direct naar inhoud van 5.3 Bodemkwaliteit
Plan: KWEKERIJ DE BLOEMKAMPEN
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01077-vg02

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Sigma Bouw & Milieu uit Emmen heeft een verkennend bodemonderzoek (projectnummer 11-M5690) op de nieuwe locatie voor kwekerij De Bloemenkampen aan de Hullerweg uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

Het onderzoek wordt in de navolgende paragraaf behandeld.

5.3.2 Verkennend bodemonderzoek locatie Hullerweg

Op basis van de historische informatie uit het vooronderzoek blijkt dat zich op de onderzoekslocatie in het verleden voor zover bekend niet anders dan als weideperceel en akker in gebruik is geweest. Voor zover bekend hebben op de onderzoekslocatie geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. De onderzoekslocatie is in eerste aanleg als milieuhygiënisch "onverdacht" aangemerkt. Op basis van deze hypothese is het bodemonderzoek op de onderzoekslocatie uitgevoerd conform de bijbehorende onderzoeksstrategie, volgens NEN 5740, strategie voor onverdachte locaties (ONV).

De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek worden hieronder behandeld. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

5.3.2.1 Conclusies en aanbevelingen

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

Maaiveld en toegangspad

Tijdens de locatie-inspectie is aandacht geschonken aan de aanwezigheid van asbest op het maaiveld, hierbij zijn op het maaiveld t.p.v. de akker, langs de grens met het weideperceel, plaatselijk puinresten en enkele stukjes asbesthoudend materiaal aangetroffen. Vermoedelijk betreft het hier materiaal afkomstig van het pad dat tijdens ploegen op de akker terecht is gekomen. Op basis van dit onderzoek wordt verwacht dat het halfverhardingsmateriaal t.p.v. het toegangspad, plaatselijk, asbesthoudend is.

Op basis van het onderhavige onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan omtrent de aard en de omvang van een eventuele verontreiniging met asbest in grond en puin. Indien meer inzicht gewenst wordt omtrent de eventuele aanwezigheid van asbest in de grond of in puin wordt geadviseerd t.p.v. het toegangspad een asbestonderzoek volgens P2018 /NEN-5707 of NEN-5897 uit te voeren, waarbij inspectie middels sleuven-onderzoek plaatsvindt.

Grond

Bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

De bovengrond bevat plaatselijk puindeeltjes.

  • Bovengrondmengmonster MM1 (boring 1 t/m 3+28 t/m 30+32+33) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Bovengrondmengmonster MM2 (boring 4+5+34 t/m 40) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Bovengrondmengmonster MM3 (boring 6 t/m 8+41 t/m 46) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Bovengrondmengmonster MM4 (boring 9 t/m 11+47 t/m 52) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Bovengrondmengmonster MM5 (boring 12+13+53 t/m 59) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Bovengrondmengmonster MM6 (boring 14 t/m 16+60+62 t/m 65) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Bovengrondmengmonster MM7 (boring 17+18+66 t/m 70+72) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Bovengrondmengmonster MM8 (boring 19 t/m 21+73 t/m 75+77+79) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Bovengrondmengmonster MM9 (boring 22 t/m 24+80 t/m 85) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Bovengrondmengmonster MM10 (boring 25+86 t/m 90) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Ondergrond (0.5-2.0 m-mv)

  • Ondergrondmengmonster MM11 (boring 1+2+3) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Ondergrondmengmonster MM12 (boring 4+5) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Ondergrondmengmonster MM13 (boring 6+7+8) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Ondergrondmengmonster MM14 (boring 9+10+11+12) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Ondergrondmengmonster MM15 (boring 13+14+15) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Ondergrondmengmonster MM16 (boring 16+17+18) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Ondergrondmengmonster MM17 (boring 19+20+21) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Ondergrondmengmonster MM18 (boring 22+23+24) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
  • Ondergrondmengmonster MM19 (boring 25+26) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Grondwater

Peilbuis 1 (1.8-2.8 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde.
Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 overschrijdt de tussenwaarde niet en geeft daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Peilbuis 4 (1.8-2.8 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 4 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde.
Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 4 overschrijdt de tussenwaarde niet en geeft daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Peilbuis 6 (1.7-2.7 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 6 bevat een verhoogd gehalte barium, koper en nikkel (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde.
De verhoogd gemeten gehalten barium, koper en nikkel (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 6 overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Peilbuis 9 (1.6-2.6 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 9 bevat een verhoogd gehalte barium en kwik (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde.
De verhoogd gemeten gehalten barium en kwik (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 9 overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Peilbuis 14 (1.6-2.6 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 14 bevat een verhoogd gehalte barium en nikkel (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde.
De verhoogd gemeten gehalten barium en nikkel (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 14 overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Peilbuis 17 (1.6-2.6 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 17 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde.
Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 17 overschrijdt de tussenwaarde niet en geeft daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Toetsing hypothese

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieukundig onverdacht aangemerkt.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.
Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk verontreinigingen t.o.v. de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “onverdacht” dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er mogelijk enige beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.

Tijdens de locatie-inspectie is op het maaiveld t.p.v, de akker, langs de grens met het weideperceel, plaatselijk puinresten en enkele stukjes asbesthoudend materiaal aangetroffen. Vermoedelijk betreft het hier materiaal afkomstig van het pad dat tijdens ploegen op de akker terecht is gekomen. Op basis van dit onderzoek wordt verwacht dat het halfverhardingsmateriaal t.p.v. het toegangspad, plaatselijk, asbesthoudend is.
Op basis van het onderhavige onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan omtrent de aard en de omvang van een eventuele verontreiniging met asbest in grond en puin. Indien meer inzicht gewenst wordt omtrent de eventuele aanwezigheid van asbest in de grond of in puin wordt geadviseerd t.p.v. het toegangspad een asbestonderzoek volgens P2018 /NEN-5707 of NEN-5897 uit te voeren, inspectie middels sleuven-onderzoek plaatsvindt.

Een aanvullend asbest(bodem)onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zullen tezijnertijd worden verwerkt in het definitieve plan.