direct naar inhoud van Regels
Plan: De Mars midden en noord (veegplan)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.bp0212MMNveegplan-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Mars midden en noord (veegplan) van de gemeente Zutphen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0301.bp0212MMNveegplan-vs01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.6 afgraven en ophogen van de bodem:

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  • a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  • b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  • c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.7 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 archeologisch deskundige:

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.

1.12 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.13 bedrijf:

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.15 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.16 beperkt kwetsbaar object:
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare,
  • b. dienst- en bedrijfswoningen;
  • c. kantoorgebouwen, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • d. hotels en restaurants, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • e. winkels, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeer- en andere recreatieterreinen, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • h. bedrijfsgebouwen, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • i. andere objecten dan genoemd onder a tot en met h, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn.
1.17 bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing aanwezig ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan, dan wel op dit tijdstip gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.

1.18 bestaand (in relatie tot gebruik):

gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 bruto vloeroppervlak (bvo):

de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

1.29 creatieve bedrijven:

een onderneming of instelling die gericht is op het voortbrengen en exploiteren van kunstzinnigheid, creativiteit en intellectueel eigendom via goederen, diensten of activiteiten, zoals media en entertainment, creatieve zakelijke dienstverlening en kunsten. Onder creatieve bedrijven worden niet verstaan: poppodia, muziekscholen of andere creatieve scholen en het organiseren van concerten en vergelijkbare activiteiten of andere bezoekersaantrekkende activiteiten.

1.30 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit

ondergeschikte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten, waarbij deze bedrijfsactiviteiten als hoofdfunctie behouden blijven. De detailhandel wordt als ondergeschikt beschouwd indien de omzet ervan maximaal 15 procent van de totaal omzet bedraagt en indien maximaal 15% van de bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m2 wordt gebruikt. Op een groothandel als bedoeld in artikel 1 lid 1.40 van de regels is het percentage van het bedrijfsvloeroppervlak van 15% en het maximum van het bedrijfsvloeroppervlak van 100 m2 niet van toepassing.

1.32 detailhandel perifeer:

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in volumineuze artikelen. Hieronder wordt verstaan ABC-goederen (auto's, boten, caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting.

1.33 detailhandel grootschalig:

een detailhandelsonderneming of instelling met een ondergrens van 1.500 m² winkelvloeroppervlak, waarvan uitgezonderd perifere detailhandel.

1.34 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, niet zijnde een kantoor, horeca, detailhandel en/of een seksinrichting.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 gedeeltelijk vernieuwen:

de inhoud van een bouwwerk mag niet worden vergroot en of in opeenvolgende fasen nagenoeg geheel worden afgebroken en herbouwd. Een gedeeltelijke vernieuwing of verandering mag er niet toe leiden dat in een betrekkelijk korte periode in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd.

1.37 geluidgevoelig object:

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.

1.38 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.39 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.40 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan weder-verkopers, instellingen, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.41 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.42 horecabedrijf:

een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor snackbar, café, restaurant, hotel en/of dancing en feestzalen.

1.43 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.44 kwetsbaar object:
  • a. gebouwen of gedeelten daarvan bedoeld voor verblijf van niet - of verminderd zelfredzame groepen
  • b. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde:
    • 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
    • 2. dienst- en bedrijfswoningen;
  • c. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
  • d. scholen;
  • e. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • f. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object,
  • g. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • h. andere gebouwen als genoemd onder f. en g., waarin meer dan 50 personen aanwezig zijn;
  • i. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.45 maatvoeringsvlak:

het geometrisch bepaald vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt.

1.46 nevenfunctie/activiteit:

een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft.

1.47 niet relevant object:

Een bouwwerk (niet zijnde een bedrijfsgebouw), installatie, faciliteit of open terrein, dat niet is te beschouwen als een (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, en waar daartoe:

  • a. maximaal vijf personen tegelijk aanwezig zijn;
  • b. de aanwezigheidsfractie maximaal 0,042 bedraagt (dit staat gelijk aan een aanwezighed van maximaal één uur per dag per persoon);
  • c. enkel zelfredzame personen aanwezig zijn;
  • d. te allen tijden vluchten mogelijk is;
  • e. geen opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
1.48 niet of verminderd zelfredzame groep:

een groep personen die door jeugdige leeftijd (tot en met basisschool) of door een fysieke en/of verstandelijke beperking in geval van een calamiteit niet in staat zijn zonder hulp van buitenaf persoonlijk letsel te voorkomen door óf zichzelf in veiligheid te brengen (vluchten) óf bescherming te zoeken (schuilen).

1.49 niet-zelfstandig kantoor (bedrijfskantoor):

een onderdeel van een bedrijf dat een ondersteunende kantoorfunctie voor het bedrijf heeft en dat tevens andere, aan het bedrijf gerelateerde bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron kan hebben. Een onzelfstandig kantoor bevindt zich op hetzelfde bouwperceel als het bedrijf waarvan het een onderdeel is.

1.50 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.51 ondersteunende horeca:

gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair is gericht op het verstrekken van consumptieve goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdactiviteit. Deze consumptieve gelegenheid richt zich op het verstrekken van kleine eetwaren voor directe consumptie ter plaatse met daarnaast het afzonderlijk verstrekken van dranken voor directe consumptie ter plaatse. De openingstijden van de horeca-activiteiten zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdactiviteit. Horecagelegenheden bij sportkantines en clubhuizen vallen hier niet onder.

