direct naar inhoud van Regels
Plan: Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01160-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0302.BP01160-vg01 van de gemeente Nunspeet.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebied, uitgezonderd prostitutie, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend door de gebruiker, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw of een bijbehorend bouwwerk zijnde.

1.8 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van de bebouwing binnen een bouwvlak, of binnen een bestemmingsvlak indien daarbinnen geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

1.11 bed & breakfast:

een bedrijfsmatige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als toeristisch-recreatieve activiteit, welke bedrijfsmatige voorziening ondergeschikt is aan de hoofdbestemming.

1.12 bestaande:

bestaand en legaal aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging boven de goothoogte van een bouwwerk.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van die woning.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.28 inwoning:

twee huishoudens in een woning waarbij er sprake is van een hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft en waarbij er sprake blijft van één aansluiting op de nutsvoorzieningen.

1.29 kap:

een dak dat loodrecht geprojecteerd voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt.

1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel en prostitutie zijnde, waarvan de omvang zodanig is, dat het woonhuis of de bedrijfswoning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.31 mantelzorg:

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie.

1.32 nutsvoorziening:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.33 ondergeschikte bouwdelen:

hieronder wordt verstaan plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken.

1.34 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met twee wanden, waarvan maximaal één wand tot de constructie behoort.

1.36 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.37 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het plaatselijke niveau ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil;
  • d. indien de onder a tot en met c genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
1.38 praktijkruimte:

een niet voor bewoning bestemd gebouw of deel van een gebouw, dat uitsluitend dienstbaar is aan de uitoefening van een vrij beroep, zoals dat van accountant, advocaat, architect, arts of kunstenaar.

1.39 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.40 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.41 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een woning of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.42 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de dakhelling:

de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met bij een en ander behorende voorzieningen zoals in- en uitritten, paden, bermen, parkeervoorzieningen, en andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwen

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend uitbouwen zoals een erker, overkappingen en andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - schouwpad' geen bebouwing is toegestaan.

3.2.2 Eisen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 3.2.1 gelden de volgende eisen:

andere bouwwerken   maximale bouwhoogte  
vlaggenmasten:   6 m  
erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van een woning:   1 m  
overige erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken:   2 m  

3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen, erkers en ingangspartijen, vóór de voorgevel van een woning.

Voor het verlenen van de omgevingsvergunning gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de diepte van de erker en/of ingangspartij bedraagt ten hoogste 1,5 m, mits de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde voortuin ten minste 2,5 meter bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 20 m2 en een overkapping, met dien verstande, dat bij aaneengebouwde woningen slechts een oppervlakte van 14 m2 en een overkapping is toegestaan;
  • c. de goothoogte en bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 5 meter;
  • d. het woongenot van de naaste buren mag niet onevenredig worden aangetast;
  • e. het straatbeeld mag niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen en in samenhang daarmee voor met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, al dan niet in combinatie met een praktijkruimte, ter plaatse van de aanduiding:

verbeelding   aanduiding   omschrijving  
sdv-2   'specifieke vorm van dienstverlening - kapper'   kapper  
sm-8   'specifieke vorm van maatschappelijk - apotheek'   apotheek  
prr   'praktijkruimte'   praktijkruimte  

met bij een en ander behorende gebouwen en voorzieningen zoals paden, bermen, tuinen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, kunstwerken, technische installaties en terreinafscheidingen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.2 Eisen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 4.2.1 gelden de volgende eisen:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduidingen:
verbeelding   aanduiding   omschrijving  
aeg   'aaneengebouwd'   aaneengebouwde woningen  
tae   'twee-aan-een'   ten hoogste twee-aan-een gebouwde woningen  
vrij   'vrijstaand'   vrijstaande woningen  
gs   'gestapeld'   gestapelde woningen  

mogen hoofdgebouwen uitsluitend zoals omschreven worden gebouwd;

  • c. het bestaand aantal woningen behalve ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' waar nieuwe woningen mogen worden gebouwd tot het maximum aantal zoals is aangeduid;
  • d. de afstand van de niet-aaneengebouwde zijden van vrijstaande en twee-onder-eenkap hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;
  • e. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogte
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande situatie;
  • g. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
    bouwwerken   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte  
    bijbehorende bouwwerken:   3,5 m   5 m  
    pergola's:   -   3 m  
    vlaggenmasten:   -   6 m  
    erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van een woning   -   1 m  
    overig erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken:   -   2 m  
  • h. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op ten minste 3 m achter de voorgevel van de betreffende woning worden gebouwd;
  • i. van de bij een hoofdgebouw behorende gronden als bedoeld in artikel 4.1, niet meegerekend die binnen het bouwvlak, mag ten hoogste 50% worden bebouwd;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 60 m² bedragen, onverminderd het bepaalde onder i;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bijbehorende bouwwerken tot 200 m2 toegestaan.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.2 onder d ten behoeve van het bouwen tot aan de zijdelingse perceelgrens, mits:
    • 1. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. lid 4.2.2 g ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan hoofdgebouwen tot de goothoogte van het betreffende hoofdgebouw, mits:
    • 1. het woongenot van de naaste buren niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. lid 4.2.2 i en j ten behoeve van het bouwen van een praktijkruimte, als gebouw bij een hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de praktijkruimten niet meer mag bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de het hoofdgebouw en de bijbehorende gebouwen, tot ten hoogste 75 m2;
    • 2. de goothoogte en de bouwhoogte van de praktijkruimte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m.
  • d. lid 4.2.2 i en j ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m2, mits de oppervlakte van de bij het betreffende hoofdgebouw behorende gronden meer dan 600 m2 bedraagt, in welk geval het vereiste dat 50% van de oppervlakte van het erf onbebouwd moet blijven vervalt.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • b. het gebruik van een woning en de daarbijbehorende bijbehorende bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met dien verstande dat dit is toegestaan indien:
    • 1. ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning met de daarbijbehorende bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²,
    • 2. de uitstraling als woning intact blijft;
    • 3. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
    • 4. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
    • 5. geen detailhandel wordt uitgeoefend;
    • 6. geen sprake is van reclame-uitingen en buitenopslag;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van de recreatiewoningen voorzover aangeduid;
  • e. het gebruik van een woning ten behoeve van de huisvesting van een tweede of derde huishouden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in :

