direct naar inhoud van Regels
Plan: Industrieweg 101a
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.bp02011MarsMNherz-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Industrieweg 101a met identificatienummer NL.IMRO.0301.bp02011MarsMNherz-vs01 van de gemeente Zutphen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.6 afgraven en ophogen van de bodem:

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:

  • a. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  • b. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  • c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.7 archeologisch deskundige:

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan.

1.11 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.12 bedrijf:

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.15 beperkt kwetsbaar object:
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare,
  • b. dienst- en bedrijfswoningen;
  • c. kantoorgebouwen, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • d. hotels en restaurants, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • e. winkels, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeer- en andere recreatieterreinen, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • h. bedrijfsgebouwen, niet zijnde een kwetsbaar object;
  • i. andere objecten dan genoemd onder a tot en met h, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn.
1.16 bestaand (in relatie tot bebouwing):

bebouwing aanwezig ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan, dan wel op dit tijdstip gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.

1.17 bestaand (in relatie tot gebruik):

gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 bruto vloeroppervlak (bvo):

de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit

ondergeschikte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten, waarbij deze bedrijfsactiviteiten als hoofdfunctie behouden blijven. De detailhandel wordt als ondergeschikt beschouwd indien de omzet ervan maximaal 15 procent van de totaal omzet bedraagt en indien maximaal 15% van de bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m2 wordt gebruikt. Op een groothandel als bedoeld in artikel 1 lid 1.35 van de regels is het percentage van het bedrijfsvloeroppervlak van 15% en het maximum van het bedrijfsvloeroppervlak van 100 m2 niet van toepassing.

1.30 detailhandel perifeer:

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en detailhandel in volumineuze artikelen. Hieronder wordt verstaan ABC-goederen (auto's, boten, caravans), tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting.

1.31 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, niet zijnde een kantoor, horeca, detailhandel en/of een seksinrichting.

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 gedeeltelijk vernieuwen:

de inhoud van een bouwwerk mag niet worden vergroot en of in opeenvolgende fasen nagenoeg geheel worden afgebroken en herbouwd. Een gedeeltelijke vernieuwing of verandering mag er niet toe leiden dat in een betrekkelijk korte periode in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd.

1.34 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.35 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan weder-verkopers, instellingen, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 grootschalige detailhandel:

een detailhandelsonderneming of instelling met een ondergrens van 1.500 m² winkelvloeroppervlak, waarvan uitgezonderd perifere detailhandel.

1.37 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.38 horecabedrijf:

een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor snackbar, café, restaurant, hotel en/of dancing en feestzalen.

1.39 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.40 kwetsbaar object:
  • a. gebouwen of gedeelten daarvan bedoeld voor verblijf van niet - of verminderd zelfredzame groepen
  • b. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde:
    • 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
    • 2. dienst- en bedrijfswoningen;
  • c. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
  • d. scholen;
  • e. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • f. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object,
  • g. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • h. andere gebouwen als genoemd onder f. en g., waarin meer dan 50 personen aanwezig zijn;
  • i. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.41 nevenfunctie/activiteit:

een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft.

1.42 niet relevant object:

Een bouwwerk (niet zijnde een bedrijfsgebouw), installatie, faciliteit of open terrein, dat niet is te beschouwen als een (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, en waar daartoe:

  • a. maximaal vijf personen tegelijk aanwezig zijn;
  • b. de aanwezigheidsfractie maximaal 0,042 bedraagt (dit staat gelijk aan een aanwezighed van maximaal één uur per dag per persoon);
  • c. enkel zelfredzame personen aanwezig zijn;
  • d. te allen tijden vluchten mogelijk is;
  • e. geen opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
1.43 niet of verminderd zelfredzame groep:

een groep personen die door jeugdige leeftijd (tot en met basisschool) of door een fysieke en/of verstandelijke beperking in geval van een calamiteit niet in staat zijn zonder hulp van buitenaf persoonlijk letsel te voorkomen door óf zichzelf in veiligheid te brengen (vluchten) óf bescherming te zoeken (schuilen).

1.44 niet-zelfstandig kantoor (bedrijfskantoor):

een onderdeel van een bedrijf dat een ondersteunende kantoorfunctie voor het bedrijf heeft en dat tevens andere, aan het bedrijf gerelateerde bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron kan hebben. Een onzelfstandig kantoor bevindt zich op hetzelfde bouwperceel als het bedrijf waarvan het een onderdeel is.