1.52 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.53 passend in straat- en bebouwingsbeeld:
  • a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  • c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georienteerd is;
  • d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving.
1.54 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.55 plaatsgebonden risicocontour:

de risicocontour 10-6/jaar volgende de artikelen 6, 7 en 8 lid 1 en 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft aan waar een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.56 productiegebonden detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.57 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.58 recreatie-inrichtingen:
  • a. inrichtingen die geheel of gedeeltelijk zijn ingericht of worden gebruikt voor het inpandig houden van recreatieve bijeenkomsten, met uitzondering van inpandige geweer- en pistoolbanen;
  • b. dansgelegenheden en andere inrichtingen de geheel of gedeeltelijk zijn ingericht of worden gebruikt voor het dansen (inpandig);
  • c. sportscholen en sporthallen alsmede andere gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn ingericht of worden gebruikt voor het inpandig beoefenen van sport;
  • d. speelhallen, een bioscoop;
  • e. een inpandige kartbaan, voor zover gelegen op gronden mede bestemd voor bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1.
1.59 risicocontour:

contour rondom een risicovolle inrichting die de zone begrenst waar het plaatsgebonden risico, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), gelijk is aan of groter is dan 10-6 per jaar.

1.60 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten , of inrichtingen waarvoor een contour voor het plaatsgebonden risico wordt berekend, conform de Handreiking risicoberekeningen Bevi.

1.61 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.62 sportschool:

instelling waar trainingen worden gegeven in krachtsporten onder andere door middel van fitnessapparatuur.

1.63 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de lijsten van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals opgenomen in de bijlagen deeluitmakende van deze regels.

1.64 tuincentrum:

een al dan niet overdekte verkoopruimte waarin in hoofdzaak detailhandel wordt uitgeoefend in artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals tuinplanten, zaai- en pootgoed, tuinmest, teelaarde, tuingereedschap, tuinhout, tegels, sierstenen, tuinhuisjes, materialen voor de aanleg en onderhoud van vijvers- en fonteinen, alsmede kamerplanten, snijbloemen en potterie, met als nevenassortiment dierbenodigdheden en -voeders, huis- en hobbydieren, tuinmeubilair, tuinkleding en -schoeisel (uitgezonderd modische, sport- of vrijetijdskleding), materialen voor aanleg en onderhoud van zwembaden en voor buitengebruik bestemde sfeerartikelen.

1.65 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.66 verminderd zelfredzame personen:

personen die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen door een geestelijke of lichamelijke beperking of een zeer jonge leeftijd.

1.67 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

1.68 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen.

1.69 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.70 waterkering:

een voorziening om water tegen te houden, zoals een dijk en een dam.

1.71 webwinkel:

een vorm van detailhandel zonder publieksfunctie, waarbij het showen van de producten en de transactie volledig online geschiedt. Het ter plaatse afhalen van gekochte goederen als ondergeschikte activiteit ten opzichte van normale distributie per post of pakketdienst past wel binnen de definitie van de in de regels toegestane webwinkels.

1.72 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.73 winkelvloeroppervlak

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de grootschalige detailhandel, binnenwerks gemeten.

1.74 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

1.75 woonschip:

schip dat voor bewoning is bestemd.

1.76 woonwagen:

woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

1.77 Wro:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijden van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.4 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

N.B.: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.10 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg - 2', een verkooppunt van motorbrandstoffen met verkoop van LPG met een doorzet van < 1.000 m3 per jaar en andere alternatieve brandstoffen en elektrische laadpunt(en), met uitzondering van andere gasvormige brandstoffen (bij atmosferische omstandigheden) dan LPG, zoals LNG;

met de daarbij behorende:

  • b. carwash;
  • c. detailhandel;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. ontsluitingswegen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. erven en tuinen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. bouwwerken, waaronder maximaal 2 reclamezuilen;
  • k. horeca als nevenfunctie;

in de bestemming zijn bedrijfswoningen niet toegestaan.

3.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    • 1. hoofdgebouwen, waarbinnen detailhandel is toegestaan, mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd, waarvan de oppervlakte maximaal 400 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte;
    • 3. buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van het bestemmingsvlak en met een gezamenlijk maximaal oppervlak van 300 m2;
      • de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 4,5 m.
  • b. Op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd en gelden de volgende regels:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' is een luifel toegestaan, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 m mag bedragen en met een gezamenlijk maximaal oppervlak van 800 m2;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een reclamezuil, vlaggenmasten en lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen.
3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen:

  • a. voor het toestaan van een bedrijf maximaal categorie 5.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel een bedrijf dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in categorie 5.1, met uitzonering van Bevi-inrichtingen en met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersveiligheid;
    • 2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden;
  • b. voor het toestaan van verkoop van alternatieve brandstoffen, zoals LNG, met als voorwaarde dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour binnen de inrichting dan wel op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Water' of 'Groen' valt, alsmede een verantwoording van het groepsrisico is uitgevoerd.

Artikel 4 Bedrijf - Gasontvangstation

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Gasontvangstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation;
  • b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en andere bouwwerken, die ten dienste van de bestemming staan

4.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)', mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 6 m.

