direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Crematorium Wingerd te Zevenaar
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de realisatie van een nieuw crematorium op een locatie aan de Babberichseweg 4 te Zevenaar.

De voorgenomen ontwikkeling van een crematorium is in strijd met de voor de locatie geldende beheersverordening. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt echter de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met de beheersverordening, toch een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Deze ruimtelijke onderbouwing toont aan dat de planontwikkeling hieraan voldoet.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar heeft het voornemen om met toepassing van artikel artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wabo een projectomgevingsvergunning te verlenen voor de realisatie van het crematorium.

1.2 Besluitgebied

Het besluitgebied betreft een bestaand woonperceel met omliggende gronden in het zuidoosten van de gemeente Zevenaar. Het perceel wordt direct omsloten door agrarische akkerlanden en buiten het besluitgebied door infrastructurele werken zoals de Betuwelijn, de N336 en de Babberichseweg. Het woonperceel betreft een vrijstaande villa met enkele aangebouwde bijgebouwen. Het perceel wordt omzoomd door opgaande beplanting. In de directe nabijheid van het besluitgebied is eveneens een hoogspanningsverbinding aanwezig.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar Bijlage 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0001.png"

Globale ligging besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0002.png"

Globale begrenzing besluitgebied

1.3 Geldende planologische regeling

De vigerende juridisch-planologische regeling ter plaatse van het besluitgebied, is vastgelegd in de “Beheersverordening Buitengebied Zevenaar”, vastgesteld 25 september 2013 door de gemeenteraad van Zevenaar. In de beheersverordening hebben de gronden de bestemming 'Wonen-1', 'Agrarisch met waarden' en 'Agrarisch' en een aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting' .

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van de beheersverordening weergegeven. Het besluitgebied is aangeduid met een rode stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0003.png"

Uitsnede van de plankaart

De voorgenomen ontwikkeling van een crematorium is op basis van de vigerende beheersverordening niet mogelijk. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar, op basis van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van de Wabo, het voornemen een omgevingsvergunning te verlenen.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de beschrijving van het initiatief. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het project aangetoond voor wat betreft het (hogere) overheidsbeleid, milieuaspecten, water, flora en fauna, archeologie, verkeer en parkeren en economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de concluderende afweging ten aanzien van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling van een crematorium omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het besluitgebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

Het woonperceel dat deel uit maakt van het besluitgebied is bebouwd met een vrijstaande villa ('De Wingerd') daterend van 1930 met enkele aangebouwde bijgebouwen. De naam van de woning is een afgeleide van ‘de Wijngaard’ en is afkomstig van de druiven die in het verleden in het besluitgebied in kassen verbouwd werden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0004.png"

Huidige situatie in het besluitgebied, gezien vanaf de Babberichseweg

2.3 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer heeft het plan opgevat om ter plaatse van het woonperceel een crematorium te realiseren. Hierbij wordt de bestaande villa behouden en wordt, na het amoveren van bijgebouwen, nieuwe bebouwing opgericht ten behoeve van het crematorium. Naast de bebouwing van het crematorium voorziet het initiatief in de realisatie van een nieuw parkeerterrein en een urnentuin met strooiveld, direct grenzend aan het crematorium.

Het crematorium wordt aansluitend aan de bestaande bebouwing gerealiseerd. Het vormt een schakel tussen de bestaande bebouwing en de parkachtige omgeving met als middelpunt de entree via de bomenlaan richting de parkeerplaats.

De oppervlakte van de nieuwbouw van het crematorium bedraagt circa 1.100 m². De villa heeft een oppervlakte van circa 150 m². De bouwhoogte ter plaatse van de aula is ongeveer 6 meter. De koffiekamers zijn 4,5 m hoog en de ovenruimte is 5 m hoog. Het overige gebouwdeel is 4 m hoog. De bestaande bebouwing heeft een nokhoogte van 13 m. Het centrale deel van het gebouw bestaat uit een ceremonieruimte (de aula). Deze ruimte is aan de zuidzijde van het nieuwe gebouw geprojecteerd en heeft een oppervlakte van ruim 200 m². In de overige bebouwing worden de ontvangstruimte, koffiekamers, condoleanceruimte, technische ruimten, kantoren, personeelsruimten en dergelijke gehuisvest. In het bestaande gebouw komen onder andere de kantoorruimtes en tevens een ruimte waarin de urnen worden uitgesteld. Voor een beschrijving van een dag waarop het crematorium maximaal wordt benut wordt verwezen naar de memo in Bijlage 1.

De navolgende afbeeldingen geven een beeld van het beoogde crematorium.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0005.png"

Toekomstige situatie in het besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0006.png"

Plattegronden crematorium

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0007.png"

Gevelbeelden te bouwen crematorium

Duurzaamheid

Materiaalgebruik

De gevels van het crematorium wordt voorzien van metselwerk, en leien, beide duurzame, onderhoudsvrije materialen met een natuurlijke oorsprong en uitstraling. Boeiboorden worden van Rockpanelen, kozijnen van aluminium. Het aandeel schilderwerk wordt hiermee beperkt tot alleen de bestaande villa. Deze voorzien van onderhoudsvrije materialen zou een afbreuk zijn van de architectuur.

Hergebruik

De bestaande villa 'de Wingerd' wordt niet gesloopt, maar hergebruikt als kantoor en alle aspecten van de uitvaart die om de daadwerkelijke dag plaatsvinden, zoals gesprekken, brengen van muziek en bloemen, asopslag een dergelijke. Zo krijgt dit waardevolle voorbeeld van de fraaie jaren 30 architectuur een tweede leven. Ook wordt het landgoed voor het overgrote deel hergebruikt, de oude bomenlaan in het midden van het perceel wordt de nieuwe toegang tot het crematorium en verder wordt zoveel mogelijk groen gespaard.

