Plan: | Uitwerkings-/wijzigingsplan De Tol 2015 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.UP02DETOL2015-VA01 |
De gemeente Zevenaar ontwikkelt ten oosten van het centrum, in het gebied globaal gelegen tussen de Betuweroute, de spoorlijn Zevenaar-Winterswijk en de snelweg A12, het project Groot Holthuizen (woningbouw) en 7Poort (bedrijventerrein). Dit project heeft een programma van 1500 woningen en een bedrijventerrein van ruim 90 hectare. In het najaar van 2008 is met de bouw gestart voor zowel het woongebied als voor het bedrijventerrein. De publiekrechtelijke procedures zijn doorlopen en het globale bestemmingsplan is onherroepelijk. Een aantal uitwerkingsplannen zijn eveneens vastgesteld en onherroepelijk geworden.
Voor de woningbouwactiviteiten in de uit te werken woonvlek 'De Tol', ten westen van buurtschap 'De Bem', zijn reeds in 2008, 2009, 2011 en 2012 uitwerkings-/wijzigingsplannen opgesteld. Op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening kan een uitwerking of wijziging worden vervangen door een nieuwe uitwerking/wijziging zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt.
De momenteel geplande ontwikkelingen op een aantal locatie in het woongebied 'De Tol' zijn zodanig dat deze niet passen binnen de regels die in de eerder opgestelde plannen zijn gesteld. Omdat voor dit deel de bestemmingen nog niet verwezenlijkt zijn, is het mogelijk om voor dit gedeelte opnieuw een uitwerkings-/wijzigingsplan vast te stellen. Voorliggend plan voorziet hierin. Voor de toelichting van het voorliggende plan is gebruik gemaakt van de vigerende uitwerkings-/wijzigingsplannen. In deze toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen. Voor de resultaten van onderzoek wordt in beginsel verwezen naar rapportages die in het kader van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' zijn uitgebracht.
De verschillen hebben met name betrekking op de voorgenomen goothoogtes, bouwvlakken en te bouwen woningtypes, die nu niet passen binnen de regels van het vigerende plan.
Het buurtschap De Tol wordt globaal gezien begrensd door de Bemweg, de Spoorlijn Arnhem-Winterswijk, waterloop de Leigraaf en de (deels gerealiseerde) woningen van buurtschap De Bem.
De gronden in 'De Tol' zijn bouwrijp gemaakt en voor een aantal locaties zijn inmiddels bebouwd en/of is de vergunning verleend.
Het voorliggende plangebied omvat slechts een aantal nog onbebouwde locaties binnen 'De Tol'. De begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding. Op de volgende afbeelding is een luchtfoto van het gebied en de omgeving opgenomen.
Afbeelding: Luchtfoto gebied en omgeving
Het vigerende bestemmingsplan is 'Groot Holthuizen en Hengelder II'. Dit plan is op 27 juni 2007 door de gemeenteraad van Zevenaar vastgesteld en vormt het kader voor meerdere uitwerkingsplannen. Het bestemmingsplan is op 23 november 2007 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland en met de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 maart 2008 grotendeels in werking getreden. Door het intrekken van het beroep is het bestemmingsplan op 25 november 2008 onherroepelijk geworden. Voor dit bestemmingsplan is in 2006 een Plan-MER opgesteld.
Op het plangebied ligt in dit bestemmingsplan (moederplan) de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. In 2008, 2009 en in 2012 zijn uitwerkings-/wijzigingsplannen vastgesteld voor het plangebied.
Het juridische plan is gedetailleerd, maar toch zo globaal mogelijk opgezet. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van het moederplan en het meest recente uitwerkings-/wijzigingsplan voor de omgeving, namelijk uitwerkings-/wijzigingsplan 'De Bem 2014'. Voor het plangebied hebben de geplande woonpercelen de bestemming 'Wonen' gekregen. In de planregels is de toegestane goot- en bouwhoogte van de geprojecteerde woningen vastgelegd.
In beginsel geldt sinds 1 juli 2008 de verplichting om ruimtelijke plannen in elektronische vorm beschikbaar te stellen en via een landelijke voorziening raadpleegbaar te maken. Die verplichting geldt niet voor wijzigingen of uitwerkingen van een bestemmingsplan dat vóór 1 januari 2010 als ontwerp ter inzage is gelegd (artikel 8.1.2 Besluit ruimtelijke ordening). Het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' dateert uit 2007, zodat de digitaliseringsplicht niet geldt voor onderhavig uitwerkings-/wijzigingsplan. Toch wordt ook dit plan elektronisch beschikbaar gesteld en is bij de opzet van dit plan zoveel mogelijk aangesloten bij de standaarden voor digitale plannen.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkings-/wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het uitwerkings-/wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het plan.
Hoofdstuk 2 omvat de beschrijving van het plan, waarna hoofdstuk 3 een korte omschrijving geeft van het geldende beleid van de diverse betrokken overheden en de conclusies van een toetsing aan dit beleid. In hoofdstuk 4 vindt toetsing plaats van de milieu- en waardenaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische toelichting, met een beschrijving en onderbouwing van hoe de verbeelding en de regels opgebouwd zijn. Het uitwerkings-/wijzigingsplan dient ook economisch en maatschappelijk haalbaar te zijn, dat is het onderwerp van hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 omvat een beschrijving van de procedure en ten slotte geeft hoofdstuk 8 een conclusie.
Met dit uitwerkingsplan wordt de in het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' vastgestelde bestemming 'Wonen - Uit te werken' opnieuw uitgewerkt.
Voor een uitgebreide toelichting op het stedenbouwkundig plan wordt verwezen naar de toelichting op het moederplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II'. In dit hoofdstuk wordt op enkele aspecten ingegaan die betrekking hebben op het plangebied 'De Tol 2015'. Hierbij wordt opgemerkt dat de stedenbouwkundige verkaveling zoals die in de toelichting van het moederplan is opgenomen, niet wezenlijk is veranderd.
