Plan: | Noorderhaven, veld 21B |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0301.bp0220NHVeld21B-vs01 |
Ten noorden van de spoorlijn Arnhem-Deventer ligt het transformatiegebied 'Noorderhaven'. In het verleden maakte dit gebied deel uit van bedrijventerrein 'De Mars'. Om de transformatie van bedrijventerrein naar woon-werkgebied mogelijk te maken, is in april 2013 het bestemmingsplan 'Noorderhaven' vastgesteld. Het bestemmingsplan is globaal van aard en gaf voor verschillende velden in het plangebied van 'Noorderhaven' randvoorwaarden voor verdere uitwerking.
Voorliggend plangebied beslaat grotendeels het veld 21B. Op dit veld is woningbouw beoogd. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn in dit veld maximaal 100 woningen mogelijk. Hiervoor is in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voor de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat niet eerder dan in 2019 gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid.
Voor de herontwikkeling van het plangebied en het naastgelegen veld 21A is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het plan ziet toe op de realisatie van maximaal 77 nieuwe grondgebonden woningen binnen het plangebied (veld 21B). Dit zijn 23 woningen minder dan op basis van het geldende bestemmingsplan mogelijk was.
Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van Zutphen, ten noorden van spoorlijn Arnhem-Deventer. Ten westen van het plangebied stroomt de IJssel. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de woningen van 'veld 4' / 'Kade Noord'. Ten noorden bevindt zich het terrein van Liander. Aan de oostzijde is de Coenensparkstraat gelegen met aan de overzijde enkele bedrijven en een beoogde locatie voor een nieuw schoolgebouw.
Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden. Het grote deelgebied betreft het gebied waar de woningen zijn beoogd. Ter plaatse van de twee kleine deelgebieden is een herinrichting van de openbare ruimte (aanleg ontsluitingsweg) beoogd.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Een groot deel van de gronden van het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Noorderhaven', vastgesteld op 22 april 2013 door de gemeenteraad. Aan de noordzijde van het plangebied, ligt een kleiner deel binnen het geldende bestemmingsplan 'De Mars midden en noord (veegplan)'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 december 2016.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeeldingen van de geldende bestemmingsplannen weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied
Het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven' kent ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen - uit te werken'. Een deel van de gronden die bestemd zijn als 'Groen', zijn tevens aangeduid als 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' en 'Overig - Veld 21B'. De gronden met de bestemming 'Wonen - uit te werken' zijn tevens aangeduid met de gebiedsaanduiding 'Overig - Veld 21A'.
Op basis van de regels behorende bij de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen door de bestemming 'Groen' te wijzigen ten behoeve van een woonfunctie (bestemming 'Wonen - uit te werken'). Daarbij zijn tevens een aantal randvoorwaarden opgenomen over het aantal woningen (maximaal 100) en maatvoeringseisen van de bebouwing.
Het geldende bestemmingsplan 'De Mars midden en noord (veegplan)' kent ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein' (bedrijven tot en met categorie 2).
Op de gronden waar een wijzigingsbevoegdheid en een uit te werken bestemming rusten, is woningbouw in principe mogelijk. Hiervoor moet echter een wijzigingsplan en een uitwerkingsplan (veld 21B) dan wel een uitwerkingsplan (veld 21A) worden vastgesteld. Ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' is woningbouw niet toegestaan.
Voor de twee kleine deelgebieden (aan de noordwestzijde) geldt dat de daar beoogde functie (ontsluitingsweg) eveneens niet is toegestaan.
Om de gehele ontwikkeling binnen het plangebied in één juridisch-planologisch plan mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op herontwikkeling van het gebied Noorderhaven. Vervolgens wordt concreet ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
De gemeente Zutphen heeft de wens om het bedrijventerrein De Mars te herontwikkelen. Hiertoe is in 2004 het Masterplan De Mars opgesteld. In het Masterplan is het idee opgevat om de bedrijvigheid aan de noordzijde te handhaven, het centrale deel te revitaliseren en het zuidelijke deel te transformeren naar binnenstedelijk gebied met als voornaamste functie wonen. Dit zuidelijke deel betreft het gebied 'Noorderhaven'.
Voor de herontwikkeling van dit gebied is een stedenbouwkundig raamwerk opgesteld. Dit raamwerk heeft als uitgangspunt gediend voor het geldend bestemmingsplan 'Noorderhaven'. In het geldend bestemmingsplan zijn randvoorwaarden opgenomen voor de verdere uitwerking van het gebied (zie paragraaf 1.3). Ter illustratie is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt dat een beeld geeft hoe de stedenbouwkundige structuur van de Noorderhaven er uit kan zien op basis van het stedenbouwkundig raamwerk. Op de navolgende afbeelding is de illustratieve uitwerking weergegeven.
Illustratieve uitwerking (proefverkaveling) Noorderhaven
In het verleden was er binnen het plangebied bedrijfsbebouwing en woningen aanwezig. De woningen bestonden uit (rij)woningen aan de Elshorststraat en de Schamperdijkstraat. De bedrijfsbebouwing en de woningen zijn gesloopt om ruimte te maken voor voorliggende ontwikkeling. In de huidige situatie ligt het plangebied grotendeels braak en zijn alleen een bestaande karakteristieke woning, infrastructuur en een parkeergelegenheid dat deel uitmaakt van het terrein van Liander, aanwezig.
De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie in het plangebied. In paragraaf 3.3.9 is tevens een afbeelding van de bestaande karakteristieke woning opgenomen.
Impressie huidige situatie plangebied (gezien vanuit het noordwesten)
Voor de herontwikkeling van veld 21B en 21A is een nieuw stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan volgt grotendeels de uitgangspunten van het stedenbouwkundig raamwerk uit het geldende bestemmingsplan. Op de navolgende afbeeldingen wordt het stedenbouwkundig plan voor beide velden en een vogelvluchtimpressie van het stedenbouwkundige plan weergegeven.
Stedenbouwkundig plan toekomstige situatie
Vogelvluchtimpressie stedenbouwkundig plan toekomstige situatie
In voorliggend plangebied zijn 77 nieuwe grondgebonden woningen beoogd. Het plangebied kan worden opgedeeld in een noordelijk en een zuidelijk deel. Het noordelijk deel bestaat uit vier blokken met aaneengebouwde woningen. In het midden van de blokken is ruimte gereserveerd voor parkeren en een gezamenlijke tuin met wadi. Het westelijke blok heeft maximaal vier bouwlagen. De overige blokken bestaan uit maximaal drie bouwlagen. Op de navolgende afbeelding is een doorsnede ter plaatse van het noordelijke deel weergegeven.
Doorsnede noordelijke deel
Het zuidelijk deel bestaat eveneens uit vier blokken met aaneengebouwde woningen. Dit cluster is echter kleiner, waarbij de tuinen aan de achterzijde aan elkaar grenzen. Ook voor het zuidelijke deel geldt dat de woningen in het westelijke blok maximaal uit vier bouwlagen bestaat en de overige blokken uit maximaal drie bouwlagen.
De woningen in het zuidelijk deel die zijn gelegen in het oostelijke en westelijke blok krijgen een (dak)terras op een verdieping. Onder deze verdieping kunnen parkeerplaatsen en de inpandige individuele garages van de woningen in deze blokken worden bereikt. Op de navolgende afbeelding is een doorsnede weergegeven. Deze geeft een beeld hoe de (dak)terrassen worden gecombineerd met de toegang tot de parkeerplaatsen en garages van de woningen.