Energie

Het crematorium gaat voldoen aan de strenge isolatiewaarden van nieuwbouw in het bouwbesluit. De gebouwschil is hierdoor optimaal geïsoleerd. Er wordt een elektrische oven geïnstalleerd, waardoor het crematorium zelfs van het gasnet kan worden gehaald. Het dak komt vol te liggen met zonnepanelen, warmteterugwinunits en luchtwaterwarmtepompen. De restwarmte van de oven wordt ingezet om het gebouw te verwarmen. Dit alles om een meer dan energiezuinig gebouw te realiseren.

Water

Het terrein is groot genoeg om een duurzame waterhuishouding te realiseren, waarbij al het regenwater op eigen terrein wordt geïnfiltreerd. In paragraaf 3.3.6 wordt verder ingegaan op het aspect water.

2.4 Behoefte en locatiekeuze

Voor een goede ruimtelijke ordening en daarmee een zorgvuldig gebruik van de ruimte, is het belangrijk om af te wegen wat de nut en noodzaak is van de vestiging van een crematorium op deze plek. In dat kader is een memo opgesteld

2.4.1 Kwaliteit, groot openbaar belang

Sinds de invoering van cremeren als wijze van lijkbezorging, is het percentage uitgevoerde crematies geleidelijk gestegen. In absolute termen is het aantal begravingen in de afgelopen 50 jaar echter gelijk gebleven. In de periode 1980-2003 bleef het aantal begravingen landelijk stabiel op circa 70.000 begravingen per jaar. Vanaf 2002 is er een trendbreuk ontstaan waardoor het aantal begravingen opeens terugloopt. In 2008 bedroeg het aantal begravingen 60.000. Het aantal begravingen neemt in de komende decennia steeds verder af. Het landelijke crematiepercentage (= het percentage crematies ten opzichte van het totaal aantal overledenen) bedroeg in 2008: 55,1%. Uit de cijfers van de Landelijke Vereniging van Crematoria (LVC) blijkt dat in 2015 dit percentage inmiddels 63% bedroeg (93.000 crematies). De verwachting is dat dit percentage de komende jaren groeit naar 75% (LVC).

De afgelopen jaren is de keuze voor cremeren meer en meer geaccepteerd. In de jaren 50 van de vorige eeuw was het kiezen voor cremeren nog een persoonlijk statement. Tegenwoordig loopt de keuze voor begraven of cremeren dwars door gezinnen, culturen en religies heen. Het prijsaspect van een uitvaart gaat een steeds grotere rol spelen. Veel mensen kiezen er voor om in het eigen dorp, stad of regio begraven of gecremeerd te worden. Cremeren is daarbij al enige jaren de meest gekozen vorm van lijkbezorging. Dit kan in Nederland op ongeveer 98 locaties. Door de toename van het aantal crematies komt de zo gewenste persoonlijke dienstverlening in de beschikbare crematoria onder druk te staan. De oplossing ligt in het vergroten van het aantal crematoria ofwel het verdichten van het netwerk van crematoria. Er is een toenemende behoefte aan een persoonlijk vormgegeven afscheid. De uitvaartmarkt speelt in op deze behoefte door steeds meer initiatieven te ontplooien die een persoonlijk vormgegeven afscheid voor iedereen mogelijk maken. Nabestaanden willen deze dienstverlening in hun eigen omgeving of in de omgeving van de overledene vormgeven. Er is steeds meer behoefte aan goed verzorgde uitvaarten die meer tijd mogen kosten en waarbij er meer aandacht is voor persoonlijke wensen, zoals de tijd voor en de invulling van de afscheidsceremonie, de catering en vormgeving en aankleding van de bijzettingsplek van de as. Bij deze laatste wordt meer en meer waarde gehecht aan een sfeervolle parkachtige omgeving waarin je in een rustige omgeving je dierbare kunt herdenken. Mensen denken steeds bewuster na over het milieu, ook bij de uitvaart. De trend van de toenemende behoefte aan een natuurlijke herdenkingsplek doet zich ook voor bij crematoria. Bij crematoria is behoefte aan een natuurlijke setting en sfeer om de as bij te zetten. Het as-graf is onderdeel van de natuur. Er zijn geen rijen graven, aangeharkte paadjes en grafstenen. Een natuurgraf wordt niet gemarkeerd door de traditionele grafsteen, maar door een boom, zwerfkei of een kunstwerk van natuurlijke materialen.

Mensen willen graag een keuze kunnen maken uit het verstrooien van de as, een as-graf (waarbij er geen steen wordt geplaatst), het plaatsen van een urn boven de grond in een urnenmuur of in een urnengraf of onder de grond in een as-bus en afgedekt met een steen.

Door de parkachtige en natuurlijke omgeving aan de Babberichseweg 4 te Zevenaar kan deze gewenste sfeer geboden worden en daarmee gezorgd worden voor een kwalitatief hoogstaande voorziening. Daarmee wordt in een brede maatschappelijke behoefte voorzien.

2.4.2 Kwantitatief, groot openbaar belang

Binnen 25 kilometer hemelsbreed van de locatie aan de Babberichseweg 4 te Zevenaar ligt een aantal crematoria. Namelijk in Arnhem, Doetinchem, Dieren en Nijmegen (2 locaties). Het besluitgebied ligt centraal tussen deze crematoria in. Landelijk is de afstand tot het dichtstbijzijnde crematorium gemiddeld zo'n 10 à 15 km. Met voorgenomen ontwikkeling van een crematorium geldt dat dan ook voor de Liemers, regio A12 oost.