  • a. lid 4.4 onder c ten behoeve van mantelzorg in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een aparte unit bij een woning, met dien verstande dat:
    • 1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    • 2. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg het bijbehorend bouwwerk ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning ten behoeve waarvan een overeenkomst wordt gesloten;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. lid 4.4 onder d ten behoeve van bed & breakfast, met dien verstande dat:
    • 1. bed & breakfast uitsluitend mag plaatsvinden in een legaal aanwezige woning, waarbij geldt dat ook de deel van een (voormalige) boerderij wordt geacht deel uit te maken van de woning;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte voor bed & breakfast niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning en tevens niet meer dan 120 m², waarbij onder de oppervlakte voor bed & breakfast worden begrepen:
      • slaapkamers;
      • bad-, douche- en toiletruimten, die niet gedeeld worden met bewoners;
      • een gemeenschappelijke ruimte van niet meer dan 30 m2;
    • 3. niet meer dan vier slaapkamers met elk maximaal twee bedden (exclusief kinderbedjes) zijn toegestaan;
    • 4. een kookvoorziening niet is toegestaan;
    • 5. de maximum verblijfsduur per recreant niet meer dan tien dagen achtereen mag bedragen;
    • 6. het gebruik ten behoeve van bed & breakfast geen onevenredige afbreuk mag doen aan:
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven;
      • het straatbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
    • 7. parkeervoorzieningen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, waarbij geldt dat het aantal parkeerplaatsen ten minste gelijk niet zijn aan het aantal slaapkamers dat voor bed & breakfast wordt aangewend;
    • 8. bed & breakfast uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van de woning;
    • 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. lid 4.4 onder e in die zin dat een woning wordt gebruikt voor meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede of derde (huishouden van een) persoon;
    • 2. de bestaande bouwmassa van de woning niet wordt vergroot en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    • 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang en één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    • 4. er geen sprake is van kadastrale splitsing van het perceel.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden mogen bouwwerken tot een oppervlakte van ten hoogste 120 m2 worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2 met inachtneming van het bepaalde in de basisbestemming.

5.3.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning om af te wijken van het bepaalde in 5.2 kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat het in 5.3.1 bedoelde bouwwerk dan wel de directe of indirecte gevolgen van dit bouwwerk niet zal leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend;

danwel

  • b. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat bescherming van archeologisch materiaal afdoende kan plaatsvinden door aan de omgevingsvergunning een van de volgende voorwaarden te verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen van het waterpeil;
  • c. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in 5.4.1 is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat de in 5.4.1 genoemde werken dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken niet zal leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;

danwel

  • b. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat bescherming van archeologisch materiaal afdoende kan plaatsvinden door aan de omgevingsvergunning een van de volgende voorwaarden te verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
  • c. het werken betreft met een kleiner oppervlakte dan 2500 m2 danwel het werken betreft op een diepte geringer dan 50 centimeter onder maaiveld.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden mogen bouwwerken tot een oppervlakte van ten hoogste 500 m2 worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2 met inachtneming van het bepaalde in de basisbestemming.

6.3.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning om af te wijken van het bepaalde in 6.2 kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat het in 6.3.1 bedoelde bouwwerk dan wel de directe of indirecte gevolgen van dit bouwwerk niet zal leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend;

danwel

  • b. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat bescherming van archeologisch materiaal afdoende kan plaatsvinden door aan de omgevingsvergunning een van de volgende voorwaarden te verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen van het waterpeil;
  • c. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in 6.4.1 is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat de in 6.4.1 genoemde werken dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken niet zal leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;

danwel

  • b. op basis van archeologisch onderzoek door het bevoegd gezag is bepaald dat bescherming van archeologisch materiaal afdoende kan plaatsvinden door aan de omgevingsvergunning een van de volgende voorwaarden te verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
  • c. het werken betreft met een kleiner oppervlakte dan 2500 m2 danwel het werken betreft op een diepte geringer dan 50 centimeter onder maaiveld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

8.2 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de plankaart aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

8.3 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen

In die gevallen dat op de verbeelding een noodzakelijke maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden strijdig met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en produkten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;

    • 1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van zwembaden met een oppervlakte van meer dan 40 m²;
    • 2. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardenbak tenzij het specifiek wordt toegestaan.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de regels:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, van welke bouwwerken de oppervlakte niet meer dan 45 m2 en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. ten behoeve van het bouwen van ondergrondse bergbezinkbassin met een maximale oppervlakte van 2500m², maximaal 3 meter diep, maximaal 1 meter hoog, met een regelkast van 2 meter hoog en een oppervlakte van 6 vierkante meter;
  • c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden, bebouwingsgrenzen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten, afmetingen en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten, afmetingen en percentages.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen, voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, het wijzigen van bestemmingsgrenzen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Partiële herziening snippergroen Nunspeet Noord en Oost 2018'