| Plan: | Lage Lochemseweg 27 ongenummerd te Warnsveld |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | wijzigingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0301.bp1415LLwegnaast27-vs01 |
Op de locatie Lage Lochemseweg 27 ongenummerd is leegstaande agrarisch bedrijfsbebouwing aanwezig. Om verpaupering te voorkomen en het erf aan de Lage Lochemseweg af te ronden wordt de aanwezige bebouwing ter plaatse gesloopt. In ruil voor de sloop van de voormalige bebouwing mag, in het kader van functieverandering, op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost 2007' een nieuwe woning worden gebouwd. Deze woning wordt ter plaatse van het perceel Lage Lochemseweg 27 ongenummerd gebouwd.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de gemeente voornemens om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 19, lid 1, wijzigingsbevoegdheid nummer 18 uit het geldende bestemmingsplan. Deze wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid aan burgemeester en wethouders om voormalige agrarische bedrijven om te zetten in de bestemming 'Wonen' en daarmee de bouw van 1 nieuwe vrijstaande woning mogelijk te maken.
Het voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van een nieuwe woning in ruil van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing mogelijk.
Het erf, waar onderhavig wijzigingsplan betrekking op heeft, is gelegen aan de Lage Lochemseweg 27 in Warnsveld. Het erf is gelegen ten zuiden van de Brummeler Laak en te noorden (in een bocht) van de Lage Lochemseweg. De hoofdbebouwing ter plaatse van het westelijke deel van het perceel betreft een oude boerderij met stal. Het oostelijk deel van het perceel is bebouwd met een ligboxenstal met ten noorden daarvan een jongveestal en een ronde mestsilo. Onderhavig wijzigingsplan richt zich enkel op de oostzijde van het erf, daar waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het projectgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit wijzigingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost 2007' van de gemeente Zutphen. Het plangebied is bestemd als 'Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden'. Het perceel is in het bestemmingsplan, naast de genoemde bestemming, aangeduid als '1 woning'. De gronden zijn onder andere bedoeld voor:
Navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost 2007 '. Het plangebied is daarop met een rood kader weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan
Op grond van het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied Oost 2007' is de geplande ontwikkeling niet mogelijk. In het bestemmingsplan zijn de flexibiliteitsbepalingen onder artikel 19, lid 1, wijzigingsbevoegdheid nummer 18 (onder voorwaarden) opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid aan burgemeester en wethouders om voormalige agrarische bedrijven om te zetten in de bestemming 'Wonen' en daarmee de bouw van 1 nieuwe vrijstaande woning juridisch-planologisch mogelijk te maken. In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op de toetsing aan de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid.
Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 gaat in op de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten. Het zesde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied betreft het oostelijke deel van het erf Lage Lochemseweg 27 te Warnsveld. Een luchtfoto van dit deelgebied is opgenomen in paragraaf 1.2.
Ter plaatse van het plangebied is een ligboxenstal (bouwjaar 1980) met ten noorden daarvan een jongveestal (gerealiseerd in de jaren '60 vorige eeuw) en een ronde mestsilo (bouwjaar 1987) aanwezig. Het erf wordt aan de oostzijde begrensd door een betonnen koeienpad. Ten westen van het plangebied is het overige deel van het erf Lage Lochemseweg 27 met daarop een Hallenboerderij en een varkensschuur gelegen. Aan de noord-, oost- en zuidzijde zijn weilanden aanwezig. Op circa 25 meter ten zuiden van de ligboxenstal bevindt zich de Lage Lochemseweg.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie op het perceel.
Plangebied, gezien vanaf de Lage Lochemseweg
Ligboxenstal
Jongveestal (voormalige kippenschuur)
Mestsilo
De agrarische bedrijfsvoering op de locatie is reeds beëindigd. Er wordt circa 825 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt waarbij de mestsilo niet is meegerekend. Op de navolgende afbeelding wordt met een rood kader weergegeven welke bedrijfsbebouwing in het deelgebied wordt gesloopt.
Overzichtskaart te slopen bebouwing
In ruil voor de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing mag, in het kader van functieverandering, een nieuwe woning worden gebouwd.
