direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: De Vaargeul, Tolkamer
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het initiatief

Woonstichting Vryleve is voornemens om aan De Vaargeul in Tolkamer 20 woningen te realiseren, waaronder 10 levensloopbestendige woningen en 10 appartementen. Op deze locatie waren voorheen 11 rijwoningen aanwezig welke inmiddels zijn gesloopt.

De ontwikkeling is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan De Vaargeul in Tolkamer, in de gemeente Zevenaar. Het plangebied bevindt zich in een bestaande woonwijk aan de oostzijde van de kern. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0001.png"

Ligging plangebied in omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan De Vaargeul binnen de bebouwde kom van Tolkamer. De locatie bevindt zich in een bestaande woonwijk aan de oostzijde van de kern. In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen, waaronder rijwoningen, twee-onder-één-kap-woningen en vrijstaande woningen.

In het plangebied stonden voorheen twee rijen met in totaal 11 woningen, waarvan een rij van 5 woningen ten zuidwesten van De Vaargeul en een rij van 6 woningen ten noordoosten van De Vaargeul. Alle woningen betroffen aaneengebouwde woningen en waren georiënteerd op De Vaargeul. De woningen zijn gesloopt, omdat ze waren verzakt en de verzakkingen economisch niet meer waren te herstellen.

Aan de achterzijde van de voormalige zuidwestelijk gelegen woningen bevindt zich een gezamenlijke binnentuin van meerder omliggende woningen. Deze binnentuin maakt geen onderdeel uit van het plangebied. De navolgende afbeelding toont de voormalige huidige situatie in het plangebied, waarbij de woningen nog niet zijn gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0002.png"

Luchtfoto plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om binnen het plangebied 20 nieuwbouwwoningen te realiseren. Het betreft 2 rijen met in totaal 10 levensloopbestendige/mindervalide woningen op de begane grond en 10 appartementen op de verdieping. Een rij met 5 woningen en daarboven 5 appartementen wordt aan de zuidwestzijde van De Vaargeul gerealiseerd, de andere rij met 5 woningen en daarboven 5 appartementen wordt aan de noordoostzijde van De Vaargeul gerealiseerd. Alle woningen zijn georiënteerd op De Vaargeul en worden ontsloten via De Vaargeul. Voor de noordoostelijke rij woningen worden 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het aspect parkeren wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.4. De zuidelijke zijden van de daken worden voorzien van zonnepanelen. Met het plan wordt in het plangebied tevens extra groen aangelegd, zoals het aanplanten van bomen en het realiseren van groene daken op de bergingen. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie. De definitieve woningontwerpen zijn op de bouwtekening te raadplegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0003.png"

Impressie toekomstige situatie (ontwerp: Duoplan Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0004.png"

Impressie toekomstige situatie (ontwerp: Duoplan Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend plan worden 20 nieuwe woningen ontwikkeld. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn reeds 11 woningen toegestaan, waardoor er per saldo sprake is van het toevoegen van 9 nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Onderhavig initiatief betreft dus geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

Het plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De verordening is geactualiseerd op 13 januari 2023. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft de realisatie van nieuwe woningen binnen een bestaande woonwijk in Tolkamer. Met het plan is sprake van een binnenstedelijke herontwikkeling. Er is hiermee sprake van duurzaam ruimtegebruik. Het plan voorziet in een mix aan verschillende type woningen en levert daarmee een bijdrage aan een divers woon- en leefklimaat. Het plan is daarmee passend binnen de ambities uit de Omgevingsvisie.

Regionale Woonagenda

Artikel 2.2. van de Verordening regelt dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Voor het plangebied is de Liemerse Woonagenda van toepassing. In paragraaf 3.3.1 wordt toegelicht waarom voorliggend plan passend is binnen het regionale woonbeleid. De nieuwe woningen zijn daarmee op grond van dit artikel toegestaan.