1.45 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.46 ondersteunende horeca:

gelegenheid waarbij het doel van de onderneming niet primair gericht op het verstrekken van consumptieve goederen, maar slechts ter ondersteuning is van de hoofdactiviteit. Deze consumptieve gelegenheid richt zich op het verstrekken van kleine eetwaren voor directe consumptie ter plaatse met daarnaast het afzonderlijk verstrekken van dranken voor directe consumptie ter plaatse. Horecagelegenheden bij sportkantines en clubhuizen vallen hier niet onder.

1.47 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.48 plaatsgebonden risico:

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.

1.49 plaatsgebonden risicocontour:

de risicocontour 10-6/jaar volgende de artikelen 6, 7 en 8 lid 1 en 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft aan waar een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.51 risicocontour:

contour rondom een risicovolle inrichting die de zone begrenst waar het plaatsgebonden risico, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), gelijk is aan of groter is dan 10-6 per jaar.

1.52 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten , of inrichtingen waarvoor een contour voor het plaatsgebonden risico wordt berekend, conform de Handreiking risicoberekeningen Bevi.

1.53 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de lijsten van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals opgenomen in de bijlagen deeluitmakende van deze regels.

1.55 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.56 verminderd zelfredzame personen:

personen die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen door een geestelijke of lichamelijke beperking of een zeer jonge leeftijd.

1.57 vloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

1.58 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen.

1.59 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.60 webwinkel:

een vorm van detailhandel zonder publieksfunctie, waarbij het showen van de producten en de transactie volledig online geschiedt. Het ter plaatse afhalen van gekochte goederen als ondergeschikte activiteit ten opzichte van normale distributie per post of pakketdienst past wel binnen de definitie van de in de regels toegestane webwinkels.

1.61 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.62 Wro:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijden van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.4 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

N.B.: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.9 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven vanaf categorie 1 tot en met de op de verbeelding aangegeven milieucategorie, voor zover deel uitmakend van de als bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten
  • b. van de bedrijven als genoemd onder a. afwijkende bedrijven, voor zover zij legaal en met een geldige vergunning aanwezig zijn;
  • c. bij de in dit artikel toegestane bedrijven behorende niet-zelfstandige kantoren;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - geluidzoneringsplichtige inrichtingen': tevens geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recycling 2' : tevens een inrichting voor de op- en overslag, het in balen persen, scheiden, sorteren en verkleinen van kunststoffen, metalen en papier/karton ten behoeve van de recyclende industrie, milieucategorie 4.2 als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij het gebruik van autoshredders, uitpandige metaalshredders en/of inpandige metaalshredders met een motorisch vermogen van 25 kW of meer, niet is toegestaan.
  • f. webwinkels;
  • g. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. wegen, fietspaden en voetpaden;

met bijbehorende:

  • j. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. water;
  • n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • o. tuinen en erven;

met dien verstande dat de volgende activiteiten zijn uitgesloten:

  • p. risicovolle inrichtingen;
  • q. detailhandel, behoudens webwinkels;
  • r. grootschalige detailhandel;
  • s. horecabedrijven;
  • t. vuurwerkbedrijven;
  • u. activiteiten die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. die m.e.r-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn;
  • v. zelfstandige kantoren.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd;
3.2.2 Toegestane bouwwerken