Door de bouw van de nieuwe woning met bijgebouw ontstaat er een nieuw erf. Om het nieuwe erf en het bestaande erf goed in te passen is een erfinrichtingsplan opgesteld. Dit is ook een voorwaarde voor de wijziging (zie paragraaf 3.4) Het erfinrichtingsplan wordt op de navolgende afbeelding weergegeven en is tevens opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting.
Landschappelijk inpassingsplan
Landschappelijke inpassing
Voor het toevoegen van de nieuwe woning op het erf aan de Lage Lochemseweg 27 ongenummerd is tijdens het opstellen van het erfinrichtingsplan gezocht naar een optimale beleving van de kwaliteiten van het landschap en inbedding in de historische groeiwijze en kenmerkende opzet van agrarische erven. De indeling tussen voor en achter is daarbij bepalend geweest voor de positie van de nieuwe woning. Openheid in de gevels en overkapping geven een fraaie uitzicht over de open velden, de Brummeler Laak en de bossen van het Warkensche Veld.
De rand van de enk wordt aangezet met een talud, die het hoogteverschil beleefbaar maakt. Dit wordt versterkt door de rand in te zaaien met een bloemrijk mengsel.
Het bestaande compensatie bosperceel ten noorden van het toekomstige erf wordt behouden. Het bosperceel legt namelijk de verbinding met het beekdal. Haakse lijnen op de Laak, bepalen hier het beeld. Verder zal het noordelijk gelegen weiland niet beplant worden, om aan te sluiten bij de maat en schaal van het landschap, om de bruikbaarheid van het perceel te waarborgen en het zicht naar de Laak te behouden.
De scheiding tussen oost en west door de bestaande houtsingel op het erf, wordt ingezet als centrale ontsluiting van het erf en daarmee van beide percelen. In het ontwerp is gezocht naar gelijkwaardigheid om zo de samenhang te versterken. De oriëntatie van de nieuwe woning is daarom ook afwijkend ten opzichte van de bestaande boerderij, tevens hoofdgebouw op het erf. Door de afwijkende richting onderscheid de nieuwbouw zich van de bestaande boerderij. De erfinrichting zorgt voor onderlinge samenhang op het erf.
Met het erfinrichtingsplan worden de onderstaande zaken gewaarborgd waardoor het plan bijdraagt aan de verbetering van het nationaal landschap "De Graafschap":
Bebouwing
Het volume van de nieuwe bebouwing heeft een maat en schaal passend bij die van de bebouwing op de omringende boerenerven. Vanuit de omgeving wordt een erf altijd ervaren als een eenheid. Een erf bestaat uit een compact ensemble van bebouwing en beplanting. Het silhouet dat vanuit het landschap wordt beleefd bestaat vooral uit de afwisseling van daken en bomen en struikvormers op het erf. De beoogde architectuur heeft een verwijzing naar agrarische opstallen. De nieuwe woning heeft een maximale inhoud van 600 m3. De woningen worden uitgevoerd met een zadeldak.
De hoogte van de nieuw te bouwen woning wordt beperkt door de aanwezigheid van de ten westen van de locatie gelegen Warkense Molen en bijbehorende molenbiotoop. Vanwege de afstand binnen een straal van 250 meter van de molen, wordt de bouwhoogte niet hoger dan 7 meter. Daarmee blijft deze ook ondergeschikt aan het hoofdgebouw op het erf, de huidige boerderij. De goothoogte zal niet hoger zijn dan 4,5 meter.
Bij de nieuwe woning wordt één bijgebouw gerealiseerd met een maximum oppervlakte van 75 m2. Het bijgebouw heeft een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 meter en 5,5 meter.
Bij voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oost 2007' van de gemeente Zutphen. Aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wordt in paragraaf 3.4 getoetst. Voorliggend plan wordt in overeenstemming geacht te zijn met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, omdat de wijzigingsbevoegdheid reeds in het kader van het 'moederplan' is getoetst aan dit beleid. Wel is een toetst uitgevoerd aan beleid op rijks- en provinciaal niveau dat na vaststelling van het moederplan tot stand is gekomen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voorliggend initiatief ziet toe op de sloop van niet meer in gebruik zijnde agrarische bedrijfsbebouwing en de realisatie van een nieuwe woning in het plangebied. Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woning- bouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 11 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel. In voorliggend plan worden één nieuwe woning in het plangebied gerealiseerd. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Wel dient in het kader van het provinciaal beleid de behoefte aan een nieuwe woning aangetoond te worden. Zie hiervoor paragraaf 3.3.3.