Gebiedsgericht

Het plangebied is op grond van de Omgevingsverordening gelegen binnen een zone 'bufferzone van de Romeinse Limes, zie navolgende afbeelding. De Limes was de noordelijke grens van het oude Romeinse rijk. Artikel 2.59 beschrijft dat de kernkwaliteiten van de Limes forten, burgerlijke nederzettingen, kampdorpen, grafvelden en militaire infrastructuur betreft. Paragraaf 4.5 toetst het plan aan cultuurhistorie en archeologie. Hier wordt nader toegelicht dat in het plangebied geen restanten van de Romeinse limes verwacht worden. Het plan leidt niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van de limes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0005.png"

Uitsnede kaart 'Regels Landschap - kaart 2' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Klimaatadaptatie

Het klimaat in Nederland verandert merkbaar en raakt alle facetten van onze leefomgeving. De provincie Gelderland streeft ernaar om in 2050 in Gelderland goed voorbereid en toegerust te zijn op de gevolgen van klimaatverandering. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vraagt de provincie daarom om op grond van artikel 2.65b van de Verordening een toelichting op de maatregelen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering (zoals waterveiligheid, wateroverlast en hitte) te voorkomen of beperken. Dit wordt toegelicht in paragraaf 4.6. Hiermee wordt aan artikel 2.65b voldaan.

Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Liemerse Woonagenda 2020-2025

In 2020 is de subregionale woonagenda geactualiseerd. De uitgangspunten uit de Liemerse Woonagenda zijn nog steeds relevant, al is er op een aantal punten een accentverschuiving. Zo wordt nu vooral gekeken naar de kwaliteiten van het plan en naar de toegevoegde waarden van het plan op lokale en/of (sub)regionale behoefte en is afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Bovendien is de afgelopen jaren gewerkt aan een beter inzicht in vraag en aanbod in de Liemers. Op basis van het regionale woningmarktonderzoek 2019 Arnhem- Nijmegen zijn de belangrijkste opgaven:

  • Voorkomen dat het woningtekort verder oploopt inde Liemers
  • Ruimte voor nieuwe woningbouwlocaties
  • Behoefte aan betaalbaar wonen.

Door de accentverschuiving zijn de uitgangspunten herijkt en zijn er zes punten geformuleerd in plaats van zeven. Parallel aan de Liemerse Woonagenda wordt in de Regio Arnhem Nijmegen ook samengewerkt aan de Woondeal. Die zal op een aantal punten helpen bij het uitvoeren van de opgaven en uitgangspunten die in de Liemerse Woonagenda zijn geformuleerd.

De toevoeging van woningen (en uitbreiding van de woningvoorraad) is noodzakelijk om de woningvraag als gevolg van de toename van het aantal huishoudens te kunnen faciliteren. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor middeninkomensgroepen. Volgens het woningbehoefteonderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. Daarnaast geeft het onderzoek aan dat er vanuit de middeninkomens ook behoefte is aan vrije sector huurwoningen in de middenhuur.

Woondeal

Op 8 maart 2023 is de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen geactualiseerd. Met de geactualiseerde Woondeal onderkennen partijen de grote woonopgave in de regio. De woondeal is een pakket met afspraken tussen gemeenten, provincie, rijk, corporaties en marktpartijen, waarmee samengewerkt wordt aan meer woningen en meer betaalbare woningen. De Woondeal 2.0 borduurt daarmee voort op de eerste Woondeal uit 2020.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief betreft het realiseren van 20 nieuwe woningen in het plangebied, waarmee er in vergelijking met de oude situatie per saldo 9 woningen worden toegevoegd. De woningen betreffen sociale huurwoningen. Dit leidt tot een vergroting van het aanbod van betaalbare woningen in de regio. Het plan levert hiermee een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte in de regio. Het initiatief is daarmee passend binnen de Liemerse Woonagenda en de Woondeal.

Het plan is passend binnen het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Zevenaar 2010-2030

In februari 2013 heeft de gemeenteraad de aangepaste Structuurvisie 'Samen kijken naar de toekomst 2012-2030' vastgesteld. De visie is opgesteld als kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van Zevenaar. In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven:

  • Versterken van de identiteit van Zevenaar met aandacht voor de diversiteit in landschappen, kernen en functies
  • Voldoende plek voor stedelijke ontwikkelingen tot 2030
  • Behoud van kwalitatief goede woon- en werkgebieden en goede voorzieningen
  • Tegengaan van versnippering van de leefomgeving inclusief het leefbaar houden van de kernen
  • Nadrukkelijker inzetten op een duurzame ontwikkeling

De opgaven worden benaderd vanuit de drie kernwaarden: 'verbinden', 'diversiteit' en 'kwaliteit'. Deze kernwaarden vormen de rode draad van waaruit de gemeente Zevenaar de komende jaren werkt.