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven vanaf categorie 1 tot en met de op de verbeelding aangegeven milieucategorie, voor zover deel uitmakend van de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. van de bedrijven als genoemd onder a. afwijkende bedrijven, voor zover zij legaal en met een geldige vergunning aanwezig zijn;
  • c. bij de in dit artikel toegestane bedrijven behorende niet-zelfstandige kantoren;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - geluidzoneringsplichtige inrichtingen': tevens geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - lpg station': groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen, zijnde een risicovolle inrichting, maximaal milieucategorie 4.2, als genoemd in bijlage 1 onder SBI-2008 code 46712 nr.3; waarbij de PR 10-6 contour van de inrichting binnen de aanduiding 'veiligheidszone - Bevi' moet liggen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens een verkooppunt motorbrandstoffen met LPG, zijnde een risicovolle inrichting, waarbij de PR 10-6 contour van de inrichting binnen de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' moet liggen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garage': tevens een autoplaatwerkerij en autospuitinrichting, maximaal milieucategorie 3.2, als genoemd in bijlage 1 onder SBI-2008 code 45204 nrs. A en C;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf': tevens een herstelinrichting, reparatie van aanhangers en opleggers, maximaal milieucategorie 3.2 als genoemd in bijlage 1 onder SBI-2008 code 451;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recycling': tevens afvalinzameling en afvalbehandeling en voorbereiding tot recycling van afval, maximaal milieucategorie 5.2 als genoemd in bijlage 1 onder SBI-2008 code 383202 nr. A2;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metalen: tevens een non-ferro metaalwalserij, maximaal milieucategorie 5.3 als genoemd in bijlage 1 onder SBI-2008 code 244 nr. B2;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'kantoren': tevens zelfstandige kantoren;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - creatieve bedrijven': tevens creatieve bedrijven zoals opgenomen in bijlage 2 'Staat van Bedrijfsactiviteiten Creatieve bedrijven' en zoals omschreven in lid 1.29;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - slibverwerking': tevens slibverwerking;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens maximaal 1 bedrijfswoning;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine': tevens een windturbine;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel perifeer 1': tevens perifere detailhandel;
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag gevaarlijke stoffen': tevens opslag van gevaarlijke stoffen meer dan 10 ton, zijnde een risicovolle inrichting, waarbij de PR 10-6 contour van de inrichting binnen de eigen perceelsgrenzen moet liggen;
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer': tevens aansluitsporen ten behoeve van aansluiting van het terrein op het emplacement en het hoofdspoor;
  • s. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens een cafetaria;
  • t. ter plaatse van de aanduiding 'terras': tevens een terras behorende bij de naastgelegen cafetaria;
  • u. webwinkels;
  • v. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • w. nutsvoorzieningen;
  • x. wegen, fietspaden en voetpaden;
  • y. waarbij ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen wordt nagestreefd;
  • z. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - jachtwerf': tevens een kantine, toiletgebouwtjes en kleedgebouwtjes behorend bij een jachtwerf;
  • aa. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - ondersteunende horeca': tevens ondersteunende horeca tot een vloeroppervlak van maximaal 560 m2.
  • ab. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens zelfstandige kantoren en dienstverlening tot een maximum vloeroppervlak van in totaal 4.240 m2 ;

met bijbehorende:

  • ac. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • ad. parkeervoorzieningen;
  • ae. groenvoorzieningen;
  • af. water;
  • ag. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • ah. tuinen en erven;

met dien verstande dat de volgende activiteiten zijn uitgesloten:

  • ai. risicovolle inrichtingen, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan;
  • aj. detailhandel, behoudens webwinkels en behoudens hetgeen nadrukkelijk in de regels is toegestaan;
  • ak. grootschalige detailhandel;
  • al. horecabedrijven, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan;
  • am. vuurwerkbedrijven, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan;
  • an. activiteiten die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. die m.e.r-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn;
  • ao. zelfstandige kantoren, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd;
5.2.2 Toegestane bouwwerken

