Plan: | 1e partiële herziening bestemmingsplan 'Recreatieterreinen 2010' voor 't Frusselt 30 (Paasheuvel) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0302.BP01131-vg02 |
Stichting De Paasheuvelgroep te Vierhouten heeft toekomstplannen. Een onderdeel van deze toekomstplannen is dat het recreatieterrein in Vierhouten zich gaat richten op groepen. Deze plannen hebben ook gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkelingen op het terrein. Op dit moment beschikt het terrein nog over een groot aantal toeristische en seizoenskampeerplaatsen. Met de nieuwe strategie moeten deze worden omgezet naar diverse accommodatievormen waarin groepen verblijven.
Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van het aantal groepsaccommodaties met een totale maximale omvang van 2.900 m2. Het toevoegen van groepsaccommodaties gaat gepaard met ingrepen op landschappelijk en natuurlijk gebied. De locatie van de accommodaties is op het park waar op dit moment seizoensplaatsen en groepskampeerplaatsen zijn gelegen. Omdat de groepsaccommodaties strijdig is met het geldende bestemmingsplan, dient het plan voor deze locatie te worden herzien. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Dit bestemmingsplan vormt de eerste 'partiële herziening' van het bestemmingsplan 'Recreatieterreinen 2010'. Dit houdt in dat voorliggend plan maar een deel van het totale gebied herziet en ook maar een deel van de regels, de rest blijft van toepassing.
Het plangebied betreft het westelijke deel van Paasheuvelgroep Vierhouten, gelegen ten westen van de kern Vierhouten. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Bron: Bing Maps
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied is gelegen aan 't Frusselt 30 in Vierhouten. Paasheuvelgroep Vierhouten is gelegen tussen de Nunspeterweg (grens noordzijde) en de Elspeterbosweg (grens oostzijde). De weg 't Frusselt doorkruist het kampeerterrein. Op navolgende afbeelding is het gehele kampeerterrein weergegeven, evenals het plangebied met betrekking tot voorliggend initiatief (zie rode kader).
Plattegrond Paasheuvelgroep Vierhouten, in rood het plangebied
In de huidige situatie zijn binnen het plangebied op het recreatieterrein groepskampeervelden, seizoensplaatsen en groepsaccommodatie ''Onderhil'' gelegen. Op dit moment bieden de groepskampeervelden (5 velden) en de seizoensplaatsen (92 plaatsen) plek voor circa 800 bezoekers. De aanwezige groepsaccommodatie in het plangebied heeft een oppervlakte van 215m2.
Voorliggend initiatief voorziet in de omzetting van de groepskampeervelden en seizoensplaatsen binnen het plangebied naar groepsaccommodaties, waarbij de bestaande natuurlijke kernkwaliteiten niet worden aangetast. Op navolgende afbeelding zijn de ruimtelijke ingrepen opgenomen op een kaart (zie bijlage 2).
Ruimtelijke uitgangspunten fase 1 (25-04-2017)
In bijlage 2 zijn naast de specifiek voor onderhavig plan bedoelde uitgangspunten ook de ruimtelijke uitgangspunten voor het hele terrein van de Paasheuvel beschreven en verbeeld. Deze bijlage vormt het 'Natuurinclusief Plan de Paasheuvel'. Het document is hiermee meer dan alleen de een stedenbouwkundige visie. Het document bevat ook de natuurlijke kernkwaliteiten van het gebied, uitgangspunten om de natuur te versterken en maatregelen om eventuele overlast richting omgeving te beperken. Het doel is om de opgenomen uitgangspunten en ingrepen voor het gebied buiten voorliggend bestemmingsplan in een volgende partiële herziening van het bestemmingsplan op te nemen ('fase 2'). De voorliggende partiële herziening heeft dus enkel betrekking op 'fase 1'. Hieronder volgen de essentiële onderdelen van het Natuurinclusief Plan de Paasheuvel die in bijlage 2 zijn verbeeld en beschreven.