Op de navolgende afbeelding zijn de vier reeds in bedrijf zijnde crematoria in rood gemarkeerd, deze rode cirkels geven de 10 km zone aan wat gezien kan worden als het primaire verzorgingsgebied van het crematorium. Voor de cirkel in Nijmegen is de locatie van het dichtstbijzijnde crematorium gehanteerd. De blauwe cirkel geeft de 10 km zone aan, gezien vanuit de locatie Babberichseweg 4 te Zevenaar.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0008.png"

Nabij gelegen crematoria en hun primaire verzorgingsgebied

De gemeenten die in een straal van 10 tot 20 kilometer rondom de locatie liggen, behoren tot het secundaire verzorgingsgebied. Deze zijn niet op de afbeelding weergegeven. Te zien is dat het nieuwe crematorium in een gebied ligt, dat buiten de primaire verzorgingsgebieden van de bestaande crematoria valt.

De blauw gearceerde cirkel is de locatie voor het crematorium. Een andere mogelijke locatie, meer noordelijk gelegen, ligt dichter bij de rijksweg A12. Deze locatie, op bedrijventerrein 7-poort, voldoet voor wat betreft milieucategorie. Bedrijventerreinen zijn echter niet geschikt vanwege het ontbreken van een passende omgeving en uitstraling. Ook verhoudt het verkeer naar het crematorium (rouwstoet) zich niet goed tot het bestemmingsverkeer voor een bedrijventerrein (vrachtwagens). De aanwezigheid van de provinciale weg (N336) in de directe nabijheid van de Babberichseweg 4 te Zevenaar wordt gezien als een belangrijke ontsluiting. Dit vanwege de ontsluiting in westelijke richting op de rijksweg A12 en in oostelijke richting de voormalige gemeente Rijnwaarden en Duitsland.

De gemeenten in het primaire verzorgingsgebied wegen grotendeels volledig mee bij de bepaling van het potentiële aanbod. De gemeenten in het secundaire verzorgingsgebied wegen slechts voor een deel mee in de berekening. Het verzorgingsgebied van het nieuwe crematorium betreft, gelet op de afstand en daarmee reistijd, voornamelijk de gemeente Zevenaar, Duiven en de kern Didam. Voor de gemeenten Westervoort, Montferland en Doesburg geldt dat waarschijnlijk ongeveer 50% van de crematies in het nieuwe crematorium verzorgd zal worden. De keuze voor een crematorium wordt namelijk vooral gebaseerd op de afstand tot een crematorium.

2.4.3 Aantal crematies per jaar

Binnen de verschillende kernen in de regio en de gemeenten Zevenaar en Duiven is het aantal crematies berekend door het aantal sterfgevallen te vermenigvuldigen met het landelijke crematiepercentage van 63%. Door vervolgens het aantal crematies te vermenigvuldigen met de wegingsfactor is de potentie in het verzorgingsgebied bepaald. Hieruit blijkt dat er 575 crematies per jaar in het verzorgingsgebied van het nieuwe crematorium zijn geprognotiseerd. In de onderstaande tabel zijn deze cijfers weergegeven. De capaciteit van het nieuwe crematorium is voldoende om in deze behoefte te kunnen voorzien.

De prognose is dat er in het eerste volledige jaar 444 crematies uitgevoerd zullen worden. Dit aantal is lager dan wat te verwachten is volgens de cijfers van het CBS. Echter hier is rekening gehouden met het feit dat een aantal mensen op het moment van opening van het crematorium aan de Babberichseweg te Zevenaar onlangs een crematie in één van de andere crematoria in de regio zal hebben gehad, waardoor het aannemelijk kan zijn dat de partner die kort daarna overlijdt ook naar hetzelfde crematorium zal gaan. Daarnaast is het kort na de opening moeilijk om het vertrouwen te winnen van de mensen waar een overlijden heeft plaatsgevonden, waardoor het aantal crematies in het eerste jaar lager is dan de verwachting van het aantal crematies per jaar, in de periode na het eerste jaar. Het uiteindelijke aantal crematies is lastig in te schatten, aangezien dit nauw samenhangt met het daadwerkelijke sterftecijfer (wat niemand in de hand heeft), maar ook met de kwaliteit van dienstverlening waardoor er een toename kan zijn van het aantal crematies van buiten Zevenaar, Duiven en Didam. De maximum capaciteit, op basis van wat fysiek en organisatorisch mogelijk is, ligt op circa 800 crematies per jaar. De maximum capaciteit van één crematieoven is circa 1.500 crematies per jaar.

  Inwoners per 30-4-2017   Overlijdens
2013 (61%)  
Overlijdens
2014 (61%)  
Overlijdens
2015 (63%)  
Overlijdens
2016 (63%)  
Gemiddeld 2013-2016  
Zevenaar   32.392   301   251   307   324   296  
Duiven   25.385   178   174   166   178   174  
Rijnwaarden   10.849   114   116   113   93   109  
Westervoort   15.007   113   107   138   127   121  
Doesburg   11.324   101   106   103   112   106  
Didam (kern)   16.735   100   105   116   108   107  

Sterftecijfers 'de Liemers 2013 - 2016 (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek)

  Aantal overlijdens gemiddeld   Crematie-percentage
2016  
Aantal overl. die gecremeerd worden   Percentage crematies in nieuwe crematorium   Aantal crematie in nieuwe crematorium  
Zevenaar   296   63%   186   95%   178  
Duiven   174   63%   110   95%   105  
Rijnwaarden   109   63%   69   95%   66  
Westervoort   121   63%   76   50%   38  
Doesburg   106   63%   67   25%   17  
Didam (kern)   107   63%   67   60%   40  
Totaal           444  

Het besluitgebied betreft een natuurlijk ingericht gebied, dat de ruimte biedt om in alle rust afscheid te nemen van dierbare familieleden en vrienden. Mede gelet op de locatie en de trend in de groei aan de behoefte aan kwalitatief hoogwaardige crematoria, het feit dat in het primaire verzorgingsgebied geen crematorium is, voorziet de realisatie van onderhavige initiatief in een actuele en toekomstige behoefte.