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. het bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' opgenomen percentage;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag de hoogte van de windturbine niet meer bedragen dan 85 m en de totale hoogte (mast en rotor) mag niet meer bedragen dan 125 m met dien verstande dat het overhangen van de rotorbladen ook daarbuiten is toegestaan;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor zover het silo's, hijskranen en overige installaties ten behoeve van het productieproces betreft een maximaal toelaatbare bouwhoogte van 20 meter;
    • 2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - schoorsteen' mag maximaal 1 schoorsteen worden gerealiseerd met een bouwhoogte van maximaal 85 m;
    • 3. voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde een maximale hoogte van 3 meter.
  • f. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder c, geldt voor gebouwen ten behoeve van een nutsvoorziening dat de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - jachtwerf' de hoogte van de toilet- en kleedgebouwtjes ten hoogste 4 m en de bedrijfsvloeroppervlakte van een kantine ten hoogste 150 m2 mag bedragen.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de externe veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 5.2.1 onder a., mits:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
  • b. het bepaalde in 5.2.2 onder e sub 1 en voor zover het silo's, hijskranen en overige installaties ten behoeve van het productieproces betreft en een maximale hoogte van 40 m toestaan, mits:
    • 1. die hogere bebouwing naar maatvoering en situering niet leidt tot een onevenredig aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet worden beperkt;
    • 3. aangetoond is dat dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering.
5.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • b. Aanleg van nieuwe wegen of aanpassing van bestaande wegen is alleen toegestaan als daardoor bij geluidsgevoelige objecten de geluidsbelasting vanwege wegverkeer de voorkeurswaarde zoals bepaald in de Wet geluidhinder of een vastgestelde hogere waarde niet wordt overschreden en/of er geen sprake is van reconstructie conform de Wet geluidhinder.
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken strijdig met het bepaalde in 5.2.1 onder a.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 onder a. ten behoeve van het toestaan van bedrijfsactiviteiten met een maximaal 2 afstandstappen hogere milieucategorie dan genoemd, mits:
    • 1. het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegestane milieucategorie;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. lid 4.1 onder a. ten behoeve van het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet in bijlage 1 zijn genoemd, mits:
    • 1. het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegestane milieucategorie;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • c. lid 5.1 ten behoeve van het toestaan van grootschalige detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel grootschalig', mits:
    • 1. uit een distributie-planologisch onderzoek blijkt dat de vestiging van een grootschalig detailhandelsbedrijf niet leidt tot structurele ontwrichting van de aanwezige voorzieningenstructuur van de gemeente;
    • 2. de vestiging van een grootschalig detailhandelsbedrijf geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 3. het grootschalige detailhandelsbedrijf niet betreft de branches mode en kleding, schoenen, lederwaren, warenhuizen en persoonlijke verzorging;
    • 4. wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
    • 5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 6. er geen geschikte locatie beschikbaar is in de binnenstad van gemeente Zutphen.
  • d. lid 5.1 ten behoeve van het toestaan van perifere detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel perifeer 2', mits:
    • 1. uit een distributie-planologisch onderzoek blijkt dat de vestiging van een  perifeer detailhandelsbedrijf niet leidt tot structurele ontwrichting van de aanwezige voorzieningenstructuur van de gemeente;
    • 2. de vestiging van een perfieer detailhandelsbedrijf geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 3. wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
    • 4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 5. er geen geschikte locatie beschikbaar is in de binnenstad van gemeente Zutphen.
  • e. lid 5.5 onder d mits:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
5.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.7.1 Vergunningplicht

Voor het slopen van bouwwerken is ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' een omgevingsvergunning vereist.

5.7.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.7.1is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
5.7.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  • c. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • d. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van risicovolle inrichtingen, mits:
    • 1. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
      • binnen het perceel van de risicovolle inrichting en/of;
      • ter plaatse van de bestemming verkeer, water, groen, natuur en daarmee vergelijkbare bestemmingen;
      • er binnen de 10-6 contour geen kwetsbare objecten zijn gelegen.
    • 2. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting;
    • 3. vestiging van het bedrijf en verrichten van de activiteiten mogen niet leiden tot onevenredige hinder voor omliggende bedrijven.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied - 1' bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein - geluidszoneringsplichtige inrichtingen' wordt aangepast en/of verwijderd, voor zover de activiteiten vallend in milieucategorie 4.1 en hoger zijn beëindigd en er geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen aanwezig zijn; in het wijzigingsplan wordt de directe toelating beperkt tot milieucategorie 3.2.

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor toeristisch-recreatieve doeleinden met daaraan verbonden:

  • a. bedrijven tot en met categorie 2, voor zover deel uitmakend van de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. recreatie-inrichtingen;
  • c. horecabedrijven;
  • d. detailhandel;
  • e. kantoren;
  • f. tentoonstellingsruimten;
  • g. bioscoop;

alsmede

  • h. aan het bedrijventerrein gerelateerde onderwijsvoorzieningen;
  • i. wegen, fietspaden en voetpaden;

met bijbehorende:

  • j. gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. water;
  • n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • o. tuinen en erven.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
  • a. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd;
6.2.2 Toegestane bouwwerken

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. het bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' opgenomen percentage;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c. mogen gebouwen worden gebouwd met een grotere bouwhoogte:
    • 1. voor een oppervlakte van 20% van het bouwvlak: ten hoogste 20 m
    • 2. voor een oppervlakte van 5% van het bouwvlak: ten hoogste 30 m
  • e. de totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van recreatie-inrichtingen mag niet meer bedragen dan 22.000 m2;
  • f. de totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel mag niet meer bedragen dan 1.000 m2, waarbij het bedrijfsvloeroppervlak per detailhandelsvestiging niet meer mag bedragen dan 400 m2;
  • g. er is maximaal 1 showroom toegestaan, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.000m2;
  • h. er is maximaal 1 hotel toegestaan, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 5.000 m2;
  • i. de bedrijfsvloeroppervlakte van overige horecabedrijven mag niet meer bedragen dan 6.500 m2, waarbij onder overige horecabedrijven wordt verstaan hetgeen is beschreven in lid 1.42, met uitzondering van een hotel;
  • j. de totale bedrijfsvloeroppervlakte van kantoren mag niet meer bedragen dan 1.000 m2;
  • k. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor zover het silo's, hijskranen en overige installaties ten behoeve van het productieproces betreft een maximaal toelaatbare bouwhoogte van 20 meter;
    • 2. voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde een maximale hoogte van 3 meter.
6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de externe veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Aanleg van nieuwe wegen of aanpassing van bestaande wegen is alleen toegestaan als daardoor bij geluidsgevoelige objecten de geluidsbelasting vanwege wegverkeer de voorkeurswaarde zoals bepaald in de Wet geluidhinder of een vastgestelde hogere waarde niet wordt overschreden en/of er geen sprake is van reconstructie conform de Wet geluidhinder.
  • b. Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken strijdig met het bepaalde in 6.2.1 onder a.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. Lid 6.1 onder a. ten behoeve van het toestaan van bedrijfsactiviteiten tot maximaal milieucategorie 3.2, mits:
    • 1. het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegestane milieucategorie;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. lid 6.1 onder a. ten behoeve van het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet in bijlage 1 zijn genoemd, mits:
    • 1. het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegestane milieucategorie;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • c. lid 6.4 onder c mits:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. watergangen, waterpartijen en -infiltratievoorzieningen alsmede schouwpaden en andere voorzieningen voor de watervoorziening waaronder bodempassages en duikers;
  • c. fiets- wandel- en toegangspaden;
  • d. straatmeubilair;
  • e. nutsvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
  • a. Nutsvoorzieningen mogen met een inhoud van maximaal 100 m3 worden gebouwd;
  • b. Behoudens het bepaalde onder a mogen op de in lid 7.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 4 m. Deze hoogtebeperking geldt niet voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van speelvoorzieningen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Onder gebruik van gronden in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
    • 1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
    • 2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
    • 3. voor het opslaan, opstellen, al dan niet ten verkoop, lozen, storten van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
  • b. de in dit lid onder a genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden indien en voor zover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning voor aanleggen is verleend.