Doorsnede zuidelijke deel
De bestaande karakteristieke woning aan de noordzijde van het plangebied (ten noorden van de ontsluitingsweg) blijft behouden. Deze woning is ingepast in het stedenbouwkundige plan.
Naast de realisatie van de woningen wordt ook de openbare ruimte heringericht. Voor de ontsluiting van de woningen worden nieuwe ontsluitingswegen aangelegd. Deze bevinden zich aan de noord- en zuidzijde van het plangebied. Tussen het noordelijke en het zuidelijke deel ligt een groene verbindingszone met paden. Deze zone is niet voor auto's toegankelijk. De woningen worden aan de voorzijde voor langzaam verkeer ontsloten door paden.
Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Het plangebied ligt nabij de IJssel. Deze rivier maakt deel uit van de 'Grote rivieren' op basis van het Barro. Voor het rivierbed van de grote rivieren zijn regels opgenomen. Het rivierbed is aangeduid op de kaart die hoort bij de regels over de grote rivieren. Het plangebied ligt niet in het rivierbed en heeft ook geen negatief effect op functionaliteit van het rivierbed.
Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Deze herstructurering is op basis van het geldend bestemmingsplan reeds juridisch-planologisch vastgelegd. Het geldende bestemmingsplan biedt, via een wijzigingsbevoegdheid naar een uit te werken woonbestemming de mogelijkheid om maximaal 100 woningen te realiseren. In voorliggend bestemmingplan worden 77 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Ten opzichte van de planologische mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan neemt het aantal woningen daarmee per saldo af met 23. Het plan wordt daarom niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Omgevingsvisie Gaaf gelderland
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Toetsing
Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Met het bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan de transformatie van het gebied Noorderhaven. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 77 nieuwe woningen. Het initiatief zorgt voor een kwaliteitsverbetering en verduurzaming van de woningvoorraad van Zutphen en een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving van het gebied Noorderhaven. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Toetsing
Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Het initiatief voorziet in de realisatie van maximaal 77 nieuwe woningen. Deze woningen vallen onder de harde plancapaciteit van de gemeente Zutphen. De woningen voorzien in de woningbehoefte in Zutphen. Het plan is overeenstemming met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Woonagenda Cleantech regio 2018 en het addendum Evaluatie en herijking Regionale woonagenda inclusief de nieuwe bandbreedte woningbouw (zie paragraaf 3.2.4) en daarmee ook met de provinciale Omgevingsverordening.
Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
De Stedendriehoek bestaat uit de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer (Overijssel), Epe, Lochem, Voorst en Zutphen. De hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de Stedendriehoek is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 vastgelegd. Deze structuurvisie richt zich op het zogenaamde bundelingsgebied1.
De gemeenteraden van Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen hebben de structuurvisie vastgesteld, waardoor deze vanaf mei 2007 voor alle deelnemende gemeenten geldt. Het stedelijke netwerk Stedendriehoek kiest uitdrukkelijk voor verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied boven nieuwe stadsuitbreidingen. De Stedendriehoek heeft voor werken de ambitie om als eerste stap de bestaande bedrijventerreinen beter te benutten door intensief en meervoudig ruimtegebruik. Bestaande terreinen hebben een extra kwaliteitsimpuls nodig door ze te herstructureren.
Toetsing
In de regionale structuurvisie wordt De Mars expliciet genoemd als gebied waar herstructurering plaats zal vinden. De herontwikkeling binnen het plangebied is overeenstemming met de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030.
Woonagenda Cleantech regio 2018
De acht gemeenten uit de Cleantech Regio hebben samen met de provincie Gelderland in 2018 een nieuwe Woonagenda voor deze regio opgesteld. Hierin zijn voor de komende 10 jaar afspraken vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's 'sterke steden', 'dynamische kernen' en 'vitaal platteland'. Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op Wonen en zorg.
De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Sterke steden
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Zutphen. In de woonagenda wordt Zutphen aangemerkt als één van de sterke steden, naast Deventer en Apeldoorn. Deze steden zijn unieke steden om te wonen. Midden in het land, (groot)stedelijk met een menselijke maat, sociaal én groen. Drie aantrekkelijke steden, niet alleen voor reguliere huishoudens zoals ook in de andere regiokernen, maar mede door hun aantrekkingskracht als stad, ook voor nieuwe generaties van inwoners, talenten/kenniswerkers, ondernemers en bezoekers. Deze komen niet alleen uit de aangrenzende regio’s maar steeds meer ook uit de rest van het land en internationaal. De groei van de bevolking in onze steden zoals die de afgelopen 3 jaar is gezien, zet de komende jaren door. Dat geeft een kans om sociaaleconomisch en kwalitatief evenwichtig te blijven groeien in vitaliteit, inclusiviteit, gezondheid en duurzaamheid. De regio zet in op ‘Gezinsstad Apeldoorn’, Zutphen met ‘een sterke en kleurrijke samenleving’ en Deventer als de ‘bruisende historische stad aan de IJssel’.
Lokale speerpunten
De Cleantech Regio ontleent haar kracht aan haar diversiteit in woonmilieus. Dat ziet men terug in andere accenten in de opgaven per gebied. Ieder met een aantal eigen speerpunten die bijdragen aan de uitvoering van onze gezamenlijke Woonagenda. De specifieke lokale speerpunten voor Zutphen kunnen als volgt worden samengevat.
Zutphen heeft een aantrekkelijke binnenstad en is landschappelijk mooi gelegen, maar de zwakke sociaaleconomische structuur vraagt om versterking. Daarvoor is het raadsbreed omarmde focustraject 'Krachtig Zutphen' gestart. Zutphen voegt kansrijke woonmilieus in het hogere segment toe met de transformatie van gebieden in en om de binnenstad naar kwalitatief hoogwaardig wonen én middel-dure en dure woningen. De drie prioritaire woningbouwlocaties; Noorderhaven, Leesten-Oost en het afronden van de herstructurering van het Waterkwartier zijn daarbij erg belangrijk. Vooral in het hogere segment weet Zutphen daarmee inwoners van elders aan te trekken.
Maar liefst de helft van de woningvoorraad valt in de kernvoorraad voor huishoudens met een laag inkomen (40% sociale huur en 10% goedkope koop). Op basis van het coalitieakkoord 2018-2022 wordt gezorgd dat de verhouding niet groter wordt. Dat vraagt ook om afstemming van de opgaven in de sociale huur met omliggende gemeenten en de corporaties. Niet alleen over de sociaaleconomisch minder krachtige inwoners maar ook voor oudbewoners van zorginstellingen. Historisch heeft Zutphen hiervan veel en in dat verband zijn de gevolgen van extramuralisering in Zutphen duidelijk merkbaar. Naast het investeren in de bestaande huurvoorraad is ook stedelijke vernieuwing en herstructurering aan de orde.
Zutphen krijgt ruimte tot boven in de bandbreedte van de woningbehoefte voor haar kwaliteitsslag op de drie prioritaire woningbouwlocaties en in en rond de binnenstad. Zutphen pakt haar kansen maar is zich ook bewust van de risico’s. Daarbij wordt flexibiliteit in het programma behouden om bij veranderende marktomstandigheden bij te kunnen sturen en locaties uit de markt te nemen. Door de huidige druk op de huurmarkt ligt de herstructurering in de sociale huur (verdunning) op een wat lager pitje, maar uitgaande van de huidige prognose zal met deze opgave gerekend moeten worden als op termijn de druk op de markt afneemt.
Woningbouwopgave
Voor de woningbouwopgave hanteert de regio een bandbreedte tussen een behoefte op basis van de huishoudensgroei en één waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen. Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit omdat die aantallen alleen realistisch zijn als het aanbod goed aansluit op de vraag. In Zutphen ligt de woningbehoefte tussen 2018 en 2027 tussen de 700 en 1.025 woningen.