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. het bebouwingspercentage per bouwperceel bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' opgenomen percentage;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor zover het silo's, hijskranen en overige installaties ten behoeve van het productieproces betreft een maximaal toelaatbare bouwhoogte van 20 meter;
    • 2. voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde een maximale hoogte van 3 meter.
  • e. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder c, geldt voor gebouwen ten behoeve van een nutsvoorziening dat de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de externe veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.1 onder a., mits:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
  • b. het bepaalde in 3.2.2 onder d sub 1 en voor zover het silo's, hijskranen en overige installaties ten behoeve van het productieproces betreft en een maximale hoogte van 40 m toestaan, mits:
    • 1. die hogere bebouwing naar maatvoering en situering niet leidt tot een onevenredig aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet worden beperkt;
    • 3. aangetoond is dat dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige bedrijfsvoering.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Indien het gebruik of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • b. Aanleg van nieuwe wegen of aanpassing van bestaande wegen is alleen toegestaan als daardoor bij geluidsgevoelige objecten de geluidsbelasting vanwege wegverkeer de voorkeurswaarde zoals bepaald in de Wet geluidhinder of een vastgestelde hogere waarde niet wordt overschreden en/of er geen sprake is van reconstructie conform de Wet geluidhinder.
  • c. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en bouwwerken strijdig met het bepaalde in 3.2.1 onder a.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 onder a. ten behoeve van het toestaan van bedrijfsactiviteiten met een maximaal 2 afstandstappen hogere milieucategorie dan genoemd, mits:
    • 1. het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegestane milieucategorie;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. lid 3.1 onder a. ten behoeve van het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet in bijlage 1 zijn genoemd, mits:
    • 1. het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de toegestane milieucategorie;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • c. lid 3.5 onder c mits:
    • 1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen op eigen terrein in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    • 2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van risicovolle inrichtingen, mits:
    • 1. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
      • binnen het perceel van de risicovolle inrichting en/of;
      • ter plaatse van de bestemming verkeer, water, groen, natuur en daarmee vergelijkbare bestemmingen;
      • er binnen de 10-6 contour geen kwetsbare objecten zijn gelegen.
    • 2. bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting;
    • 3. vestiging van het bedrijf en verrichten van de activiteiten mogen niet leiden tot onevenredige hinder voor omliggende bedrijven.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding “specifieke vorm van bedrijventerrein - geluidszoneringsplichtige inrichtingen' wordt aangepast en/of verwijderd, voor zover de activiteiten vallend in milieucategorie 4.1 en hoger zijn beëindigd en er geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen aanwezig zijn; in het wijzigingsplan wordt de directe toelating beperkt tot milieucategorie 3.2.

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk waarbij sprake is van bodemingrepen groter dan 10.000 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
4.2.2 Archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.2.1 onder a, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgvingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

4.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. vervangen van bestaande bouwwerken waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondwerkzaamheden dieper dan 5,5 m + NAP en een oppervlakte groter dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage;
    • 2. het verlagen of afgraven van de bodem;
    • 3. het verlagen van het waterpeil;
    • 4. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
    • 5. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
    • 6. het aanleggen van bos of boomgaard;
    • 7. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 onder a mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
  • c. geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 onder a is nodig voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
    • 3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
  • d. ten aanzien van de in artikel 4.4 onder a genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    • 1. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
    • 2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • e. overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 onder a onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen;
  • f. voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.4 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 2, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 2 om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de regels zoals opgenomen in bijlage 2 van toepassing worden verklaard.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Veiligheidszone - bevi
7.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - bevi" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.

7.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - bevi" geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 7.1.1 bedoelde gronden geen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn bedrijfsgebouwen en niet-zelfstandige kantoren met een bvo van maximaal 1.500 m2 wel toegelaten, tenzij het een kwetsbaar object betreft;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn tevens kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegelaten, die behoren tot de Bevi-inrichting.
7.1.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - bevi” worden in ieder geval de volgende gebruiksvormen aangemerkt als strijdig met deze aanduiding:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn bedrijfsgebouwen en niet-zelfstandige kantoren met een bvo van maximaal 1.500 m2 wel toegelaten, tenzij het een kwetsbaar object betreft;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn tevens kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegelaten, die behoren tot de Bevi-inrichting.
7.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door:

  • a. de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' te verwijderen. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
    • 1. de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
  • b. de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' te verkleinen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. voor de risicovolle inrichting is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verleend of gewijzigd;
    • 2. de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende PR 10-6 contour ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
    • 3. binnen de gewijzigde zone bevinden zich geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
  • c. de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' te vergroten. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
    • 1. indien dat vanwege wijziging in wet- of regelgeving omtrent externe veiligheid mogelijk of noodzakelijk is.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde, oppervlakte- en inhoudsmaten, bebouwingspercentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van, oppervlakte- en inhoudsmaten, bebouwingspercentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m;

mits:

  • e. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot nadere eis is de volgende procedure van toepassing:

  • a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  • d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Industrieweg 101a.