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. grondgebonden agrarische doeleinden;
  • e. water;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - hondenvereniging': tevens een hondenvereniging met bijbehorende bouwwerken;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstal': tevens een paardenstal, niet zijnde een paardenhouderij of een manege of een andere inrichting in de zin van de Wet milieubeheer;
  • h. fiets- en wandelpaden;
  • i. bestaande wegen;
  • j. daarbij behorende voorzieningen.
8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van verkeertekens (borden) voor de scheepsvaart mag niet meer bedragen dan 11,5 m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - hondenvereniging' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstal' mogen gebouwen worden gerealiseerd, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
  • f. op en in de gronden met de nadere aanduiding 'veiligheidszone-windturbine - 2' mogen geen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kwetsbare objecten zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, worden gebouwd'.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het beheer en het onderhoud van de terreinen, met inachtneming van het volgende:

  • a. het gebouw dient noodzakelijk te zijn voor het beheer en onderhoud;
  • b. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. egaliseren, ophogen, afgraven, grondwerkzaamheden, zoals diepploegen, dieper dan 40 cm en ontginnen;
  • b. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage;
  • c. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  • d. de aanleg van verhardingen, zoals verharde wandel- of fietspaden en kavelpaden, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van sublid 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
8.4.3 Voorwaarde vergunningplicht

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en landschapswaarden, zoals in lid 8.1 onder a en b bedoeld, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. wandel- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen en kunstobjecten;
  • e. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen
  • f. waterberging ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
  • g. geluidswerende voorzieningen
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. pleinen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, verhardingen waaronder mede begrepen zijn (on)gelijkvloerse kruisingen met wegen en water, faunapassages, viaducten, fietstunnels, veetunnels, tunnelbakken, bruggen, werken geen bouwwerken zijnde en werzaamheden.

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. de hoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeersregeling, verkeers- of wegaanduiding maximaal 8 m mag bedragen;
  • b. de hoogte van een viaduct maximaal 10 m mag bedragen. De vrije doorgang van een viaduct dient mininmaal 4,25 m te bedragen;
  • c. de verticale diepte van een tunnelbak maximaal 7 m mag bedragen;
  • d. de hoogte van lichtmasten maximaal 8 m mag bedragen;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 4 meter mag bedragen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) in de gronden met de aanduiding 'groen' de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde of de volgene werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • het verwijderen van groenvoorzieningen;
9.4.2 Uiitzondering op verbod

Het verbod als bedoel in lid 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indiende door de betreffende werken en/of de groenblauwe structuur als bepaald in het Groenstructuurplan, dat als bijlage 3 is bijgevoegd, niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 10 Verkeer - Spoor

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Spoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeers- en vervoersdoeleinden per rail en bijbehorende functies;
  • b. parkeerplaatsen;
  • c. werkplaatsen;
  • d. calamiteitenpad;
  • e. keerwand in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de aangrenzende spoorlijn;
  • f. geluidsafschermende voorzieningen;
  • g. groen- en speelvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. het bebouwingspercentage per bouwvlak bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' opgenomen percentage;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor erf- en terreinafscheidingen: maximaal 2 m;
    • 2. voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, maximaal 15 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een geluidsafschermende voorziening maximaal 1,5 meter mag bedragen en dat de bouwhoogte van de onder 10.1 onder e bedoelde keerwand niet meer dan 0,5 meter mag bedragen.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2 onder d voor het verhogen van de bouwhoogte van een keerwand tot 2,5 m, mits dit noodzakelijk is in verband het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt de bouwhoogte van de keerwand gemeten vanaf de spoorstaaf.