2.4.4 Locatie

De ontwikkeling van het crematorium aan de Babberichseweg 4 (Wingerd) betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen een stuk buitengebied dat vrijwel geheel omsloten is door het stedelijk gebied van de kern Zevenaar. Dit gebied karakteriseert zich als een stuk overwegend open landschap dat grotendeels onderdeel uitmaakt van het landgoed Huys Sevenaer. De randen van het gebied worden grotendeels omgeven door de stedelijke rand van bedrijventerrein Hengelder, woongebied Groot Holthuizen en het BAT bedrijventerrein waar de planologisch gefaciliteerde transformatie richting woningbouw inmiddels in gang is gezet. Verder is de infrastructuur in het gebied volop aanwezig met het lopende traject van spoorverdubbeling, de aanwezigheid van de Betuweroute en de Babberichseweg waarbij een fietstunnel wordt aangelegd. De locatie de Wingerd zelf ligt aan de rand van dit gebied en is volledig omgeven door infrastructuur van een behoorlijk kaliber. De aanwezige beplanting is grotendeels gebiedsvreemd waardoor er vanuit de gemeente ook een wens ligt om deze meer in lijn te brengen met het omliggend landschap. In het kader van een goede ontsluiting en ruimtelijke inpassing van het crematorium is derhalve een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is opgenomen als Bijlage 3.

Met name de infrastructuur en de veranderingen die daarin komen drukt zijn stempel nadrukkelijk op het pand (woonhuis) van de Wingerd en de bijbehorende gronden. Er zijn de afgelopen jaren meerdere initiatieven gekomen gericht op wonen en zorg. De nu voorliggende aanvraag voor een crematorium is, mede gelet op onderstaande punten, ruimtelijke gezien de meest logische optie voor transformatie die voorbij is gekomen:

  • Het is een functie die een ligging in een aantrekkelijk groen gebied nadrukkelijk ten goede kan aanwenden om te komen tot een kwaliteitsslag voor het gehele gebied (inclusief bijbehorend terreinplan) en hiermee een structurele invulling kan geven aan deze moeilijke locatie.
  • Bijbehorende functies als parkeren en het strooiveld vallen prima in te passen binnen het gebied, zonder dat het karakter van het landschap wordt aangetast. Ten aanzien van de nabijgelegen woningen Poelwijkerlaan is reeds een traject gestart om te komen tot een voor alle partijen aanvaardbare inpassing.
  • Daarnaast is het een functie die zich in tegenstelling tot een woonfunctie goed verhoudt tot de aanwezige beperkingen vanuit het spoor. Ook de goede ontsluitingsmogelijkheden door een rechtstreekse aantakking op de her in te richten rotonde zijn hierin als positief te bestempelen.
  • In het bebouwingsbeeld blijft het huidige volume de eerste blikvanger. De additionele nieuwbouw is hier volledig achter geplaatst in een nadrukkelijk groene setting.
  • Ruimtelijk is aan de zijde van de woonwijk Groot Holthuizen tussen Sleeg en Bemweg ingezet op een mozaïek aan functies en grondgebruik zoals speelveld, boomgaard, bospercelen en incidentele bebouwingsfuncties. De lijn wordt langs de Betuweroute doorgezet tot aan het BAT-terrein met oog voor behoud van het kleinschalige en overwegend groene landschap met bijbehorende landschapselementen. Het bouwplan van het crematorium valt hierbinnen in te passen.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van de relevante beleidskaders. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggende ruimtelijke onderbouwing, worden in deze paragraaf behandeld. Per beleidsnota is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Ladder van duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6, lid 2)

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing rijksbeleid

Onderhavige ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Vanwege zijn situering tussen diverse stedelijke netwerken zoals de spoorlijn Winterswijk-Arnhem, de Betuwe route, de N336 en de ligging tussen diverse industrieterreinen, Oud Zevenaar en Groot Holthuizen wordt uitgegaan van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Tevens wordt voldaan aan de voorwaarde uit de ladder duurzame verstedelijking dat de beoogde functie voorziet in een behoefte. In het kader van de ladder van duurzame verstedelijking is een memo opgesteld. De memo is opgenomen als Bijlage 2. Daarnaast is dit aspect in paragraaf 2.4  (cijfermatig) nader toegelicht. Met de voorgenomen ontwikkeling van een crematorium binnen het besluitgebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking.
    Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
    Dit doel betekent vooral:
    - ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
    - zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
    - een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
    - een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing provinciaal beleid

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In dit geval wordt een crematorium gerealiseerd. Het gaat om een kwalitatief hoogwaardige bebouwing dat voor wat betreft vorm en volume aansluit op de huidige situatie met slingerende paden, open plekken en bosschages.

