direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landgoed De Grote Wiede
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01180-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De Grote Wiede is een biologisch landbouwbedrijf en zorgboerderij, gevestigd aan de Rijnvis 46 in Hulshorst. In de afgelopen jaren is het aantal zorgaanvragen flink gegroeid, waardoor het op het bestaande terrein steeds moeilijker wordt om de hulpboeren (cliënten) fysieke, productiegerichte en betekenisvolle arbeid te bieden. Om haar activiteiten uit te kunnen breiden heeft De Grote Wiede gronden aangekocht aan de overzijde van de weg. Het plan is om hier een zorglandgoed te ontwikkelen waar mensen met een zorgvraag kunnen wonen en werken op het natuurinclusieve landbouwbedrijf. Het plangebied heeft een oppervlakte van 8,8 ha en zal worden ingericht als een nieuw landgoed.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten westen van de kern Nunspeet. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0002.png"

Ligging van het plangebied in de omgeving (bron: OpenStreetMap.org)

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. Met de bestemming wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het bestemmingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting en is opgesteld volgens de laatste afspraken over de RO Standaarden 2012.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden.


Opzet van de toelichting

In deze toelichting is het volgende opgenomen:

  • een beschrijving van de bestaande situatie en van het voorgenomen initiatief (hoofdstuk 2);
  • een samenvatting van het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid (hoofdstuk 3);
  • in hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst op grond van het geldende beleid en de relevante milieuwetgeving. Ook wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • hoofdstuk 5 geeft de verantwoording van de keuze van bestemmingen en wat er met de bestemmingen wordt beoogd;
  • het verslag van de procedure (hoofdstuk 6): de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de overgangszone tussen het beboste stuwwalgebied van de Veluwe en de randmerenkust. Het overgangsgebied is een coulissenlandschap met weide, akkers, bospercelen en houtwallen. Van oudsher is dit gebied een geliefde plek voor de vestiging van landgoederen en buitenplaatsen. In het verleden waren houtwallen hier veel talrijker aanwezig. De nog aanwezige houtwallen zijn daarom zeer waardevol, niet allen ruimtelijk en ecologisch, maar ook uit oogpunt van cultuurhistorie. In het plangebied is een grote houtwal aanwezig aan de zuidwestrand van het gebied.

De Rijnvis is een zijweg van de Harderwijkerweg, van oudsher de verbindingsweg tussen Harderwijk, Nunspeet en de overige dorpen langs de rand van de Veluwe. Langs de Rijnvis is relatief veel bebouwing aanwezig met een menging van functies als wonen, zorg, bedrijvigheid en handel en kwekerijen.

Ten behoeve van het ontwerp van het landgoed (beschreven in paragraaf 2.2) is een uitgebreide gebiedsanalyse gemaakt. Deze is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (in rood) en de bestaande zorgboerderij (in groen) (bron luchtfoto: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan de overzijde van de Rijnvis ligt de bestaande zorgboerderij De Grote Wiede met boomkwekerij, woonhuis en erf. Het plangebied werd tot voor kort gedomineerd door een uitgegroeide kerstbomenkwekerij. Dit 'bos' was ernstig verwaarloosd met veel omgewaaide kerstbomen. Het is in het najaar van 2018 gerooid. Langs de westgrens ligt over de gehele lengte een oude houtwal. Voor het overige bestaat het gebied uit grasland. Midden door het plangebied loopt een C-watergang. Ook langs de houtwal en langs de Rijnvis liggen greppels (C-watergangen). De greppels worden gevoed door kwel en regenwater. De waterkwaliteit is hierdoor hoog. Een hoogspanningsleiding loopt dwars over het zuidelijke gedeelte van het plangebied.

2.2 Toekomstige situatie

Zowel de ligging als de omvang maken het plangebied zeer geschikt voor de ontwikkeling als landgoed. Het nieuwe landgoed vormt vormgegeven met bos, houtwallen, natuur in de vorm van botanische hooilanden en kruidenrijke weilanden. Centraal in het gebied komt het nieuwe woonzorgcomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0004.png"

Inrichtingsschets nieuw landgoed De Grote Wiede (ontwerp: negen graden architectuur)

Opzet van het plan

De nieuwe bebouwing is geprojecteerd in het vlak van het huidige bosperceel. Voor deze locatie is gekozen om zo de huidige openheid vanaf de Rijnvis in het landschap, met zicht op de houtwal, te behouden. Tevens is er een visuele relatie met de andere locatie van De Grote Wiede aan de overkant van de Rijnvis. Het gerooide kerstbomenbos (2,94 ha groot) wordt 100% gecompenseerd in de vorm van een gedifferentieerd loofbos en de aanleg en versterking van de houtwallen.

De bestaande zichtlijnen langs de houtwal en langs de Rijnvis zijn in het ontwerp gehandhaafd. Ze zijn karakteristiek voor het historisch landschap met zijn langgerekte NW-ZO gericht kavels omzoomd door houtwallen. Midden in de open agrarische percelen komen twee nieuwe boskets: markante boomgroepen in een extensief beheerde weides. De aanplant van boomgroepen in het open veld is een veel voorkomend middel op landgoederen, om zo ruimtelijke diversiteit en dieptewerking te realiseren.

De watergang door het plangebied, wordt heringericht en krijgt een functie voor waterretentie.

In deze paragraaf worden de belangrijkste punten van het inrichtingsplan genoemd. Een uitgebreide beschrijving is te vinden in het Inrichtingsplan in Bijlage 1 van de regels.

Wonen en zorg

Het woonzorggebouw betreft een uitbreiding van het aantal 24uurs-zorgvragers ten opzichte van de huidige situatie op De Grote Wiede en levert een bijdrage aan de kwaliteitsimpuls op het gebied van woonzorg. Binnen het plan worden tevens twee woningen voor de begeleiders gerealiseerd. Dit borgt de continuïteit en toekomstbestendige inzet van de 24- uurs zorg. Het programma voor het woonzorgcomplex bestaat uit:

  • Eén woonzorggebouw met 10 woonzorgeenheden voor bewoners met een intensieve 24-uurs zorgvraag en deels voor bewoners die begeleid zelfstandig wonen.
  • Binnen dit gebouw komen 2 woningen voor de huisvesting van 2 begeleiders, al dan niet met hun gezinnen.
  • Een woongebouw met 3 aaneengeschakelde zorgappartementen (levensloopbestendig).
  • Een werkschuur die ten dienste staat van het natuur- en landschapsbeheer en de agrarische activiteiten. Deze wordt geïntegreerd in het woonzorggebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0005.png"

Inrichting van het bouwperceel met het woonzorggebouw en appartementen (ontwerp: negen graden architectuur)

Het plan omvat ook de bouw van een beheerderswoning ten dienste van het (zorg)landgoed. De beheerderswoning wordt aan de noordkant van het landgoed gesitueerd. De ontwikkeling van deze woning is noodzakelijk om de gewenste inrichting van het zorglandgoed (natuurontwikkeling) te kunnen financieren.