Artikel 11 Verkeer - Wegverkeer

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en fietspaden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen en kunstobjecten;
  • d. waterlopen, waterberging en waterinfiltratievoorzieningen;
  • e. waterberging ter plaatse van de aanduiding "waterberging";
  • f. geluidswerende voorzieningen;
  • g. een geluidswal ter plaatse van de aanduiding 'geluidswal';
  • h. een wal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wal';
  • i. nutsvoorzieningen,

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen waaronder mede begrepen zijn (on)gelijkvloerse kruisingen met wegen en water, faunapassages, viaducten, fietstunnels, veetunnels, tunnelbakken, bruggen, andere werken en werkzaamheden, met inachtneming van het lengteprofiel, dat in de bijlage bij deze regels is opgenomen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde , gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verkeersregeling, verkeers- of wegaanduiding mag maximaal 8 m, gemeten vanaf peil, als bedoeld in lid 2.10 sub b, bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een viaduct mag maximaal 10 m bedragen, gemeten vanaf peil, als bedoeld in lid 2.10 sub b. De vrije doorgangshoogte van een viaduct dient minimaal 4,25 m te bedragen, gemeten vanaf peil, als bedoeld in lid 2.10, sub b;
  • c. de verticale diepte van een tunnelbak mag maximaal 7 m bedragen, gemeten vanaf peil, als bedoeld in lid 2.10, sub b;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 8 m bedragen, gemeten vanaf peil, als bedoeld in lid 2.10, sub b;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 4 m bedragen, gemeten vanaf peil, als bedoeld in lid 2.10, sub b.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. vaarwater ten behoeve van de scheep- en recreatievaart;
  • b. waterstaatkundige doeleinden;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • d. afvoer van oppervlaktewater, ijs en sediment;
  • e. taluds, oevers en onderhoudspaden;
  • f. watergangen en waterpartijen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en/of waterkering;
  • h. watergangen en waterlopen met de daarbij behorende voorzieningen zoals stuwen, sluizen, duikers, steigers en bruggen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische waarde': behoud, beheer en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • j. extensieve recreatie;
  • k. wandel-, fiets- en toegangspaden;
  • l. groenvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van:

  • a. stuwen, sluizen en viaducten niet meer mag bedragen dan 8 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 4 m.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) in de gronden met de aanduiding 'groen' de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde of de volgene werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • het verwijderen van groenvoorzieningen.
12.3.2 Uiitzondering op verbod

Het verbod als bedoel in lid 12.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
12.3.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.3.1 voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indiende door de betreffende werken en/of de groenblauwe structuur als bepaald in het Groenstructuurplan, dat als bijlage 3 is bijgevoegd, niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 13 Water - Kanaal

13.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Water - Kanaal'2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  • b. waterstaatkundige doeleinden;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • d. beroepsvaart en pleziervaart;
  • e. taluds, oevers en onderhoudspaden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterhuishouding;
  • h. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (on)gelijkvloerse kruisingen met wegen, viaducten, tunnelbakken en bruggen.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van de brug mag maximaal 45 m bedragen, gemeten vanaf peil 0 m NAP.De onderzijde van de brug ligt op minimaal 13.10 m +NAP;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten en wegbewijzeringsborden mag maximaal 8 m bedragen gemeten vanaf peil, als bedoeld in lid 2.10 sub b;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 4 m bedragen gemeten vanaf peil, als bedoeld in art. 1, onder 18, sub a.
  • d. 2. Op de waterkering en de aangrenzende gronden zijn de Keur op de Waterkeringen van het Waterschap Rijn en IJssel en de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken van toepassing.

Artikel 14 Leiding - Gas

14.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De op de verbeelding voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
  • b. De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.
14.2 Bouwregels

Op of in de in 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen van overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bijde betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwestbare objecten worden toelaten.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Verbod

Het is verboden op of in gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of de volgende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
14.5.2 Uitzondering op verbod

Het bepaalde in 14.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden:

  • 1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • 2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van andere voorkomende  bestemming(en) betreffen;
  • 3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
14.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.5.1 voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indiende de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.

14.5.4 Advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag op of in gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

15.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:

  • a. de hoogte van de masten maximaal 65 meter mag bedragen, gemeten vanaf peil, als bedoeld in lid 2.10 sub b;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken maximaal 2 m mag bedragen, gemeten vanaf peil als bedoeld in lid 2.10 sub b.
15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de basisbestemming, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidge maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egalseren, afgraven op ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelenende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanleggen van kabels en leidingen, en daarmee verband houdende constructies.
15.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoel in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
15.4.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de verbinding.

Artikel 16 Leiding - Riool

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een persleiding.

16.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
  • b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van een doelmatig functioneren van de persleiding.
16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de persleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Riool zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
16.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 16.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
16.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 16.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de persleiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk waarbij sprake is van bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5 m, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld, dan wel wordt aangetoond dat de reeds aangetoonde aanwezige waarden niet worden aangetast;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
17.2.2 Archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.2.1 onder a, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 17.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

17.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 17.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut.
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt of is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 17.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als ophogen en grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 m onder het maaiveld en over een oppervlakte van meer dan 50 m2 uit te voeren waaronder wordt gerekend:
    • 1. het ophogen van de bodem;
    • 2. het woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
    • 3. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 4. het aanleggen van drainage;
    • 5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • 6. het verlagen of afgraven van de bodem;
    • 7. het verlagen van het waterpeil;
    • 8. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 9. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    • 10. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 11. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4 onder a mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
  • c. ten aanzien van de in artikel 17.4 onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    • 1. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
    • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • d. overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4 onder a onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • e. voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologie 1, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk waarbij sprake is van bodemingrepen (groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5 meter), dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld, dan wel wordt aangetoond dat de reeds aangetoonde aanwezige waarden niet worden aangetast;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
18.2.2 Archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.2.1 onder a, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel18.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