Voor Zutphen is een maatwerkafspraak gemaakt in het kader van het eerder genoemde 'Krachtig Zutphen'. Daarnaast geldt een maatwerkafspraak vanwege 'hogere binnenlandse migratie'. Om die reden is afgesproken om voor Zutphen meer woningen in het woningbouwprogramma op te nemen. Het woningbouwprogramma voor Zutphen komt op basis van de woningbehoefte en de maatwerkafspraken uit op een totaal van 1.325 woningen.
Toetsing
Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. De beoogde woningen zijn reeds opgenomen in de harde plancapaciteit van de gemeente Zutphen. Noorderhaven is aangemerkt als een prioritaire woningbouwlocatie van de gemeente Zutphen. Met de realisatie van deze woningen wordt voorzien in de woningbouwopgave van de gemeente Zutphen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonagenda Cleantech regio 2018 en het addendum Evaluatie en herijking Regionale woonagenda inclusief de nieuwe bandbreedte woningbouw.
Binnenstadsvisie 2030
Het plangebied maakt deel uit van de ruimere begrenzing van de Binnenstadsvisie 2030. De Binnenstadsvisie doet uitspraken over ingrepen die de ruimtelijke kwaliteit en het economisch, sociaal, verkeerskundig en ecologisch functioneren van de binnenstad verbeteren. In de Binnenstadsvisie is een drietal leidende thema’s beschreven waarmee op basis van uitspraken over de unieke eigenschappen van Zutphen een raamwerk is geformuleerd voor toekomstig ingrepen. De thema’s zijn Historische Schatkist, Rivierenstad en Stedelijke dynamiek.
In de Binnenstadsvisie wordt voor het gebied Noorderhaven als doel gesteld om Noorderhaven een volwaardige aanvulling op de historische binnenstad te laten zijn. De drie centrale thema’s zijn voor Noorderhaven als volgt ingevuld:
Historische Schatkist
Rivierenstad
Stedelijke dynamiek
Toetsing
Met de ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de transformatie van het plangebied van bedrijventerrein naar een woongebied. De beoogde woningen hebben een stedelijk karakter. Het initiatief is in overeenstemming met de Binnenstadsvisie 2030.
Woonvisie 'Zutphen: daar wil ik wonen' gemeente Zutphen 2019-2024
De woonvisie is een actualisatie van de woonvisie 2013-2017. Er is bewust gekozen voor actualiseren in plaats van een geheel nieuwe woonvisie op te stellen: de zes thema’s uit de vorige woonvisie zijn nog steeds actueel en behoeven nadere verdieping en uitwerking. De gemeente identificeert een aantal opgaven waar ze echt mee aan de slag moeten. Op basis daarvan zijn drie woonambities geformuleerd en worden in zestien strategische acties beschreven hoe de gemeente haar ambities willen realiseren.
Woonopgaven
De gemeente gaat aan de slag met de volgende woonopgaven:
Aan de hand van deze opgaven is de volgende gemeentelijke visie 2019-2024 op het wonen gemaakt. Zutphen gaat uit van drie woonambities die onderling sterk met elkaar samenhangen, elkaar ondersteunen en/of versterken. Deze ambities dragen allemaal bij aan de vier doelen van het gemeentelijke Focustraject om ook met wonen de sociaal-economische kracht van de gemeente en haar inwoners te versterken:
Voor de uitvoering van de ambities is een aantal strategische acties benoemd. De ambities zijn als volgt:
Ambitie 1: Sterke positie als centrumgemeente
Zutphen behoudt en versterkt haar brede waaier aan woonmilieus voor alle typen huishoudens. De gemeente maakt daarvoor gebruik van een strategisch woningbouwprogramma waarin plannen staan en/of worden toegevoegd die bijdragen aan de door de gemeente gewenste kwaliteitsslag. Dit doet Zutphen door het toevoegen van woningen in het duurdere segment (huur en koop) om het evenwicht in de woningvoorraad (verhouding sociaal en vrije marktsector) en de bevolkings- en inkomensdifferentiatie beter in balans te brengen. De gemeente blijft investeren in wonen in de binnenstad en zet eerste stappen naar een transformatiestrategie voor de bestaande woningvoorraad. Eventuele sloop of vervanging van woningen voor het herstellen van het sociaal-economisch evenwicht wordt daarbij zorgvuldig onderzocht.
Ambitie 2: Ambitieus in energietransitie en verlaging van woonlasten
Zutphen heeft de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn. Als onderdeel van de aanpak van de bebouwde omgeving krijgt wonen een prominente plek in het Zutphens Energieakkoord. Een onderdeel daarvan is het maken van een routeplan voor verduurzaming. Daarmee wil de gemeente enerzijds inzetten op fossielvrij en energiezuinig wonen. Anderzijds wil Zutphen hoge woonlasten aanpakken van woningen van zowel huurders als eigenaar-bewoners. Bij dit laatste is de gemeente er zich van bewust dat stijgende energieprijzen en verschillen in kwaliteitsniveaus in de koopwoningvoorraad ertoe leiden dat de verlaging van woonlasten voor eenieder anders uit zal pakken.
Zutphen investeert in bewustwording en verandering van houding en gedrag bij energiegebruik, isoleren van woningen en het ondersteunen bij de aanpak. Nieuwbouw wordt (zoveel) mogelijk energieneutraal.
Ambitie 3: Sociaal-economisch evenwicht in woonwijken
De gemeente streeft naar gebalanceerde wijken met een mix van inkomensgroepen en leefstijlen. Zutphen verbetert het evenwicht tussen de primaire doelgroep en de kernvoorraad. Segregatie vindt de gemeente ongewenst en daarom wil Zutphen in het bijzonder in het Waterkwartier het sociaaleconomisch evenwicht terugbrengen. Ook wil de gemeente in de Zuidwijken nog meer aandacht besteden aan leefbaarheid, aanpak van sociale problematiek en benutting van de eigen kracht van de wijk en haar bewoners. De gemeente wil met haar partners de slaagkans voor jongeren vergroten en aandacht besteden aan huisvesting voor senioren. Daarnaast maakt de gemeente een plan van aanpak voor huisvesting van zorgdoelgroepen. Dit wordt gedaan om te bekrachtigen dat de gemeente terughoudend is met het ruimte bieden voor nieuwe initiatieven voor zorgdoelgroepen, waarvoor in de gemeente al voldoende aanbod is of dat alleen ter afronding van het aanbod nog wordt toegevoegd. De gemeente blijft met woningcorporaties afstemmen over de huisvesting van vergunninghouders. Tot slot stelt de gemeente eisen aan gezonde en groene woonwijken.
Toetsing
Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. De herontwikkeling van het plangebied maakt reeds deel uit van de harde plancapaciteit van Zutphen.
Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de behoefte aan woningen binnen de gemeente.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.
Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. Op grond van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan 'Noorderhaven, veld 21B' kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
In het plangebied zijn in het verleden reeds meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Naar aanleiding van de bodemonderzoeken zijn er enkele bodemsaneringen uitgevoerd en heeft er bodemverbetering plaatsgevonden, waardoor er geen puin meer in de bodem aanwezig is.
Voor een klein gedeelte van het plangebied moet nog bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit is nog niet gebeurd omdat het terrein in gebruik is (geweest) en niet beschikbaar was voor onderzoek. In de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen wordt als voorwaarde opgenomen dat voorafgaand aan de werkzaamheden een bodemonderzoek moet zijn uitgevoerd. Dit bodemonderzoek en eventuele vervolgonderzoek(en) en/of saneringsplan (van aanpak) cq. BUS-melding moeten door het bevoegd gezag worden goedgekeurd, alvorens kan worden gestart met de werkzaamheden.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in november 2020 een akoestisch onderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.