Natuurdoelen

De natuurdoelen die worden nagestreefd bij de inrichting van het zorglandgoed staan beschreven in het Inrichtingsplan (zie Bijlage 1 bij de regels). Er is aansluiting gezocht bij de systematiek van het Natuurbeheerplan 2019 en 2020 van de provincie Gelderland. Het gat om de natuur- en landschapselementen: bos, botanisch hooiland, kruiden- en faunarijk grasland, houtwallen en -singels, boomgaard, solitaire bomen en boomgroepen, poel en waterlopen. Op onderstaande afbeelding zijn de natuurdoelen van de toekomstige inrichting in beeld gebracht:

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0006.png"

Natuurdoelen (ontwerp: negen graden architectuur)

Ontsluiting en parkeren

Het zorgcomplex wordt ontsloten vanaf de Rijnvis. Er is voor gekozen om de entree niet direct tegenover die van de huidige zorgboerderij te leggen, om de zelfstandigheid van de nieuwe landgoedbebouwing te benadrukken. Op het terrein komt een beperkte parkeergelegenheid voor circa 5 personenauto's, alleen bestemd voor het halen en brengen van bewoners. Het merendeel van het parkeren zal plaatsvinden aan de overzijde van de Rijnvis bij de huidige zorgboerderij. Hier wordt een parkeergelegenheid met ca. 25 parkeerplaatsen ingericht. Ook de entree van de huidige zorgboerderij wordt hierdoor verbeterd, omdat in de huidige situatie er geen specifieke parkeergelegenheid is en er her en der op het terrein wordt geparkeerd.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0007.png"

Inrichting toekomstig parkeerterrein op terrein van de bestaande zorgboerderij aan de overzijde van de Rijnvis

Het zorglandgoed zal vanaf de Rijnvis langs de beheerderswoning openbaar toegankelijk zijn. In het zuidwestelijk deel van het plangebied zullen diverse paden worden aangelegd die worden opengesteld voor bezoekers. Er wordt een verbinding gemaakt richting het Bekenpad, een van de Veluwese randmeerroutes. De openbare wandelpaden lopen niet langs het centrale deel, zodat er geen conflict ontstaat met de zorgfunctie en de privacybehoefte van de bewoners.

2.3 Beeldkwaliteit

De bebouwing van het zorglandgoed wordt georiënteerd op de Rijnvis. Het hoofdgebouw omvat 10 zorgeenheden, 2 begeleiderswoningen en een geïntegreerde kapschuur. De bouwmassa zal een agrarisch volume zijn dat refereert aan een boerderij. Het ontwerp is geïnspireerd op de oorspronkelijke elementen van de hallenhuisboerderij. Deze elementen zijn vertaald naar een eigentijds ontwerp dat zich zorgvuldig voegt in de bestaande en nieuwe landschappelijke opzet aan de Rijnvis. Grote dakvlakken gebaseerd op traditionele en in de omgeving voorkomende boerderijdaken laten de nieuwe bouwmassa zich vanzelfsprekend voegen in de natuurlijke en gebouwde omgeving. De in de hallenhuisboerderij zo kenmerkende gebintenconstructie verschijnt in het gevelbeeld van de nieuwe bouwmassa en is daarmee een eigentijdse transformatie van een oorspronkelijk kenmerk. Het uiterlijk zal gedomineerd worden door stoere, robuuste en natuurlijke materialen en een ingetogen kleurstelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0008.png"

Ontwerp hoofdgebouw (ontwerp: negen graden architectuur)

Een uitgebreide beschrijving van de gewenste beeldkwaliteit is opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan in Bijlage 2 van de regels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Het plan betreft de ontwikkeling van een zorglandgoed in het buitengebied van Nunspeet en is onderdeel van de bestaande zorgboerderij De Grote Wiede. Op het zorglandgoed zullen maximaal 10 zorgvragers met een verstandelijke beperking komen wonen. Daarnaast omvat het plan de bouw van 3 levensloopbestendige woningen voor mensen met een zorgvraag aan huis, 2 woningen voor aanwonende begeleiders en een beheerderswoning voor het landgoed.

Woningen ten behoeve van zorg komen niet ten laste van het reguliere woningbouwcontingent. Op grond van het aantal te realiseren woningen is het plan niet ladderplichtig, maar door de omvang van het zorgcomplex wel. Ontwikkelingen met een ruimtebeslag dat groter is dan 500 m² worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Een onderbouwing van de behoefte is in dit geval noodzakelijk. Belangrijke bron voor deze onderbouwing is Monitor Wonen-Zorg 2016 van de provincie Gelderland (zie bijlage 2 bij de toelichting) .

Volgens deze Monitor neemt de vraag naar beschermd wonen en woonvormen voor mensen met een verstandelijk en/of lichamelijke beperking in de komende jaren licht toe. Belangrijk is daarnaast de trend dat er steeds minder wordt gewoond in grote instellingen. Er is behoefte aan spreiding, deconcentratie en transformatie van verouderd aanbod. Mensen met een zorgvraag wonen steeds vaker in de samenleving. Daartoe worden kleinschalige projecten in de omgeving gerealiseerd. De realisering van onderhavig plan past binnen deze trend.

Het zorglandgoed is onderdeel van de bestaande zorgboerderij De Grote Wiede aan de overzijde van de weg. De activiteiten die door De Grote Wiede worden aangeboden zijn sterk verbonden met die van het biologisch landbouwbedrijf, zoals de kwekerij, de verzorging van dieren en onderhoud van het terrein/landschap. Deze werkzaamheden zijn gebonden aan het buitengebied en kunnen niet in stedelijk gebied worden gefaciliteerd. Daarmee is gemotiveerd dat het bestaand stedelijk gebied geen geschikte plek is voor de hier te realiseren vorm van woonzorg.

3.1.2 Natura 2000

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ook ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden plaatsvinden, moet worden getoetst op significant negatieve effecten die kunnen optreden op het betreffende gebied. Met name de emissie van stikstof als gevolg van plannen en projecten plan kan tot op grote afstand effect hebben op de te beschermen habitattypen in een Natura 2000-gebied.