Dit plan maakt de realisatie van een maatschappelijke functie in de vorm van een crematorium mogelijk. Het crematorium wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.2.3 Gemeentelijk beleid

Milieubeleidsplan 2013 - 2030

De gemeente Zevenaar heeft op 26 juni 2013 het Milieubeleidsplan gemeente Zevenaar 2013 - 2030 vastgesteld. Het plan is opgesteld om een actueel, helder en verantwoord beleidskader te hebben dat verbindt en de koers bepaalt voor milieukwaliteit binnen de gemeente Zevenaar. Het Milieubeleidsplan maakt duidelijk waar binnen de gemeente Zevenaar de prioriteiten liggen. Deze zijn verwoord in het Milieuperspectief Zevenaar 2030. Dit perspectief bestaat uit structuren, gebieden en plekken die van waarde kunnen zijn voor de (milieu)kwaliteit van Zevenaar. Het milieuperspectief is niet bedoeld als taakstelling, maar om uit te dagen. Onderhavig besluitgebied is gelegen in het landschapstype 'De urbane zone'. De hoogspanningsverbinding die ter plaatse van het oostelijk deel van het besluitgebied aanwezig is wordt aangewezen als een 'Ruimtelijk aandachtspunt'. Verder wordt de Betuweroute als geluidstransportas weergegeven op de themakaart 'Milieu aandachtspunten'.

Structuurvisie

In 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 'Samen kijken naar de toekomst 2012-2030' vastgesteld. De visie is opgesteld als kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van Zevenaar. In het algemeen richt de gemeente zich (vanuit regionaal perspectief) met de structuurvisie op het '(ruimtelijk) faciliteren van welvaart en welzijn in Zevenaar en het bevorderen van (ruimtelijke) kwaliteit als onderdeel van de leefkwaliteit van Zevenaar'.

Tijdens het structuurvisieproces is onderzocht wat daarvoor wenselijk, noodzakelijk en ook daadwerkelijk mogelijk is. Het gaat hierbij om onderwerpen op allerlei terreinen, zoals wonen, zorg, welzijn, voorzieningen en werken, maar ook over recreatie, natuur, cultuurhistorie en infrastructuur.

In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven:

  • Versterken van de identiteit van Zevenaar met aandacht voor de diversiteit in landschappen, kernen en functies;
  • Voldoende plek voor stedelijke ontwikkelingen tot 2030;
  • Behoud van kwalitatief goede woon- en werkgebieden en goede voorzieningen;
  • Tegengaan van versnippering van de leefomgeving incl. het leefbaar houden van de kernen;
  • Nadrukkelijker inzetten op een duurzame ontwikkeling.


In de structuurvisie wordt niet specifiek ingegaan op voorliggend besluitgebied.

Toetsing gemeentelijk beleid

De gemeente wil vanuit de structuurvisie kwalitatief goede woon- en werkgebieden en goede voorzieningen behouden. Het plan draagt bij aan het verbeteren van het voorzieningenniveau van de kernen. Aangezien er geen fysieke veranderingen plaatsvinden ter plaatse van het oostelijk deel van het besluitgebied vormt de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding geen belemmering voor het initiatief. Voor het aspect geluid in relatie tot de Betuweroute wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2. Het initiatief is in overeenstemming met het milieubeleidsplan en de gemeentelijke structuurvisie.

3.3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.3.1 Bodem

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in maart 2018, ter plaatse van het toekomstige crematorium, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1 . Dit onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Algemeen

De bovengrond (0-0,5 m -mv) bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, lokaal zwak humeus, matig fijn tot matig grof zand. De ondergrond (0,5-3,5 m -mv) bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, matig fijn tot matig grof zand. In het bodemtraject 1,0-1,8 m -mv komen matig zandige kleilagen voor. Over het algemeen zijn in de bodem zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen. De bovengrond van het westelijk deel van het woonperceel is echter lokaal sporen kolengruishoudend. Verder is het westelijk gelegen akkerland lokaal sporen baksteenhoudend. Gelet op het historisch gebruik van het akkerland, het type, de eenduidigheid en de hoeveelheid baksteen wordt het akker niet als verdacht voor asbest in bodem beschouwd.Tijdens de terreininspectie alsmede in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Naar aanleiding van het vooronderzoek zijn de twee deellocaties onderzocht.

Deellocatie A: gehele terrein:

In de toplaag (0,0-0,3 m -mv) ter plaatse van de voormalige druivenkwekerij is ten hoogste een lichte verontreiniging met DDD en/of DDE aangetoond. De zintuiglijk schone bovengrond is ten hoogste licht verontreinigd met lood. In de sporen kolengruishoudende bovengrond is een lichte verontreiniging met kwik aangetoond. In de sporen baksteenhoudende bovengrond en in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is lokaal ten hoogste licht verontreinigd met barium. De bariumverontreiniging betreft naar alle waarschijnlijkheid een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Deellocatie B: Stookruimte (tpv schoorsteen):

In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond waarbij het ondergrondmengmonster is gecombineerd met deellocatie A. Het grondwater is ten hoogste licht verontreinigd met barium. De bariumverontreiniging betreft naar alle waarschijnlijkheid een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

Conclusie

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van een crematorium.

3.3.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een crematorium welke in het kader van de Wgh niet aangemerkt wordt als een geluidsgevoelig object. Daarnaast is een crematorium geen geluidshinderveroorzakende functie op basis van de Wet geluidhinder. Om die reden is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Echter aangezien het crematorium nabij diverse spoorlijnen is gelegen is de geluidsbelasting als gevolg van de spoorlijnen inzichtelijk gemaakt. Verder is de optredende indirecte hinder van de Babberichseweg op de woning Hengelder 2/2a inzichtelijk gemaakt in een door Buro Ontwerp & Omgeving opgestelde memo 'Akoestische situatie'. Deze memo is opgenomen als Bijlage 5 bij deze onderbouwing.

Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat de optredende geluidsbelasting als gevolg van de spoorlijnen als acceptabel wordt geacht. Verder wordt ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de woning Hengelder 2/2a als gevolg van indirecte geluidshinder.

Voor de toetsing van mogelijke geluidhinder van het crematorium wordt daarom verwezen naar de toetsing bedrijven en milieuzonering (paragraaf 3.3.5). 

Conclusie

De aspecten weg-, railverkeer- en industrielawaai vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van een crematorium.

3.3.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
De ministeriële regeling NIBM is niet zonder meer toepasbaar op onderhavig initiatie vanwege de verkeersaantrekkende werking die een crematorium heeft. Voor het crematorium geldt een gemiddeld aantal motorvoertuigen per weekdaggemiddelde van 145,8 (bij drie diensten op een dag). De bijdrage aan de luchtverontreiniging is berekend met de NIBM-tool. Uit de berekening blijkt dat de bijdrage door verkeer aan de luchtverontreiniging minder bedraagt dan de grenswaarde van 1,2 microgram per m³. Het aantal vrachtverkeer is geschat op 2%, ofwel circa drie vrachtwagens per dag. Het gaat hier om bevoorrading. Bij een crematorium wordt dit aantal (drie per dag) bevoorradingsmomenten als reëel geacht. In de berekening is geen rekening gehouden met de uitstoot vanuit de oven aangezien de uitstoot van een elektrische oven minimaal zal zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0009.png"

Omdat niet duidelijk is hoever verdunning heeft plaats gevonden is uitgegaan van 100% van de berekende immissie (worstcase). Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat de planbijdrage van de ontwikkeling kleiner is dan de NIBM-grens van 1,2 ug/m³. Het gaat zoals aangegeven bovendien om een maximale (theoretische) toename. De daadwerkelijke bijdrage zal kleiner zijn, omdat de prognose is dat uiteindelijk 444 crematies per jaar plaats gaan vinden. Het plan draagt kortom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van een crematorium.

3.3.4 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

In de directe omgeving van het besluitgebied bevinden zich een aantal risicobronnen waarvan het invloedsgebied reikt tot over de plangrens. Het betreft de volgende transportroutes:

  • Spoorlijn Zevenaar – Emmerich (route 202), ca. 40 m tot plangebied.
  • Rijksweg A12, ca. 1.700 m tot plangebied.
  • Nog aan te leggen Rijksweg A15, ca. 3.500 m tot plangebied.

De invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de spoorlijn Zevenaar – Emmerich is kwantitatief inzichtelijk gemaakt, aangezien de afstand tussen spoor en plangebied minder is dan 200 meter. De resultaten van deze berekeningen zijn opgenomen in de rapportage Externe veiligheid spoor – Crematorium Zevenaar, (d.d. 2 mei 2017, kenmerk WND535-0001-RBM-v2, zie Bijlage 6) opgesteld door Windmill. Uit deze berekeningen is gebleken dat het groepsrisico zowel in de huidige als de toekomstige situatie, onveranderd lager dan de oriëntatiewaarde is gelegen. Derhalve kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico .

Vanwege de noodzaak voor een beperkte verantwoording van het groepsrisico is door Windmill in dat kader een notitie opgesteld waarin aandacht is besteed aan risico-communicatie. De notitie is opgenomen als Bijlage 7.

Voorliggende onderbouwing is opgesteld ten behoeve van het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen ontwikkeling. Ten aanzien van het handelingsperspectief wordt voorgesteld om in de omgevingsvergunning voor de bouwwerkzaamheden voorwaarden op te nemen aangaande de situering van nooduitgangen en vluchtroutes.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.3.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het besluitgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd.

Toetsing

Met het plan wordt een crematorium mogelijk gemaakt. Daarmee is er sprake van de realisatie van een nieuwe milieuhinderveroorzakende functies. Met het plan is geen sprake van de realisatie van milieuhindergevoelige functies.

Voor een crematorium geeft de VNG richtlijn een milieuhindercategorie van 3.2 met een richtafstand van 100 meter voor geur en 30 meter voor geluid. Binnen een straal van de maatgevende 100 meter tot aan de grens van het besluitgebied is geen gevoelige bestemming gelegen. In onderstaande afbeelding is de begrenzing van het besluitgebied (gele stippellijn) en een 100 meter contour (rode lijn) om de schoorsteen van het crematorium weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0010.png"

100 meter contour rondom schoorsteen (rood)

Aangezien er binnen 100 meter van de schoorsteen geen milieuhindergevoelige functies zijn gelegen worden er vanuit het crematorium geen negatieve effecten verwacht.

Aangezien met het plan geen sprake is van de realisatie van een milieuhindergevoelige functie worden eventuele in de buurt gelegen milieuhinder veroorzakende functies niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen ontwikkeling van een crematorium.

3.3.6 Water

Algemeen

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het besluitgebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Situatie besluitgebied

In de huidige is het besluitgebied in gebruik als woonperceel met tuin, bosschages en overige gronden (akkerland). Als gevolg van de realisatie van het crematorium en de realisatie van een parkeerplaats zal het verhard oppervlakte ter plaatse toenemen.

Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Ja

Nee

Nee

Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee
Nee  

1
2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  

1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee

Nee
Nee  
2
2

1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen

Voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van een crematorium. In de huidige situatie is de locatie reeds deels bebouwd en voorzien van verhardingen. In de toekomstige situatie zal de verharding verder toenemen.