Programma en bebouwing
Richtlijn voor de ontwikkeling is de realisatie van groepsaccommodaties met een grote variatie in omvang. De bebouwing op de verschillende velden samen heeft een maximale omvang van 2.900 m2. Om een indicatie te geven van het aantal slaapplaatsen binnen deze accommodaties geldt een stelregel van 7 m2 per slaapplek. Hiermee komt het totaal aantal slaapplaatsen op ca. 415.
Daarnaast is de bestaande groepsaccommodatie "Onderhil" in slechte staat. Om herbouw mogelijk te maken wordt hiervoor 250m2 bebouwing toegestaan in dit plan.
Natuur en landschap
Naast het toevoegen van bebouwingsmogelijkheden is in de plannen ook nadrukkelijk aandacht voor de natuurlijke kernkwaliteiten van het terrein en zijn er ingrepen beoogd om de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten verder te versterken. De bestaande kernkwaliteiten zijn in bijlage 2 beschreven en worden middels een dubbelbestemming en regeling in voorliggend bestemmingsplan beschermd. Verder vormen de volgende ruimtelijke ingrepen een onlosmakelijk onderdeel van het bestemmingsplan:
A zichtbaar maken van de Nunbeek ter hoogte van de receptie.
B aanleggen grondwal aan de noordzijde van het plangebied, als afscherming van de te realiseren groepsaccommodaties
C I aanleggen boomgaard
II houtsingel verbeteren
Verkeer en parkeren
De huidige ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en toegangen van en naar het recreatieterrein zijn toereikend voor de beoogde ontwikkeling. Het terrein zal immers met betrekking tot het aantal bezoekers/gebruikers gelijk blijven of afnemen. Om inzicht te krijgen in de bestaande toegangspaden is een kaart opgenomen in bijlage 2. Het is de bedoeling dat uitsluitend op deze plekken het terrein toegankelijk is.
Voorbeelduitwerking
Om een beeld te krijgen van de mogelijkheden van het terrein is op basis van de uitgangspunten een inrichtingsschets gemaakt. (zie ook bijlage 2). Hiermee worden de uitgangspunten concreter zichtbaar. Deze tekening laat een suggestie zien van hoe het terrein ontwikkelt kan worden. De daadwerkelijke invulling volgt bij de nadere uitwerkingen in de omgevingsvergunningaanvraag.
Voorbeeld inrichtingsschets fase 1 (25-04-2017)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt nabij het Natuurnetwerk Nederland (NNN), het betreft het voormalige EHS en Natura 2000 gebied de Veluwe. Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.
Ladder duurzame verstedelijking
De ontwikkeling van de groepaccommodaties voor recreanten op dit bestaande recreatieterrein is geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 onder het tweede lid van het Bro. De ladder duurzaame verstedelijking staat niet aan uitvoering van dit plan in de weg.
Omgevingsvisie & Omgevingsverordening Gelderland
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland zijn vanaf 18 oktober 2014 in werking. In de Omgevingsvisie wordt het ruimtelijk-maatschappelijk beleid uiteengezet, in de Omgevingsverordening wordt de juridische borging daarvan geregeld om de provinciale belangen veilig te stellen. Een eerste actualisatie van de Omgevingsverordening is gedeeltelijk vastgesteld op 8 juli 2015. Elke ontwikkeling in Gelderland heeft te maken met de bepalingen uit de Omgevingsverordening.
Voor het plangebied zijn twee artikelen relevant vanwege de ligging. Voor Paasheuvelgroep Vierhouten geldt dat:
Gelders natuurnetwerk & Groene ontwikkelingszone
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.
Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000-gebieden. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. De Ecologische verbindingszones maken voor een klein deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.
De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij deze visie en bij de Omgevingsverordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Omgevingsverordening wel benoemd, maar er heeft geen provinciedekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.
Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer:
Per saldo moet elke ontwikkeling een verbetering van de kernkwaliteiten in het Gelders Natuurnetwerk opleveren. In dat saldo zijn vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang belangrijke randvoorwaarden.
Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het Gelders Natuurnetwerk. De provincie stelt bij een aantasting van de kernkwaliteiten steeds de voorwaarde dat er een compensatieplan gemaakt wordt waarbij de bestaande natuurwaarden worden versterkt.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen nabij het Gelders natuurnetwerk en maakt onderdeel uit van de Groene ontwikkelingszone. In de omgevingsverordening worden in artikel 2.7.2 de volgende regels gesteld, ter bescherming van de GO:
Binnen de Groene ontwikkelingszone worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:
Met voorliggend initiatief wordt de bestemming niet veranderd: het is immers al een bestaand recreatieterrein en op dit terrein mogen al diverse vormen van verblijfsrecreatie plaatsvinden. In voorliggend plan zijn de kernkwaliteiten nader geanalyseerd en binnen de regels middels een aanlegstelsel ook beschermd. Daarnaast is in het plan een aantal ingrepen voorzien die de bestaande kernkwaliteiten verder versterkt, deze zijn als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
In paragraaf 4.3 zal nader worden ingegaan op de consequenties van voorliggend plan op de ligging in de Groene ontwikkelingszone.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ''Recreatieterreinen 2010", vastgesteld op 19 december 2012 door de gemeente Nunspeet. Het plangebied heeft de bestemming "Recreatie - Gemengd terrein" met functieaanduiding: "specifieke vorm van recreatie - groepaccommodatie". Binnen deze bestemming zijn groepsaccomodaties toegestaan tot een maximum van totaal 1525m2 voor Paasheuvelgroep Vierhouten. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven (plangebied in rode kader).
Uitsnede vigerend bestemmingsplan "Recreatieterreinen 2010"
Zoals in paragraaf 2.2 reeds is benoemd, voorziet voorliggende ontwikkeling in de realisatie van circa 2.900 m2 voor nieuwe groepaccommodaties en 250m2 voor de herbouw van een bestaande groepsaccommodatie. Door de ontwikkeling van nieuwe groepsaccommodaties en de aanwezigheid van de bestaande groepsaccommodatie wordt de maximaal toegestane oppervlakte met de toekomstplannen overschreden. Herziening van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is noodzakelijk.
Integrale ruimtelijke toekomstvisie Nunspeet
In de Integrale toekomstvisie Nunspeet 2015 is het gemeentelijk ruimtelijk beleid op hoofdlijnen beschreven. Het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Nunspeet bestaat uit buitengebied. De ambitie is gericht op beheerste groei, met behoud van evenwicht tussen wonen, werken, recreatie, natuur en landschap. Gestreefd wordt naar behoud van natuur en landschap enerzijds en ontwikkeling van recreatie, toerisme en woonmilieus anderzijds.
Ontwikkelingen verblijfsrecreatie
De van oudsher ruim vertegenwoordigde verblijfsrecreatie verdient een kwaliteitsimpuls. Verbetering van de kwaliteit (bijvoorbeeld door investeringen in nieuw voor oud) is de voornaamste ambitie. Dat geldt voor recreatiebedrijven in alle kernen. Wanneer bedrijven naast kwaliteitsverbetering ook functieverbreding willen toepassen om synergie te behalen, bijvoorbeeld in de zin van een koppeling met de congresfunctie, benadert de gemeente dat in principe positief. Verplaatsing van een recreatiebedrijf naar een locatie waar de druk op de natuur minder groot is, past ook in het licht van de kwalitatieve doelstelling. Kwantitatieve groei van seizoens- en trekkersplaatsen is onder voorwaarden toelaatbaar als compensatie voor de economische gevolgen wanneer beleid van andere overheden krimp van de sector zouden opleggen. Belangrijkste voorwaarde is dat de recreatieve en landschappelijke waarden van de groene en stille omgeving hierbij gerespecteerd worden.