De woningen in het plangebied zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Arnhem-Zutphen en de Coenensparkstraat. Daarnaast is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, onderzoek gedaan naar de omliggende 30 km-wegen (Contrescarp en Dreef).
In de omgeving van de nieuwe woningen liggen geen gezoneerde bedrijventerreinen. Om die reden is geen akoestisch onderzoek gedaan naar gezoneerde bedrijventerreinen.
Spoorlijn Arnhem-Zutphen
De hoogste geluidsbelasting bij de woningen, afkomstig van de spoorlijn, bedraagt 41 dB (Lden). Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Tevens wordt er voldaan aan de streefwaarde van 55 dB uit het gemeentelijke geluidsbeleid.
Coenensparkstraat
De hoogste geluidsbelasting bij de woningen, afkomstig van de Coenensparkstraat, bedraagt 56 dB (Lden), inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Tevens wordt de bovengrens van 58 dB uit het gemeentelijke geluidsbeleid niet overschreden. Voor de woningen waarbij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaatsvindt, moet een procedure tot verlening van hogere waarden worden doorlopen (zie verderop in deze paragraaf).
Omliggende 30 km-wegen
De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.
De hoogste geluidsbelasting bij de woningen, afkomstig van de omliggende 30 km-wegen, bedraagt 45 dB (Lden), inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.
Verlening hogere waarden
Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Coenensparkstraat, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels.
Het is niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh en de ambitiewaarde van 48 dB uit het gemeentelijke geluidbeleid. In het gemeentelijke geluidbeleid ‘Nota hogere waarden geluid 2015-2025’ ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer er de geluidsbelasting niet is kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.
Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid kan de gemeente Zutphen een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting afkomstig van de Coenensparkstraat. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.
De hogere waarden moeten verleend worden voor de woningen die direct aan de Coenensparkstraat zijn beoogd.
Toetsing aan het Bouwbesluit 2012
De nieuwe woningen liggen nabij diverse wegen en de spoorlijn. De optellingen van de geluidsbelastingen van de verschillende geluidbronnen resulteert in de cumulatieve geluidsbelasting.
Bij de berekening van de cumulatieve geluidsbelastingen zijn alle relevante geluidsbronnen (Coenensparkstraat, 30 km-wegen en spoorlijn) gebruikt. Formeel moet de cumulatieve geluidsbelasting van geluidsbronnen met een zone op basis van het Bouwbesluit 2012 worden bepaald op basis van de Wgh. Dit betekent dat de geluidsbelastingen van de omliggende 30 km-wegen in de berekening van de cumulatieve geluidsbelasting niet hoeven te worden meegenomen. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidsbelastingen afkomstig van 30 km-wegen wél meegenomen in de berekening van de cumulatieve geluidsbelastingen.
De cumulatieve geluidsbelasting is van belang voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij wegverkeerslawaai en railverkeer worden gegarandeerd. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen (LCUM) en de minimaal benodigde gevelwering voor de woningen waarbij de minimale gevelwering hoger ligt dan de minimale gevelwering uit het Bouwbesluit 2012, zijn weergegeven in de navolgende tabel.
W1 betreft het oostelijke woonblok in het noordelijke deel van het plangebied en R1 betreft het oostelijke woonblok van het zuidelijke deel. Vanwege de ligging aan de Coenensparkstraat hebben deze woonblokken de hoogste geluidsbelastingen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Met het plan worden maximaal 77 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 nieuwe woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool3 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie gemeente Zutphen
Met deze Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Zutphen. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zutphen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.
Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 77 nieuwe woningen. Er is daarmee sprake van een toename van het aantal kwetsbare objecten in het plangebied.
Quickscan externe veiligheid
Door Kragten is in april 2021 een quickscan externe veiligheid uitgevoerd4. Deze quickscan is als Bijlage 3 bijgevoegd.
De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode cirkel.
Uitsnede risicokaart Nederland
Stationaire risicobronnen
Op basis van de risicokaart is een risicobron aanwezig in het plangebied. Het betreft hier echter een propaantank die tijdelijk geplaatst is ten behoeve van het verwarmen van bouwketen op de bouwplaats. Hiermee maakt deze bron deel uit van het beoogde planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
In de omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontour of het invloedsgebied reikt tot aan het plangebied.
Mobiele risicobronnen
Transport over het water
Het plangebied ligt op een afstand van circa 70 meter ten oosten van de IJssel, die deel uit maakt van de Corridor Rijn - Oost Nederland. Het invloedsgebied van deze route ter plaatse van het plangebied bedraagt 35 m. Op grond van afstand vormt deze waterweg formeel geen belemmering voor de planontwikkeling. Echter, de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG) noemt in haar advies dat de effecten van bijvoorbeeld een plasbrand aan de kade van de IJssel, als gevolg van het vrijkomen van een grote hoeveelheid benzine (LF2), tot op 70 tot 100 meter afstand (dodelijke) slachtoffers kunnen veroorzaken. Hiermee ligt het plangebied toch binnen het plasbrandaandachtsgebied. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water, dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording.
Transport over de weg
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van wegen waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, waardoor transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen aandachtspunt vormt voor de planontwikkeling.
Transport over het spoor
Op een afstond van circa 240 meter is de spoorlijn Velperpoort aansl. - Zutphen (route 62) gelegen. Over dit traject vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) vormen geen belemmering voor de planvorming.
Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. De risico's (toxisch scenario en BLEVE) als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Buisleidingen
Het plangebied grenst aan een hogedrukaardgasleiding, waardoor het plangebied binnen zowel de 100% als de 1% letaliteitsgrens is gelegen. Hierdoor is het noodzakelijk dat de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk gemaakt wordt middels een CAROLA-berekening.
Groepsrisicoberekening buisleidingen
Vanwege de nabije ligging van een hogedrukaardgasleiding is door Kragten in mei 2021 het groepsrisico van de buisleiding berekend5. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Uit de berekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico van de buisleiding, zowel in de huidige als toekomstige situatie lager is dan 0,1 x oriëntatiewaarde.
In artikel 12, lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, in samenhang met artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer het groepsrisico moet worden verantwoordt. In voorliggende situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Door Kragten is in mei 2021 een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld6. Hierin wordt voor de ontwikkeling ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot de relevante risicobronnen in de omgeving van het plangebied. De notitie van de verantwoording is als Bijlage 5 bijgevoegd. In de notitie worden maatregelen voorgesteld. Deze maatregelen worden meegenomen in de verdere uitwerking van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan is met een eerste versie van de verantwoording van het groepsrisico voor advies aan de Veiligheidsregio voorgelegd.
Advies Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
Bereikbaarheid en toegankelijkheid
Bij de ontwikkeling is het ten behoeve van een adequate (geneeskundige) hulpverlening van belang dat er rekening wordt gehouden met de onderstaande bereikbaarheidsaspecten:
Begaanbaarheid
Om objecten voor brancards goed begaanbaar te houden, is het van belang om met name de ingang begaanbaar te houden. Grind voor de ingang vormt voor ambulancepersoneel en het slachtoffer op de brancard namelijk een obstakel.
Zelfredzaamheid
Ten aanzien van zelfredzaamheid adviseert de Geneeskundige HulpverleningsOrganisatie in de Regio (GHOR) het volgende:
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief. Wel dient rekening te worden gehouden met de uitgebrachte adviezen en aanbevelingen van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.