De Omgevingsvisie Gelderland (actualisatie vastgesteld op 11 november 2015) richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie Gelderland juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening Gelderland (actualisatie vastgesteld op 11 november 2015) richt zich net zo breed als de omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Wonen
Bij voorliggende ontwikkeling is artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening van belang. Hierin staat dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In 2015 is de Regionale Woonagenda 2015-2017 voor de Stedendriehoek, waartoe Zutphen behoort, tot stand gekomen. Deze vormt een uitwerking van de provinciaal vastgestelde opgave. Eén van de opgaven is het benutten van onbenutte potentie van landelijk wonen.
Regio Stedendriehoek heeft het beleidsdocument ‘Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies-Beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen’ opgesteld. Dit beleidsdocument is op 21 april 2008 door de gemeenteraad van Zutphen vastgesteld en op 7 juli 2008 geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. Functieverandering biedt, door het toestaan van nieuwe economische dragers, belangrijke kansen voor het verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. En vooral ook voor het verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen door het slopen van overbodige stallen en schuren. En voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies ter plaatse van die stallen en schuren. In dit beleidskader is uitgewerkt onder welke voorwaarden wonen en werken in of ter plaatse van vrijkomende gebouwen mogelijk is, met het oog op winst voor economie, leefbaarheid en landschap. In onderhavig bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in functieverandering conform hiervoor genoemd beleid mogelijk te maken. De voorwaarden uit het regionaal beleidskader zijn opgenomen in een wijzigingsbevoegdheid.
De onderhavige woningbouwontwikkeling past binnen het gestelde beleidskader voor functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing. Het plangebied betreft een geschikte locatie voor landelijk wonen, gelegen nabij de kernen van Warnsveld, Vorden Lochem en Zutphen. Het toevoegen van de nieuwe woning past binnen de woningbouwopgave van Zutphen. Deze is vastgelegd in de gemeentelijke Woonvisie 2013-2017. Daarnaast wordt voorzien in landschappelijke inpassing door middel van het opgestelde erfinrichtingsplan, dat recht doet aan de ruimtelijke en landschappelijke structuur. Realisatie van het inrichtingsplan wordt middels een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd. Hiermee is een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap gewaarborgd.
In artikel 19, lid 1 van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied Oost 2007' is een wijzigingsbevoegdheid onder nummer 18 opgenomen voor het omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Wonen'. Bij de sloop van 500 m2 tot 1000 m2 aan vrijgekomen bebouwing bestaat namelijk de mogelijkheid voor hergebruik of vervangende nieuwbouw in de vorm van; 1 bestaand gebouw om te vormen tot 1 woning ; óf 1 nieuwe vrijstaande woning;
Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gesteld:
Hierna wordt het initiatief aan voorwaarden uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost 2007' getoetst.
Artikel 19, lid 1, wijzigingsbevoegdheid onder nummer 18
In het plan wordt alle bebouwing (circa 825 m2) gesloopt waarbij de oppervlakte van de mestsilo niet is meegerekend. Met deze sloop worden geen monumentale en karakteristieke bebouwing gesloopt. In paragraaf 2.2 wordt weergegeven welke bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt 1 nieuwe vrijstaande woningen opgericht. Na toepassing van de regels van het bestemmingsplan zal de woning een minimale inhoud van 300 m³ en een maximale inhoud van 600 m³ krijgen. In verband met de nabijgelegen molen zal de bouwhoogte van de woning niet meer zijn dan 7 meter. Daarmee blijft deze ook ondergeschikt aan het hoofdgebouw op het erf, de huidige boerderij. De goothoogte zal niet hoger zijn dan 4,5 meter. Het nieuwe bijgebouw zal een maximum oppervlakte van 75 m2 hebben en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 meter en 5,5 meter.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld. In het erfinrichtingsplan is voorzien in natuurontwikkeling op het kavel zelf. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 2.2. Verder worden in Hoofdstuk 4 de milieu- en omgevingsaspecten met betrekking tot het plan getoetst. Uit de paragraaf blijkt dat de in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad.