De stagnatie in bezoekersaantallen van de dag- en verblijfsrecreanten op de Veluwe vraagt om investeringen in de diepte (kwaliteit) en minder in de breedte (omvang). Bedrijven hebben de afgelopen jaren te weinig geïnvesteerd in hun voorzieningen ten opzichte van bedrijven in andere delen van het land. Er zijn te weinig aanpassingen gedaan aan de veranderingen in smaak van de huidige consument, zowel in de verblijven zelf als in de activiteiten en voorzieningen. Een kwaliteitsslag is noodzakelijk. Als er geen vernieuwingen plaatsvinden, mist Nunspeet de ‘concurrentieslag’ met andere toeristengebieden in Nederland en neigt de sector ertoe om ‘oubollig’ te worden. Stilstand is achteruitgang.
Uitgangspunten verblijfsrecreatie
De gemeente staat een kwaliteitsslag in de verblijfsrecreatie voor, waarbij zij medewerking verleent aan particuliere initiatieven ten aanzien van verbeterde verblijfsaccommodaties en bedrijfsverplaatsing binnen de kaders van het groei- en krimpbeleid. Verstening en/of uitbreiding van bestaande kampeer- en standplaatsen in het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN) wordt uitgesloten en ruimte wordt geboden voor nieuwe ontwikkeling in de overgangszone. In het kader van plattelandsvernieuwing wordt zowel in het weidegebied als de agrarische enclave medewerking verleend aan ontwikkeling van kleinschalige recreatieve (neven)activiteiten, onder voorwaarde dat de agrarische sector en de natuurwaarden daar geen bijzondere schade van ondervinden. Kwantitatief betekent dit: vergroting van de omvang van het huidige aanbod aan overnachtingsplaatsen in de gemeente.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een aanpassing van de aanwezige verblijfsmogelijkheden op een gedeelte van Paasheuvelgroep Vierhouten. Door de veranderende marktvraag is er een groeiende behoefte aan groepsaccommodaties voor grotere groepen. Om in deze behoefte te voorzien worden de minder populaire seizoensplaatsen en groepskampeervelden op De Paasheuvel omgevormd tot een gebied voor groepsaccommodaties. Deze ontwikkeling voorziet in een kwaliteitsimpuls van het aanbod voor verblijfsrecreatie binnen de gemeente Nunspeet. Hiermee is het initiatief in lijn met de toekomstvisie.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In de Wet Bodembescherming (Wbb) is opgenomen dat aangetoond moet worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als recreatieterrein, waar verschillende vormen van verblijfsrecreatie worden aangeboden. Zo zijn er binnen het plangebied reeds enkele groepsaccommodaties, groepskampeervelden en seizoensplaatsen aanwezig. De bodem is geschikt bevonden voor deze functie, waardoor bij de ontwikkeling van extra groepsaccommodaties op deze locatie geen problemen worden verwacht. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de vervanging van bestaande verblijfsrecreatie op Paasheuvelgroep Vierhouten. Per saldo is de verwachting dat het aantal bezoekers zal afnemen. In de huidige situatie biedt het plangebied meer slaapplaatsen dan in de toekomstige situatie het geval zal zijn (zie hoofdstuk 2).