Planspecifiek

De afstand tot het Natura 2000-gebied Veluwe bedraagt ca. 850 meter en tot de Veluwerandmeren ca. 2,2 km. De Veluwerandmeren zijn niet gevoelig voor stikstofdepositie, de Veluwe is dat wel.

Met behulp van het rekeninstrument Aerius kan de stikstofdepositie worden berekend als gevolg van projecten en plannen op Natura 2000-gebieden. Ten behoeve van het plan is een stikstofberekening uitgevoerd. Hier wordt in paragraaf 4.3 en bijlage 6 nader ingegaan. De conclusie is dat zowel aanleg als gebruik niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van significante effecten in Natura 2000-gebied als gevolg van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0009.png"

Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden Veluwe en Veluwerandmeren

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  • 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie wordt, in vergelijking met het verleden, minder uitgedrukt in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (zie ook paragraaf 3.1.1).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Gelders natuurnetwerk & Groene ontwikkelingszone

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.

Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd via de aanwijzing als Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0010.png"

Ligging van het plangebied ten opzichte van GNN en GO-gebieden

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet binnen het Gelders Natuur Netwerk of Groene Ontwikkelingszone. Het plan heeft geen gevolgen voor deze gebieden.

Bescherming van bos- en houtopstanden

De bescherming van bos- en houtopstanden is geregeld in de Wet natuurbescherming (voorheen de Boswet) en valt onder verantwoordelijkheid van de provincie. Bos en houtopstanden die onder deze bescherming vallen, mogen alleen onder bepaalde voorwaarden worden gekapt en er geldt een herplantplicht. De nieuwe beplanting moet kwalitatief en kwantitatief in verhouding staan tot de gekapte houtopstand. Dit wordt beoordeeld door de provincie. Aan boscompensatie in GNN- of GO-gebied worden hogere eisen gesteld (o.a. in oppervlakte) dan daarbuiten.

Onder de regeling vallen houtopstanden van 10 are en groter en bomenrijen van 20 bomen en meer. Niet alle houtopstanden vallen onder de werking van de wet. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst. Ook kerstbomen (niet ouder dan twintig jaar), kweekgoed, fruitbomen en windschermen om boomgaarden zijn uitgezonderd.

Planspecifiek

Het (inmiddels gerooide) bos in het plangebied bestond uit doorgegroeide kerstbomen. Deze waren ouder dan 20 jaar en vielen daarmee onder de werking van de Wet natuurbescherming. Het plangebied ligt niet in de GNN of GO. Bij kap van het bos dient minimaal de oppervlakte van het bos gecompenseerd te worden binnen het plangebied. Met de provincie Gelderland is afgestemd dat het bos voor 100% gecompenseerd wordt, wat betekent dat het plan minimaal 2.94 ha bos omvat. Het plan voldoet hier aan.

Nationaal Landschap Veluwe

Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Veluwe, deelgebied 'Randmeerkust agrarisch'. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en buiten GO/GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van aan Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Hiervan kan alleen worden afgeweken als:

  • 1. er geen reële alternatieven zijn;
  • 2. er sprake is van redenen van groot openbaar belang, en
  • 3. er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de betreffende kernkwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0011.png"

Ligging van het plangebied in het Nationaal Landschap buiten GNN, GO en NHW (groene arcering). De bruine arcering betreft waardevolle open gebieden (valt buiten het plangebied).

Als kernkwaliteiten van de 'Randmeerkust agrarisch' in en rondom het plangebied zijn genoemd:

  • Zichtbare beeldbepalende gradiënt van stuwwal naar Randmeer: bos – open essen – strokenverkaveling – onregelmatige blokverkaveling op strandwallen; van besloten boslandschap via kleinschaligheid naar grootschalig open; de overgang is eerst steil, daarna geleidelijk.
  • Karakteristieke open veenweidegronden met een groot aantal zuid-noord stromende sloten en laaglandbeken; van hieruit zicht op de bossen van Flevoland en het Veluwemassief.
  • Kleinschalige flank van het Veluwemassief met dorpen en buurtschappen, houtsingels en grasland.
  • Lintbebouwing parallel aan de hoogtelijnen.
  • Enkele landgoederen in de strokenverkaveling vormen mooie ensembles.
  • Relatief gaaf ontwaterings-, ontsluitings- en verkavelingspatroon: regelmatig in het veenlandschap, onregelmatig in het kleilandschap.

Planspecifiek

In de huidige situatie vormt alleen de houtwal in het plangebied een element dat bijdraagt aan de kernkwaliteiten van dit landschap. De waarde van het kerstbomenbos is zeer beperkt. De inrichting van het nieuwe landgoed is gebaseerd op de (oorspronkelijke) landschapsstructuur. Alle elementen van het plan, waaronder bospercelen, de groenelementen, de bebouwing en het agrarisch gebruik hebben een aantoonbare samenhang, zeker in combinatie met de zichtlijnen waar het plan rekening mee houdt. Dit biedt een meerwaarde aan het gebied en daarmee draagt het bij aan het versterken van de kernkwaliteiten. Het past in de gradiënt van stuwwal naar randmeer en de kleinschaligheid van de tussenliggende overgangszone. De kwaliteit van het bos verbetert door de omvorming van kerstbomen naar gemengd loofbos.

De conclusie is dat het plan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap 'Randmeerkust agrarisch' versterkt door de te nemen landschappelijke en natuurmaatregelen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Integrale toekomstvisie Nunspeet 2030

In samenwerking met een brede groep betrokken bewoners en instellingen heeft de gemeente Nunspeet de integrale toekomstvisie Nunspeet 2030 opgesteld. Deze integrale toekomstvisie (ITV) vormt voor de gemeente de koers voor het te ontwikkelen beleid om de visie in al haar facetten gerealiseerd te krijgen. Vanuit de gedachte 'meer samenleving, minder overheid' zal de gemeente meer vanuit een stimulerende, faciliterende en uitnodigende rol de toekomstvisie gaan uitvoeren, waarbij het benutten van kansen centraal staat. Daarnaast vormt de ITV een uitdaging voor ondernemers, inwoners, maatschappelijke organisaties, enzovoorts om met elkaar, ieder vanuit zijn of haar eigen verantwoordelijkheid, vanuit de kracht van de samenleving er voor te zorgen dat Nunspeet in 2030 het volgende is:

  • één autonome gemeente is met vier hechte kernen
  • een prettige woonomgeving voor iedereen
  • een bereikbare, bedrijvige en duurzame gemeente
  • een plek om van de natuur te genieten

Belangrijk voor de hoge kwaliteit van wonen, werken en recreëren is de variatie en de aantrekkelijkheid van de verschillende landschapstypen. De gemeente wil deze grote kwaliteit voor de toekomst bewaren en waar mogelijk versterken.