In Hoofdstuk 4 worden de milieu- en omgevingsaspecten met betrekking tot het plan uitvoerig getoetst. Hieruit blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden. Verder blijkt uit Hoofdstuk 6 dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik. In dat kader is op 7 november 2017 door Buro ontwerp en Omgeving een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 1.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat zowel in de boven- als in de ondergrond geen sprake is van verontreinigingen. In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen aangetoond. In de onverharde bodem ter plaatse van de druppelzones van de aanwezige asbestdaken is geen asbest aangetoond.
De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek en vormen derhalve geen belemmeringen voor het voorgenomen initiatief.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
De Lage Lochemseweg is een 60 km/u weg met 1 rijstrook gelegen in het buitengebied. Voor deze wegen geldt een geluidszone van 250 m. De nieuwe woning valt binnen deze zone waardoor de Wgh van toepassing is en er een onderzoeksplicht geldt. Op 7 november 2017 is door Buro Ontwerp en Omgeving een akoestisch onderzoek uitgevoerd conform standaardrekenmethode I van bijlage III uit het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2. Met behulp van rekenmethode is de geluidsbelasting ten gevolge van de Lage Lochemseweg voor het toekomstige peiljaar 2027 bepaald. Na aftrek van 5 dB conform artikel 110 Wgh is de geluidsbelasting op de gevel 43 dB. Daarmee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren.
In het plangebied bestaat het voornemen om een nieuwe woning te realiseren. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool1 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. In Bijlage 3 wordt nader ingegaan op het wettelijk kader.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een nieuwe woning. Er is daarmee sprake van de realisatie van een nieuw kwetsbaar object in de vorm van een nieuwe woning. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland ter plaatse van het plangebied en zijn omgeving.
De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een groen kader.
Uitsnede Risicokaart Nederland deelgebied
Stationaire bronnen
In de directe omgeving zijn op de Risicokaart geen stationaire bronnen weergegeven. Hier vanuit zijn derhalve geen risico's aanwezig.
Mobiele bronnen
In het plangebied zelf zijn geen mobiele bronnen aangewezen op de Risicokaart. Wel zijn er in de nabijheid een aantal relevante mobiele bronnen aanwezig.
Leidinggegevens
Beperkte verantwoording groepsrisico
Conform Bijlage III Tabel Basisnet water van de Regeling basisnet vindt over het Twentekanaal geen structureel transport van gevaarlijke stoffen plaats waardoor de risico's hiervan geen aandachtspunten vormen voor onderhavig initiatief.
Uit de jaarintensiteiten van Rijkswaterstaat blijkt dat over de N346 LF1, LF2, LT1 en GF3-stoffen worden getransporteerd. Op basis van de vervoersgegevens blijkt dat het invloedsgebied van de toxische vloeistoffen (LT1) van de N346 reikt tot aan de grens van het plangebied. De geprojecteerde bebouwing is op grotere afstand van deze weg gelegen, waardoor de woning niet binnen het invloedsgebied van deze toxische stoffen is gelegen. De risico’s als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen over de weg vormen geen aandachtspunt voor onderhavig initiatief.
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Deze laatste stof heeft een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Voor de risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de spoorlijn geldt een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico.
Uit de tabel blijkt dat het plangebied binnen de 100% letaliteitsafstand van de buisleidingen is gelegen. Door de toename van de personendichtheid als gevolg van het planvoornemen (0,02 pers/ha) is de verwachting dat er geen toename van de hoogte van het groepsrisico van meer dan 10% zal plaatsvinden en zal de oriëntatiewaarde niet overschreden worden. Derhalve kan voor de risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Vanwege de noodzaak voor een beperkte verantwoording van het groepsrisico is door Windmill in dat kader een notitie opgesteld. De notitie is opgenomen als Bijlage 3. De genoemde punten ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn voor advies aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland voorgelegd. Vanuit de Veiligheidsregio zijn geen opmerkingen gegeven op het advies.