Toetsing
In het plangebied is sprake van de realisatie van nieuwe hindergevoelige functies in de vorm van woningen.
De ontwikkeling ligt op het (voormalige) bedrijventerrein De Mars. Dit bedrijventerrein wordt gedeeltelijk omgevormd. Rondom de ontwikkeling liggen diverse bedrijven, hierdoor is er sprake van een menging van gevoelige functies, zoals woningen en onderwijs, met bedrijven. De ontwikkeling ligt dan ook in een gebied dat kan worden aangemerkt als een gemengd gebied.
Rondom de ontwikkellocaties liggen de volgende typen bedrijven:
Op grond van het bestemmingsplan 'Noorderhaven', vastgesteld in 2013 en het bestemmingplan 'De Mars midden en noord (veegplan)', vastgesteld in 2016, mogen zich rondom de ontwikkeling (nieuwe) bedrijven vestigen met een maximale milieucategorie 2.
In de navolgende tabel is een overzicht gegeven van de omliggende bedrijven, met de daarbij behorende bedrijfscategorie, de grootste richtafstand en de afstand tot aan de nieuwe gevoelige bestemmingen (woningen).
Opgemerkt wordt dat in het plangebied één bestaande woning aanwezig is. Deze is gelegen aan de noordzijde van het plangebied. Omdat voor deze woning sprake is van een bestaande situatie, is deze woning niet meegenomen als nieuwe hindergevoelige functie. De woning is wel gevoelig voor de hinder afkomstig van de nieuw te realiseren school voor voortgezet onderwijs.
School voor voortgezet onderwijs
Dit betreft een nieuw te realiseren school voor voortgezet onderwijs. Bij de woningen wordt er voldaan aan de richtafstanden van de school voor voortgezet onderwijs.
Bedrijvigheid Coenenparkstraat 25
Dit betreft een bedrijfslocatie die voorheen in het gebruik was door Liander. In de huidige situatie wordt de locatie niet gebruikt. Op basis van het bestemmingsplan is op de locatie deels bedrijvigheid in milieucategorie 2 en deels in milieucategorie 3.1 mogelijk. De afstand tussen de woningen en verschillende milieuzones zijn voldoende groot.
Raab Karcher (Contrescarp 2)
Aan de Contrescarp 2 is het bedrijf Raab Karcher gevestigd. De richtafstand van dit bedrijf bedraagt 10 meter. De afstand tussen de woningen en Raab Karcher bedraagt meer dan 10 m, waardoor er voor de woningen wordt voldaan aan de richtafstanden.
Bedrijvigheid (Coenensparkstraat 2 en 6)
Op deze percelen mag zich maximaal een bedrijf met milieucategorie 2 vestigen. De afstand tussen de woningen en de mogelijke bedrijven bedraagt meer dan 10 m, waardoor er voor de woningen wordt voldaan aan de richtafstanden.
Ness Köse Autoschade (Dreef 18a)
Dit bedrijf heeft een richtafstand van 30 m. De afstand tussen de woningen en het bedrijf bedraagt meer dan 30 m, waardoor er voor de woningen wordt voldaan aan de richtafstanden.
Bedrijfspercelen aan de Hermesweg
Op deze percelen mag zich maximaal een bedrijf met milieucategorie 2 vestigen. De afstand tussen de woningen en de bedrijfspercelen aan de Hermesweg bedraagt meer dan 10 m, waardoor er voor de woningen wordt voldaan aan de richtafstanden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
De gemeente Zutphen beschrijft in het Watertakenplan 2021-2025 hoe de aankomende jaren (2021-2025) invulling zal worden gegeven aan de gemeentelijke watertaken en hoe dit bijdraagt aan de ambities een groene, gezonde én klimaatbestendige gemeente te zijn. Elke gemeente in Nederland heeft drie watertaken, ook wel zorgplichten genoemd, als het gaat om de (afval)waterketen in de gemeente: de afvalwaterzorgplicht, de hemelwaterzorgplicht en de grondwaterzorgplicht. In het Watertakenplan beschrijft Zutphen hoe zij als gemeente invulling geeft aan de zorgplichten.
Situatie plangebied
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli 2020 een quickscan Water uitgevoerd7. Deze quickscan is als Bijlage 6 bijgevoegd. De quickscan betreft een verkennend onderzoek die als input heeft gediend voor de verdere uitwerking van het aspect water voor voorliggend initiatief. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen op basis van de informatie uit de quickscan, overleg tussen initiatiefnemer, gemeente en waterschap en een verdere uitwerking over de omgang met hemelwater. In de quickscan wordt tevens ingegaan op de ontwikkeling van de drie woongebouwen ten westen van het plangebied (veld 21A) en een middelbare school. Deze school is ten oosten van het plangebied beoogd.
Het plangebied is momenteel grotendeels braakliggend. Eerder is het gebied wel bebouwd geweest, maar ter voorbereiding op de herontwikkeling is de aanwezige bebouwing gesloopt. Voor de watertoets wordt uitgegaan van een vergelijking van de situatie van 2012 (voor sloop) en de toekomstige situatie. De huidige situatie van braakliggend terrein is een tijdelijke overgangssituatie. Het plangebied wordt doorsneden door de Bolwerksweg. Ten westen van het plangebied ligt de locatie van de beoogde drie woongebouwen en de IJssel. Ten zuiden wordt, als onderdeel van het plan Noorderhaven, een woonwijk (veld 4) aangelegd. Ten noorden is een parkeerplaats aanwezig. Aan de oostzijde is de Coenensparkstraat gelegen met aan de overzijde enkele bedrijven en de beoogde locatie van het nieuwe schoolgebouw.
Situatieschets medio 2012
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1,7 hectare. Medio 2012 was circa 1.700 m2 van het plangebied onverhard (10%). Op de navolgende afbeelding is een luchtfoto uit medio 2012 opgenomen. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel braakliggend.
Luchtfoto situatie plangebied medio 2012
Toekomstige situatie
In het plangebied zijn maximaal 77 nieuwe woningen gepland in grondgebonden vorm. Daarnaast wordt een parkachtige omgeving tussen de twee woonclusters aangebracht en ten westen van het noordelijke wooncluster. In de toekomstige situatie zal circa 3.500 m2 van het plangebied onverhard zijn (circa 20% van het totale oppervlakte van het plangebied). Ten opzichte van de voormalige situatie (medio 2012) neemt het percentage verharding af.
Watertoets
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Ja Nee |
2 2 |
||
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Ja Nee Nee |
2 1 1 |
||
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Ja Nee |
2 1 1 1 |
||
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
||
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
||
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
||
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
||
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
||
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Wateroverlast
Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie is de verwachting dat het verhard oppervlak binnen het plangebied afneemt met circa 1.000 m2. In de verdere uitwerking dient rekening gehouden te worden met de juiste aanlegniveaus zoals een verhoogd vloerpeil t.o.v. de weg en verhoogde inritten voor (eventuele) ondergrondse parkeergelegenheid om wateroverlast tegen te gaan.
Omgang met hemelwater
Ten behoeve van het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven' zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Er is onder andere een waterstructuur- en rioleringsplan opgesteld. In het rapport wordt inzicht gegeven in de huidige en gewenste rioleringssituatie op het industrieterrein en het daarvoor benodigde watersysteem. Uitgangspunten uit het bestemmingsplan 'Noorderhaven':
Het gemeentelijke beleid voor het hemelwater stelt dat dit gescheiden moet worden gehouden van het huishoudelijk afvalwater. Daarnaast wordt het relatief schone hemelwater waar nodig vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Voor voorliggend plan is door de gemeente en het waterschap nader bepaald dat in het plangebied moet worden voorzien in 40 mm berging. Daarnaast geldt het uitgangspunt dat bij een bui T=100 + 10% (werknorm Nationaal Bestuursakkoord Water) geen wateroverlast mag ontstaan.