Onderhavig initiatief heeft raakvlakken met onderstaand thema.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

De exacte toename aan verhard oppervlakte is op dit moment niet duidelijk, maar zal ongeveer ± 6.185 m² bedragen, waarmee de ondergrens voor watercompensatie ruimschoots overschreden wordt. Watercompensatie is voor de beoogde ontwikkeling dan ook noodzakelijk. Om een goede afweging te maken met betrekking tot de mogelijkheden van afkoppeling van het hemelwater is, gelijktijdig met een milieuhygiënisch verkennend bodemonderzoek, door Buro Ontwerp & Omgeving een waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 8 toegevoegd.

Uit de boringen blijkt dat de bovengrond van de bodem (0-0,5 m -mv) voornamelijk bestaat uit zwak tot sterk siltig, lokaal zwak humeus matig fijn tot matig grof zand. De ondergrond (0,5-3,5 m -mv) bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, matig fijn tot matig grof zand. In het bodemtraject 1,0-1,8 m -mv komen matig zandige kleilagen voor. De bodem wordt matig geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater.

De nieuwe bebouwing zal voor wat betreft het hemelwater afgekoppeld worden van de bestaande riolering. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Hemelwater zal direct geïnfiltreerd worden op het perceel. De waterbergende/infiltrerende voorzieningen worden zodanig gedimensioneerd dat per m2 verharding 40 mm water (bui T+10=10%) geborgen kan worden. Dit betekent dat de waterbergende voorzieningen een totale capaciteit van 247 m3 krijgt. Deze bergingseis wordt als voorwaarde opgenomen in het omgevingsvergunningstraject. De locatie van de voorzieningen waarmee wordt voldaan aan de gestelde eisen zijn meegenomen in de landschappelijke inpassing (zie Bijlage 3). Op navolgende afbeelding is de situatie ten aanzien van hemelwateropvang in het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0011.png"

Locatie hemelwaterinfiltratiesysteem

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.7 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Op de archeologische kaart van de gemeente Zevenaar ligt het plangebied in een zone met een hoge en middelmatige verwachting. Vanwege de ligging in twee zones, geldt de hoogste zone als leidraad voor he beleid. Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht (IVO-Protocol 2) als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 100 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm -Mv. Het plangebied overschrijdt de vrijstellingsgrens voor onderzoek en daarom is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Bureauonderzoek

Op grond van de bestudeerde bronnen kan geconcludeerd worden dat het plangebied een hoge trefkans heeft op archeologische resten uit alle perioden met uitzondering van de Tweede Wereldoorlog waarvoor een lage verwachting geldt. Het plangebied is vanaf 1954 gedeeltelijk bebouwd met kassen en bebouwing. Tegenwoordig is het plangebied grotendeels onbebouwd en na opgehoogd te zijn parkachtig ingericht. Het westelijk deel is grasland en 30-40 cm lager gelegen. Realisatie en sloop van de kassen heeft waarschijnlijk voor een bodemverstoring gezorgd. Onbekend is echter tot hoe diep de bodem daadwerkelijk is verstoord. Geotechnisch booronderzoek in de omgeving van het plangebied toont aan dat het zand van de rivieroeverwal zich dieper dan 1,80 m-mv bevindt. Daarboven ligt komklei. De nieuwe bebouwing zorgt voor een nieuwe bodemverstoring met een diepte van meer dan 30 cm-mv. Deze ontwikkelingen kunnen tot een bodemverstoring hebben geleid. Daarom is op 24 februari 2018 door Hamaland Advies aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek3. Het onderzoek is als Bijlage 9 bijgevoegd.

Booronderzoek

Het verkennend booronderzoek heeft aangetoond dat onder de subrecente bouwvoor vanaf 35- 60 cm-mv sprake is van een akkerlaag (A1) bestaande uit zwak zandige klei tot kleiig zand die tussen 60-110 cm-mv geleidelijk overgaat in roestige, stugge komklei van de Formatie van Echteld. Hieronder wordt in nagenoeg het hele plangebied op een diepte van 150-200 cm-mv (iets) zandige klei aangetroffen die is afgezet als oeverafzettingen van de Formatie van Echteld. Er is sprake van een natuurlijk en geleidelijk profielverloop. Tijdens het veldwerk is alleen in de bouwvoor iets subrecent baksteenpuin aangetroffen. Verder zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook zijn er geen ontkalkte niveaus door menselijke bewoning of sporen van bodemvorming aangetroffen die een indicatie vormen voor menselijke bewoning in het verleden.

Cultuurhistorie

In en rond het besluitgebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. De realisatie van een crematorium heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.3.8 Flora en fauna

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Door Staring Advies is in februari 2018 derhalve een Flora- en faunaquickscan uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 10 bijgevoegd. Onderstaand zijn de resultaten van het onderzoek samengevat.

Het Besluitgebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het besluitgebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of in een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO . Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats in of nabij een Natura 2000-gebied. Door de aard en de beperkte omvang van de activiteiten en door de afstand tussen het besluitgebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en overige Natura 2000-gebieden, worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven verwacht door directe verstoringsfactoren als oppervlakteverlies of versnippering.

Uit de quickscan natuurtoets blijkt dat voor het realiseren van een crematorium aan de Babberichseweg 4 in Zevenaar het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.

Er moet bij het uitvoeren van de aanlegwerkzaamheden wel rekening worden gehouden met broedvogels. Werkzaamheden moeten buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) worden uitgevoerd of ruim voor aanvang van het broedseizoen gestart worden, zodat vestiging van broedvogels voorkomen.

3.3.9 Stikstofdepositie

Er is echter mogelijk wel sprake van een overschrijding van de toegestane hoeveelheid stikstofuitstoot door de geplande ruimtelijke ontwikkeling op het op circa 650 meter ten zuidwesten van het besluitgebied gelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0012.png"

Ligging van het besluitgebied (rode contour) ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.