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.
In de omgeving van het plangebied zijn veehouderijen gelegen. Voor veehouderijen is het aspect geur van belang. Bij veehouderijen wordt voor het aspect geur getoetst aan de wettelijke bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij (zie paragraaf 4.6).
Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'rustig buitengebied'.
Bedrijvigheid
In het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De (nieuwe) woning wordt aangeduid als milieuhindergevoelig.
Bedrijvigheid in de omgeving
Onderzocht moet worden of de functie in het plangebied hinder ondervindt van hinderveroorzakende functies in de omgeving. In de omgeving bevindt zich de volgende milieuhinderveroorzakende functies:
| Adres | Functie |
| Lage Lochemseweg 25 (De Warkense Molen) | feest-, vergadering-, receptie,- huwelijksvoltrekkinggelegenheid (etc.) |
| Lage Lochemseweg 12 | Melkrundveehouderij |
De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functie:
| Functie | Type inrichting | Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
| Zalencentrum | Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra | 10 | 0 | 10 | 10 |
| Melkrundveehouderij | Fokken en houden van rundvee | 100 | 30 | 30 | 0 |
Opgemerkt wordt dat de daadwerkelijke functie Zalencentrum niet als dusdanig is aangeduid in de brochure waardoor gekozen voor een type inrichting die overeenkomstig is met de activiteiten.
De maximale richtafstanden van de functie Zalencentrum, die volgen uit de VNG-brochure, bedraagt 10 m. De afstand tussen de nieuwe woning en deze functie bedraagt circa 235 m. De maximale richtafstanden van de functie Melkrundveehouderij, die volgen uit de VNG-brochure, bedraagt 100 m. De afstand tussen de nieuwe woning en deze functie bedraagt circa 265 m. De afstand tussen de woning en de omliggende functies is daarmee voldoende groot. Hierbij wordt opgemerkt dat de veehouderij onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit valt wat derhalve als beoordelingskader geld voor geur. Het aspect geur is verder omschreven in paragraaf 4.6.
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. Ten aanzien van onderhavig initiatief vormt naast de Wgv het Activiteitenbesluit een wettelijk kader in verband met de kleinschalige melkveehouderij aan de Lage Lochemseweg 12.
Het beleid heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel zijn van een veehouderij, of een voormalige veehouderij die na 19 maart 2000 is beëindigd, gelden uitsluitend de minimaal aan te houden afstanden en niet de waarde voor de geurbelasting. Hetzelfde geldt voor een 'ruimte-voor-ruimte woning/geurgevoelig object' als beschreven in artikel 14, tweede lid van de Wgv.
In dit geval is sprake van één nieuw te bouwen ruimte-voor-ruimte woning. Er geldt een minimale afstand van 50 m tussen de (nieuwe) woningen en het emissiepunt (stal) van omliggende veehouderijen.
De dichtstbijzijnde veehouderij tot het plangebied betreft een melkrundveebedrijf aan de Lage Lochemseweg 12 (afstand ± 265 meter tot plangebied). De nieuwe woning ligt buiten de zones van 50 m rondom de stallen van het genoemde melkrundveebedrijf.
Op kortere afstand van de veehouderij aan de Lage Lochemseweg 12 is reeds een geurgevoelig object gelegen. De bestaande veehouderijen in de omgeving van het deelgebied worden door de realisatie van onderhavig initiatief niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Rijn en IJssel
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2016-2021 haar beleid uiteengezet. De opdracht van de waterschappen in deelstroomgebied Rijn-Oost, waar het Waterschap Rijn en IJssel deel van uit maakt, is te zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.
