direct naar inhoud van Toelichting
Plan: MOLENBEEK BELTMOLEN ONG.
Status: ontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.UI00010-ow01

Toelichting

COLOFON    
Gegevens over het plan:    
Plannaam:   MOLENBEEK BELTMOLEN ONG.  
Identificatienummer:   NL.IMRO.0302.UI00010-ow01  
Status:   Ontwerp  
Datum:   Augustus 2022  
Projectnummer Buro SRO:   24.10.48  
   
Gegevens projectbetrokkenen:  
Opdrachtgever:   Gemeente Nunspeet  
Contactpersoon opdrachtgever:   Mevr. H. van Zalk  
   
Gegevens Buro SRO:    
Projectleider Buro SRO:   Mevr. L. Brouwer  
Bezoekadres vestiging Arnhem:   Sweerts de Landasstraat 50, 6814 DG te Arnhem  
Telefoon:   026 – 35 23 125  
E-mail:   arnhem@buro-sro.nl  
Internet:   www.buro-sro.nl  
  afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00010-ow01_0001.png"  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Nunspeet heeft het voornemen op een onbebouwd perceel aan de Beltmolen in de uitbreidingswijk Molenbeek in Nunspeet vier kwadrantwoningen te realiseren.

In het vigerende globale bestemmingsplan "Molenbeek" is de locatie reeds bestemd voor woningbouw. De locatie heeft in dit 'moederplan' een uit te werken bestemming. Het beoogde ontwerp, zie hoofdstuk 2, past in de doelstelling van het uit te werken moederplan. In voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Beltmolen in het noorden van de kern Nunspeet. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00010-ow01_0002.png"

Globale ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: openstreetmaps.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt direct ten zuiden van Beltmolen 21 in het noordoostelijke deel van de kern Nunspeet. Het betreft een onbebouwd perceel binnen de uitbreidingslocatie Molenbeek. Rondom het plangebied staan voornamelijk woningen. Verder bevinden zich enkele maatschappelijke functies in de directe omgeving van het plangebied, zoals een sportschool en tandartspraktijk. Ten zuiden van de planlocatie is een supermarkt in aanbouw met op de verdieping appartementen. De navolgende afbeelding toont de huidige situatie ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00010-ow01_0003.png"

Huidige situatie ter plaatse van het plangebied (bron: PDOKviewer)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden er binnen het plangebied vier woningen gerealiseerd in de vorm van kwadrantwoningen. Ten westen van de woningen worden vier bijgebouwen voor alle vier de woningen gerealiseerd. De woningen worden ontsloten via de Beltmolen en via het parkeerterrein van de zuidelijk gelegen appartementen, welke momenteel in aanbouw zijn. De parkeerplaatsen bij de woningen worden aan de westzijde achter op de kavel gerealiseerd. Tevens worden langs de Beltmolen twee langsparkeerplaatsen gerealiseerd. Het geheel wordt ingepast met hagen. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie. Het gehele inrichtingsplan is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00010-ow01_0004.png"

Impressie toekomstige situatie (bron: Lodewijk Baljon)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend plan worden vier woningen mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 15 december 2021 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende artikelen uit de visie en verordening van toepassing:

Overig glastuinbouw

Voor glastuinbouwbedrijven is de ontwikkelingsruimte in de Omgevingsverordening vastgelegd.

Nieuwvestiging en hervestiging in gebieden die zijn aangeduid als overige zone, is niet toegestaan. Een uitbreiding met minder dan 20% kan eenmalig worden toegestaan. Omdat geen sprake is van glastuinbouwbedrijven in de huidige en in de beoogde toekomstige situatie, heeft deze regeling geen invloed op het plan.

Nationaal landschap

Het plangebied is, net als een groot gebied eromheen, onderdeel van het Nationaal Landschap De Veluwe. De kernkwaliteiten van de nationale landschappen zijn in bijlage 6 bij de Omgevingsverordening beschreven. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Randmeerkust Harderwijk – Elburg'. Beeldbepalend voor het Randmeergebied is de zichtbare overgang van de besloten stuwwalflanken naar de kust. Er liggen landschappelijke zones parallel aan de Randmeren, die een voor Nederland unieke landschappelijke gradiënt vormen. Van zuid naar noord zijn dit:

  • het besloten, grootschalige boslandschap van het Veluwemassief;
  • een kleinschalig coulisselandschap met een rij van nederzettingen, houtwallen, parkbossen, essen en strokenverkaveling;
  • een strookvormig verkaveld open weidegebied naar de kuststrook met aan de kust plaatselijk strandwallen met blokverkaveling.