18.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 18.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut.
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt of is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden in de grond (in situ) te behouden.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 18.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als ophogen en grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld en over een oppervlakte van meer dan 100 m2 uit te voeren waaronder wordt gerekend:
    • 1. het ophogen van de bodem;
    • 2. het woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
    • 3. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 4. het aanleggen van drainage;
    • 5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • 6. het verlagen of afgraven van de bodem;
    • 7. het verlagen van het waterpeil;
    • 8. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 9. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    • 10. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 11. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4 onder a mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
  • c. ten aanzien van de in artikel 18.4 onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    • 1. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
    • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • d. overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4 onder a onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • e. voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
18.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologie 2, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 19 Waarde - Archeologische verwachting 1

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk waarbij sprake is van bodemingrepen (groter dan 50,0 m2 en dieper dan 0,5 meter), dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
19.2.2 Archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.2.1 onder a, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgvingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 19.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

19.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 19.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. vervangen van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 19.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en een oppervlakte groter dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage;
    • 2. het verlagen of afgraven van de bodem;
    • 3. het verlagen van het waterpeil;
    • 4. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 5. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    • 6. het aanleggen van bos of boomgaard;
    • 7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4 onder a mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
  • c. geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4 onder a is nodig voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
    • 3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
  • d. ten aanzien van de in artikel 19.4 onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    • 1. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
    • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • e. overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4 onder a onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • f. voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 1, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 1 om te zetten in de bestemming Waarde - Archeologie 1, indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 20 Waarde - Archeologische verwachting 2

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk waarbij sprake is van bodemingrepen groter dan 10.000 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
20.2.2 Archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.2.1 onder a, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgvingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 20.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

20.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 20.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. vervangen van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 20.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden dieper dan 5,5 m + NAP en een oppervlakte groter dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage;
    • 2. het verlagen of afgraven van de bodem;
    • 3. het verlagen van het waterpeil;
    • 4. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 5. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    • 6. het aanleggen van bos of boomgaard;
    • 7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.4 onder a mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
  • c. geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.4 onder a is nodig voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
    • 3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
  • d. ten aanzien van de in artikel 20.4 onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    • 1. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
    • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • e. overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.4 onder a onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • f. voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.4 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
20.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 2, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 2 om te zetten in de bestemming Waarde - Archeologie 1 indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een waterkering;
  • b. de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens;
  • c. kaden;
  • d. dijksloten;
  • e. andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. groenvoorzieningen, waarbij het onderhoud mag plaatsvinden door begrazing;
  • g. voet-, fiets- toegangs- en schouwpaden.
21.2 Bouwregels
  • a. Op en in de gronden als bedoeld in lid 21.1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van deze bestemming;
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 8,50 m mag bedragen.
21.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 21.2 en kan bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen worden toegestaan indien het waterschap een postief advies heeft afgegeven.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 21.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
    • 2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
    • 4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    • 5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
    • 6. het onttrekken van grondwater en het slaan van bronnen anders dan in het algemeen belang;
  • b. een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering;
  • c. geen omgevingsvergunning is nodig voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 22 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. instandhouding van de waterstaatsdoeleinden;
  • b. taluds, oevers en onderhoudspaden;
  • c. afvoer van oppervlaktewater, ijs en sediment.
22.2 Bouwregels

Op of in de gronden als bedoeld in lid 22.1 mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming of ten dienste van andere daar voorkomende bestemmingen met inachtneming van de in lid 22.1 genoemde belangen.

Artikel 23 Waterstaat - Waterstaatkundige functie - 2

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, bestemd voor:

  • a. instandhouding van de waterstaatsdoeleinden;
  • b. taluds, oevers en onderhoudspaden;
  • c. waterhuishouding;
  • d. afvoer van oppervlaktewater, ijs en sediment.

Op de waterkering en de aangrenzende gronden zijn het Keur op de Waterkeringen van het Waterschap Rijn en IJssel en de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken van toepassing.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

23.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

23.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte maximaal 2 m mag bedragen, gemeten vanaf peil, als bedoeld in lid 2.10 sub b.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 23.2 en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd overeenkomstig de basisbestemming mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de in 23.1 vermelde functies;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de het Twentekanaal en/of aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Algemene gebruiksregels

25.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 26 Algemene aanduidingsregels

26.1 Geluidzone - industrie

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegelaten.

26.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidgevoelige bebouwing worden opgericht, tenzij:

  • a. het aantal woningen en andere geluidsgevoelig gebouwen niet toeneemt;
  • b. een hogere waarde is vastgesteld en gebouwd wordt met inachtneming van die hogere waarde, dan wel indien wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaaai van 50 dB(A).
26.1.2 Gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" worden in ieder geval de volgende gebruiksvormen aangemerkt als strijdig met deze aanduiding: het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelige object.

26.2 Veiligheidszone - bevi
26.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - bevi" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.