Waterplan Zutphen
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Waterplan Zutphen, Visie op water, voor nu en later, opgesteld door de gemeente Zutphen, het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) en het Waterschap Veluwe. Het waterplan formuleert de streefbeelden en aandachtsthema's voor het waterbeheer en oplossingen voor aanwezige knelpunten. Voor stedelijke watergangen in de gemeente zijn vier verschillende streefbeelden opgesteld: basiswater, gebruikswater, kijkwater en natuurwater. Bij elk streefbeeld horen eisen voor de waterkwaliteit en de inrichting. Zo staat bij 'kijkwater' de visuele beleving van de watergang in kwestie centraal. Het water ziet er aantrekkelijk uit en is goed bereikbaar. Beelden, bruggen en andere kunstwerken kunnen de belevingswaarde versterken. Sinds 2016 wordt het waterbeleid geregeld in het Afvalwaterketenplan Lochem-WRIJ-Zutphen 2016-2020. Voorliggend plan past binnen de doelstellingen die worden gesteld in het waterplan van Zutphen.
Het plangebied is op de plankaart van het vigerende bestemmingsplan gelegen binnen een hydrologische beschermingszone. Deze zone geeft het beschermingsgebied aan rondom gebieden met waarde voor de natte natuur. De signalering op de kaart wil voorkomen dat maatregelen of initiatieven leiden tot de verdroging van waardevolle bos- en natuurgebieden. Deze bescherming krijgt verder vorm tijdens de aanvraag van een omgevingsvergunning (aanlegvergunning). In artikel 18 van het vigerende bestemmingsplan staat nader omschreven bij welke werken en werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding een vergunning moet worden aangevraagd.
In het plan wordt voorzien in de sloop van in totaal circa 940 m2 (inclusief mestsilo) aan bebouwing. In paragraaf 2.2 wordt weergegeven welke bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt 1 nieuwe vrijstaande woningen opgericht. De nieuwe woning heeft een oppervlakte van circa 210 m2, daarnaast wordt in een bijgebouw met een maximaal oppervlakte van 75 m2 voorzien.
In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van watergangen.
Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen gebouwen wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem.
Bij de bouw van de nieuwe gebouwen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft. De ontwikkeling binnen het plangebied zorgt voor een verbetering van de waterhuishouding ter plaatse.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Het wijzigingsplan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt aan het waterschap toegezonden om het waterschap in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
De archeologische waarden in het plangebied zijn vastgelegd op plankaart 4 behorende bij het vigerende bestemmingsplan. Feitelijk betreft dit de beleidskaart behorende bij de nota 'Graven met beleid' van de gemeente Zutphen. In die nota wordt bepaald dat bodemingrepen van een bepaalde omvang en diepte die uitgevoerd worden in een aantal van de onderscheiden zones pas kunnen plaatsvinden nadat archeologisch onderzoek is verricht. Deze beleidsregels worden gehanteerd bij de aanvraag van een aanlegvergunning voor bodemingrepen. Het plangebied is gelegen binnen een zone met een 'hoog, verwachte waarde'. In artikel 18, lid twee onder g van het bestemmingsplan staat omschreven dat voor gebieden die zijn aangeduid met 'hoog, verwachte waarde' geldt dat alle bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter vanaf het maaiveld (straat- of terreinniveau), en dieper dan 0,0 meter gerekend vanaf de keldervloeren of souterrains, dat het verzoek om een aanlegvergunning gepaard dient te gaan met een verkennend archeologisch onderzoek.
Tijdens de bouw van de ligboxenstal is in verband met de realisatie van een mestkelder de bodem over een lengte van 50 meter en een breedte van 40 meter verstoord tot een diepte van circa 2,5 meter. De nieuwe woning zal worden gebouwd op de bestaande fundamenten van de stal en zal niet worden onderkelderd. Het bijgebouw zal eveneens grotendeels worden gebouwd op de bestaande fundamenten. Bij het ontbreken van de fundamenten zal herbouw plaats vinden op de (voormalige) bebouwingscontour. Er zal in ieder geval minder dan 50 m2. worden gebouwd buiten de bestaande fundamenten/ bebouwingscontour.
Cultuurhistorie
Op 20 juni 2017 is door de gemeente Zutphen een advies opgesteld ten aanzien van de cultuurhistorie van het perceel Lage Lochemseweg 27. Het advies is opgenomen als Bijlage 5 . De boerderij en het erf zijn in het bezit van Stichting Oude en Nieuwe Gasthuis en zijn ergens aan het begin van de 20e eeuw gesticht. Volgens het advies is ter plaatse van het plangebied in 1980 de ligboxenstal gebouwd, is de jongveestal (oorspronkelijk gebruik was kippenschuur) in de jaren '60 vorige eeuw gerealiseerd en is de mestsilo in 1987 gebouwd.