3.3.2 Omgevingsvisie Nunspeet

In de Omgevingsvisie (vastgesteld in november 2018) kijkt de gemeente vooruit in de periode tot 2030. De koers van de Omgevingsvisie is niet nieuw; doelstelling blijft het bouwen aan een krachtige en vitale gemeente waar het goed wonen, werken en recreëren is. Er zijn zes speerpunten benoemd:

  • 1. Versterken sociaal-economische positionering.
  • 2. Een duurzame ontwikkeling van het (agrarisch) buitengebied.
  • 3. Een vitale toeristisch-recreatieve sector.
  • 4. Ruimtelijk inpassen van duurzame energieopwekking.
  • 5. Ontwikkeling stationsomgeving als levendig knooppunt in Nunspeet.
  • 6. Gebiedsgericht milieu- en gezondheidsbeleid initiëren en accommoderen.

Op basis van landschappelijke kenmerken en nederzettingspatronen zijn vier deelgebieden onderscheiden. Welke ontwikkelingen waar in welke vorm mogelijk zijn is afhankelijk van het gebied waarbinnen een ontwikkeling gedacht is. Een ontwikkeling moet de identiteit en kracht van een gebied ondersteunen.

Gemengd kleinschalig gebied

Het plangebied ligt in het 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied'. Dit deelgebied ligt globaal in een strook tussen het grootschalig open landschap en het Centraal Veluws Natuurgebied. Uitgangspunt voor dit deelgebied is het behoud van de karakteristieke afwisseling en voorkomen van vermindering van de ruimtelijke kwaliteit door bijvoorbeeld leegstand. Verdichting is mogelijk op plaatsen waar geen bebouwing aanwezig is. Er is ruimte voor verbreding van agrarische bedrijven, bedoeld om het karakter en de functionele diversiteit te behouden. Gezien de brede functionaliteit van het gebied zijn er veel mogelijkheden, uiteraard passend binnen de kaders van omgevingsaspecten en zonder andere functies te hinderen in hun voortbestaan. Gedacht kan worden aan woon-zorg-initiatieven (zorgboerderij), toeristisch-recreatieve initiatieven, kleinschalige bedrijvigheid, coöperatieve initiatieven. Belangrijk is dat het kleinschalige initiatieven zijn en er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, duurzaamheid, ecologisch verantwoord ondernemen en energieneutraliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0012.png"

Uitsnede uit ontwerp-Omgevingsvisie Nunspeet 2018. Rode cirkel geeft de globale ligging van het plangebied

Uitgangspunten kwaliteit:

  • Behoud van het open landschap en agrarische karakter.
  • Versterking van natuurwaarden en bekenstructuur in het veenweidegebied.
  • Behoud van doorzichten naar de bosrand en naar het grootschalige open landschap.
  • Versterken van de landschapsstructuur; houtwallen in het coulissenlandschap en de open enken.
  • Nieuwe ontwikkeling zorgvuldig inpassen in de bosrand en het kampenlandschap.
  • Bosrand bestaande uit loofhout behouden en versterken.
  • Behoud van klein dorpse karakteristiek Hulshorst.

Planspecifiek

De toekomstige ontwikkeling past goed in het scala van functies die in het deelgebied 'Gemengd kleinschalig overgangsgebied' mogelijk zijn. Woon-zorginitiatieven worden hier als voorbeeld van een passende invulling genoemd. Bij de inrichting van het plangebied dient rekening te worden gehouden met de uitgangspunten voor kwaliteit die verbonden zijn aan het Nationaal Landschap zoals hierboven genoemd. In paragraaf 3.2.1 is onderbouwd op welke wijze het plan de kernkwaliteiten van het landschap versterkt.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Nunspeet

Met het Landschapsontwikkelingsplan wil de gemeente Nunspeet de aandacht en het draagvlak vergroten voor het in stand houden en ontwikkelen van landschapskwaliteit binnen de gemeente. De ontwikkelingsvisie bestaat uit enkele basisstrategieën die er op gericht zijn de contrasten tussen verschillende landschappen te handhaven en waar mogelijk te versterken. De basisstrategieën leggen een zonering over het buitengebied die overeenkomt met de visueel-ruimtelijke karakteristieken.

Kenmerkend voor het landschap binnen de gemeentegrenzen van Nunspeet is het weidegebied langs het randmeer, het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) en de overgangszone tussen beide landschappen. Veranderingen op het platteland en de beperkte groei van de kernen vragen om specifieke oplossingen om de kwaliteit van het landschap in stand te houden en waar mogelijk te verbeteren. Met het Landschapsontwikkelingsplan wil de gemeente o.a. oplossingen bieden voor de verrommeling in de dorpsrandzones, de nivellering van de landschapstypen en nadenken over verantwoord bouwen (landgoederen) in het buitengebied.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in het halfopen overgangsgebied. De basisstrategie is hier gericht op:

  • Behoud van gave delen en ontwikkeling van de karakteristieke beplantingstructuur van singelpatronen, bosstroken en erfbeplantingen.
  • Ontwikkeling van een landschappelijk raamwerk als onderligger voor ontwikkelingen van de kernen.
  • Behouden en zichtbaar maken van cultuurhistorische waarden.

Met de inrichting als nieuw landgoed worden de landschapskenmerken van het overgangsgebied versterkt. De houtwallenstructuur die oorspronkelijk in dit gebied aanwezig was, komt met voorliggend plan weer terug. Het kerstbomenbos wordt vervangen door een gedifferentieerd loofbos met een hogere ecologische waarde.

3.3.3 Nieuwe landgoederen gemeente Nunspeet

Het beleid voor nieuwe landgoederen is door de gemeenteraad vastgesteld in2010. De regeling geeft aan welke randvoorwaarden de gemeente stelt aan de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Nieuwe landgoederen zijn bedoeld om een bijdrage te leveren aan de instandhouding en inrichting van het buitengebied. Een landgoed levert een belangrijke bijdrage op het gebied van landschap, recreatie, natuur en water. In ruil voor deze bijdrage mag de initiatiefnemer een woonhuis van allure bouwen.

Nieuwe landgoederen zijn niet toegestaan in open gebieden en in de ecologische hoofdstructuur (nu NNN). De omgeving Nunspeet-Hulshorst is een van de gebieden waar nieuwe landgoederen mogelijk zijn. Uitgangspunt voor deze zone is dat nieuwe landgoederen naast de algemene doelen een bijdrage leveren aan het uitloopgebied van de kernen Nunspeet en Hulshorst. Tevens kunnen er recreatieve verbindingen te worden gemaakt tussen lintbebouwing en het open gebied.