Op basis van deze uitgangspunten is door de initiatiefnemer de omgang met het hemelwater verder uitgewerkt. In het noordelijk deel wordt het water middels leidingen naar de gedeelde binnentuin geleid, alwaar het middels een infiltratieleiding in een grote puinkoffer kan infiltreren in de bodem. Wanneer deze leiding volledig gevuld is, stort deze over in de wadi in het plantsoen, eveneens gesitueerd in de binnentuin (zie paragraaf 2.4). Wanneer deze ook volledig gevuld is, stort deze middels een put met roosterdeksel op de erfgrens over op het openbaar gebied. In het systeem van puinkoffer, wadi en leidingen is ruimte voor minimaal 40 mm berging. De overstort op het openbaar gebied vind alleen plaats bij meer dan 40 mm neerslag. In de openbare ruimte, buiten het plangebied van Veld 21B, wordt gezorgd voor extra berging waardoor een bui van T100+10 niet tot overlast leidt.
In het zuidelijk deel is gekozen voor buffering van het regenwater per woning, middels ondergrondse infiltratiekratten in elke achtertuin. Wanneer deze volledig gevuld zijn, zal de overstort op een zelfde wijze verlopen middels een overstortvoorziening op maaiveld. Het water loopt dan het achterpad in waar middels infiltratiekolken en een leiding het resterende water richting een overstort stroomt. Ook hier geldt, net als in het noordelijke deel, dat er binnen het plangebied van Veld 21B minimaal 40 mm berging word gerealiseerd. De overstort op het openbaar gebied vind alleen plaats bij meer dan 40 mm neerslag. In de openbare ruimte, buiten het plangebied van Veld 21B, wordt gezorgd voor extra berging waardoor een bui van T100+10 niet tot overlast leidt.
Op basis van de uitwerking blijkt dat de waterberging, conform de uitgangspunten, voldoende gedimensioneerd is en dat er geen wateroverlast ontstaat bij een bui van T=100 + 10%.
Grondwater
Gezien de grondwaterstand wordt geadviseerd om (eventuele) diepe ondergrondse parkeergelegenheden, waterdicht uit te voeren. Het onttrekken van grondwater wordt in verband met de aanwezige grondwaterverontreiniging afgeraden.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en er wordt geen oppervlaktewater aangelegd.
Waterkering
Aan de westzijde ligt een klein deel van het plangebied in de kernzone dan wel de (buiten)beschermingszone van de waterkering van de IJssel.
Het waterschap heeft voor het dijklichaam van de IJsseldijk een legger opgesteld waarin de kern- en beschermingszone zijn aangegeven evenals het profiel van vrije ruimte. In de Keur zijn de verbodsbepalingen opgenomen voor bebouwing in de verschillende zones, zoals aangegeven in de legger. Voor de kernzone, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte geldt dat het onder andere verboden is om zonder watervergunning werken uit te voeren. Onder werken worden alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren verstaan. Nieuwbouw moet plaatsvinden buiten het profiel van de vrije ruimte. Paalfunderingen mogen wel in het profiel van vrije ruimte steken. Voor bebouwing binnen de (buiten)beschermingszone moet voor de watervergunning worden aangetoond, dat het bouwwerk het functioneren van de dijk niet negatief zal beïnvloeden. Dit geldt voor zowel de huidige ontwerpwaterstand als voor een toekomstige ontwerpwaterstand. De bebouwing (en ingeval van strokenfundering ook de fundering) moet in ieder geval buiten het profiel van vrije ruimte worden geplaatst. In het geval van het voorliggende plan, vinden de werkzaamheden plaats in de buitenbeschermingszone. Hiervoor geldt dat werkzaamheden op maaiveld zonder vergunning mogelijk zijn. Voor werkzaamheden in de ondergrond is (afhankelijk van de diepte) wel een vergunning nodig. Dit vormt geen belemmering voor het plan, maar heeft mogelijk wel consequenties voor de uitvoeringsmethoden.
In het betreffende deel van het plangebied is de herinrichting van de openbare ruimte (aanleg ontsluitingsweg) beoogd. Deze herinrichting heeft geen negatief effect op de waterkering. Ter bescherming van de waterkering is ter plaatse van de kernzone de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen en ter plaatse van de gronden die binnen de beschermingszone vallen de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' (zie tevens paragraaf 4.2).
Riolering
Uitgangspunt voor de riolering in het ontwikkelingsgebied Noorderhaven is het afvoeren van afvalwater naar de rioolwaterzuivering via de verbeterd gescheiden riolering van het bedrijventerrein De Mars. Om de controle op lozing van afvalwater naar het rioolstelsel te waarborgen, dienen de bouwblokken op een beperkt aantal punten (1 tot maximaal 4) aangesloten te worden op de gemeentelijke riolering. De toename van het afvalwater is naar verwachting groter dan 1 m3 per uur. Binnen het plangebied ligt geen persleiding of rioolgemaal van het waterschap.
Overleg Waterschap Rijn en IJssel
Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van de procedure aan het waterschap toegestuurd. Het waterschap heeft in een reactie aangegeven dat het aspect water in het ontwerpbestemmingsplan nog niet volledig was uitgewerkt. Daarnaast was er voor het waterschap onduidelijkheid over de uitgangspunten voor de waterberging. In de quickscan Water werd gesproken over 60 mm berging maar in de waterparagraaf van het bestemmingsplan over 40 mm berging.
Op basis van de opmerkingen heeft er overleg plaatsgevonden tussen waterschap, gemeente en initiatiefnemer. Als gevolg hiervan is de waterparagraaf aangevuld en nader verduidelijkt. Onder het kopje 'Omgang met hemelwater' is aangegeven op welke wijze wordt omgegaan met hemelwater en welke uitgangspunten daarbij zijn gehanteerd. Onder het kopje 'Waterkering' is verduidelijkt hoe er rekening is gehouden met de bescherming van de waterkering van de IJssel. Daarnaast is in algemene zin aangegeven dat de quickscan water een verkennend onderzoek betrof die als input is gebruikt voor de verdere uitwerking van het aspect water voor voorliggend initiatief. De 60 mm waterberging waarover wordt gesproken in de quickscan betreft een algemeen (toekomstig) uitgangspunt van de gemeente Zutphen over de gewenste waterberging. Voor voorliggend initiatief is specifiek afgesproken 40 mm waterberging te realiseren en tevens te voldoen aan het uitgangspunt van geen wateroverlast bij een bui T=100 + 10%.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
Voor het plangebied zijn reeds meerdere archeologische onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat er nader onderzoek naar de archeologische waarden in het plangebied noodzakelijk is.
Aan de westzijde van het plangebied is het nader onderzoek reeds afgerond. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 7 bij de toelichting. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat alleen een molenfundering behoudenswaardig is, alsmede de ondergrond beneden 1,1 m -mv. De molenfundering bevindt zich buiten het plangebied. Daarnaast zal de grond op het reeds onderzochte deel niet dieper dan 1,1 m -mv worden geroerd.
Het overige gedeelte wordt nog onderzocht. Dit onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden omdat het terrein in gebruik is (geweest) en niet beschikbaar was voor onderzoek. Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in dit deel van het plangebied, zijn op de verbeelding en in de regels bij de verwachtingswaarden passende dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen. Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen bodemingrepen in de toekomst.