Met onderhavig plan worden vier kwadrantwoningen gerealiseerd op een onbebouwd perceel in de woonwijk Molenbeek. De genoemde kernkwaliteiten van het nationaal landschap komen hiermee niet in het geding.

Het plan is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Nunspeet 2018

De gemeente Nunspeet heeft een integrale toekomstvisie voor de gehele gemeente opgesteld, de Omgevingsvisie Nunspeet. De omgevingsvisie Nunspeet is opgebouwd in thema's en een gebiedsgerichte uitwerking. De visie heeft als planhorizon 2030.

De Omgevingsvisie onderscheidt 5 integrale thema's, die zowel ruimtelijke-, sociale-, gezondheids-, economische- als milieuaspecten bevatten:

  • Leefbare dorpen met een actieve samenleving!
  • Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit.
  • Een vitaal economisch klimaat.
  • Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig.
  • Bereikbaar, nabij en toegankelijk.

Wat betreft wonen wil de gemeente dat iedereen moet kunnen blijven wonen in een woning en op een plek waar men zich thuis voelt. Dat geldt ook voor degene die zich vanwege werk of om andere redenen in de gemeente wil vestigen. Dit betekent dat nieuwbouw en herontwikkeling zo goed mogelijk voldoen aan de uitbreidingsbehoefte, zowel in aantallen, woningtypen als woningprijzen. De gemeente wil aantrekkelijke woonmilieus behouden en toevoegen. De ligging van de kernen te midden van natuurwaarden levert daarbij zowel kansen als uitdagingen op. Toevoegingen van woonlocaties zijn in balans met de uitbreidingsbehoefte. Er is geen sprake van een grote herstructureringsopgave, zodat dergelijke projecten kleinschalig van karakter zijn en een kwaliteitsimpuls moeten vormen voor de (woon)omgeving. Kernwoorden zijn duurzaam, energieneutraal en levensloopbestendig.

Planspecifiek

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie vier woningen in het goedkopere segment op een onbebouwd perceel in de woonwijk Molenbeek. Hiermee levert het plan een kleine bijdrage aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen. Het plan sluit daarmee aan op de Omgevingsvisie van de gemeente Nunspeet.

3.3.2 Woonvisie "Goed wonen in de gemeente Nunspeet"

In februari 2020 is de woonvisie “Goed wonen in de gemeente Nunspeet” voor de periode 2020-2025  vastgesteld. Aan deze woonvisie is een woonbehoefteonderzoek voorafgegaan. De nieuwe woonvisie beschrijft drie ambities:

  • Betaalbare en passende woningen voor de lokale behoefte
  • Een duurzaam huis
  • Zorgzame en inclusieve wijken

Het gemeentebestuur wil dat alle inwoners van de gemeente Nunspeet zo passend mogelijk wonen, en wil de vier kernen 'in balans' houden. Daarvoor is een uitbreiding van de woningvoorraad met circa 670 woningen nodig in de periode 2020 tot 2025, en tot 2030 in totaal 950 woningen. Voor starters is de grootste urgentie, maar ook het passend wonen voor senioren is een grote opgave. Dit vraagt vooral om meer betaalbare woningen: sociale huur en betaalbare koop. In de periode 2020-2025 wil het gemeentebestuur ten minste 135 sociale huurwoningen toevoegen en een vergelijkbaar aantal betaalbare koopwoningen.

De gemeente wil een duurzame woningvoorraad die zich kenmerkt door groen en zuinig energieverbruik, dan wel energieneutraliteit. Tevens wil de gemeente goed wonen voor mensen met een zorgbehoefte mogelijk maken.