In de voorschriften van het moederplan is aangaande de uit te werken bestemming de volgende bestemmingsomschrijving gegeven:
"De aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep, als ook voor woonstraten, paden, maatschappelijke voorzieningen, parkeerterreinen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en waterlopen, met daarbijbehorende gebouwen, andere-bouwwerken, geluidwerende voorzieningen, tuinen, erven, terreinen, waterhuishoudkundige voorzieningen, water en al dan niet gelijkvloerse kruisingen met wegen en water, tunnels en bruggen inbegrepen."
In de voorschriften is bepaald dat zolang en voor zover de uitwerking geen rechtskracht heeft, de gronden niet mogen worden bebouwd en dat burgemeester en wethouders daartoe vrijstelling kunnen verlenen, mits:
Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan in een handboek openbare ruimte voor het buurtschap 'De Tol' is een aantal onderdelen voor wat betreft milieu gunstig naar voren gekomen. Het betreft de volgende onderdelen:
Het juridische plan is gedetailleerd opgezet, waarbij zoveel als mogelijk aangesloten is bij de systematiek van het gedetailleerd bestemde deel van het moederplan.
In de regels is de toegestane goot- en/of bouwhoogte van de geprojecteerde woonhuizen en/of woongebouwen geregeld en afwijkingen daarvan zijn op de verbeelding vastgelegd.
In het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' is in de bestemming 'Groen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om die bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Aangezien het geen bestemmingswijziging betreft van gronden tussen de buurtschappen (De Tol, De Bem, Studentenplaats en De Holtkamp), hoeft de oppervlakte van de gronden die wijzigen van 'Groen' naar 'Wonen' niet gecompenseerd te worden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het wenselijk om nog een extra groenstrook te realiseren. Hiervoor is de bestemming 'Groen' opgenomen. De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' omvat onder meer de regeling voor de woonstraten en parkeergelegenheid in de openbare ruimte. De in de woonwijk aanwezige achterpaden zijn bestemd binnen 'Wonen'.
Onderzocht is in hoeverre beleidskaders van het rijk, de provincie, regionale samenwerkingsverbanden en het gemeentelijk beleid alsook externe ontwikkelingen gevolgen heeft voor het voorliggende plan.
Door middel van beknopte samenvattingen van relevante beleidsnota’s en beleidsplannen is een overzicht verkregen en daaruit zijn conclusies getrokken. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in verschillende structuurvisies. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.
Het beleidskader is uitgebreid aan de orde geweest bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' en de vervolgens vastgestelde uitwerking(en). In het voorliggende plan is ook gekeken naar nieuw beleid dat inmiddels is vastgesteld. Met het voorliggende uitwerkingsplan is feitelijk sprake van (her)detaillering van de bestemming en vastlegging van bouw- en bestemmingsvlakken en daarbij behorende maatvoeringen.
De ruimtelijke mogelijkheden die in dit plan worden geboden, passen in het ruimtelijk beleid van het Rijk en de Provincie dat de eigen verantwoordelijkheden voor het regelen van zaken met een duidelijk lokaal belang benadrukt. Met de voorgestane ontwikkelingen is voorts sprake van een optimalisering van het gebruik van het te bebouwen gebied, hetgeen ook past in het beleid van de Provincie en de Stadsregio.
In de volgende paragrafen worden de diverse beleidsstukken kort toegelicht.
In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2018. In de SVIR zijn het aantal nationale ruimtelijke belangen teruggebracht en wordt in regels en procedures geschrapt. Zo krijgen provincies en gemeenten meer bewegingsruimte op het gebied van ruimtelijke ordening. Het uitgangspunt in de SVIR is dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burger genomen worden en dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten moet gaan zitten, omdat mensen zelf het best weten hoe ze moeten inspelen op de eigen situatie. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die het Rijk in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door het Rijk worden ingezet.
Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik bij stedelijk ontwikkeling is een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is gebaseerd op de zogenaamde ‘SER-ladder’. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er in de juridisch-planologische situatie al mogelijkheden voor woningen. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het voorliggende plan wordt ingespeeld op de marktvraag om beperkte aanpassingen van de bouwmogelijkheden mogelijk te maken. Hierbij is sprake van een optimalisering van het gebruik van het bebouwd (dan wel te bebouwen, wat al voor woningbouw is bestemd) gebied.
Conclusie
Met de instandhouding van het plangebied wordt aangesloten bij de ladder zoals aangegeven in de SVIR. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft geen belemmeringen voor dit plan.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. In het Barro worden regels gegeven voor onderwerpen van nationaal belang.
De in het Barro opgenomen regels hebben geen concrete betekenis voor onderhavig plan.
Conclusie
Het Barro heeft geen gevolgen voor dit plan.
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door de Provinciale Staten. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd. die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
De doelen zijn:
Stadsregio
De provincie en haar partners streven in de regio naar:
Bereikbaar en verbonden
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
Gebiedskwaliteiten benutten
Kaart
Op basis van de kaart behorend bij de Omgevingsvisie zijn de volgende onderwerpen relevant voor het projectgebied:
Duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd. Zie hiervoor paragraaf 3.2.2.
Conclusie
De omgevingsvisie leidt niet tot beperkingen van de voorgenomen ontwikkeling.
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland.
2.2.1 Wonen (artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties)
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van nieuwe woonlocaties. De betreffende locaties hebben namelijk al een woonbestemming. Bij enkele locaties is sprake van een beperkte afwijking van de bouwmogelijkheden om aan te sluiten bij de marktvraag.
Conclusie
Er zijn geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling vanuit de omgevingsverordening.
In dit plan zijn de gemeenschappelijke ambities voor de ontwikkeling van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgelegd. De Stadsregio Arnhem Nijmegen zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
Het plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de stadsregio streven naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem Nijmegen als geheel. Voor de beleidsthema's is aansluiting gezocht bij het (voorheen geldende) Streekplan Gelderland 2005.
