Plan: | Babberichseweg 32 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.PV00BABBW32-VA01 |
Colofon | |||
Betrokken ambtenaar: | J. Staps | ||
Projectleider Buro SRO: | Projectleider Buro SRO: E. Mekelenkamp / www.buro-sro.nl |
De eigenaar van het glastuinbouwbedrijf aan de Babberichseweg 32 in het buitengebied van Zevenaar is voornemens zijn bedrijf te beëindigen. Hierbij zullen de bestaande kassen en opstallen worden gesloopt en in plaats daarvan 2 woningen worden gerealiseerd. Tevens wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning.
Het realiseren van het plan is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend aan het initiatief. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Zevenaar, ten oosten van Oud-Zevenaar en ten zuiden van de uitbreidingswijk Groot-Holthuizen. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied in omgeving (bron: ruimtelijkeplannen)
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding is opgesteld op basis van de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Zevenaar en maakt onderdeel uit van de verspreide bebouwing in het oeverwallenlandschap ten noorden van de Rijnstrangen.
In de recente geschiedenis is er door vele infrastructurele aanpassingen veel veranderd in de omgeving. Dit is duidelijk te zien in bijgevoegde kaartbeelden. Op de topografische kaart van 1986 is te zien dat de Babberichseweg een doorgaande wegverbinding vormt met een gelijkvloerse spoorwegovergang. In de jaren daarna zijn achtereenvolgens de Rondweg rondom Zevenaar, de Betuwelijn, de Fergusonbrug en de woonwijk Holthuizen gerealiseerd. Vooral de aanleg van de Fergusonbrug met bijbehorende taluds heeft een grote impact gehad op het gebied. Het plangebied is daardoor op een eilandje tussen verkeersaders komen te liggen.
Kaartbeeld topografische kaart 1986
Kaartbeeld topografische kaart 2015
Het plangebied wordt begrensd door de Ringbaan aan de noordzijde, de Babberichseweg aan de oostzijde en de N336 aan de zuid- en westzijde. Aan de Babberichseweg ter hoogte van het plangebied bevinden zich enkele woningen en bedrijven. Op navolgende afbeelding wordt de begrenzing weergegeven.
Begrenzing plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen)
Opvallend aanwezig is molen 'De Hoop' met omliggende bebouwing aan de Babberichseweg 35, tegenover de huidige bedrijfswoning.
Op het perceel Babberichseweg 32 is op dit moment een glastuinbouwbedrijf met bedrijfswoning gevestigd. De bedrijfsbebouwing bestaat uit 9000 m2 aan kassen en 5000 m2 aan constructieve aardbeientunnels. Daarnaast is op het perceel een bedrijfsruimte met ketelhuis aanwezig. Navolgende afbeeldingen geven een beeld van de huidige situatie in het plangebied.
Bestaande situatie met links de bedrijfswoning (bron: Google streetview)
De bestaande bedrijfswoning is met de voorgevel evenwijdig aan de weg gesitueerd. Dit wijkt af van de naastgelegen overige woningen aan de Babberichseweg, deze liggen allemaal met de oorspronkelijke landschapsrichting schuin ten opzichte van de weg.
Op een gedeelte van de Babberichseweg zijn langs de weg eiken gepositioneerd. Ter hoogte van de bedrijfswoning en ten zuiden daarvan staat geen beplanting langs de weg. Wel is de rij knotwilgen langs het perceel van molen De Hoop opvallend.
Vrij zicht op kassencomlex plangebied vanaf talud Fergusonbrug (N336) (bron: Google streetview)
Vanaf het talud van de Fergusonbrug (N336) is er vrij zicht op het kassencomplex. Wel is er aan de zuidzijde sprake van enige groene inpassing. Aan de noordzijde van het plangebied is een tweede inrit van het terrein gesitueerd.
Voorliggend plan voorziet in de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing in het kader van het VAB-beleid. Met dit beleid (zie paragraaf 4.3) is het mogelijk om twee woningen toe te voegen op het perceel aan de Babberichseweg 32 in Zevenaar.
De twee nieuwe vrijstaande woningen worden georiënteerd op de Babberichseweg en worden voorzien van één nieuwe gezamenlijke inrit. Beide nieuwe woonpercelen hebben voldoende parkeerruimte voor bewoners en bezoekers. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning gehandhaafd en omgezet naar burgerwoning.
Het verwijderen van de kassen en de woningbouw is al een kwaliteitsverbetering, welke verder versterkt wordt door de nieuwe functie en inrichting van het omringende gebied. In eerste instantie gaan de gedachten uit naar een invulling met een landelijke uitstraling (extensief agrarisch gebruik). Mogelijk krijgt het terrein in de toekomst een duurzame invulling met een zonnepark. Hiertoe is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Schetsontwerp (ook als bijlage toegevoegd)
Voor deze locatie is een beplantingsplan opgesteld, dat voorziet in de landschappelijke inpassing van het stedenbouwkundig ontwerp. Dit beplantingsplan is als bijlage 2 toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan en tevens hierna afgebeeld.