Planspecifiek

Het plangebied betreft een inbreidingslocatie in een bestaande woonbuurt in Tolkamer. Met het slopen van de verzakte woningen en het terugbouwen van nieuwbouw levert het plan een bijdrage aan het leefbaar houden van de kernen in de gemeente Zevenaar. Door het herontwikkelen van de locatie wordt tevens een kwaliteitsimpuls aan het plangebied gegeven. Het plan is daarmee passend binnen de Structuurvisie.

3.4.2 Woonvisie gemeente Zevenaar 2015-2025

In de Woonvisie Zevenaar is de koers van de gemeente tot 2025 bepaald. Naast het visiedeel is er een uitvoeringsprogramma waarin is vastgelegd hoe de gemeente dit vorm gaat geven in de komende vier jaar. Het uitvoeringsprogramma wordt iedere 4 jaar bekeken en indien nodig bijgesteld.

De gemeente blijft zich inzetten om een jonge populatie en hogere inkomensgroepen aan zich te binden. Dat is goed voor de lokale economie en noodzakelijk om voldoende draagvlak te behouden voor de voorzieningen. Deze voorzieningen zijn belangrijk voor een prettige woonomgeving en om de leefbaarheid op peil te houden.

In de nota wonen is aangegeven dat de gemeente heeft gekozen voor “Groeien in een veranderd perspectief”. Daarbij legt zij de focus op drie belangrijke opgaven:

  • Het aantrekkelijk houden van de bestaande woningvoorraad;
  • Het verbeteren van de positie van doelgroepen met een kwetsbare positie;
  • Bewaken dat de woningbouw aansluit bij de behoefte: om de potentiële groei maximaal op te vangen én tegelijkertijd het voorkomen van overaanbod.

Bij de invulling van deze drie opgaven komt ook het beleid en ambitie rondom duurzaamheid, wonen en zorg, leefbaarheid en het ruimtelijk beleid aan bod. Zevenaar blijft de centrumgemeente in de Liemers en biedt met het woningbouwprogramma ruimte om te groeien. Naast voldoende woningaanbod is een transparante woningmarkt, een goede bereikbaarheid, een aantrekkelijk voorzieningenaanbod en voldoende werkgelegenheid cruciaal om deze ambitie waar te kunnen maken.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden 20 nieuwe woningen gerealiseerd op een inbreidingslocatie in de kern Tolkamer, waaronder levensloopbestendige woningen en appartementen. Het plan levert een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte van Tolkamer en de gemeente Zevenaar. Het initiatief is daarmee passend binnen de Woonvisie.

3.4.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Tolkamer', vastgesteld op 5 november 2023. Het plangebied kent de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de woonbestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen. Binnen de bouwvlakken zijn de bouwaanduidingen 'aaneengebouwd' en 'twee-aaneen' opgenomen. Tevens zijn aanduidingen voor de maximum goothoogte en maximum bouwhoogte opgenomen van respectievelijk 5,75 meter en 10,25 meter. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

Ter plaatse van het plangebied geldt tevens het "Paraplubestemmingsplan Wonen", vastgesteld op 18 december 2019 en het "Paraplubestemmingsplan parkeren", vastgesteld op 30 januari 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0006.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid

Het plan maakt het realiseren van 20 woningen in het plangebied mogelijk, waaronder aaneengebouwde en gestapelde woningen. In het geldende bestemmingsplan zijn in het plangebied enkel aaneengebouwde en twee-aaneen gebouwde woningen toegestaan.

De woningen worden gedeeltelijk buiten de bestaande bouwvlakken gerealiseerd en kennen een hogere goothoogte dan momenteel is toegestaan, namelijk maximaal 6,20 meter i.p.v. 5,75 meter.

Bij de noordelijk gelegen woningen bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder dan 2 meter i.p.v. de minimaal vereiste 2 meter. Tevens steken de balkons bij de noordelijk gelegen woningen verder uit dan toegestaan (1,80 m i.p.v. 1,25 m).

Het plan is daarmee op een aantal punten strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief mogelijk te maken is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.


Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat er enkele lichte verontreinigingen zijn aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten zijn zodanig licht dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de toekomstige bestemming en de bouw van de nieuwe woningen.


Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.


Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.


Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de gegevens van atlasleefomgeving.nl. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen naar voren:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   12,7 µg/m3   15,2 µg/m3   8,8 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (per saldo toevoegen 9 woningen) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van 20 nieuwe woningen. Daarmee worden er nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Het plangebied ligt aan de Vaargeul in de kern Tolkamer. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. Wat betreft wegverkeerslawaai is op De Vaargeul en de omliggende straten sprake van een 30 km zone. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen onderzoekszone en zijn daarmee niet onderzoekplichting. Bij De Vaargeul is tevens vooral sprake van bestemmingsverkeer zonder (veel) vrachtverkeer. Op circa 75 meter afstand ten oosten van de het plangebied ligt de Batavenweg (60 km/u). De onderstaande afbeelding toont de meest recente informatie vanuit het geluidmodel van de gemeente Zevenaar. Op de afbeelding is te zien dat de locatie in zijn geheel buiten de zone met een geluidbelasting > 43 dB ligt (cumulatie van wegen en spoor, waarbij de voor de Wet geluidhinder relevante wegen zijn meegenomen). Nader akoestisch onderzoek is ook vanuit een goede ruimtelijke ordening niet noodzakelijk omdat het niet aannemelijk is dat eventuele cumulatie met 30 km/u wegen zal leiden tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0007.png"

Uitsnede geluidmodel (bron: gemeente Zevenaar)

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Met voorliggend plan worden nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) mogelijk gemaakt. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Tolkamer. De dichtstbijgelegen veehouderij is gelegen op circa 1,2 kilometer afstand aan de 's-Gravenwaard 4 in Tolkamer. Gelet op deze ruime afstand kan geconcludeerd worden dat in het plangebied geen geurhinder ervaren wordt van de veehouderij. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geur bij de nieuwe woningen.

Omgekeerd zal de realisatie van de woningen niet leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf omdat er woningen op kortere afstand liggen die in dat geval maatgevend zijn.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voorliggend plan voorziet in een herstructurering van een inbreidingslocatie in een bestaande woonwijk. Het plangebied heeft en behoud de woonfunctie. Rondom het plangebied bevinden zich dan ook voornamelijk woningen. In de directe omgeving van het plangebied is verder enkel een transformatorhuisje gelegen. Hiervoor geldt een richafstand van 30 meter voor het aspect geluid (milieucategorie 2). De feitelijke afstand tussen het transformatorhuisje en het plangebied bedraagt circa 20 meter. Hiermee voldoet het plangebied niet aan de richtafstand. Het betreft echter een kleinschalige nutsvoorziening, die passend is binnen een woonwijk. Verder is op circa 200 meter ten zuidoosten van het plangebied een installatiebedrijf gevestigd (De Krib 3, Tolkamer). Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter (geluid). Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Geconcludeerd wordt dat er bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met het plan geen bedrijven of functies worden belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Het plan voorziet in de sloop van 11 bestaande woningen waarvoor in de plaats 10 levensloopbestendige woningen en 10 appartementen gerealiseerd worden. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom de planlocatie, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken. In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van de provinciale risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0008.png"

Uitsnede provinciale risicokaart, geraadpleegd op 15 juni 2023 (zwarte cirkel = ligging plangebied)

Rondom de planlocatie zijn geen inrichtingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel ligt op ca. 700 meter ten zuiden van het plan de Waal. Over deze vaarweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobron niet over het plangebied ligt.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan binnen het invloedsgebied van de Waal. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat de afstand tussen het plan en de risicobronnen groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hierdoor hoeven alleen de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.

Verantwoording groepsrisico

Het plan ligt in het invloedsgebied groepsrisico van de Waal. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze transportroutes. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Hiervoor heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 28 juni 2023 advies geleverd. Onderstaand een beschouwing van deze aspecten.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De VGGM is hiervoor om advies gevraagd. Uit het advies is naar voren gekomen dat de VGGM geen aanleiding ziet om aanvullend te adviseren ten aanzien van bestrijdbaarheid. De mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Zelfredzaamheid

Met de term “zelfredzaamheid” wordt bedoeld: Het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij (een dreiging van) een gevaarlijke situatie. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol.