De regio moet gaan voorzien in meer kwaliteit en een grotere variatie in woonmilieus in stad en land. Door consumentgerichte, aantrekkelijke woningen, een groene en veilige leefomgeving, een ruim aanbod van voorzieningen en een eigen identiteit kan de regio de concurrentie met andere regio's aan. De kwaliteit van de woonomgeving in brede zin is immers een belangrijk vestigingsfactor voor bewoners en bedrijven. Dit legt de basis voor een sociaaleconomisch vitaal stedelijk netwerk. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingezet op een optimalisering van het gebruik van het bebouwd (dan wel te bebouwen) gebied.
Op de kaart behorend bij het regionaal plan zijn contouren opgenomen ten behoeve van woningbouw. De betreffende locaties liggen binnen deze contour. De locaties zijn ook reeds bestemd voor woningen. Er worden geen extra woningen mogelijk gemaakt. De voorgenomen ontwikkeling betreft slechts beperkte afwijkingen ten opzichte van de bouwmogelijkheden, aansluitend bij de marktvraag.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het regionaal plan.
De Structuurvisie doet uitspraken over de ontwikkeling van Zevenaar in de periode 2010-2030. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het ‘(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar’. Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur.
Het plangebied ligt binnen 'bestaand wonen kernen'. Voor wonen streeft de gemeente er naar om een aantrekkelijke woongemeente voor verschillende doelgroepen/leefstijlen en leeftijdsgroepen te zijn. Dit betekent dat er sprake is van een divers en onderscheidend aanbod aan woonmilieus en een kwalitatief goede woningvoorraad, met voldoende aanbod om in de behoefte te voorzien. De samenstelling van de woningvoorraad draagt bij aan de sociale binding van de mensen aan de 'gemeenschap' in de wijken, buurten en dorpen.
De hoofddoelen voor wonen zijn:
De voorgenomen ontwikkeling waarbij beperkt wordt afgeweken van de bouwmogelijkheden, waarbij wordt ingespeeld op de marktvraag, past binnen de hoofddoelen van de structuurvisie.
Conclusie
Het voorliggende plan past binnen de beleidskaders.
De gemeente Zevenaar heeft gemeentelijk geluidbeleid opgesteld naar aanleiding van de Wet geluidhinder. Het doel van het gemeentelijk geluidsbeleidsplan is het behouden van de goede kwaliteit van de leefomgeving en het benutten van kansen om, daar waar het noodzakelijk is, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.
Het geluidbeleid is gebiedsgericht. Voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld en is bepaald in hoeverre onder bepaalde voorwaarden de gemeente afwijking van deze ambities accepteert. In het beleid is bepaald dat de gemeente met behulp van vergunningverlening ervoor zorgt dat de geluidbelasting veroorzaakt door bedrijven op of onder de ambitiewaarde van het betreffende gebied is.
Conclusie
Het Gemeentelijk Geluidbeleid 2008 heeft geen gevolgen voor dit plan.
De gemeente Zevenaar heeft op 26 juni 2013 het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013-2030 vastgesteld. Het plan is opgesteld om een actueel, helder en verantwoord beleidskader te hebben dat verbindt en de koers bepaalt voor milieukwaliteit binnen de gemeente Zevenaar. Het Milieubeleidsplan maakt duidelijk waar binnen de gemeente Zevenaar de prioriteiten liggen.
Het plan kent een aantal ambities. Deze zijn verwoord in het Milieuperspectief Zevenaar 2030. Dit perspectief bestaat uit structuren, gebieden en plekken die van waarde kunnen zijn voor de (milieu)kwaliteit van Zevenaar. Het milieuperspectief is niet bedoeld als taakstelling, maar om uit te dagen. Het plangebied ligt binnen het onderdeel ‘Milieuperspectief Zevenaar 2030 – Stedelijke zone’ Voor het plangebied gelden de volgende perspectieven:
Conclusie
Het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013-2030 heeft geen gevolgen voor dit plan.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor rondom risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen waarover c.q. waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
De gemeente Zevenaar wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld (23 mei 2012). Bij onder andere de verantwoording van het groepsrisico dienen de uitgangspunten van de beleidsvisie externe veiligheid in acht te worden genomen.
Conclusie
De Beleidsvisie externe veiligheid heeft geen gevolgen voor dit uitwerkings-/wijzigingsplan.
Met ingang van 1 januari 2012 zijn gemeenten op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan (waaronder begrepen een uitwerkings-/wijzigingsplan). Om rekening te kunnen houden met de cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen, is het noodzakelijk inzicht te hebben in de aanwezige cultuurhistorische waarden. Hiertoe hebben de gemeenten Zevenaar en Rijnwaarden gezamenlijk een Cultuurhistorische waardenkaart ontwikkeld. Op 23 oktober 2013 is deze kaart in de raad van Zevenaar vastgesteld. De cultuurhistorische karakteristieken van het gebied zijn op hoofdlijn benoemd in paragraaf 4.10 van deze toelichting.
Conclusie
Archeologie en cultuurhistorie zijn in het moederplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' in het algemeen beoordeeld. In juni 2005 is er een onderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden en is er een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken worden in paragraaf 4.10 van deze toelichting weergegeven. Het voorliggende uitwerkings-/wijzigingsplan houdt in voldoende mate rekening met de visie van de beleidsnotitie, met de cultuurhistorische waardenkaart en met het bestemmingsplan 'Archeologie'.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische en waterhuishoudkundige aspecten daarbij een rol spelen. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, bedrijven- en milieuzonering, water, flora en fauna (ecologie), archeologie en cultuurhistorie, kabels, leidingen en straalpaden.
Het voorliggende plan is een uitwerking/wijziging van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II'. Omdat onderhavig uitwerkingsplan slechts nadere detaillering betreft, kan worden teruggevallen op de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II'.