Op basis van de te verwachten afname aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Recreatieverblijven zijn niet geluidgevoelig is het kader van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien voorliggend plan niet voorziet in een wijziging van de bestemming van het plangebied, worden hier geen problemen verwacht. Het is en blijft een recreatieterrein, het woon- en leefklimaat blijft van gelijke kwaliteit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet niet in een wijziging van de bestemming van het plangebied. Het is en blijft een recreatieterrein, het woon- en leefklimaat blijft van gelijke kwaliteit. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet niet in een wijziging van de bestemming van het plangebied. Het is en blijft een recreatieterrein, waardoor het leefklimaat onveranderd blijft. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Om het eventuele risico op geluidoverlast richting de omgeving te beperken is het plan voorzien van aarde wallen aan de noordrand van het plangebied. Hiermee ontstaat een afschermende werking. Bovendien voorziet het plan in bebouwing dat zich richting het recreatieterrein richt en daarmee niet naar de omgeving. De realisatie van beide planonderdelen zijn geborgd middels een voorwaardelijke verplichting voor de grondwal en middels het stellen van beeldkwaliteitseisen aan de bebouwing en dit als aanvullend welstandsbeleid vast te stellen.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart.nl
Hieruit is op te maken dat er ten zuiden van het plangebied één propaantank aanwezig is. Het plangebied (gele cirkel) is echter gelegen buiten de risicocontour van deze installatie. Daarnaast zal door de voorgenomen ontwikkeling het aantal personen in het plangebied afnemen. Met betrekking tot externe veiligheid wordt het plan uitvoerbaar geacht.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Algemeen
Het plan ligt aan het Frusselt te Vierhouten en ligt net buiten het stedelijk gebied. Het betreft het bebouwen van een bestaande recreatieterrein met groepsaccommodaties van totaal 2.900 m2 aan bebouwing. Daarnaast loopt door het plangebied de Nunbeek. Deze natuurlijke waterloop betreft een A-watergang. Langs deze watergang is de Keur van toepassing. Het plan heeft hier geen effect op aangezien er op voldoende afstand van de watergang ingrepen zijn voorzien. Wel is onderdeel van het plan het weer zichtbaar maken van de Nunbeek ter hoogte van de receptie. Dit houdt in dat een deel van de beek weer bovengronds wordt gebracht. De exacte vormgeving hiervan volgt in een later stadium en zal worden afgestemd met het Waterschap. Deze ingreep is als voorwaardelijk verplichting opgenomen.
Het plangebied is niet binnen de zoekgebieden voor waterberging gelegen, zoals deze staan weergegeven in de provinciale verordening. Het plan heeft tot slot geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving.
Grondwater
De grondwaterstand van dit gebied niet in detail bekend. Het bevindt zich ruwweg tussen 1m en 2m onder maaiveld. Het grondwater mag niet structureel worden afgevoerd, het plan moet grondwaterneutraal worden uitgevoerd. Hemelwater zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Door het niet toepassen van uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater verontreinigt. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
In de omgeving van dit plan bevindt zich de Nunbeek. Hier mag geen water op worden geloosd, uiteraard met uitzondering van hemelwater.
Natuur
Binnen en nabij het plangebied komt waterafhankelijke natuur voor. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een vennencomplex. Er mag geen negatieve beïnvloeding van dit gebied plaatsvinden.
DWA (droogweerafvoer) en HWA (hemelwaterafvoer)
Het vuilwater (DWA) wordt middels drukriolering afgevoerd. Dit drukriool komt uit in het vrijvervalstelsel van Vierhouten welke weer uitkomt bij het waterschapsgemaal waar het verpompt wordt in het vrijvervalsysteem van Nunspeet. Er dient een plan te worden voorgelegd hoe er wordt omgegaan met de uit dit plan voortkomende extra afvoer. De RWZI is voldoende groot voor aansluiting van de uit dit plan voortkomende extra afvoer.
Het hemelwater (HWA) binnen het plangebied zal niet afgevoerd worden naar de riolering en moet binnen het plangebied verwerkt worden. Indien er overstortvoorzieningen worden aangebracht mogen deze niet op het rioolstelsel worden aangesloten. Bij het ontwerp van het plangebied moet rekening worden gehouden hoe er met neerslagoverstorten bij (zeer) intensieve buien wordt omgegaan. Door het toepassen van niet uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
Procedures
Doordat het plan mogelijk invloed kan hebben op het oppervlaktewater en/of het noordelijk gelegen natuurgebied en groter is dan 10 woningen is het voorgelegd aan het waterschap Veluwe. Zij kunnen zich vinden in de beoogde plannen.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met betrekking tot de voorgenomen bestemmingsplanwijziging is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 3). In navolgende alinea's worden de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek beschreven.