Beplantingsplan (ook als bijlage toegevoegd)
Het beplantingsplan gaat uit van de in het stedenbouwkundig ontwerp aangegeven groene inpassing. Belangrijk aspect is de realisatie van een struweelhaag aan de zuid-, west, - en noordzijde van het agrarisch gedeelte. Deze struweelhaag omvat het terrein waar zonnepanelen gerealiseerd kunnen worden. De plantsoorten zijn op het kaartbeeld in de bijlage benoemd en komen allemaal van oorsprong in de omgeving voor (oeverwallenlandschap). Voor de struweelhaag is een zone van 5 meter breed gereserveerd (plantbreedte is wat smaller). In verband met de benodigde bezonning van de zonnepanelen zal de struweelhoog waar dat nodig is, worden teruggesnoeid tot 4 meter hoogte.
Langs de kavels zijn geschoren hagen aanwezig van beuk, veldsesdoorn of liguster. Verder zijn aan de voorzijde van de kavels enkele solitaire bomen gesitueerd.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van nationaal belang. Het plan is niet in strijd met het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen. Een dergelijke kleinschalige ontwikkeling wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Om deze reden hoeft geen toetsing plaats te vinden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Onderhavig plan is niet strijdig met het beleid op nationaal niveau.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie Gelderland denkt dat de omgeving er in de toekomst uit moet zien. Het gaat over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening en om een duurzame economie en een veilige leefomgeving van hoge kwaliteit. De inhoud is samen met inwoners, bedrijven en waterschappen bedacht. Naast de Omgevingsvisie is er de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De provincie en haar partners streven samen naar een vitaal buitengebied:
In veel regio's willen gemeenten het wonen, de detailhandel en het werken zo veel mogelijk concentreren in de kernen. Bij deze opgave zouden partijen samen moeten inspelen op nieuwe kansen voor de plattelandseconomie en samen moeten anticiperen op bevolkingsdaling, ontgroening en vergrijzing en op de discrepantie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld in het geval van functieverandering of bij het realiseren van nieuwe landgoederen. Dat betekent:
Daarvoor dragen in eerste instantie de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid. De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, door kwalitatieve proceskaders aan te geven en ondersteuning te bieden. Daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of van ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid. Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, ook in het geval van nieuwe landgoederen en functieverandering (bijvoorbeeld door de behoefte aan 'landelijk wonen', die tot gevolg heeft dat woningen niet in de bestaande steden en dorpen kunnen worden gebouwd).
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de sloop van vrijkomende agrarische bebouwing en de vervanging door twee nieuwe vrijstaande woningen (conform gestelde normen, zie paragraaf 4.3). De woningen worden landschappelijk ingepast, zoals eerder beschreven in hoofdstuk 3. Hiermee is sprake van een kwaliteitsverbetering van het plangebied en wordt voldaan aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
Het provinciaal beleid staat uitvoering van het initiatief niet in de weg.
In februari 2013 heeft de gemeenteraad de aangepaste Structuurvisie "Samen kijken naar de toekomst 2012-2030" vastgesteld. De visie is opgesteld als kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van Zevenaar. In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven:
De opgaven worden benaderd vanuit de drie kernwaarden: 'verbinden', 'diversiteit' en 'kwaliteit'. Deze kernwaarden vormen de rode draad van waaruit de gemeente Zevenaar de komende jaren werkt.
Om verpaupering in het buitengebied tegen te gaan en het buitengebied vitaal te houden wordt ingezet op het 'VAB-beleid' (zie navolgende alinea). Onder voorwaarden van onder meer landschapsversterking is het mogelijk om vrijkomende agrarische bebouwing om te zetten naar wonen, werken, recreatie of zorg.
Beleid vrijkomende agrarische bebouwing
In 2009 is door de gemeente Zevenaar beleid opgesteld met betrekking tot vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). Het functieveranderingsbeleid dient ter ondersteuning van de transformatie van het landelijk gebied. Nieuwe functies kunnen in het landelijk gebied een plek krijgen mits het gebied zich daarvoor leent en de functieverandering leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en vitaliteit. Naast het agrarisch gebruik mogen andere belangrijke functies van het landelijk gebied daarbij niet onevenredig aangetast worden. Met het VAB beleid wordt een goede wijze van (her)gebruik te bevorderd voor gebouwen in het buitengebied die hun huidige functie verliezen of hebben verloren.
Voor het plangebied betekent dit beleid dat er ruimte is voor transformatie mits dit leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de trend van schaalvergroting in de landbouw, waardoor leegstand kan ontstaan. Door het VAB-beleid is voor de vrijkomende bebouwing functieverandering mogelijk en wordt bovendien aanbod gecreëerd in een landelijk woonmilieu zonder dat dat ten koste gaat van het agrarisch gebruik van het buitengebied.