Cultuurhistorie
De voormalige bebouwing in het plangebied is, met uitzondering van één pand, gesloopt. Het pand betreft de woning Bolwerksweg 33. Deze woning is op basis van de cultuurhistorische analyse, die in het kader van het geldende bestemmingsplan is uitgevoerd, als behoudenswaardig aangemerkt. De woning betreft geen gemeentelijk - of rijksmonument.
De woning was vermoedelijk een onderdeel van het gasfabriekcomplex en tussen 1905 en 1910 gebouwd met invloeden van chalet-architectuur (met name geveltop). Opmerkelijk is het decoratieve patroon van rode dakpannen dat in het overigens met gesmoorde pannen belegde westelijke dakvlak is gelegd.
Eigenschappen behoudenswaardige woning Bolwerksweg 33
De woning is ingepast in het stedenbouwkundig plan voor de herontwikkeling van het plangebied en blijft behouden.
In het plangebied zijn geen andere cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen aanwezig. De woningen aan de oostzijde van het plangebied worden gericht op de Coenensparkstraat. Dit is een hoofdontsluitingsweg die ook een cultuurhistorisch structuurelement vormt voor de Noorderhaven en De Mars. Dit structuurelement wordt door de ontwikkeling van het plangebied niet aangetast.
Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Quickscan natuurtoets
Door Staring Advies is in juli 2019 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld8. Het onderzoek is als Bijlage 8 bijgevoegd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Grote delen van de nabijgelegen IJsseluiterwaarden vallen binnen het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit Natura 2000-gebied ligt op geringe afstand van het plangebied, vanaf circa 180 meter. Overige Natura 2000-gebieden, waaronder 'Landgoederen Brummen', 'Veluwe' en 'Stelkampsveld' liggen op ruimere afstand, vanaf 3,5 km.
Uit een eerder uitgevoerd ecologisch onderzoek is gebleken dat de aanleg en de herontwikkeling van het plangebied niet zal leiden tot negatieve effecten op het Natura 2000-gebied 'Rijntakken', mits wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden9 10 (zie Bijlage 9 en Bijlage 10). Wel dient een (nieuwe) effectbeoordeling naar stikstofdepositie te worden uitgevoerd. Hierop wordt verderop in deze paragraaf nader ingegaan.
Het plangebied ligt niet in het GNN (Gelders Natuurnetwerk) of in een GO (Groene Ontwikkelingszone). Het dichtstbijzijnde GNN natuurgebied is een oude meander van de IJssel 'De Overmarsch', ten westen van het plangebied. Dit gebied ligt op circa 750 meter afstand van het plangebied. Directe negatieve effecten als oppervlakteverlies en versnippering op deze gebieden zijn daarmee uit te sluiten. Het GNN of de GO kent geen externe werking. Een toetsing van indirecte negatieve effecten van de ontwikkeling op het GNN of de GO is daarmee niet noodzakelijk.
Soortenbescherming
Voor de herontwikkeling van de Noorderhaven is reeds flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Op basis daarvan is ontheffing aangevraagd en verleend voor de soorten huismus, gierzwaluw en de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Voor de quickscan natuurtoets is een actueel literatuur- en veldonderzoek verricht. Op basis van dit onderzoek, het reeds uitgevoerde onderzoek en de verleende ontheffing wordt het volgende geconcludeerd.
Er dient bij de geplande ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de huismus. In het plangebied zijn tijdelijke nestgelegenheden voor de huismus aangebracht, ter compensatie van de nesten in de reeds gesloopte bebouwing. Daarnaast zijn er nog groenstructuren in het plangebied aanwezig die het (tijdelijke) functioneel leefgebied van deze huismussen vormen. De tijdelijke nestgelegenheden en bijbehorende groenstructuren mogen pas verwijderd worden als er voldoende permanente voorzieningen gerealiseerd zijn, conform het mitigatieplan dat in het kader van de ontheffing is opgesteld. Het verwijderen van de tijdelijke nestgelegenheden mag bovendien alleen als er geen actuele broedgevallen zijn.
Naast het voorgaande zijn ook de de voorwaarden uit de reeds verstrekte ontheffing van toepassing.
Aanvullend onderzoek of het aanvragen van een (nieuwe) ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor beschermde soort(groep)en is niet noodzakelijk.
Stikstofberekening
Door Heijmans is in oktober 2020 een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd11. Het onderzoek is als Bijlage 11 bijgevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd naar de nog te realiseren woningbouwlocaties binnen het gehele transformatiegebied Noorderhaven (velden 2+3, 5, 15-16-17,18 en 21).
In het onderzoek is een verschilberekening gemaakt, waarbij is uitgegaan van de bedrijvigheid en de bebouwing die in het verleden aanwezig is geweest. De bedrijfsbeëindiging en de sloop zijn rechtstreekse, onlosmakelijk samenhangende effecten van de woningbouwontwikkeling, waarmee in de effectbeoordeling rekening mag worden gehouden.
De depositie van NOx als gevolg van de realisatie van de ontwikkeling en het toekomstig gebruik leidt, rekening houdende met alle samenhangende effecten, niet tot een bijdrage groter dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden.
Er is geen sprake van een vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Verkeer
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 77 nieuwe woningen. Op basis van het stedenbouwkundige plan (zie paragraaf 2.4) worden deze in rijvorm uitgevoerd.
Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van CROW12. Voor de woningen wordt uitgegaan van 'koop, huis, tussen/hoek'. Daarnaast wordt uitgegaan van de verstedelijkingsgraad 'sterk stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.
Functie | Aantal | Categorie (op basis van kengetallen CROW) | Verkeersgeneratie per woning (maximaal) | Totaal |
Rijwoningen | 77 | koop, huis, tussen/hoek | 7,5 | 578 |
Het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie bedraagt op basis van de voorgaande uitgangspunten 578 per dag. Ten opzichte van de situatie in het verleden, toen het plangebied een woon- en bedrijfsfunctie had, zal het aantal verkeersbewegingen beperkt toenemen.
Het plangebied zal door de nieuw aan te leggen ontsluitingswegen aan de noord- en zuidzijde van het plangebied worden ontsloten op de Coenensparkstraat. Deze straat heeft de functie van hoofdontsluitingsweg en heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen, als gevolg van de ontwikkeling, te kunnen verwerken. De noordelijke ontsluitingsweg dient tevens ter ontsluiting van de Houthaven en het naastgelegen nog uit te werken veld 21A.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Uitgangspunt voor parkeren zijn de parkeernormen zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan Noorderhaven ((zie tevens Bijlage 1 bij de regels).
Functie | Aantal | Categorie (op basis van parkeernorm) | Parkeernorm per woning | Totaal |
Rijwoningen | 77 | segment midden + appartementen | 1,3 | 100 |
Het aantal benodigde parkeerplaatsen bedraagt, op basis van het meest recente stedenbouwkundige plan voor het plangebied (zie paragraaf 2.4) en de parkeernorm, 100 parkeerplaatsen. Hiervan worden 77 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd, waarvan 27 in het binnengebied in het noordelijke deel van het plangebied en 17 op de percelen bij de woningen in het noordelijk deel. In het zuidelijke deel van het plangebied zijn 23 parkeerplaatsen voorzien in een parkeerstraat en deels inpandige individuele garages in het westelijke blok en 10 parkeerplaatsen in hoofdzakelijk inpandige individuele garages in het oostelijke blok (zie tevens paragraaf 2.4). Het parkeren voor de bestaande woning gebeurt op eigen terrein. Voor de 77 nieuw te bouwen woningen worden conform de parkeernorm voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd.