Het advies van Veiligheids en Gezondheidsregio Gelderland Midden geeft het volgende aan:

  • Gelet op de afstand van de risicobronnen is alleen het scenario toxische wolk het meest relevant. De kans daarop is klein. Het plan leidt tot een beperkte toename van het aantal aanwezigen die zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd;
  • VGGM adviseert toekomstige bewoners te infomeren over: risicocommunicatie en bijbehorende handelingsperspectief.

Ten aanzien van risicocommunicatie is er NL-alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Verder is het plangebied te ontvluchten via 'De Vaargeul' van de risicobron af. De gemeente acht het dan ook niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daar komt bij dat het handelingsperspectief bij een toxisch wolk in huis schuilen is en ramen en deuren sluiten.

Conclusie

Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een extern veiligheidsrisico. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Waal. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan betreft het realiseren van 20 woningen (en per saldo toevoegen van 9 woningen) en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2000 woningen of meer (Besluit m.e.r. bijlage D11.2). Op basis van jurisprudentie kan worden aangenomen dat de realisatie van deze woningen in bestaand stedelijk gebied qua aard en omvang niet wordt aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van Besluit m.e.r. bijlage D11.2. Daarom kan worden afgezien van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. In het Nationaal Water Programma staan de opgaven voor het waterdomein beschreven en hoe hiermee omgegaan wordt. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Daarnaast worden inhoudelijke thema's, zoals klimaatadaptatie en waterveiligheid, beschreven.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2022-2027 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken.

Als gevolg van het veranderende klimaat heeft het waterschap de uitgangspunten voor de weging van het waterbelang geactualiseerd. De uitgangspunten in de uitgangspuntennotitie 'Water in ruimtelijke plannen' vormen het vertrekpunt voor het overleg tussen waterschap en initiatiefnemer en/of gemeente over de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en hun effect op het watersysteem, de waterketen en waterveiligheid. Hoofdpunten van verandering van de uitgangspunten zijn:

  • de eisen ten aanzien van het tegengaan van wateroverlast;
  • in de 'Uitgangspunten voor waterneutraal bouwen' worden de klimaatstatistieken van het KNMI als basis genomen voor de berekening van de bergingsopgave;
  • uitbreiding van het beleid om meer water vast te houden tegen droogte en hitte.

Met betrekking tot waterneutraal bouwen hanteert het waterschap Rijn en IJssel de volgende beslisboom:

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0009.png"

De basisopgave kan omgerekend worden naar het benodigde volume voor waterberging. Voor dit volume dienen in het plangebied waterbergingsvoorzieningen met vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater te worden gerealiseerd. Het benodigd waterbergingsvolume neemt evenredig toe met de toename van het verhard oppervlak. Hierbij wordt voor stedelijk gebied een maatgevende bui van 80 mm gehanteerd en voor landelijk gebied een maatgevende bui van 55 mm per uur.

Hemelwaterverordening gemeente Zevenaar 2023

In de hemelwaterverordening van de gemeente Zevenaar worden regels gesteld over het bergen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater. In de verordening zijn met het oog op het beperken van wateroverlast regels opgenomen over een verplichte waterbergingscapaciteit bij nieuwbouw.

Voor de hemelwaterberging gelden bij nieuwbouw o.a. de volgende eisen:

  • a. Bij een toename van het bebouwd oppervlak tot maximaal 2.000 m² heeft de hemelwaterberging ten minste een capaciteit van 60 liter per m² bebouwd oppervlak.
  • b. Bij een toename van het bebouwd oppervlak vanaf 2.000 m² komt de bergingseis terug in de watertoets.
  • c. De hemelwaterberging wordt zo ontworpen dat deze binnen 24 uur weer volledig beschikbaar is.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 2. Uit de watertoets blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen liggen. Het plan raakt geen waterschapsbelangen.