Voor het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' is in 2006 een Plan-MER opgesteld. In 2007 zijn voor het gehele gebied Zevenaar-Oost aanvullende onderzoeken uitgevoerd ten aanzien van lucht, geluid, externe veiligheid, natuur, de behoefte aan bedrijvigheid en de kansen voor een regiorailstation. Daarnaast is een plan voor het openbaar groen van Zevenaar-Oost opgesteld en een beeldkwaliteitsplan voor het bedrijventerrein. Met de verkregen informatie is het Besluit-MER opgesteld. Dit Besluit-MER is op 20 september 2006 van een toetsingsadvies voorzien. In dit advies is de Commissie van oordeel dat de essentiële informatie aanwezig is om bij de besluitvorming het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven.
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de opstelling van bestemmingsplannen (waaronder begrepen uitwerkings- en wijzigingsplannen) rekening gehouden dient te worden. Het betreft wegverkeer-, spoorweg- en industrielawaai. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Naast die wettelijke kaders moet in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' ook gezorgd worden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het kan daarom belangrijk zijn om in het kader van een Wro-procedure ook objecten akoestisch te beschouwen die volgens de Wet geluidhinder geen geluidgevoelig object zijn. Door Wensink Akoestiek en Milieu is in maart 2007 een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd naar industrielawaai en railverkeerslawaai in relatie tot de planontwikkeling van het nieuwbouwproject Zevenaar Oost. Deze is bijgevoegd als Bijlage 1.
In het Plan-MER is aangegeven dat de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A) op circa 80 meter uit de spoorlijn Arnhem-Winterswijk ligt. Daarmee zouden in nader uit te werken woongebieden en gemengde gebieden aan de westzijde van het plangebied mogelijkerwijs woningen een hogere geluidbelasting dan 57 dB(A) ondervinden. Dit vormde aanleiding voor een aanvullend akoestisch onderzoek naar railverkeerlawaai. Het doel van het aanvullende onderzoek is de exacte afstand tot de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de spoorlijn Arnhem-Winterswijk te bepalen en aan te geven op welke wijze er voldaan gaat worden aan de voorkeursgrenswaarde.
Een tweede reden voor het aanvullend akoestisch onderzoek naar railverkeerlawaai is de wetswijziging van de Wet geluidhinder van 5 juli 2006 (ingangsdatum: 1 januari 2007). Door de wijziging van de wet is de nieuwe dosismaat Lden geïntroduceerd. In het Plan-MER Zevenaar-Oost is het railverkeerslawaai alleen getoetst aan de etmaalwaarde (Letmaal) en nog niet aan deze nieuwe dosismaat.
De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer is daarmee 55 dB(A) geworden, eerst was dit 57 dB(A). De binnenwaarde is daarmee 35 dB(A) geworden, wat eerst 37 dB(A) was. De waarde van Lden is 2,8 dB(A) lager ten opzichte van de etmaalwaarde van de geluidbelasting. De hoogst optredende geluidbelasting Lden van het railverkeer bedraagt 48 dB(A) op de voorgevel van geprojecteerde woningen in 'De Tol'. Deze geluidbelasting voldoet ruim aan de voorkeurswaarde van 55 dB(A) voor railverkeerslawaai volgens de Wet geluidhinder. Derhalve vormt het railverkeer geen belemmering van het voorliggende uitwerkings-/wijzigingsplan voor De Tol.
Spoorverdubbeling
Door de gemeente Zevenaar is een studie uitgevoerd naar de (akoestische) gevolgen voor de nieuw te realiseren woningen in Zevenaar-Oost, indien de bestaande spoorlijn wordt uitgevoerd als dubbel spoor met een stationslocatie nabij 'Z'. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt, dat deze wijzigingen uitvoerbaar zijn binnen de wettelijke regelingen (er zijn dus geen extra geluidmaatregelen voor nodig). De spoorverdubbeling heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor het voorliggende plangebied.
Bedrijventerrein Hengelder is een gezoneerd bedrijventerrein. Van de in totaal 1.500 woningen van Zevenaar-Oost zijn vanwege stedenbouwkundige redenen 45 woningen gesitueerd binnen de geluidszone van bedrijventerrein Hengelder. Deze zijn gelegen in De Tol. Bij de situering van de woningen binnen de geluidscontour is nadrukkelijk ingespeeld op het creëren van een aangenaam en geluidluw woonklimaat. Door Wensink Akoestiek en Milieu is dus een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidbelasting op de woningen in de Tol te berekenen (zie Bijlage 1). Er is hierbij ook rekening gehouden met cumulatieve effecten van spoorweglawaai en industrielawaai. Het onderzoek dient tevens ter onderbouwing van een verzoek om hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder.
Geluidbelasting met 6,00 meter hoog geluidscherm
Het blijkt dat door het plaatsen van een geluidscherm van 6,00 meter wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Bovendien wordt door het scherm het uitzicht op de niet al te fraaie achterterreinen van de bedrijven op bedrijventerrein Hengelder ontnomen. Bij het plaatsen van een geluidsscherm van 6,00 meter wordt voor 3 grondgebonden de voorkeursgrenswaarde niet gehaald.
Voor een aantal woningen waarvoor de voorkeursgrenswaarde niet wordt gehaald, is een hogere grenswaarde aangevraagd. Het ontwerpbesluit heeft met ingang van 8 maart 2007 gedurende zes weken ter inzage gelegen bij de balie Ruimte. Op 4 juni 2007 zijn de hogere grenswaarde voor de betreffende woningen definitief vastgesteld. Onderhavige ontwikkeling is qua aantallen gelijk en past binnen de lijn van de ontwikkeling zoals deze werd voorgestaan in 2007. Derhalve wordt teruggevallen op de eerder verleende grenswaarde.
De snelweg A12 ligt op ruimte afstand van het voorliggende plangebied. Daarnaast is langs de snelweg een geluidswal gerealiseerd.
De gemeente Zevenaar heeft in 2008 gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld. Het geluidbeleid is gebiedsgericht en voor elk gebied is het ambitieniveau vastgesteld. Het ambitieniveau voor woonwijken is op basis van het gemeentelijk geluidbeleid 'redelijk rustig' (tussen 43-48 dB) met een bovengrens van 'zeer onrustig' (53-58 dB).