Voor het bezoekersparkeren is bepaald dat dit plaats vindt in de openbare ruimte of in openbare centrale parkeervoorziening(en) op acceptabele loopafstand. De benodigde parkeerplaatsen voor het bezoekersparkeren worden gerealiseerd in de openbare ruimte aan de Schamperdijk. Volgens de parkeerbalans voor het bezoekersparkeren Noorderhaven zijn voor veld 21 in totaal ten minste 26 parkeerplaatsen voorzien.
Daarnaast zijn in het nog in te richten en aan te leggen openbare ruimte tussen de velden 21A en 21B 10 parkeerplaatsen (5 in het noordelijke deel en 5 in het zuidelijke deel) voorzien. De parkeervoorzieningen aan de Schamperdijk zijn ook ten dienste van de bewoners van de 12 woonschepen in de Houthaven en eventuele bezoekers. Voor de resterende parkeerbehoefte is voldoende parkeergelegenheid in de nabijgelegen parkeergarage aan de Lijmerij, op circa 300 meter (gerekend vanaf het centrum van het plangebied).
In het plangebied en de omgeving daarvan is dan ook voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de woningbouw in veld 21B.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Toetsing
Begin 2011 heeft de gemeente, in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven', een samenwerkingsovereenkomst met de ontwikkelaar vastgesteld met daarbij een grondexploitatie. Deze overeenkomst mag beschouwd worden als exploitatieovereenkomst, in die zin, dat hierin afspraken gemaakt worden over de grondexploitatie in algemene zin en kostenverhaal specifiek. Met andere woorden, met de ontwikkelaar zijn afspraken gemaakt over grondtransacties met de gemeente, over (exploitatie)bijdragen in de aanleg van openbare ruimte aan de gemeente en over de verantwoordelijkheden die de ontwikkelaar heeft in het realiseren van het woning- en voorzieningenprogramma in Noorderhaven.
Gelet hierop kan worden vastgesteld dat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plangebied begrepen gronden anderszins is verzekerd. Hierdoor hoeft geen (apart) exploitatieplan te worden vastgesteld.
Conclusie
Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Hieronder volgt een korte toelichting op de genoemde bestemmingen.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, de ontwikkeling en versterking van de aanwezige landschappelijke waarden, groenvoorzieningen, extensieve dagrecreatie, speelvoorzieningen, watergangen, waterpartijen en -infiltratievoorzieningen alsmede schouwpaden en andere voorzieningen voor de watervoorziening waaronder bodempassages en duikers, fiets-, wandel- en toegangspaden, straatmeubilair, bruggen, geluidswerende voorzieningen en nutsvoorzieningen.
Behalve gebouwen voor nutsvoorzieningen, zijn geen andere gebouwen toegestaan binnen deze bestemming. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals speel- en ecologische voorzieningen of straatmeubilair toegestaan. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.
De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor (woon)straten, buurtwegen, fietspaden, tunnels, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, wandelgebieden en speelvoorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, windafschermende bebouwing of voorzieningen, geluidsafschermende voorzieningen, watergangen, waterpartijen en -infiltratievoorzieningen alsmede schouwpaden en andere voorzieningen voor de watervoorziening waaronder bodempassages en duikers.
Binnen de bestemming mogen, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor maximaal 78 woningen. Deze woningen betreffen geen woonwagens of woonschepen. Daarnaast zijn nutsvoorzieningen, toegangspaden, waterlopen en voorzieningen voor de waterhuishouding, groen- en speelvoorzieningen, verblijfsgebieden, (woon)straten en parkeervoorzieningen, tuinen en erven toegestaan.
Binnen de bestemming is, onder voorwaarden, ook de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf toegestaan. De bestemming biedt, onder voorwaarden, ook de mogelijkheid voor afhankelijke woonruimte en een kinderdagverblijf bij een woning.
In deze bestemming zijn drie bouwvlakken opgenomen. De woningen mogen alleen in het bouwvlak worden gebouwd. De woningen mogen in vrijstaande, aaneengebouwde en twee-aaneengebouwde vorm worden gebouwd. De bestaande woning aan de noordzijde van het plangebied heeft een eigen bouwvlak gekregen. Met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is bepaald dat hier maximaal één woning is toegestaan. Deze woning maakt deel uit van het maximale aantal woningen van 78 woningen.
De maximale bouwhoogte van de woningen wordt bepaald door de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen'. Het aantal bouwlagen van de woningen mag niet meer bedragen dan het aangegeven aantal. Voor de bestaande woning geldt dat het bestaande aantal bouwlagen is toegestaan.
Tevens zijn aan- en bijgebouwen toegestaan binnen het bouwvlak. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen), zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels van de bestemming.
Waarde - Archeologische verwachting 1 en Waarde - Archeologische verwachting 2
De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen ('Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.
Het plangebied ligt tegen de dijk van de IJssel aan. De kernzone van deze dijk is bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming ('Verkeer - Verblijfsgebied'), mede bestemd voor de aanleg, de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, berging en afvoer van water, ijs en sediment alsmede onderhoudspaden en kwelsloten, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
Binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' mag in principe alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd. Van deze bepaling kan, na overleg met de beheerder van de waterkering (Waterschap Rijn en IJssel), met een omgevingsvergunning worden afgeweken.
Algemene aanduidingsregels
De dijk van de IJssel heeft ook een beschermingszone. Deze beschermingszone is aangeduid als 'Vrijwaringszone - dijk'. In de algemene aanduidingsregels is bepaald dat ter plaatse van deze aanduiding de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming ('Verkeer - Verblijfsgebied'), mede bestemd voor het onderhoud en het beheer van de op de aangrenzende gronden gelegen waterkering, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, ter bescherming en uitbreiding van de waterkerende functie van de waterkerende dijk.
Voor deze aanduiding geldt ook dat ter plaatse van de aangeduide gronden geen bebouwing mag worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande bebouwing. Hiervan kan eveneens, na overleg met de beheerder van de dijk, worden afgeweken met een omgevingsvergunning.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 2 en Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 4
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 2' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 4' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een adequaat grondgebruik ten behoeve van een bodemenergiesysteem voor energievoorziening middels 'koude-/warmteopslag' in de bodem.
Ter bescherming van dit systeem is voor beide beschermingsgebieden een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
Overige algemene regels
Naast de bestemmingen en de hiervoor genoemde algemene aanduidingsregels, bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Met de inwerkingtreding van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure is de verplichte inspraak, alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, komen te vervallen. Ook de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening verplicht gemeenten niet meer tot het bieden van de mogelijkheid tot inspraak.
De gemeente Zutphen heeft een inspraakverordening. Het bevoegde orgaan, in dit geval burgemeester en wethouders, bepaalt of er gebruik wordt gemaakt van inspraak. Tevens bepaalt zij voor welke termijn er inspraak mogelijk is. In dit geval is er sprake van een nadere uitwerking van het moederplan en omdat er voor een ieder nog de gelegenheid bestaat zienswijzen naar voren te brengen, geen gebruik gemaakt van inspraak.
Conform artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van en bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is het bestemmingsplan voor advies toegezonden aan betrokken instanties en heeft overleg plaatsgevonden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 februari 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.
Tijdens de zienswijzenperiode zijn vier zienswijzen ingediend. Hiervoor wordt verwezen naar de 'Zienswijzennota Ontwerpbestemmingsplan Noorderhaven Veld 21B'. De zienswijzennota is bijgevoegd bij het raadsbesluit behorende bij dit bestemmingsplan.