Onderhavig initiatief betreft het realiseren van 20 woningen, waarvan 10 grondgebonden woningen en daarboven 10 appartementen. Op de locatie zijn reeds 11 grondgebonden woningen gesloopt. Met het plan wordt in het plangebied tevens extra groen aangelegd, zoals het aanplanten van bomen en het realiseren van groene daken op de bergingen. In het plangebied neemt de hoeveelheid verhard oppervlak daarmee eerder af dan toe. Watercompensatie vanuit het waterschap is daarmee niet vereist. Vanuit de hemelwaterverordening van de gemeente geldt bij nieuwbouw ten minste een capaciteit van 60 liter per m² bebouwd oppervlak. Voor het opvangen en bergen van regenwater wordt gebruik gemaakt van infiltratiekratten. Met de nieuwbouw wordt circa 848 m² bebouwd oppervlak toegevoegd. Hiermee bedraagt de waterbergingsbehoefte circa 50,88 m³ (848 * 0,06). Voor het opvangen en bergen van regenwater wordt gebruik gemaakt van infiltratiekratten. Deze kratten kunnen geplaatst worden in de voor- en achtertuinen. Deze hebben samen een oppervlakte van circa 483 m². Daarmee kan met infiltratiekratten met een diepte van minimaal 10,5 cm in de waterbergingsbehoefte worden voorzien (50,88/483).

Voor de afvoer van vuilwater worden aansluitingen gemaakt op de bestaande rioleringen. Doordat in de huidige situatie ook bebouwing aanwezig was, neemt de vuilwaterbelasting naar verwachting niet of beperkt toe (door de het overgaan van woningen naar appartementen). Doordat de nieuwbouw in de toekomst volledig afgekoppeld wordt, wordt geen hemelwater meer afgevoerd op het vuilwaterstelsel.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website atlasleefomgeving.nl geraadpleegd. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de kaart met daarop de in de omgeving van het plangebied aanwezige Natura 2000-gebieden zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV14DEVAARGEUL-ON01_0010.png"

Uitsnede kaart 'Natura 2000-gebieden' (bron: atlasleefomgeving.nl)

Uit voorgaande kaart is op te maken dat het plangebied op circa 600 meter ten noordwesten van het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' gelegen is. Door de aard en de geringe omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals licht, geluid en trillingen) worden uitgesloten. Om de gevolgen van stikstofdepositie door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage hiervan is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen, is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd aangevuld met gericht onderzoek naar verschillende soortgroepen. De rapportage hiervan is toegevoegd in bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied sprake was van de aanwezigheid van huismus en gewone dwergvleermuis. Voorafgaand aan de sloop van de woningen zijn mitigerende en compenserende maatregelen getroffen. Voor het slopen van de bebouwing is uiteindelijk een ontheffing verleend. Voor overige beschermde soorten zijn geen specifieke maatregelen noodzakelijk. Gesteld wordt dat er geen strikt beschermde soorten met essentiële binding tot het plangebied zijn gemist. Overtredingen met betrekking tot soortenbescherming zijn daarom niet te verwachten voor het verrichten van de bouwwerkzaamheden. Er zal tijdens de werkzaamheden te allen tijde rekening worden gehouden met de algemene zorgplicht.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten door De Vaargeul. Dit wijzigt in de toekomstige situatie niet. De Vaargeul betreft een rustige weg die voornamelijk gebruikt wordt door bestemmingsverkeer. Het plan voorziet in het per saldo toevoegen van 9 extra woningen in het plangebied, waardoor meer verkeersbewegingen van en naar het plangebied ontstaan. Voor de woningen kan uitgegaan worden van circa 6,4 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal op grond van de CROW-kencijfers. Voor 9 nieuwe woningen betekent dit een toename van gemiddeld 57,2 vervoersbewegingen. De Vaargeul en de omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte toename op te vangen en af te wikkelen.

Parkeren

Het plangebied is op grond van het 'Paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Zevenaar' aangeduid als 'overige zone - parkeernormen rest bebouwde kom'. Hiervoor geldt dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen als verzekerd is dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De bestaande behoefte voor het plangebied betrof 11 * 1,6 (huurhuis, sociale huur) = 17,6 (afgerond 18) parkeerplaatsen. In de bestaande situatie waren er in het plangebied op eigen terrein geen parkeerplaatsen aanwezig. De toekomstige situatie voorziet in het toevoegen van 10 nieuwe parkeerplaatsen in het plangebied, afgezet tegen een behoefte van 20 * 1,4 (huur, etage, midden/goedkoop) = 28 parkeerplaatsen. Met voorliggend plan worden 10 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd in openbaar gebied, aan de voorzijde van het noordelijk gelegen woonblok.

