Veelhorsterweg 11 ligt op 54 meter van de meest westelijk gelegen woning. De overige woningen in het plangebied zijn op grotere afstand gelegen. Op basis van het vorenstaande is sprake van een aanvaardbaar woon een leefklimaat.

De bijgebouwen en tuinen van de woningen aan de Veelhorsterweg 7-7a liggen echter wel in hindercirkels van de agrarische bedrijven aan de Bovenweg 19 en Veelhorsterweg 11. Daarom wordt in de regels vastgelegd dat binnen betreffende contour van de agrarische bedrijven geen geurgevoelige functies mogen worden gerealiseerd. Dit houdt in dat er enkel gebouwen of objecten mogen worden gerealiseerd waar geen sprake is van permanent verblijf door personen of een daarmee vergelijkbaar gebruik. Door het op deze wijze vast te leggen wordt binnen het voornemen voor de verblijfsobjecten voldaan aan de vaste afstand van 50 meter.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gestelde in de Wet geurhinder en veehouderij. Tevens worden agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en zal er ter plaatse van het plangebied sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

4.9 Bodem

4.9.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht. In dit geval is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse Groep. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Voor de complete rapportage wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.

4.9.2 Situatie projectgebied

Uit de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat:

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

Chemische analyses

  • de bovengrond (BG I) is niet verontreinigd;
  • de bovengrond (BG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond, OG is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Asbestanalyses

  • het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 is asbesthoudend. Het gewogen asbestgehalte is ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek; h de mengmonsters van de fijne fractie MM FF - 02 en MM FF - 03 zijn niet asbesthoudend.

4.9.3 Conclusie

In voorliggend geval zal er geen grondverzet buiten de geplande locatie plaatsvinden en wordt er gewerkt met een gesloten grondbalans. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Het aspect 'bodem' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend voornemen.

4.10 Ecologie

Inleiding

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.10.1 Soortenbescherming

4.10.1.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Op circa 1,9 kilometer afstand van het projectgebied is het Natura 2000-gebied de 'Veluwe' gelegen. Door BJZ.nu is een stikstofberekening uitgevoerd welke opgenomen is in bijlage 4 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.10.1.2 Gelders NatuurNetwerk (GNN)

Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het projectgebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als GNN is gelegen op een afstand van circa 1,8 kilometer. Gelet op de aard en omvang van het voorgenomen initiatief kunnen negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN worden uitgesloten.

4.10.2 Gebiedsbescherming

4.10.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.10.2.2 Situatie plangebied

In het voorliggende geval betreft de ontwikkeling de wijziging van een agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming en het realiseren van twee compensatiewoningen en bijgebouwen. De beoogde ontwikkeling vindt plaats op een inmiddels onbebouwd perceel, dat jarenlang is gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf. De huidige inrichting en het beheer maken het plangebied tot een ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten. Door de het intensieve gebruik van de gronden op het perceel is er een lage ecologische waarde aanwezig.

4.10.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van wijzigingsplanen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

Binnen dit initiatief zijn voormalige agrarische opstallen gesloopt en worden ter compensatie twee reguliere woningen gebouwd. Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. In voorliggend geval moet er maximaal 3 parkeerplaatsen per woning aanwezig zijn. Gezien de ruime omvang van de percelen en gezien de nieuwe inrichting, wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.

In de gewenste situatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitritten, die worden ontsloten op de Veelhorsterweg. Met de realisatie van de woningen neemt de verkeersdruk, ten opzichte van de huidige situatie, niet onevenredig toe, temeer omdat tot voor kort er nog sprake was van agrarische verkeersbewegingen ten behoeve van het voormalige agrarische bedrijf en deze planologisch gezien definitief komen te vervallen wanneer de bestemming gewijzigd wordt. In voorliggend geval zullen er gemiddeld 24 verkeersbewegingen per weekdagetmaal plaats vinden. Het verkeer wordt vanaf de Veelhorsterweg via de Bovenweg over verschillende richtingen verspreid. De omliggende wegen beschikken allen over voldoende capaciteit om het verkeer als gevolg van het voornemen op een veilige wijze af te wikkelen.

Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten en juridische planbeschrijving

Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.1 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan of bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2018". De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);

4. Overgangs- en slotregels.

5.1.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

• Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke).

5.1.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

In paragraaf 5.2 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemmingen is gekozen.

5.1.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

• Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

• Algemene aanduidingsregels (Artikel 6)

In dit artikel is de aanduiding 'Reconstructiewetzone – verwevingsgebied' opgenomen.

• Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In de algemene gebruiksregels zijn diverse bepalingen omtrent strijdig en toegestaan gebruik opgenomen.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.2 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied.

Het plan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan de gronden om de nieuwe woonbestemmingen heen. Deze gronden zijn voornamelijk bestemd voor agrarische cultuurgrond, bestaande wegen, wandel-, fiets-, ruiterpaden en toegangswegen en de instandhouding van de landschappelijke waarden ter plaatse. Wat betreft de bouwmogelijkheden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van erfafscheidingen van maximaal 1,5 meter hoogte toegestaan.

Artikel 4 Wonen

Voor de locatie van de bestaande woning en de compensatiewoning wordt de bestemming 'Wonen' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit en zijn mede bestemd voor landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting.

Voor de bestemming wonen is een bestemmingsvlak opgenomen. Hoofdgebouwen mogen enkel binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd. Bepaald is dat als hoofdgebouwen enkel woningen mogen worden gebouwd en het maximaal toegestane aantal woningen drie bedraagt. Woningen, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, mogen een maximale oppervlakte van 120 m2 hebben, dan wel de bestaande oppervlakte. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 m en 9 m. De dakhelling bedraagt niet minder dan 15°. Voor aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen geldt een maximum gezamenlijk oppervlak van 110 m2 .

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en handhaving

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een omgevingsvergunning of bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak

Conform de gemeentelijk inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gezien de geringe planologische wijziging geen voorontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegd.

7.2 Overleg

7.2.1 Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.2.2 Provincie Gelderland

In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid om zodoende de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Deze bevoegdheid is opgenomen in het geldende bestemmingsplan welke reeds is goedgekeurd door de provincie. Gelet op het vorenstaande en gelet op de aard en omvang van de wijziging wordt vooroverleg met de provincie Gelderland niet noodzakelijk geacht.

7.2.3 Waterschap Vallei en Veluwe

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Het resultaat hiervan is dat er een korte watertoetsprocedure moet worden gevolgd. De procedure in het kader van de watertoets is positief doorlopen. Nader overleg met het waterschap wordt in het kader van voorliggende ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk geacht.