In het kader van geluid is er geen belemmering voor dit plan.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm (lid 1) staat onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Hierbij geldt dat:
Binnen dit uitwerkings-/wijzigingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een extra verkeersaantrekkende werking zouden hebben of de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen die bijdragen aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. In het kader van de luchtkwaliteit is er geen belemmering voor dit plan.
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van het voorliggende plan.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het bijbehorende Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. De kwaliteit van zowel de bodem en het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid van een plan verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name het onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Hierbij wordt gekeken of de kwaliteit van de bodem fysiek, dan wel kwalitatief geschikt is voor een eventuele ontwikkeling. Daar waar maatregelen genomen moeten worden, zoals een sanering, dienen de financieel-economische consequenties hiervan in beeld gebracht te worden. Het uitgangspunt voor bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik voor de voorgenomen functie(s).
Voor de resultaten van onderzoek wordt in eerste instantie verwezen naar rapportages die in het kader van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' zijn uitgebracht. Conclusie hierin was dat het aspect bodem geen belemmering is om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. In tweede instantie wordt verwezen naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij bij concrete aanvragen om een omgevingsvergunning gecontroleerd wordt of er een bodemonderzoek aangeleverd moet worden.
In het kader van het voorliggende uitwerkings-/wijzigingsplan zijn er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid (indeling Leidraad Maatramp) zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Wettelijke regels zijn gesteld in respectievelijk het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes.
De risicobenadering bij gevaarlijke stoffen kent twee begrippen om het risiconiveau in relatie tot de omgeving aan te geven:
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op het overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten vastgesteld, uitgedrukt in de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 1x10-6 /jaar. Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten tussen de 10-6 PR-contour en de transportroute bevinden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt weergegeven als een grafiek met het aantal personen op de horizontale as en de cumulatieve kans op overlijden op de verticale as (de fN curve). Het groepsrisico, dat wordt bepaald door het aantal personen binnen het invloedsgebied rondom een risicovolle inrichting of transportas, wordt gezien als een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
In de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.
Ten oosten van het plangebied zijn aardgastransportleidingen gelegen. Het betreft de leidingen N566-02 en N566-11.
De N566-02 heeft een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar. Het invloedsgebied (de 1% letaliteitsgrens) bedraagt 70 m (bron: Gasunie).
De N566-11 heeft een diameter van 8 inch en een druk van 40 bar. Het invloedsgebied bedraagt 100 m (bron: Gasunie).
Het plangebied ligt hier ver buiten.
Afbeelding: Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl geraadpleegd op 20-03-2015) met betrekking tot het uitwerkingsplan/wijzigingsplan 'De Tol 2015'
In het kader van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' is in 2006 de externe veiligheidssituatie van de Betuwelijn en de A12 onderzocht. De externe veiligheidssituatie stond niet in de weg aan het opnemen van de uit te werken bestemming.
Sinds de vaststelling van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' in juni 2007 is de wetgeving gewijzigd. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een risicoberekening uitgevoerd (Omgevingsdienst Regio Arnhem, Rapportnummer: ODRA2015EV010, van 21 mei 2015). In Bijlage 2 is de risicoberekening opgenomen.
Ook is door de Omgevingsdienst Regio Arnhem een advies uitgebracht (Omgevingsdienst Regio Arnhem, Beoordeling externe veiligheid de Tol Zevenaar, van 27 mei 2015). Het advies is toegevoegd in Bijlage 3).
Plaatsgebonden risico
Basisnetroutes
Bij de vaststelling van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute moet ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten de basisnetafstand in acht worden genomen.
Van de in de omgeving gelegen wegen zijn de A12 en de Betuwelijn aangewezen als basisnetroute.
De basisnetafstand van de A12 bedraagt 1 m (Bijlage I Basisnet weg bij Regeling externe veiligheid transportroutes). Het plangebied is gelegen op een grotere afstand, zodat deze basisnetafstand geen beperking oplevert voor het plangebied.
De basisnetafstand van de Betuwelijn ligt op 30 m (Bijlage II Basisnet spoor bij Regeling externe veiligheid transportroutes). Het plaatsgebonden risico is niet berekend. Zoals is aangegeven, zijn in het Basisnet Spoor namelijk al afstanden opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Voor het betreffende baanvak geldt dus een plaatsgebonden risicocontour voor de grenswaarde 10-6 per jaar van maximaal 30 meter. Tevens geldt er een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, waarbinnen realisatie van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten moet worden gemotiveerd. Deze heeft geen extra gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling, omdat het aanhouden van de PR 10-6 contour er al voor zorgt dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen 30 meter van het spoor worden gerealiseerd.
Het plangebied ligt buiten 30 meter van het spoor, waardoor het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied geen belemmering vormen voor ontwikkeling van het woongebied de Tol.
Transportroutes, niet zijnde een basisnetroute
Voor gronden in de omgeving van een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, moet ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten de grenswaarde van 10-6 in acht worden genomen (art. 3 lid 1 en 4 lid 1 Bevt).
De in de nabijheid gelegen N336 heeft geen PR 10-6-contour (bron: Rapport Externe veiligheidrisico's op provinciale wegen in Gelderland, januari 2011).
Ook verder zijn in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes, niet zijnde basisnetroutes, aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Groepsrisico
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel is gelegen binnen 200 m van een transportroute, moet het groepsrisico worden verantwoord (artikel 8 Bevt), tenzij:
Betuweroute
Uit de berekening van het groepsrisico is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Doordat het ontwikkelingsplan nieuwe mogelijkheden biedt voor woonbebouwing, zal het aantal aanwezigen (ten opzichte van de huidige situatie) binnen het invloedsgebied stijgen. Dit is echter niet terug te zien in de hoogte van het groepsrisico. Omdat het groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde kan worden volstaan met een ‘beperkte’ verantwoording van het groepsrisico.