Planspecifiek

Het plan haakt op de volgende in op het landgoederenbeleid van de gemeente:

  • 1. Voor het nieuwe landgoed is een integraal plan opgesteld dat leidt tot een versterking van natuur- en landschappelijke kwaliteiten. Er is ruimte voor waterretentie en er worden wandelpaden aangelegd waarmee het gebied wordt opengesteld voor bezoekers. Een uitgebreidere beschrijving van het plan staat in paragraaf 2.2.
  • 2. Het huidige kerstbomenbos wordt voor 100% gecompenseerd. Daarnaast wordt er nieuwe natuur aangelegd in de vorm van natte natuur, botanisch hooiland, houtwallen, struweel en kruidenrijk grasland. In het plan wordt 6,5 ha als natuur of agrarische natuur bestemd.
  • 3. Voor het woonzorgcomplex is een ontwerp gemaakt dat uitgaat van hoofdgebouw dat refereert aan een agrarisch volume maar in een eigentijdse vormgeving. Voor de bebouwing en inrichting van het erf is een beeldkwaliteitsplan opgesteld.
  • 4. Er is een inrichtingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld, deze zijn als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
  • 5. In het Natuurbeheerplan 2019 is het kerstbomenbosje opgenomen als 'vochtig bos met productie' (N16.04). Het element langs de zuidwestgrens van het plangebied is aangegeven als 'houtwal en houtsingel' (L01.02). Deze elementen blijven gehandhaafd of worden verbeterd. Voor het overige is geen natuurdoeltype opgenomen. Met de aanleg van natte natuur, botanisch hooiland en kruidenrijk grasland worden de natuurwaarden wel verhoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0013.png"

Uitsnede Natuurbeheerplan 2019 provincie Gelderland

  • 6. Het plan voorziet in een woonzorginstelling. De hoofdfunctie is wonen, maar wel voor een specifieke doelgroep.
  • 7. Het landgoed is zodanig opgezet dat het voldoet aan de eisen van de NSW en desgewenst onder de NSW kan worden gerangschikt.
  • 8. Er is een overeenkomst gesloten.
3.3.4 Welstandsnota

Welstandsbeleid gaat over de architectonische kwaliteit van bouwplannen. In de Welstandsnota is vastgelegd welke eisen worden gesteld aan het uiterlijk van bouwwerken. Voor het plangebied geldt een eenvoudige toets.

Het plangebied ligt in het deelgebied Overgangszone. Hiervoor is het volgende opgenomen:

  • Kenmerken van de bebouwing: De bebouwing is hier gevarieerd. Boerderijen, eenvoudige woningen, bosbungalows wisselen elkaar af. Vaak hebben deze verschillende bebouwingstypen een enkelvoudige vorm. De boerderijen liggen oorspronkelijk geclusterd met bijgebouwen op een erf. Ze zijn in het algemeen niet erg groot en van het Hallenhuis type. Kenmerkend zijn de vele bijgebouwen op de erven.
  • Veranderingsprocessen: De oudere boerderijen aan agrarische bebouwingslinten in het gebied horen bij de historische beelddragers van de gemeente. Door de vermindering van de agrarische functie groeit het aantal burgerwoningen in het gebied. Noodwoningen en kleine huizen worden vervangen door grotere woningen.
  • Beleid: Het landschapsbeleid is gericht op behoud van een economisch levensvatbare agrarische sector, herstel en behoud van het kleinschalige as-kampenlandschap, behoud van landschappelijke verbindingen tussen bos- en weidegebied en het tegengaan van de gebiedseigen natuurlijke waarden.
  • Het overgangsgebied tussen de Harderwijkerweg-Elburgerweg en de A28 is cultuurhistorisch van belang vanwege oude bebouwing en het kleinschalige karakter van het landschap. Voor het behoud van het karakter van het gebied is het behoud van de stijl van de gebouwen met de open erven erom heen belangrijk.

Planspecifiek 

Voor onderhavig plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, waarin de welstandscriteria zijn opgenomen voor de architectonische uitwerking van de nieuwe bebouwing en de inrichting van het erf. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in bijlage 2 bij de regels. Bouwaanvragen zullen worden getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2018' van de gemeente Nunspeet. Het plangebied kent de volgende bestemmingen en aanduidingen:

  • Agrarisch (enkelbestemming)
  • Natuur - Landschap (enkelbestemming)
  • Leiding - Hoogspannningsverbinding (dubbelbestemming)
  • Waarde- Overgangszone (dubbelbestemming)
  • Gebiedsaanduiding reconstructiewetzone

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0014.png"

Uitsnede uit bestemmingsplan Buitengebied 2018

De dubbelbestemming 'Waarde - Overgangszone' is gericht op het behoud, de bescherming en/of herstel van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van landgoederen, de bestaande houtwallenstructuur en doorzichten.

Voorliggend plan kan niet worden gerealiseerd binnen het huidige bestemmingsplan. Een herziening is daarom noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Ter plaatse van beide nieuwbouwlocaties is een bodemonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 3. Uit het onderzoek blijkt dat er lichte verontreinigingen zijn aangetroffen in bodem en grondwater. Echter, gelet op de aard en mate van de verontreiniging bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het dichtstbijzijnde rekenpunt 696693 (aan de A28 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   18,7 µg/m3   16,0 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Voorliggend plan maakt de realisatie van een woonzorgcomplex met 13 wooneenheden en in totaal 3 nieuwe woningen mogelijk. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plan bevat het oprichten van geluidgevoelige bebouwing binnen de onderzoekszone van een weg (Rijnvis). Dit is een lokale weg die alleen wordt gebruikt door bestemmingsverkeer. De verkeersintensiteit is dermate laag dat de verwachting is gerechtvaardigd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect wegverkeerslawaai.

Geluid afkomstig van industrie of spoorwegen is in het plangebied niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Met het plan worden nieuwe geurgevoelige objecten (woningen en woonzorgeenheden) gerealiseerd. Daarom is het van belang om de geurbelasting van omliggende veehouderij te onderzoeken. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt aan de Rijnvis 48, ten noorden van het plangebied op een afstand van ca. 200 meter. Dit is een bedrijf met vaste afstandsdieren. De afstand tot het bedrijf bedraagt ca. 200 meter. Ook de afstand tot de paardenhouderij aan de Vreeweg 87-89 is met 280 meter meer dan de minimaal benodigde afstand van 50 meter.