Op basis van jurisprudentie dient rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het nieuwe bouwplan. Een eventueel bestaand tekort mag in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. Tot recent was er een behoefte van 18 parkeerplaatsen, waarbij aantoonbaar is dat er op eigen terrein van de betreffende woningen geen parkeerplaatsen aanwezig waren. Het bestaande tekort bedroeg daardoor 18 parkeerplaatsen. Samen met de 10 nieuw aan te leggen parkeerplaatsen wordt daarmee voorzien in voldoende parkeergelegenheid (28) voor de nieuwe situatie. Daarmee is sprake van strijd met het paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Zevenaar (er wordt niet op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte van de nieuwe situatie), maar wordt voldaan aan de voorwaarden om hiervan af te wijken.

Het plan is uitvoerbaar vanuit de aspecten verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Voor de gemeente Zevenaar en de voormalige gemeente Rijnwaarden (waar het plangebied onderdeel van uitmaakt) is het rapport 'Gemeenten Zevenaar en Rijnwaarden - Cultuurhistorische Waardenkaart' opgesteld. Het plangebied is gelegen binnen de zone R8 (bebouwde kom Tolkamer). De in deze zone geldende karakteristieke waarden zijn niet van toepassing op het plangebied. In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig of bebouwing met karakteristieke waarden. Het plan heeft daarmee geen negatief effect op cultuurhistorisch waardevolle objecten.

Archeologie

Ter plaatse van het plangebied geldt geen archeologische dubbelbestemming. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom van Tolkamer. Op de locatie waren reeds lange tijd woningen gevestigd welke inmiddels zijn gesloopt. De bodem is door de ontwikkelingen uit het verleden daardoor al verstoord. Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat in het plangebied geen (intacte) archeologische waarden verwacht worden. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.

Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico's voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.

De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Planspecifiek

Op basis van de klimaatatlas Zevenaar is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

Wateroverlast

Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied enige plasvorming verwacht wordt na een extreem hevige bui. In de toekomstige situatie neemt de hoeveelheid verhard oppervlakte af, waardoor hemelwater beter in de grond geïnfiltreerd kan worden. De woningen worden boven het maaiveld gerealiseerd. Het aanplanten van exta groen verbeterd tevens het waterbergend vermogen van het plangebied.

Hittestress

Uit de kaartbeelden bij het onderdeel hittestress is op te maken dat het binnen het plangebied door de aanwezigheid van bebouwing en verharding warm kan aanvoelen. Met voorliggend plan wordt in het plangebied extra groen aangelegd, zoals het aanplanten van bomen en het realiseren van groene daken op de bergingen. Tevens neemt de hoeveelheid verharding af. De woningen worden goed geïsoleerd conform de geldende regels uit het Bouwbesluit. Hierdoor zijn de woningen goed bestand tegen eventuele hitte

Droogte

De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtevoeligheid in 2050 een lichte verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en een hogere droogtegevoeligheid. Uitgangspunt van het plan is om het hemelwater in de toekomstige situatie nog altijd op eigen terrein te bergen en laten infiltreren. Het plangebied ligt niet in een gebied met een vergrote kans op een natuurbrand bij langdurige droogte.

Overstroming

Uit de bij dit thema horende kaartbeelden blijkt dat het plangebied ligt in een gebied met een extreem kleine kans (minder dan 1x per 30.000 jaar) op een overstroming. Gezien de kans op een overstroming kan de invloed van de gevaren op overstroming op voorliggend plan niet significant genoemd worden.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Voor onderhavig initiatief is een omgevingsdialoog gehouden. Begin april 2023 is bij de omwonenden van het plangebied een brief bezorgd waarin het plan kort is toegelicht (zie bijlage 5). In de brief zijn de omwonenden uitgenodigd om op 13 mei in het plangebied een nadere toelichting op het plan te krijgen en vragen te kunnen stellen. De omwonenden stonden erg positief tegenover het plan. In bijlage 5 is tevens het verslag van deze bijeenkomst toegevoegd.

Overleg

Onderhavig initiatief wordt in het kader van het wettelijk overleg voorgelegd aan de relevante instanties. Adviezen en opmerkingen zijn in voorliggend stuk verwerkt.

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.