De nieuwe bebouwing wordt landschappelijk ingepast om ruimtelijke kwaliteit te creëren. Bij de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de landschappelijke kwaliteiten van nationaal landschap "De Graafschap". De aan te planten soorten betreffen gebiedseigen soorten waarbij de aanwezige notenboom behouden zal blijven.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming gebeurt via de Natuurbeschermingswet.
Door Natuurkompas is in augustus 2017 een Flora- en faunaquickscan uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. Onderstaand zijn de resultaten van het onderzoek samengevat.
De voorgenomen plannen kunnen leiden tot biotoopverlies of verstoring. Plannen die er toe leiden dat het plangebied minder geschikt is als foerageergebied voor dieren, zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij er in de onmiddellijke omgeving van het plangebied geen alternatieve geschikte foerageergebieden aanwezig zijn. Hiervan is in onderhavig plan sprake in de vorm van nog actief zijnde boerenbedrijven in de omgeving.
Algemeen voorkomende soorten
Binnen het plangebied komen een aantal algemeen voorkomende soorten voor. Deze soorten vallen allemaal onder 3.10 van de Wet natuurbescherming. Voor deze soorten heeft de provincie Gelderland een vrijstelling afgegeven voor het verstoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat voor de werkzaamheden geen ontheffing voor deze soorten nodig is.
Strikt beschermde soorten
Voor soorten die vallen onder art. 3.10 (of 3.5) van de Wet natuurbescherming en waarvoor geen vrijstelling is afgegeven, geldt dat bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing moet worden aangevraagd. Binnen het plangebied zijn geen soorten aanwezig waarvoor dit geldt.
Wel kunnen bij de start van de werkzaamheden in het broedseizoen broedende vogels (onder andere boerenzwaluw) worden verstoord en/of nesten worden aangetast. Dit is een overtreding van de Wet natuurbescherming. Hiervoor kan geen ontheffing worden aangevraagd. De start van de sloopwerkzaamheden moet daarom plaatsvinden buiten het broedseizoen, dat grofweg loopt van 15 maart tot 15 juli, of reeds voorafgaand aan het broedseizoen worden opgestart. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren worden negatieve effecten op broedvogels voorkomen. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is dan niet noodzakelijk.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat niet uit is te sluiten dat het kappen van de op het erf aanwezige notenboom een effect heeft op boombewonende vleermuizen. De notenboom is echter opgenomen in het erfinrichtingsplan waarmee negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen zijn uit te sluiten.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Rijntakken, deelgebied Uiterwaarden IJssel. Dit Natura 2000-gebied ligt op circa 6.250 meter ten westen van het plangebied. Gezien de afstand, tussengelegen verstorende elementen (zoals wegen en woningen), de reeds bestaande achtergrondverstoring van de bebouwde kom van Zutphen en de beperkte omvang van de voorgenomen plannen, wordt het niet waarschijnlijk geacht dat de beoogde ontwikkelingen een negatief effect zullen hebben op de natuurwaarden van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het plangebied is gelegen buiten de begrenzingen van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en weidevogel leefgebieden waardoor negatieve effecten op het GNN en Weidevogel leefgebieden zijn uit te sluiten.
Advies
Naast de consequenties vanuit de Wet natuurbescherming zijn in de Flora- en faunaquickscan onderstaande vrijblijvende aanbevelingen ten aanzien van de inrichting van het plangebied gegeven.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Verkeer
Door de bouw van de nieuwe woning ontstaat er een nieuw erf. Dit erf wordt in zuidelijke richting ontsloten op de Lage Lochemseweg, via een het bestaande koeienpad. Er vinden daarmee geen wijzigingen in de wijze van ontsluiting plaats.
De realisatie van een nieuwe woning in het plangebied zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW2. Uitgaande van 'koop, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied' is het aantal verkeersbewegingen gemiddeld 8,2 per dag. Dit betekent dat met de realisatie van de woning 8,2 verkeersbewegingen per dag extra tot stand komen.