Planspecifiek

In de woonvisie zijn een drietal ambities opgenomen waarvan de inzet op betaalbare- en passende woningen er één is. Deze ambitie is gebaseerd op de uitkomsten van het woonbehoefteonderzoek dat aangeeft dat er een behoorlijke behoefte bestaat aan sociale- en betaalbare koopwoningen. Met sociale- en betaalbare woningen worden bedoeld, woningen variërend in de prijscategorie tot € 200.000,- en in de prijscategorie € 200.000,-  tot € 265.000,-. Met het realiseren van vier kwadrantwoningen wordt voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte die aansluit bij de woningbehoefte, zoals die is opgenomen in de woonvisie. Het plan past daarmee binnen de woonvisie.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Molenbeek", vastgesteld op 31 augustus 2009. Het plangebied heeft de bestemming "Wonen-Uit te werken". De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00010-ow01_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Molenbeek" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voorliggend plan voorziet in de uitwerking van het rood omlijnde deel van het totale gebied Molenbeek. Binnen de bestemming "Wonen-Uit te werken" is woningbouw mogelijk. Een uit te werken bestemming is richtinggevend en een uitwerkingsplan is nodig voordat er een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend. Voorliggend plan is dit uitwerkingsplan. Het plan voldoet aan de doelstellingen zoals die in het moederplan worden gesteld aan de uitwerking.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Ter plaatse van het plangebied is recent een bodemonderzoek uitgevoerd (in het kader van de supermarkt en appartementen die ten zuiden van het plangebied gerealiseerd worden). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat in de ondergrond geen verhoogde concentraties zijn aangetroffen. In de bovengrond is een lichte verontreiniging met lood aangetroffen. Het grondwater is matig verontreinigd met zink, barium, cadmium en nikkel. Bij voorgaande onderzoeken zijn ook metalen verhoogd aangetroffen. Deze zijn mogelijk afkomstig van de voormalige verffabriek verder ten zuiden van het plangebied. Omdat de herkomst buiten de onderzoekslocatie ligt, er geen sprake is van een sterk verhoogd gehalte én op de onderzoekslocatie geen bron is aan te wijzen, wordt nader onderzoek niet zinvol geacht.

Het terrein wordt basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15563647 (aan de Elburgerweg ten noorden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   11,4 µg/m3   14,6 µg/m3   7,8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 4 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied ligt aan de Beltmolen in de uitbreidingswijk Molenbeek. Industrie- en spoorlawaai zijn hier niet aan de orde. Het plangebied ligt in een 30 km zone. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoekplichtig. Ten zuiden van het plangebied ligt de Elburgerweg op circa 170 meter afstand. Gezien deze ruime afstand tot deze weg en de toekomstige tussenliggende bebouwing (supermarkt met op de verdieping appartementen) die een geluidsafschermende werking heeft, is het redelijkerwijs te verwachten dat er geen sprake is van geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk gemaakt, namelijk woningen. Het plangebied ligt in een woonwijk met rondom voornamelijk woningen. Ten zuiden van het plangebied is een supermarkt met op de verdieping appartementen in aanbouw. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG geeft hiervoor een richtafstand van 10 meter voor de aspecten geluid en gevaar. De nieuwe woningen zijn beoogd op circa 40 meter afstand van de supermarkt. Hiermee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Overige bedrijven en functies liggen op een grotere afstand van het plangebied. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en dat er met het plan geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.UI00010-ow01_0006.jpg"

Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied (blauwe kader) (bron: risicokaart.nl)

Uit de risicokaart is het volgende op te maken: ten zuidoosten van het plangebied zijn de zuivelfabriek Nestlé en het zwembad De Brake gelegen. In de zuivelfabriek Nestlé vindt de productie en de verpakking plaats van baby- en kindervoeding. Volgens het handboek 'Bedrijven en milieuzonering' valt het bedrijf in de categorie 'overige zuivelproductenfabrieken' (SBI-code: 1551,5). Hierbij hoort een milieucategorie 4, met 300 meter als grootste afstand voor de component geluid. Voor de overige categorieën, zoals gevaar, gelden afstanden van 50 meter. De risicokaart geeft aan dat op het terrein van het bedrijf Nestlé, een koel- of vriesinstallatie aanwezig is. In deze koel- en vriesinstallaties wordt ammoniak als koelmiddel gebruikt. Ammoniak is een koelmiddel, dat bij een ramp vrij kan komen als giftig gas.

Ten aanzien van het groepsrisico is in het kader van het bestemmingsplan 'Molenbeek', waar het plangebied binnen valt, in oktober 2008 onderzoek verricht naar de bedrijven 'Nestlé Nederland B.V.' en het zwembad bij sportcentrum 'De Brake'. Hierbij zijn de mogelijk relevante risico's tegen het licht gehouden. Uit dit onderzoek blijkt dat gezien de uitgangspunten, activiteiten en mogelijke effecten, er geen belemmeringen zijn voor het ontwikkelen van plan Molenbeek. Er is geen sprake van een groepsrisico.