Ten noorden van het plangebied liggen aan de Vreeweg een aantal intensieve veehouderijbedrijven met o.a. varkens en vleeskalveren. Deze liggen allen op flinke afstand van het plangebied (circa 370 tot 570 meter). Verwacht mag worden dat, bij beoordeling van de individuele bedrijven, deze afstand groot genoeg is om te voldoen aan de geurnorm van 14,0 ouE/m3.

Naast de geurhinder van de bedrijven afzonderlijk, dient ook naar de cumulatieve belasting gekeken te worden (achtergrondbelasting). In de plan-MER die is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 (Arcadis, 2010) is voor de gehele gemeente het leefklimaat beoordeeld op basis van de indicatieve achtergrondbelasting t.a.v. geurhinder. Het plangebied en de directe omgeving is hier beoordeeld als redelijk goed (geurbelasting 7,5 – 13,1 ouE/m3) tot goed (3,1 – 7,4 ouE/m3). Er wordt voldaan aan de norm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0015.png"

Hoewel de informatie dateert uit 2010 mag worden aangenomen dat de situatie ten opzichte van 2010 niet is verslechterd, dan wel beter is geworden. Op grond van het Besluit emissiearme huisvesting (opvolger van het Besluit huisvesting dat reeds in 2008 van kracht werd) gelden er maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijnstof. Uitbreiding van bedrijven is alleen mogelijk als de emissie per saldo niet toeneemt. Dit heeft ook een directe relatie met de geuremissie. De verwachting is dat door mindering van ammoniakemissie ook de geuremissie afneemt.

Bovendien zijn er woningen aan de Vreeweg en de Vicarieweg aanwezig die op kortere afstand van de veehouderijbedrijven zijn gelegen dan het plangebied. Deze woningen zijn reeds maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven. Het plan legt daarin geen extra beperkingen op.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied liggen enkele bedrijven en andere functies, zoals een dienstverlenend bedrijf voor de akker- en tuinbouw en grondverzet, een handel in motoren en een zorginstelling. De afstand van de nieuwe woonfuncties in het plangebied tot deze functies bedraagt minimaal 300 meter, waarmee ruimschoots aan de richtafstanden (max. 50 meter) wordt voldaan.

In de omgeving van de Rijnvis liggen meerdere kwekerijen, met name boomteelt. Hier dient rekening te worden gehouden met spuitzones. De VNG geeft een richtafstand van 50 meter in verband met bespuiting. Een kortere afstand is verdedigbaar, omdat het sinds 01-01-2018 verplicht is om driftreducerend te spuiten.

De teeltgronden in de omgeving liggen allemaal op grotere afstand, met uitzondering van de eigen kwekerij van De Grote Wiede, gelegen aan de overzijde van de Rijnvis. De Grote Wiede is echter een biologisch bedrijf waar geen gebruik wordt gemaakt van chemische middelen. Een spuitzone is hier niet van toepassing.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01180-vg01_0016.png"

Uitsnede risicokaart met het plangebied in blauw

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water. Aan de Harderwijkerweg ligt een tankstation waar LPG wordt verkocht, maar deze afstand is voldoende groot.

Op circa 600 meter van het plangebied liggen twee hogedrukaardgastransportleidingen van de Gasunie. Het plangebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied (1%-letaliteitsgrens) van de gasleidingen.

leiding   diameter (inches)   druk   1%-letaliteitsgrens*  
N-570-20   12,44   4000 kPa   140 meter  
A-510   35,48   6620 kPa   430 meter  

*bepaald op basis van Handboek buisleiding in bestemmingsplannen (Ministerie I&M, 2016)

Hoogspanningsleiding

Over het zuidelijk deel van het plangebied loopt een 50 kV- hoogspanningsverbinding. In een 50 meter brede zone onder de leiding mag zonder toestemming van de leidingbeheerder worden gebouwd of diepwortelende of hoogopgaande beplanting worden aangebracht.

Voorliggend plan voorziet niet in bebouwing in dit deel van het plangebied. Op de gronden onder de hoogspanningleiding zal agrarisch natuurbeheer plaatsvinden dan wel zullen deze worden ingericht voor natte natuur langs de bestaande watergang. Opgaande beplanting is reeds aanwezig in vorm van de bestaande houtwal langs de zuidrand van het plangebied. Deze waardevolle houtwal blijft in stand en wordt versterkt. Tevens is voorzien in de aanleg van struweel langs de oostelijke rand van het plangebied. De breedte en de hoogte van struweel is beperkt en zal geen hinder opleveren voor het beheer van de leiding.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand;
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan;
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;

Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m².

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden twee nieuwe bouwlocaties ontwikkeld, een voor een woonzorggebouw en een voor een woning. Met de nieuwbouw, erfinrichting en ontsluiting neemt de hoeveelheid verharding met naar schatting 2.500 m² toe. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om het hemelwater te bergen. De watergang die dwars door het plangebied loopt is hier de aangewezen plek voor. In het plan is hier ruimte gereserveerd voor 'natte natuur' waar water kan worden geborgen.

Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 4. Met het waterschap zal overleg plaatsvinden over de verdere uitwerking.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Bescherming houtopstanden

Houtopstanden onder de Wet natuurbescherming betreffen zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers. struiken, hakhout of griend met een oppervlakte van 1.000 m² of meer, of een rijbeplanting met meer dan 20 bomen. Om het areaal bos en houtopstanden te beschermen mag dit niet zomaar worden gekapt, maar gelden daarvoor bepaalde voorwaarden. Allereerst moet de eigenaar de kap van te voren melden. Daarnaast dient de eigenaar ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van de houtopstand, hetzelfde areaal aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Niet alle houtopstanden vallen onder de werking van de wet. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst. Ook kerstbomen (niet ouder dan twintig jaar), kweekgoed, fruitbomen en windschermen om boomgaarden zijn uitgezonderd.

Planspecifiek

Ten behoeve van het plan is een Quickscan ecologie uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 5. Hieronder worden de conclusies samengevat.

Gebiedsbescherming

Op circa 850 meter afstand van het plangebied ligt het beschermde Natura 2000 gebied Veluwe. Op grotere afstand – ruim 2 kilometer – ligt het Natura 2000 gebied Veluwerandmeren. Deze afstand is te groot om effecten te ondervinden als gevolg van geluid, licht of grondwaterstromen e.d. Een toename van stikstofdepositie als gevolg van aanleg en gebruik kan mogelijk wel effect hebben op de natuurwaarden ter plaatse. Daarom is voor het plan een Voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage daarvan is opgenomen in bijlage 6.