Naar aanleiding van het advies om de stikstofdepositie berekening, als gevolg van onderhavig intiatief, op het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en ' Vogelschutzgebier ‘Unter Niederrhein’ (D)' uit te voeren is door Windmill een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 11 bij deze onderbouwing bijgevoegd.

Uit de berekening blijkt dat vanwege de activiteiten van het crematorium, ter plaatse van Natura 2000-gebieden een stikstofdepositie berekend wordt van ten hoogste 0,00 mol N/ha/jaar. Conform de nota van toelichting bij het Besluit van 11 oktober 2016, houdende regels ter uitvoering van de Wet natuurbescherming (Besluit natuurbescherming) blijkt dat: “een waarde van 0,05 mol per hectare per jaar overeenkomt met een depositie die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Gezien het feit dat een stikstofdepositietoename van 0,05 mol N/ha/jaar als verwaarloosbaar wordt geacht, is het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde.

Ten behoeve van vergunningverlening in het kader van de PAS is een bijdrage van 0,05 mol N/ha/jaar aan te duiden al vergunningsvrij. De activiteiten van het crematorium zijn derhalve niet vergunnings- of meldingsplichtig.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

3.3.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Voorliggend plan betreft het realiseren van een crematorium. De realisatie van een crematorium in het besluitgebied zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW4. De norm ten aanzien van de verkeersgeneratie die het CROW geeft voor een crematorium is 34,8 tot 48,6 verkeersbewegingen per plechtigheid. De ontsluiting vindt plaats aan de noordzijde via de Babberichseweg door middel van een rotonde op de provinciale weg Ringbaan Oost (N336).

Opgemerkt wordt dat de Babberichseweg ter plaatse van de spoorwegovergang (spoorlijn Winterswijk - Arnhem), richting de kern van Zevenaar, in de toekomst voor wegverkeer zal worden afgesloten in verband met de aanleg van een extra spoor. Voor het fietsverkeer zal een voet- en fietstunnel onder het spoor worden gerealiseerd. Het fietspad is gescheiden van de Babberichseweg. Na de afsluiting komen de huidige verkeersbewegingen tussen de Ringbaan Oost en de kern van Zevenaar te vervallen en wordt de Babberichseweg in hoofdzaak gebruikt voor de afwikkeling van het verkeer van en naar het crematorium.

Het crematorium geeft, op basis van de voorgaande norm, een verkeersgeneratie van maximaal 48,6 verkeersbewegingen per plechtigheid die in een kort tijdsbestek gebruik maken van de omliggende wegenstructuur. De Ringbaan Oost is een ontsluitingsweg met een doorgaande verkeersfunctie. De verkeersintensiteit vanuit het crematorium is dermate dat de ontsluiting en de toename van verkeersintensiteit niet tot knelpunten zal leiden in het kader van verkeersveiligheid of verkeersdoorstroming.

Parkeren

Om de parkeerbehoefte te bepalen, is eveneens gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. De norm ten aanzien van de parkeerbehoefte die het CROW geeft voor een crematorium is 25,8 tot 35,1 per (deels) gelijktijdige plechtigheid. Echter uitgangspunt is dat er één plechtigheid of koffietafel tegelijkertijd zijn doorgang vindt. De parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling bedraagt maximaal 35,1 parkeerplaatsen. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein, ten westen van het crematorium. Het plan omvat 88 parkeerplaatsen waardoor in ruime mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte. De locatie van parkeerplaatsen is weergegeven op navolgende afbeelding. Dit betreft het schetsontwerp, welke uiteindelijk uitgewerkt is in een voorlopig ontwerp voor het buitenterrein. Het voorlopig ontwerp is als Bijlage 12 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Het is de bedoeling dat op basis van dit ontwerp het gespek met omwonenden wordt aangegaan, om de inpassing van het terrein in het groen te bespreken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.PV00BABBWEG4-VA01_0013.png"

Locatie parkeerplaatsen (schetsontwerp)

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

3.3.11 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.12, lid 2 is echter opgenomen dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Voorgenomen ontwikkeling van een crematorium wordt door een private partij ontwikkeld en vindt plaats op particulier grondeigendom. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer te zijner tijd een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is op het verlenen van deze omgevingsvergunning de uitgebreide procedure van toepassing. Dit houdt in dat de 'uniforme openbare voorbereidingsprocedure' (afd. 3.4 Awb) moet worden gevolgd.

Het ontwerpbesluit heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij het definitieve besluit op het verzoek om omgevingsvergunning de ontvangen zienswijzen van een reactie voorzien. Verder heeft de Provincie Gelderland tijdens deze periode een advies gegeven aangaande of het crematorium binnen of buiten stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Naar aanleiding van het advies is namens het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Zevenaar de locatiekeuze nader onderbouwd.

Hoofdstuk 4 Conclusie

In voorgaande hoofdstukken is de beoogde realisatie van een crematorium besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uit getrokken.

Initiatiefnemer heeft het plan opgevat om ter plaatse van het woonperceel een crematorium te realiseren. Hierbij wordt de bestaande villa behouden en wordt, na het amoveren van bijgebouwen, nieuwe bebouwing opgericht ten behoeve van het crematorium. Naast de bebouwing van het crematorium voorziet het initiatief in de realisatie van een nieuw parkeerterrein en een urnentuin met strooiveld, direct grenzend aan het crematorium. Het crematorium wordt aansluitend aan de bestaande bebouwing gerealiseerd.

Bovendien blijkt uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.