Transportleiding

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een regionale aardgastransportleiding. Deze leiding heeft een werkdruk van 40 bar, een diameter van 300 mm en een wanddikte van 7,5 mm (12"- leiding). Rondom gastransportleidingen gelden bebouwingsvrije afstanden. In oktober 2008 is onderzoek verricht naar deze aardgasleiding. Uit de rapportage blijkt dat het Plaatsgebonden Risico 0 is. Het Groepsrisico is eveneens bepaald en valt ruim onder de oriënterende waarde. Dit is de grens waarboven mogelijk maatregelen nodig zijn en een afweging over het groepsrisico noodzakelijk is. De aanwezigheid van de leiding heeft dus geen consequenties voor de realisatie van voorliggend plan.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Het resultaat van de watertoets is na te lezen in bijlage 2. Er bevindt zich geen oppervlaktewater in of direct rondom het plangebied. Met voorliggend plan zal de verharding in het plangebied toenemen. Het Waterschap Vallei en Veluwe hanteert een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. De toename aan verharding blijft hier ruim onder. Bij de oostelijk gelegen woningen wordt het hemelwater via een gootje op eigen terrein naar de straat geleid. Bij de westelijk gelegen woningen wordt hemelwater op eigen terrein geborgen en geïnfiltreerd. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een verdieping van de tuin, een (ondiepe) greppel aan de achterzijde van de kavel, een grindkoffer of kunststof infiltratiekratten. De nieuwe woningen zullen voor het afvalwater worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in het gebied.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'de Veluwe'. Dit gebied ligt op circa 1.100 meter afstand van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (realiseren vier woningen) en de afstand tot het te beschermen gebied kan het optreden van significante negatieve effecten, zoals licht, geluid en trillingen worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een open grasveld midden in een woonwijk. Het gras wordt periodiek wordt gemaaid. Ten zuiden van het plangebied is een supermarkt met appartementen op de verdieping in aanbouw. Gezien het huidige gebruik en het feit dat het plangebied wordt omringd door stedelijke functies is het aannemelijk dat het plangebied geen essentiële functie heeft voor beschermde soorten. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot aantasting van vaste verblijfsplaatsen en/ of essentiële habitatonderdelen van beschermde soorten. Tijdens de werkzaamheden dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten via de Beltmolen. Door het toevoegen van vier kwadrantwoningen zal het aantal verkeersbewegingen beperkt toenemen. De Beltmolen en de omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen.

Wat betreft parkeren hanteert de gemeente Nunspeet de parkeerkencijfers van het CROW. Met dit initiatief worden vier kwadrantwoningen mogelijk gemaakt. De parkeernorm voor deze woningen bedraagt 2,2 per woning, conform de parkeernota van de gemeente Nunspeet (tussen/hoek woning). Met voorliggend plan worden in het westelijk deel van het plangebied 8 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 1 ten behoeve van de zuidelijk gelegen appartementen. Tevens worden 2 langsparkeerplaatsen voor de woningen langs de Beltmolen gerealiseerd. Met 9 parkeerplaatsen wordt aan de parkeernorm voldaan.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied betreft momenteel een open grasveld aan de Beltmolen midden in een woonwijk. Binnen de plangrenzen van het voorliggende plan en in de directe omgeving zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waardevolle gebouwen of structuren aanwezig waar het plan een negatief effect op kan hebben.

Archeologie

Het plangebied heeft geen archeologische dubbelbestemming. In februari 2007 is in het kader van de ontwikkeling van de woonwijk Molenbeek (waar onderhavig plangebied deel van uitmaakt) een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd, om vast te stellen of zich archeologische waarden in de bodem bevinden. De resultaten hiervan zijn vastgelegd in het rapport 'Molenbeek te Nunspeet, gemeente Nunspeet' (rapportnummer V241). In het onderstaande is alleen de conclusie overgenomen.

Het plangebied ligt volgens de IKAW-kaart in een gebied met een lage verwachting op archeologische waarden. Het booronderzoek toonde aan dat het oorspronkelijke archeologische landschap voor het grootste gedeelte verstoord was. Er zijn in de bodemmonsters geen aanwijzingen aangetroffen voor menselijke aanwezigheid. Er behoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Wel dienen eventuele vondsten bij bouwwerkzaamheden gemeld te worden.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Nunspeet is in initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling en heeft de gronden in eigendom. Het plangebied maakt onderdeel van uit van het totale plan Molenbeek, waarvoor een exploitatieplan is opgesteld. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan

gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het uitwerkingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het uitwerkingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen': ten behoeve van de woningen, de ontsluiting en de parkeervoorzieningen. Voor de situering van de woningen is een bouwvlak opgenomen. Het maximum aantal woningen en de maximale goot- en bouwhoogte zijn aangeduid op de verbeelding. Bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.

In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de inrichting van de kavel.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp uitwerkingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het uitwerkingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpuitwerkingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het uitwerkingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het uitwerkingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Bij de ontwikkeling van onderhavig plan zijn er geen provinciale belangen in het geding. Het Waterschap Vallei en Veluwe is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. De aanbevelingen zijn verwerkt in de toelichting.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure georganiseerd. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De direct omwonenden zijn over het plan geïnformeerd.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpuitwerkingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.