direct naar inhoud van 7.4 De bestemmingen
Plan: NASSAULAAN 110
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0302.BP01006-vg01

7.4 De bestemmingen

Artikel 3. Groen (G)

De bestemming betreft gronden waarop uitsluitend groenvoorzieningen en houtwalvoorzieningen zijn toegestaan, het laatste ter plaatse van de aanduiding 'houtwal'.

Artikel 4. Tuin (T)

De bestemming betreft gronden waarop uitsluitend tuinvoorzieningen zijn toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'schouwpad' is geen functiegerelateerde bebouwing toegestaan.

Artikel 5. Verkeer – Verblijfsgebied (V-B)

De bestemming betreft wegen en openbaar verblijfsgebied, met inbegrip van groenvoorzieningen e.d. ook kunstobjecten zijn hier toegestaan.

Artikel 6. Wonen (W)

Woning, aan- en/of uitbouw, bijgebouw

Aan elke woning mogen aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen worden gebouwd. Ook vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan. De regels van de bestemming "Wonen W" bieden hiervoor een vrij gedetailleerde regeling, die moet voorkomen dat stedenbouwkundig ongewenste situaties ontstaan. De aan- en bijgebouwenregeling is afgestemd op de gewijzigde Woningwet en het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.

Allereerst wordt binnen de bestemming "Wonen" (W) een onderscheid gemaakt tussen woningen, aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen. Deze drie begrippen worden in artikel 1 van de regels omschreven. De woning is het gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk is aan te merken. Het gaat met andere woorden om het hoofdgebouw. Een aan- of uitbouw behoort niet tot het hoofdgebouw en wordt omschreven als: "een aan een woning aangebouwd gebouw, dat een voor bewoning bestemde uitbreiding van de woning vormt". Aan- en uitbouwen maken derhalve functioneel wel onderdeel uit van de woning, maar zijn bouwkundig als een uitbreiding daarvan te onderscheiden. Onder bijgebouwen ten slotte worden begrepen vrijstaande of aangebouwde gebouwen, die niet voor bewoning zijn bestemd, maar die wel een functionele eenheid met de woning vormen. Bedoeld worden vrijstaande of aangebouwde garages, bergruimtes e.d.

In de hierna volgende figuur wordt een en ander schematisch weergegeven, waarbij ook schematisch is aangegeven hoe de goothoogte dient te worden bepaald. De snijlijn (druiplijn) van het dakvlak en de kap zijn hierbij bepalend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0302.BP01006-vg01_0009.png"Afbeelding 7.1: Schematische weergave woning met hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bepaling goothoogte

De bestemming bevat regels voor woningen, aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen. Voor woningen geldt dat deze in alle gevallen alleen binnen het woningvlak zijn toegestaan en dat de voorgevel in de voorgevelrooilijn moet worden gesitueerd en zelfs voor een deel hierin moet worden gebouwd. Bij het meten op de kaart dient uit te worden gegaan van het hart van de begrenzing van het bouwvlak c.q voorgevelrooilijn (zie ook wijze van meten, artikel 2 van de regels).