Uit de Aerius-berekening blijkt dat zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen bijdrage aan de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt op de Natura-2000 gebieden in de omgeving. Omdat de stikstofdepositie niet toeneemt is er geen sprake van significante effecten in Natura 2000-gebied als gevolg van het plan.

Soortenbescherming

In de Quickscan ecologie is onderzoek gedaan naar (potentieel) aanwezige beschermde soorten. Ten tijde van het veldonderzoek (juni 2018) was het kerstbomenbos nog aanwezig. Er zijn toen twee sperwers in het bos waargenomen. Hun nest zit waarschijnlijk in een naaldboom op het naastgelegen perceel ten oosten van het plangebied. Om verstoring te voorkomen zijn, conform het advies in de Quickscan, de werkzaamheden aan het bos buiten het broedseizoen van de sperwer (maart tot en met half juni) uitgevoerd.

De houtwal langs de westzijde van het plangebied is in potentie geschikt als vliegroute voor vleermuizen. Deze houtwal blijft in het plan behouden.

Houtopstanden

Binnen het plangebied is (was) 2,98 ha bos aanwezig. Het bos bestond bestaat hoofdzakelijk uit doorgeschoten, afgestorven fijnspar die in het verleden is aangeplant ten behoeve van het opkweken van kerstbomen. Omdat ze een leeftijd hadden van circa 30 jaar vielen zij niet meer onder de uitzonderingsbepaling van de Wet natuurbescherming. De kwaliteit van het bos was slecht. Het bos was in slechte staat met veel omgewaaide bomen. Voor het bos is in 2018 een kapvergunning verleend, welke in het najaar 2018 uitgevoerd. Voorwaarde bij de vergunning is dat 100% van het bosoppervlak gecompenseerd. In voorliggend plan is dit gedaan: in het plan is wederom 2,98 ha bos opgenomen, grotendeels op dezelfde gronden.

Zorgbeginsel

Binnen het plangebied zijn enkele soorten te verwachten waarmee rekening moet worden gehouden. Aangetroffen dieren die niet uit zichzelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen – onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, hout- en steenstapels e.d. dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren.

In zijn algemeenheid dienen geschikte schuil- en overwinteringsplekken voor dieren buiten het werkterrein intact te worden gelaten. In de begroeiingen binnen c.q. langs het plangebied zijn algemene broedvogels niet uit te sluiten. Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten om de broedperiode – maart tot en met juli – te starten.

Er dient terughoudend te worden omgegaan met het gebruik van verlichting tijdens de werkzaamheden. Uit voorzorg dienen de werkzaamheden bij daglicht te worden uitgevoerd om een effect op lichtgevoelige soorten in de omgeving van het plangebied te voorkomen.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Het plangebied ligt aan de Rijnvis. Dit is een lokale weg, die alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Langs de Rijnvis liggen woningen en enkele bedrijven. Er zijn geen verkeerstellingen gedaan op deze weg, maar gelet op het aantal en de aanwezige functies zal het aantal motorvoertuigen per dag beperkt zijn. Als gevolg van dit plan neemt de verkeersintensiteit iets toe, als gevolg van drie woningen en personeel en bezoekers van de woonzorginstelling. Ervaringscijfers van De Grote Wiede geven het volgende beeld van het aantal verkeersbewegingen:

  • de 13 bewoners van de zorgboerderij gaan gemiddeld 1 á 2x per week van de zorgboerderij weg. Regelmatig gebeurt dit ook in groepsverband met een busje (max. 26x per week = 52 verkeersbewegingen);
  • de 13 bewoners ontvangen gemiddeld 1x in de twee weken bezoek (=13 verkeersbewegingen per week);
  • er komen in de week gemiddeld drie leveranciers op het erf (2x voeding, 1x apotheek). In de toekomstige situatie neemt zal het volume van de leveringen toenemen, maar niet het aantal verkeersbewegingen. Dit blijft ca. 3x per week (=6 verkeersbewegingen per week);
  • er werken vier begeleiders die in de begeleiderswoningen op het erf wonen (2 stellen). Er komt 1 dagbestedingsgroep extra met een begeleider die niet op het erf woont (max. 14 verkeersbewegingen per week).
  • voor de drie woningen die worden gerealiseerd wordt het kencijfer van 8 verkeersbewegingen per dag (bron: CROW) aangehouden. In de praktijk kan dit minder zijn, omdat deze mensen wonen en werken op dezelfde locatie.

In totaal komt dat op circa 85 verkeersbewegingen per week (ca. 12 per dag) door de bewoners, begeleiders, bezoek en leveranciers. Samen met de verkeersbewegingen als gevolg van de drie woningen zijn dat gemiddeld 36 verkeersbewegingen die verspreid over de dag plaatsvinden (gemiddeld ca. 3 verkeersbewegingen per uur). Dit betreft alleen licht verkeer.

De bewoners van de woonzorgeenheden zijn tevens cliënten van de dagbesteding. Zij hoeven niet meer dagelijks met busvervoer te worden gebracht en gehaald, maar blijven op de locatie. Per saldo wordt aangenomen dat het plan geen significante invloed heeft op het bestaande verkeersbeeld.

Door het bestaande smalle profiel van de Rijnvis moeten auto's soms uitwijken om elkaar te kunnen passeren. Desondanks heeft de Rijnvis voldoende capaciteit om meer verkeer te verwerken.

Parkeren

Het parkeren ten behoeve van het nieuwe woonzorggebouw zal worden gecombineerd met het parkeren van de bestaande zorgboerderij. Er wordt een nieuwe parkeervoorziening aangelegd in de boomgaard naast de bestaande boerderij. De parkeerplaatsen zijn bedoeld voor bezoekers, bewoners en medewerkers. Het voordeel hiervan is dat het zorglandgoed grotendeels autovrij kan blijven. Ook de entree bij de bestaande boerderij wordt hierdoor aantrekkelijker. In de huidige situatie is dit niet goed geregeld, waardoor er her en der op het terrein geparkeerd wordt.

Bij het woonzorggebouw worden 5 parkeerplaatsen gerealiseerd voor de begeleiders en voor kortstondig parkeren (halen en brengen van bewoners). De bewoners van de beheerderswoning kunnen parkeren op eigen erf. Hier is ook voldoende ruimte om een kleine parkeergelegenheid aan te leggen voor bezoekers van buitenaf die op het landgoed willen wandelen.