Naar verwachting zal het totaal aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied licht toenemen. Het extra verkeer van en naar dit deelgebied kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Lage Lochemseweg.
Parkeren
Om de parkeerbehoefte te bepalen, is eveneens gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van 1 woning in de categorie 'koop, vrijstaand' in het buitengebied met een verstedelijkingsgraad van 'niet stedelijk'. In de berekening is gerekend met een parkeernorm van gemiddeld 2,4 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling bedraagt 3 parkeerplaatsen. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein, ten noorden van de woning. De globale locatie van parkeerplaatsen is weergegeven met een rode contour op navolgende afbeelding.
Parkeerplaatsen
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
In het kader van het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen.
In het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen gelegen, die planologische bescherming behoeven c.q. genieten.
De aspecten kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Het plangebied is op circa 235 m gelegen van de Warkense Molen (Lage Lochemseweg 25) en valt daarmee binnen de molenbiotoop. De molen betreft een achtkante bovenkruier zonder stelling uit 1878. De Warkense molen heeft een grote cultuurhistorische waarde. Het beleid is erop gericht om de molen te behouden. Behoud is alleen mogelijk als de molen kan blijven malen. Om de maalfunctie tot in de verre toekomst te kunnen zekerstellen dient de omgeving van de Warkense molen vrij te blijven van hoge bouwwerken en objecten (bv. hoge bomen).
In artikel 17 onder 3 zijn de normen opgenomen waaraan bebouwings- en beplantinghoogtes binnen de molenbiotoop van de Warkense molen moeten voldoen. Binnen een afstand van 100 tot 400 meter rond de molen, zoals weergegeven op plankaart 1 met de aanduiding “molenbeschermingszone”, geldt dat de hoogte van de bouwwerken niet meer mag bedragen dan in meters is aangegeven in de hieronder afgebeelde grafiek, indien ten dienste van de onderliggende bestemming hogere bouwwerken zijn toegelaten.
Toegestane bebouwings- en beplantingshoogtes in de molenbiotoop van de Warkense molen
De hoogte van de nieuw te bouwen woning wordt beperkt door de aanwezigheid van de molen en bijbehorende molenbiotoop. Vanwege de afstand binnen een straal van 250 meter van de molen, wordt de bouwhoogte, met in achtneming van de 10% vrijstellingsmogelijkheid, niet hoger zijn dan 7 meter. Daarmee blijft deze ook ondergeschikt aan het hoofdgebouw op het erf, de huidige boerderij.
De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost 2007' van de gemeente Zutphen. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de gemeente voornemens om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 19, lid 1, wijzigingsbevoegdheid nummer 18 uit het geldende bestemmingsplan. Deze wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid aan burgemeester en wethouders om voormalige agrarische bedrijven om te zetten in de bestemming 'Wonen' en daarmee de bouw van 1 nieuwe vrijstaande woning mogelijk te maken.
De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het geldende bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het 'moederplan' (Buitengebied Oost 2007) van toepassing zijn op de gronden binnen onderhavig plangebied. Bij wijzigingsplannen volstaat in de regels daarom doorgaans een verwijzing naar het moederplan, in dit geval het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost 2007'. Voor dit wijzigingsplan is wordt voor wat betreft de inhoud van de regels verwezen naar de regels van het moederplan. Een en ander conform de voorwaarden (nummer 10) van de wijzigingsbevoegdheid zelf.
Het plangebied bestaat uit de gronden met de bestemming 'Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden' inclusief een extra letteraanduiding 'W' voor de bouw van een nieuwe woning. De regels van de bestemming 'Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden' zijn opgenomen in artikel 4 van het moederplan. Deze en meer specifiek artikel 4 lid 5 zijn onverminderd van toepassing op voorliggend wijzigingsplan.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
In artikel 6.12, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12, lid 2 is echter opgenomen dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast is met de initiatiefnemers een planschade- en exploitatieovereenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemers. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 26 januari 2018 tot en met 8 maart 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het college van burgemeester en wethouders. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.