26.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - bevi" geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 26.2.1 bedoelde gronden geen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn bedrijfsgebouwen en niet-zelfstandige kantoren met een bvo van maximaal 1.500 m2 wel toegelaten, tenzij het een kwetsbaar object betreft;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn tevens kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegelaten, die behoren tot de Bevi-inrichting.
26.2.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - bevi” worden in ieder geval de volgende gebruiksvormen aangemerkt als strijdig met deze aanduiding:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn bedrijfsgebouwen en niet-zelfstandige kantoren met een bvo van maximaal 1.500 m2 wel toegelaten, tenzij het een kwetsbaar object betreft;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn tevens kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegelaten, die behoren tot de Bevi-inrichting.
26.2.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:

  • a. de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' te verwijderen. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
    • 1. de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
  • b. de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' te verkleinen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. voor de risicovolle inrichting is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend of gewijzigd;
    • 2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende PR 10-6 contour ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
    • 3. binnen de gewijzigde zone bevinden zich geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
  • c. de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' te vergroten. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
    • 1. indien dat vanwege wijziging in wet- of regelgeving omtrent externe veiligheid mogelijk of noodzakelijk is.
26.3 Veiligheidszone - lpg
26.3.1 Aanduidingsomschrijving

de op de plankaart voor 'veiligheidszone - lpg' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gonden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten vanwege een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG.

26.3.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn bedrijfsgebouwen en niet-zelfstandige kantoren met een bvo van maximaal 1.500 m2 wel toegelaten, tenzij het een kwetsbaar object betreft;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn tevens kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegelaten, die behoren tot het verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG
26.3.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar en beperkt kwetsbare object;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn bedrijfsgebouwen en niet-zelfstandige kantoren met een bvo van maximaal 1.500 m2 wel toegelaten, tenzij het een kwetsbaar object betreft;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn tevens kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegelaten, die behoren tot het verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG.
26.3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:

  • a. de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' te verwijderen. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
    • 1. de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.

26.4 Veiligheidszone - lpg 2'
26.4.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg 2' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen en beperkt kwetsbare objecten van het LPG-tankstation zelf, mede bestemd voor de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met een lpg-installatie.

26.4.2 Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen zijn op de in lid 26.4.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

26.5 Veiligheidszone - windturbine 1
26.5.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine 1' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor de veiligheid van personen in relatie tot het aspect externe veiligheid.

26.5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine 1' mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken gen gebouw zijnde worden gebouwd ten behoeve van de windturbine.

26.5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5.2 voor het bouwen van een 'niet relevant object' ten behoeve van een daar voorkomende bestemming, met dien verstande dat:

  • a. voldoende aannemelijk is dat de gevolgen van afvallend ijs - in geval van ijsafzetting op de rotorbladen van de windturbine - zo veel mogelijk zijn beperkt en
  • b. de hoogte van het 'niet relevant object' geen belemmering voor het functioneren van de windturbine mag opleveren.
26.5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden om gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - windturbine 1' te gebruiken of te laten gebruiken:

  • a. als een beperkt kwetsbaar object;
  • b. voor buitenopslag en parkeren, tenzij voldoende aannemelijk is dat de gevolgen van afvallend ijs - in geval van ijsafzetting op de rotorbladen van de windturbine - zo veel mogelijk zijn beperkt.
26.6 Veiligheidszone - windturbine 2
26.6.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - windturbine 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor de veiligheid van personen in relatie tot het aspect externe veiligheid.

26.6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - windturbine 2' mogen geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van kwetsbare objecten worden gebouwd.

26.7 Veiligheidszone - leiding
26.7.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor de veiligheid van personen in relatie tot het aspect externe veiligheid.

26.7.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding' mogen geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van kwetsbare objecten worden gebouwd.

26.7.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:

  • a. de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding' te verkleinen indien dat vanwege wijziging in wet- of regelgeving mogelijk of noodzakelijk is.
26.8 Vrijwaringszone - dijk
26.8.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - dijk' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de versterking, de bescherming, het beheer en het onderhoud van de middels de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven waterkering.

26.8.2 Bouwregels

Op of in de gronden als bedoeld in lid 26.8.1 mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming of ten dienste van andere daar voorkomende bestemmingen met inachtneming van de in lid 26.8.1 genoemde belangen.

26.9 Vrijwaringszone - vaarweg
26.9.1 Nadere regels vrijwaringszone vaarweg

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden tevens bestemd voor een strook ten behoeve van de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg.

26.9.2 Bijzondere bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de vaarweg.

26.9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.9.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken overeenkomstig de regels van de andere bij dit plan aangewezen bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de vaarweg en voorafgaand overleg met de vaarwegbeheerder heeft plaatsgevonden.

Artikel 27 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde, oppervlakte- en inhoudsmaten, bebouwingspercentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van, oppervlakte- en inhoudsmaten, bebouwingspercentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m;

mits:

  • e. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 28 Algemene wijzigingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
    • 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd aan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 2' de bestemming Leiding - Gas' toe te kennen, mits:
    • 1. de maatgevende risicocontour van 10-6 de grens van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 2' niet overschrijdt;
    • 2. op grond van een verantwoording van het groepsrisico verantwoord is;
    • 3. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische, bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;
    • 4. er geen sprake is van een aantoonbaar onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven.

Artikel 29 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 30 Overige regels

30.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht

31.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
31.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 31.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 31.1 met maximaal 10%.

31.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 31.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

31.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

31.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 31.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

31.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 31.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

31.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 31.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 32 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Mars midden en noord (veegplan).