A12
Voor de A12 wordt gerefereerd aan de eerder uitgevoerde risicoberekening van de A12 in het kader van het bestemmingsplan 'Mercurion', dat is vastgesteld op 29 mei 2013. Bij dit plan is een risicoberekening uitgevoerd (MRA, Rapportnummer: MRA13001, van 17 januari 2013). Daaruit blijkt dat door de betreffende ontwikkeling het groepsrisico licht stijgt, het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en dat het groepsrisico minimaal 10% lager ligt dan de oriëntatiewaarde.
Voor zover het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van een transportroute gevaarlijke stoffen moet worden ingegaan op:
Van de A12 bedraagt het GR 10-7 -plafond 82 m. Het plangebied ligt hier ver buiten.
Van de Betuweroute bedraagt het GR 10-7-plafond 284 m en het GR 10-8-plafond 1320 m. Het plangebied is gelegen binnen deze afstand.
Door de brandweer (onderdeel van de VGGM) is een advies uitgebracht. Het advies is opgenomen in Bijlage 4.
De brandweer geeft aan dat uit de beoordeling van de ODRA volgt dat er maximaal sprake is van een toename van twee woningen ten opzichte van het huidige aantal woningen. Aangegeven wordt dat de huidige wijzigen van het plan geen significante invloed hebben op de externe veiligheidssituatie. Er is volgens hen dan ook geen reden om nader advies uit te brengen over de hulpverlening en zelfredzaamheid.
Gelet op het bovenstaande acht de gemeente Zevenaar de lichte toename van het groepsrisico door de A12 en de Betuweroute op het plangebied acceptabel.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een ruimtelijke relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten, wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden, zoals woongebieden. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
Om het begrip ‘milieuzonering’ hanteerbaar te maken, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In de VNG-publicatie is een zogenaamde richtafstandenlijst opgenomen. In deze lijst is voor allerlei soorten bedrijvigheid aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur worden aangehouden. Naast richtafstanden zijn ook andere kenmerken vermeld, zoals de verkeersaantrekkende werking.
Aan de regels is een bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' opgenomen, daarmee is voldoende rekening gehouden met milieuzoneringen van bedrijven.
De Wet geurhinder veehouderij (Wvg) is het toetsingskader bij aanvragen om een vergunning van veehouderijen. De veehouderijen moeten voldoen aan individuele wettelijke normen voor de geurbelasting op een geurgevoelig object. Op basis van de wet zijn onderzoeken uitgevoerd om te bepalen of zich onder andere met de ontwikkeling van het woningbouwgebied Groot Holthuizen knelpunten voordoen.
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de geurcontour van de nabijgelegen veehouderijen het plangebied niet raken. Zie hiervoor de volgende afbeelding.
Afbeelding: Overzicht geurafstanden agrarische bedrijven
Er zijn geen belemmeringen in verband met agrarische bedrijven in de omgeving.
De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.
De ontstaansgeschiedenis van Zevenaar is mede bepaald door de loop die de Rijn heeft gevolgd en vorming van de ondergrond in samenhang daarmee. De indeling in oeverwallen en kommen is daarvan het nog steeds zichtbare gevolg. Die verschillen zijn tijdens de eeuwenlange occupatiegeschiedenis versterkt door bewoning en het agrarische gebruik. In de loop van de tijd zijn er veel fluctuaties geweest in de beddingen van de Rijn en de Waal. De gevolgen van het voortdurend meanderen van de rivieren zijn nog steeds zichtbaar in het landschap, de Rijnstrangen. Door de voortdurend terugkerende overstromingen zijn de hoger gelegen oeverwallen en de lager gelegen kommen ontstaan. Het oeverwallengebied is door de mens als eerste voor bewoning in gebruik genomen. De kernen Zevenaar, Oud Zevenaar en Babberich liggen op zo’n oeverwal.
Het landschap van de noordelijke helft van de gemeente Zevenaar maakt deel uit van een open komgebied tussen de Rijn en IJssel. Doordat het gebied vroeger jaarlijks overstroomde, is het tot begin vorige eeuw een nauwelijks bewoond en schaars ontsloten gebied geweest. Nadat men het gebied waterstaatkundig beter beheersen kon, is het aantal ontsluitingswegen en bebouwingselementen groter geworden en zijn weg- en erfbeplantingen aangebracht. De openheid ten opzichte van het zand- en oeverwallengebied is echter blijven bestaan. De lage en natte kommen van Zevenaar zijn nog steeds open weidegebieden. De aanwezigheid van kwelwater vanuit Montferland is een goede basis voor de ontwikkeling van bijzondere vegetaties.
De watertoets is sinds 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wro. Voor de resultaten van de watertoetstabel en onderzoek wordt kortheidshalve verwezen naar de rapportages die in het kader van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' zijn uitgebracht.
De huidige situatie voorziet niet in problemen op het gebied van de waterhuishouding. Met dit plan worden eveneens geen veranderingen in het watersysteem aangebracht. Met het oog op de waterhuishouding kan het plan daarom zonder belemmeringen doorgang vinden.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen (waaronder begrepen uitwerkings- en wijzigingsplannen) moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Door de Flora- en faunawet krijgt de natuurtoets een sterker accent in de totale beoordeling van de milieu- en waardenaspecten in de bestemmingsplannen. Dit is van toepassing op het buitengebied maar ook voor plaatsen midden in de stad; het is verplicht te onderzoeken of de wet niet wordt overtreden. Hierbij wordt gekeken naar beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Door vroegtijdig in kaart te brengen wat de risico’s zijn voor een project, kan vertraging bij de uitvoering worden voorkomen.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Het plangebied ligt op een afstand van circa 0,9 kilometer van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en op een afstand van circa 1,3 kilometer van de EHS.
Gezien de afstand van het plangebied tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en de EHS, de ligging in een bebouwd gebied met bijbehorende infrastructuur, maar vooral ook de aard en de beperkte aanpassingen ten opzichte van de geldende juridisch-planologische situatie is geen ecologisch onderzoek nodig. De beperkte, kleinschalige voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur te verwachten.
Soortenbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van beschermde diersoorten.
In het kader van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' is geconstateerd dat in het gebied geen beschermde flora en faunasoorten aanwezig zijn.
In de huidige situatie is de omgeving van het plangebied al grotendeels volgebouwd, de infrastructuur is aangelegd en er worden geen gebouwen worden gesloopt. De locaties waarop de betreffende woningen worden gebouwd, zijn netjes bijgehouden en gemaaide grasveldjes.
Ten opzichte van de geldende juridisch-planologische bestemming en de huidige situatie wordt er geen aantasting van eventuele ecologische waarden verwacht. De Flora- en faunawet vormt geen beletsel voor de uitvoering van het plan. Op basis daarvan onderzoek is er geen Flora- en faunaonderzoek nodig.
Voor de voorgenomen ontwikkelingen bestaan er geen belemmeringen vanuit het aspect ecologie.
De bescherming van archeologisch erfgoed is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007, welke een onderdeel vormt van de Monumentenwet. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Zevenaar heeft een rijke historie en kent mede daarom een rijke archeologische historie. De gemeente Zevenaar heeft archeologisch beleid gemaakt. Op basis van dat archeologische beleid is een zogenaamde ‘loketkaart’ vastgesteld. Dit beleid en de loketkaart vormen de onderlegger voor het zogenaamde paraplubestemmingsplan 'Archeologie' van de gemeente Zevenaar. Dit leidt doorgaans tot het opnemen van de bestemming 'Archeologie' als dubbelbestemming.
Naar aanleiding van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' is er archeologisch vooronderzoek geweest en naar aanleiding daarvan aanvullend onderzoek. Op basis van de uitkomsten is het plangebied voor wat archeologie inmiddels vrijgegeven.
Op basis van het bestemmingsplan 'Archeologie', dat op 7 april 2010 is vastgesteld, gelden aan de zuidwestkant archeologische verwachtingswaarden waarbij een onderzoek moet worden uitgevoerd bij middelmatige archeologische verwachting voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m; en bij onbekende archeologische verwachting voor bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 m). Gelet op de beoogde bestemmingen in het betreffende gebied wordt minder dan 500 m2 daadwerkelijk bebouwd.
Wel is voor dat gebied de archeologische dubbelbestemming en aanduiding opgenomen conform het bestemmingsplan 'Archeologie'.
In juni 2005 is er een Cultuur Historische verkenning uitgevoerd (Grontmij, Archeologisch onderzoek en Cultuur Historische verkenning Zevenaar Oost, van oktober 2005). De resultaten van dit onderzoek worden in de onderstaande paragrafen weergegeven.
Bebouwingspatroon
De bebouwing in Zevenaar-Oost concentreerde zich met name aan de zuidwestrand. Hier ligt een oude stroomrug die in noordoostelijke richting overgaat in laag gelegen komgronden. De bebouwing heeft zich van oudsher gevestigd op deze hoge rand. Daar kon men droog wonen, terwijl de noodzakelijke, gemeenschappelijke lage weidegronden direct in de buurt lagen. Voordat de Rijn werd bedijkt (vanaf 1328), werd het gebied regelmatig overstroomd en werd er vruchtbare rivierklei afgezet. Mede hierdoor vormde dit gebied een aantrekkelijke woonlocatie. Sinds 1483 zijn in het gebied vrijwel geen verschuivingen van het bebouwingspatroon opgetreden.
Verkavelingspatroon, sloten en watergangen
De ruilverkaveling van de jaren zestig heeft voor een schaalvergroting in de kavelstructuur van het gebied gezorgd. Met name in het zuidwesten van het plangebied op de stroomrug is de verkaveling sterk gewijzigd in strakke strookvormige kavels met lange rechte sloten. Tot aan de jaren zestig was er min of meer een driedeling te zien in het verkavelingspatroon:
De belangrijkste watergang is de Hengelder Leigraaf die tot de 19e eeuw ook de naam Landweerswal had omdat het de grens vormde van de kerspel Oud-Zevenaar. Het slotenpatroon hangt sterk samen met het verkavelingspatroon. Sinds de jaren zestig is het aantal sloten en watergangen afgenomen en zijn ze meer rechte en strakke tracés gerealiseerd.
Grondgebruik
Het grondgebruik was vroeger sterk gebonden aan de bodemgesteldheid: op de stroomrug akkerland en boomgaarden, en op de lage zware komkleigronden: weiland. In de loop van de tijd is door de hoeveelheid weiland in het gebied toegenomen. Vooral met de verbeterde afwatering (vooral na de ruilverkaveling van de jaren zestig) is in de loop van de tijd het aandeel weiland groter geworden. Ook zijn in de loop van de tijd vrijwel alle boomgaarden rondom Holtkamp (zuidoostelijke hoek) verdwenen.
Wegen en paden
De oudste wegen en paden in het gebied liepen over de hoge stroomrug en vormden de verbinding tussen de dorpen en buurtschappen. In de loop van de tijd is maar weinig veranderd aan het wegenpatroon, behalve dat in de 20ste eeuw een groot deel van de wegen en paden zijn verhard.
Beplanting
Het oorspronkelijke beplantingspatroon van het gebied is vrijwel helemaal verdwenen. Dit geldt ook voor de karakteristieke hoogstamboomgaarden aan de zuidkant van Zevenaar-Oost.
Historische (stede)bouwkunde
In of in de directe omgeving van de locaties bevinden zich geen karakteristieke historische panden of andere historische (steden)bouwkundige waarden.
Woongebied De Tol
Door middel van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' en de daarbijbehorende wijzigings- en uitwerkingsplannen is het woongebied De Tol gerealiseerd. Bij het stedenbouwkundig plan is ook rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied. Het woongebied is grotendeels reeds gerealiseerd.
Vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, warmwaterleidingen en dergelijke kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken, dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.