Het plangebied is onderzocht op geschiktheid voor soortgroepen. Hieruit blijkt dat in het plangebied voor een aantal soortgroepen geschikt habitat aanwezig is, maar dat dit de uitvoering van het initiatief niet in de weg staat. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Op basis van onderhavige quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen niet noodzakelijk geacht. Tevens is er geen sprake van het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen.
Om de huidige natuurwaarde verder te onderzoeken is een Natuurinclusief Plan de Paasheuvel opgesteld (zie bijlage 2). Hierbij zijn de kernkwaliteiten benoemd en aangegeven dat deze huidige kwaliteiten zullen worden beschermd. Bovendien zijn er diverse ingrepen beoogd en uitgangspunten gesteld bij de bouw van de accommodaties om daarmee de meerwaarde van het gebied voor de natuur nog verder te versterken. Het beschermen van de kernkwaliteiten is middels een aanlegstelsel geborgd zodat er bij kappen en het uitvoeren van een bodemingreep er moet worden aangetoond dat deze kwaliteiten niet verloren gaan. Daarnaast zijn de nieuwe ingrepen zoals het versterken van een boomgaard en houtwal opgenomen als voorwaardelijke verplichting.
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de herziening van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Middels het Natuurinclusief Plan de Paasheuvel is bovendien ingespeeld op het versterken van de natuurwaarden. De uitgangspunten in dat Natuurinclusief Plan de Paasheuvel zijn in de regels van voorliggend bestemmingsplan vastgelegd. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 in acht te worden genomen, hetgeen (zie bovenstaande) goed mogelijk is.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in de vervanging van bestaande verblijfsrecreatie op een deel van Paasheuvelgroep Vierhouten. Per saldo is de verwachting dat het aantal bezoekers zal afnemen. In de huidige situatie biedt het plangebied meer slaapplaatsen dan in de toekomstige situatie het geval zal zijn (zie hoofdstuk 2).
Door de verandering van seizoensplaatsen naar groepaccommodaties is het mogelijk dat het type verkeer zal veranderen. Bijvoorbeeld minder individueel vervoer en meer vervoer per touringcar of personenbus. Een groot deel van het plangebied is echter al in gebruik voor groepskamperen, waardoor het type verkeer voor deze plaatsen vergelijkbaar zal blijven.
Op basis van de te verwachten afname aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project worden geen problemen verwacht met betrekking tot de verkeerssituatie. Een toename van de parkeerbehoefte is door de afname van het aantal slaapplaatsen niet aannemelijk. Het plan is uitvoerbaar voor het aspect verkeer en parkeren.
Uitgangspunt is dat de bestaande wegenstructuur en parkeerplaatsen gehandhaafd blijven. Hetzelfde geldt voor de toegangspaden richting de omgeving. Het is niet de bedoeling dat het aantal toegangen toenemen en bovendien dient te worden voorkomen dat op andere plaatsen bezoekers/gebruikers richting het recreatieterrein kunnen komen en vice versa.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Het groeiende besef dat de toenemende ruimtelijke ontwikkelingen - en de bodemingrepen die daarmee gepaard gaan - op termijn het bodemarchief vernietigen, heeft in 1992 geleid tot de Conventie van Valletta (Verdrag van Malta). In dit Europese verdrag is vastgelegd dat het archeologisch erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter beschermd moet worden. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd.