Toetsing aan parkeernormen

Uitgaande van de parkeernormen die de gemeente Nunspeet hanteert (Parkeernota, juli 2014) geldt het volgende:

Functie   parkeernorm   aantal   benodigd aantal pp  
Woning   2,5/wo   3   7,5  
Zorgwoning   0,7/wo*   13   9,1  
Totaal       16,6  

*De voor een zorgwoning gehanteerde parkeernorm komt overeen met die van een verpleeg-/verzorgingshuis. Deze norm is inclusief personeel. Cliënten hebben over het algemeen geen auto. Het parkeren is vooral ten behoeve van bezoekers.

De parkeerbehoefte van de bestaande zorgboerderij kan niet worden bepaald op basis van parkeernormen. De Parkeernota geeft hier geen norm voor en er is ook geen functie die vergelijkbaar is. Op basis van ervaringscijfers is bepaald dat voor de bestaande zorgboerderij 10 parkeerplaatsen nodig zijn.

Bij het woonzorggebouw komen 5 parkeerplaatsen. Het nieuwe parkeerterrein biedt ruimte aan 25 auto's. Daarmee is op eigen terrein in voldoende mate in parkeergelegenheid voorzien.

Het plan is uitvoerbaar op het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in de overgangszone tussen Veluwe en randmeren. Tussen de gordel met oude bouwlanden en het laagland ligt een 'tussenzone' in de vorm van een slagenlandschap op de overgang van droog naar nat gebied (bron: Quickscan cultuurhistorische waarden Nunspeet). Kenmerkend voor dit gebied zijn de oude wegen die van de hogere zandgronden en bouwlanden in het oosten naar de voormalige Zuiderzee lopen. Deze wegen verbonden de lage weidegebieden met de bewoning langs de bouwlanden. De Vreeweg en ook de Rijnvis zijn hier voorbeelden van. Behalve als ‘hooiweg’ functioneerden deze wegen ook als ontginningsas.

Bebouwing in het laagland is te vinden aan deze wegen. Een ander kenmerk is de openheid. Er was een periode waarin houtwallen langs de perceelsgrenzen het gebied een halfopen aanblik gaven. Cultuurhistorisch gezien zijn houtwallen voornamelijk een verschijnsel uit de 18de, 19de en 20ste eeuw. Van deze houtwallen zijn nog restanten over. De houtwal langs de zuidrand van het plangebied is een fraai voorbeeld.

Voorliggend plan voegt zich in de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische structuur. Het nieuwe landgoed ligt langs een van de ontginningassen ('hooiweg'). De aanleg van nieuwe houtwallen is een verwijzing naar de vroegere houtwallen die volop aanwezig waren in dit landschap. Cultuurhistorisch gezien hoort het kerstbomenbos hier eigenlijk niet thuis, maar vanuit natuurbescherming is het wenselijk (noodzaak) om dit bos te compenseren.

Archeologie

De gronden in het plangebied hebben een lage archeologische verwachtingswaarde. Slechts het meest zuidelijke puntje van het plangebied heeft een hogere verwachtingswaarde. In dit deel wordt echter niet gebouwd of andere werkzaamheden uitgevoerd waarvoor een nader archeologisch onderzoek nodig is.

Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Toekenning van bestemmingen

Voor de bestemmingen op de opzet van de regels is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Nunspeet. De basis voor de verbeelding is de inrichting zoals beschreven in paragraaf 2.2 en opgenomen in bijlage 1 bij de regels.

Het bestemmingsplan bevat verder de volgende bestemmingen:

  • Natuur - Landschap: het bos, de houtwallen, de botanische hooilanden en de watergang met oeverzone zijn bestemd als 'Natuur'. Omdat er een compensatieplicht ligt voor 2,94 ha bos, is een deel van deze bestemming specifiek als 'bos' aangeduid. De oppervlakte aan natuur in het plangebied bedraagt 5 ha.
  • Maatschappelijk: het woonzorggebouw, inclusief de geïntegreerde kapschuur, de twee woningen voor begeleiders en de zorgappartementen krijgen de bestemming 'Maatschappelijk'. In de regels zijn de maximale maatvoeringen voor de gebouwen opgenomen (oppervlakte, volume, goot- en bouwhoogte). Oppervlakte bestemmingsvlak: 2.500 m².
  • Tuin: deze bestemming is opgenomen voor de boomgaard en de tuin achter het woonzorggebouw. Hier mag niet worden gebouwd.
  • Wonen - Landgoed: deze bestemming geldt voor de beheerderswoning in de noordwesthoek van het landgoed. Met deze bestemming wordt een relatie gelegd met het beheer van het landgoed (welke is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed').
  • Agrarisch met waarden: geldt voor het (vanaf de Rijnvis gezien) achterliggende perceel. In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat het beheer hier gericht is op agrarisch natuurbeheer.
  • Agrarisch: geldt voor het agrarische perceel aan de Rijnvis.

Met de aanduiding 'parkeerterrein' is aangegeven waar de parkeervoorziening wordt gerealiseerd. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen een jaar nadat de omgevingsvergunning voor het bouwen van het woonzorggebouw is verleend de parkeervoorziening moet zijn aangelegd.

Conform de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

  • Leiding - Hoogspanningsverbinding. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
  • Waarde - Archeologie (in de zuidelijke hoek van het plangebied).
  • Waarde - Landgoed. Deze bestemming is opgenomen om de samenhang in het plangebied vast te leggen en relatie te leggen met de bedrijfswoning ten behoeve van het beheer van het landgoed.
  • Waarde - Overgangszone (ter bescherming van de landschappelijke waarden in de overgangszone tussen het lage kustland en de oude bouwlanden. )In het omgevingsvergunningenstelsel zijn een aantal werken en werkzaamheden pas mogelijk nadat een omgevingsvergunning is verleend. Bij de afweging van deze vergunningen zal telkens rekening worden gehouden met de landschappelijke waarden.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Uit het vooroverleg zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Er zijn voor omwonenden vier informatieavonden georganiseerd waarin zij zijn geïnformeerd over het plan. De eerste keer was in januari 2018, daarna zijn er ook in juni 2018, mei 2019 en januari 2020 bijeenkomsten geweest. De omwonenden zijn overwegend positief over het plan en dragen de zorgboerderij een warm hart toe. In het inrichtingsplan is bij de situering van landschapselementen ook rekening gehouden met wensen van omwonenden. Tijdens de bijeenkomsten werd gesproken en werden zorgen gedeeld over de ( bestaande) verkeerssituatie. Verder werden tijdens de bijeenkomsten vooral verduidelijkingsvragen gesteld.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 17 juni 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.