Voor het plangebied geldt dat kabels vooral onder de wegen te vinden zijn of nog moeten worden aangelegd. Bij het roeren van de grond moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van deze kabel. In de nabijheid van het plangebied ligt ook een hoogspanningsleiding. De locaties van de woningen komen niet dichterbij de kabels en leidingen te liggen dan in de geldende juridisch-planologische situatie het geval is.
Het aspect kabels, leidingen en straalpaden levert geen belemmeringen voor het realiseren van de voorgestane ontwikkeling.
Vanuit het aspect kabels, leidingen en straalpaden zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het bestemmingsplan (waaronder begrepen een uitwerkings- en wijzigingsplan) is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijk beleid. Meer informatie over de rol en de betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het bestemmingsplan (waaronder begrepen een uitwerkings-/wijzigingsplan) is een middel waarmee gebruiksmogelijkheden aan gronden worden toegekend. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmings-/uitwerkings-/wijzigingsplan, zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmings-/uitwerkings-/wijzigingsplan regelt derhalve:
En een bestemmings-/uitwerkings-/wijzigingsplan kan daarbij regels geven voor:
De planregels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Begripsbepalingen
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmings-/uitwerkings-/wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
De wijze van meten bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, diepten, breedtes en dergelijke waarmee op een eenduidige manier uitleg wordt gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Bestemmingen
In de bestemmingsregels zijn alle relevante bestemmingen opgenomen. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmings-/uitwerkings-/wijzigingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Hieronder volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting.
Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben. Het betreft:
Hieronder volgt per algemene regels een korte toelichting.
De overgangs- en slotregels zijn algemeen van aard en gelden voor alle bestemmingen. De volgende slotbepalingen zijn opgenomen in dit laatste hoofdstuk.
Overgangsrecht
In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Aangesloten is bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
Het voorliggend uitwerkings-/wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Deze bestemming is gegeven aan de structurele groenstroken binnen het plangebied. Daarin zijn bestemmingen opgenomen zoals groenvoorzieningen, paden, plantsoen, park, ontsluitingswegen en speelvoorzieningen. Water en voorzieningen voor de waterhuishouding maken onderdeel uit van deze bestemming en mogen dus direct aangelegd worden.
Deze bestemming is toegekend aan de openbare ruimte. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Het is niet de bedoeling dat op de openbare weg wordt geparkeerd. Om het aantal benodigde parkeerplaatsen te bepalen, worden de parkeerkencijfers van publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW als parkeernorm toegepast. In de publicatie is een rekenmethodiek opgenomen om de parkeerbalans te bepalen. De publicatie is van 27 juli 2012. Voor het gebruik van deze publicatie gelden de volgende uitgangspunten:
De kencijfers uit de publicatie blijven van kracht zolang het bestemmingsplan geldig is. Als gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid (binnenplanse wijziging) of wordt afgeweken van een gebruiksregel op een moment dat er een actuele publicatie beschikbaar is, dan vormt de meest actuele publicatie het uitgangspunt voor het wijzigingsplan of het beoogde gewijzigde gebruik.
Deze bestemming is toegekend aan de woningen binnen het plangebied. Qua typologie zijn diverse woningtypen mogelijk, mits deze blijven binnen de maatvoeringseisen van het plan.
Opgenomen is dat de afstand van een vrijstaand woonhuis tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 meter mag bedragen. Deze moet als volgt worden gelezen: in de meeste gevallen valt de zijdelingse perceelsgrens samen met de grens van het bouwvlak. Dan dient het woonhuis 3 meter uit de bouwvlakgrens te blijven. Indien de zijdelingse perceelsgrens het bestemmingsvlak (dus niet het bouwvlak) betreft en de grens van het bouwvlak ligt daar dus verder dan drie meter vanaf, dan geldt dat het woonhuis tot op de rand van het bouwvlak gebouwd mag worden.
Voor een klein deel van het plangebied aan de zuidwestkant geldt conform het bestemmingsplan 'Archeologie', dat op 7 april 2010 is vastgesteld, een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting'.
De regeling is overgenomen conform dat bestemmingsplan. Voor dat gebied gelden archeologische verwachtingswaarden waarbij een onderzoek moet worden uitgevoerd bij middelmatige archeologische verwachting voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m.
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het uitwerkings-/wijzigingsplan. De uitvoerbaarheid behelst zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Voor de gemeente Zevenaar zijn er naast het opstellen van dit uitwerkings-/wijzigingsplan en de procedurekosten, geen verdere kosten aan dit uitwerkings-/wijzigingsplan verbonden. Uit het grondexploitatieplan dat voor het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' is vervaardigd, blijkt dat voldoende inzichtelijk is gemaakt en aangetoond is dat het plan - en dus ook deze uitwerking/wijziging - economische gezien uitvoerbaar is.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II' zijn de rijks- en provinciale diensten reeds van de plannen op de hoogte gebracht.
Inspraak is in de Wet ruimtelijke ordening niet verplicht gesteld. Dit neemt niet weg dat het gemeenten vrij staat toch inspraak te verlenen. Dit uitwerkings-/wijzigingsplan is de uitwerking/wijziging van het indertijd vastgestelde bestemmingsplan 'Groot Holthuizen en Hengelder II'. In dat kader is de nodige inspraak reeds verleend.
De procedure is gestart met de terinzagelegging van het ontwerp van het uitwerkings-/wijzigingsplan. Daarbij bestond voor een ieder de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.
De resultaten in verband met het vooroverleg zijn in de zienswijzennota opgenomen. De zienswijzennota is toegevoegd aan het vaststellingsbesluit.
Het ontwerp van dit uitwerkings-/wijzigingsplan heeft voor een periode van zes weken ter visie gelegen (zie Bijlage 5 College besluit). De resultaten uit deze procedure zijn opgenomen in de zienswijzennota. De zienswijzennota is toegevoegd aan het vaststellingsbesluit.
Het uitwerkings-/wijzigingsplan is opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, waardoor geconcludeerd kan worden dat dit uitwerkings-/wijzigingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.
8 december 2015.