In Nederland is het verdrag van Malta geïmplementeerd met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Deze wet is op 1 september 2007 van kracht geworden. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Planspecifiek
De mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn reeds in het vigerende bestemmingsplan via een aanlegstelsel geborgd. De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Hiermee is het plan uitvoerbaar met betrekking tot dit aspect.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende herziening op het vigerende bestemmingsplan:
De bestemming 'Recreatie - Gemengd terrein', waarbij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie' aangepaste bouwregels gelden. Er geldt verder een aantal voorwaarden waaraan de ontwikkeling dient te voldoen:
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' uit het vigerende plan worden in dit plan bestemd tot 'Waarde - Archeologie', waarbij enkele wijzigingen in de regels zijn aangebracht ten aanzien van te oppervlakten van bouwwerken waarvoor onderzoek dient te worden verricht.
De dubbelbestemming 'Waarde - Natuur' voorziet in een regeling die de bestaande kernkwaliteiten beschermd. Bij bodemingrepen en het vellen van bomen dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd waarbij wordt getoetst of deze ingrepen de kernkwaliteiten van het gebied aantasten.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor dit bestemmingsplan heeft geen vooroverleg plaatsgevonden omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Op donderdag 17 maart zijn de omwonenden door middel van een informatieavond op de hoogte gesteld van het plan.
Omdat voorliggend plan geen nieuwe ontwikkeling betreft, kan het ontwerp bestemmingsplan direct in procedure worden gebracht voor de ter inzage legging.
Het ontwerpbestemmingsplan 't Frusselt 30 (de Paasheuvel) is op dinsdag 31 mei 2016 gepubliceerd in Nunspeet Huis aan Huis en de Nederlandse Staatscourant en toegezonden aan de betrokken instanties. Met ingang van woensdag 1 juni 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn zienswijzen ingekomen van:
In het weekend van 11 en 12 juni 2016 heeft een groep die op de Paasheuvel verbleef voor overlast gezorgd in het dorp Vierhouten en vernielingen gepleegd. In het dorp is daardoor onrust ontstaan over de leefbaarheid, mede in relatie tot de plannen van de Paasheuvel om nog 24 groepsaccommodaties te bouwen. De Vereniging Dorpsgemeenschap Vierhouten heeft daarom in samenspraak met het college van burgemeester en wethouders op 23 juni 2016 een informatieavond gehouden.
Mediation
De inhoud van de zienswijzen kwam vrijwel overeen. Bij de indieners bestond de verwachting dat de leefbaarheid in de kern Vierhouten in gevaar komt. Ook bestonden twijfels over de beheersbaarheid van de overlast door groepen en over de continuïteit in de bedrijfsvoering. Daarnaast bestond vrees voor een negatieve beïnvloeding van rust, ruimte, natuur en landschap door de plannen.
Vanwege de inhoud van de zienswijzen heeft het college van burgemeester en wethouders, op initiatief van de Vereniging Dorpsgemeenschap Vierhouten ervoor gekozen eerst een mediationtraject te volgen. De 'particuliere' indieners hebben via de dorpsvereniging deelgenomen aan de mediation. De mediation is geleid door mevrouw mr. C.J. Kuijpers uit Vierhouten. In het mediationproces is het college vertegenwoordigd door de heer G. de Vries van het team Ruimtelijke Ontwikkeling. De Paasheuvelgroep is vertegenwoordigd door de directeur, de heer M. Sloof. De Gelderse Natuur en Milieufederatie is vertegenwoordigd door de heer B. Oosting.
De deelnemers hebben gekozen voor het volgende doel: 'duidelijkheid over de toekomst van de Paasheuvel, het inventariseren van tegengestelde belangen, het wegnemen van tegengestelde belangen, het bewerkstelligen van een goede relatie en vertrouwen en professionaliteit bij alle betrokkenen'.
Gedurende een zestal sessies zijn de volgende afspraken gemaakt:
De mediation heeft uiteindelijk geleid tot ondertekening door alle partijen van een mediationovereenkomst op maandag 22 mei 2017. Gelijktijdig met de ondertekening zijn alle zienswijzen ingetrokken.