Planspecifiek
Structuurvisieplankaart 2012-2030 (plangebied in gele cirkel)
De structuurvisie zet voor wat betreft het zuidelijk deel van Zevenaar in op landschapsversterking. Voorliggend plan voorziet in de versterking en verbetering van het landschap door de sloop van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. In het kader van het VAB-beleid is het mogelijk om met de sloop van 9000m2 glasopstand en 5000m2 aan constructieve aardbeientunnels 2 vrijstaande woningen te realiseren (grenswaarde is > 8.000 m2 glasopstand). Uitgangspunt daarbij is dat de inhoud van de twee toe te voegen woningen per woning maximaal 800m3 mag zijn. De bijbehorende bouwwerken/bijgebouwen mogen maximaal een oppervlakte hebben van 150 m2.
Gesteld kan worden dat het beleid uit de structuurvisie het initiatief niet in de weg staat. Daarnaast voldoet het plan aan de eisen zoals deze zijn gesteld in het VAB-beleid.
In de Woonvisie Zevenaar is de koers van de gemeente tot 2025 bepaald. Naast het visiedeel is er een uitvoeringsprogramma waarin is vastgelegd hoe de gemeente dit vorm gaat geven in de komende vier jaar. Het uitvoeringsprogramma wordt iedere 4 jaar bekeken en indien nodig bijgesteld.
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling betreft een herontwikkeling van een agrarisch bedrijfsperceel. De beoogde nieuwe woningen betreffen 2 vrijstaande woningen, die mogelijk verhuisbewegingen op gang kunnen brengen ten gunste van andere doelgroepen. Verder is het plan afgestemd met de gemeente en geschikt bevonden voor deze locatie in Zevenaar. De woonvisie van Zevenaar staat de ontwikkeling niet in de weg.
Het plangebied is gelegen binnen de beheersverordening "Buitengebied Zevenaar", zoals vastgesteld op 25 september 2013 door de gemeente Zevenaar. Op dit moment ligt er een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied ter inzage als voorontwerp. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding te zien.
Bron: Gemeente Zevenaar
In het vigerende plan heeft het plangebied de bestemming ''Agrarisch". Binnen deze bestemming is de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan (met dienstwoningen) evenals enkele vormen van extensieve dagrecreatie.
Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Deze bestemming geeft aan dat het verboden is op de bedoelde gronden een bodemingreep uit te voeren of te laten voeren zonder of in afwijking van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden. De functieaanduiding "specifiek vorm van waarde - hoge archeologische verwachting" geeft aan dat in dit geval voor bodemingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Dit dient gepaard te gaan met een archeologisch onderzoek.
Ten slotte is het plangebied gelegen binnen de vrijwaringszone van molenbiotoop. Hiervoor zijn in de beheersverordening geen regels opgenomen, maar het provinciaal beleid geeft aan dat er hierdoor beperkingen gelden voor de bouwhoogte van nieuwe bouwwerken in de omgeving.
Om de realisatie van voorliggend plan mogelijk te maken zal het bestemmingsplan ter plaatse moeten worden herzien.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (milieu, kabels en leidingen, water, ecologie, verkeer en cultuurhistorie en archeologie) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In de Wet Bodembescherming (Wbb) is opgenomen dat aangetoond moet worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
In verband met de herziening van de agrarische bestemming naar een woonbestemming voor een deel van het plangebied dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor dit gebruik. Om deze reden is een bodemonderzoek uitgevoerd voor dit deel van het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 1 opgenomen.
De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond tot een diepte van circa 2,5 m-mv uit klei. Daaronder is lichtgrijs matig grof zand aangetroffen. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 196 cm-mv voor peilbuis 01. Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat er enkele licht verhoogde gehalten zijn aangetroffen. Mogelijk zijn deze gerelateerd aan het gebruik van de locatie. Omdat er slechts sprake is van licht verhoogde gehalten, is er geen nader onderzoek noodzakelijk. Vanuit de Wet Bodembescherming zijn er derhalve ook geen belemmeringen voor de beoogde plannen voor nieuwbouw.
Gezien de resultaten van het bodemonderzoek is het initiatief uitvoerbaar op het gebied van bodemkwaliteit.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Sinds juni 2008 is de luchtkwaliteitsrichtlijn 2008/50/EG van de Europese Unie (EU) van kracht. Deze richtlijn bevat normen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens en de natuur. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (paragraaf 5.2). De Wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van de dichtstbijzijnde rekenpunten
15567703, 15567701 en 15567699 (aan de N336) zijn de volgende gemiddelde concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2013 (µg/m3) | 20,18µg/m3 | 22,12 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (toevoeging van 2 woningen) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Conform de Wet geluidhinder (Wgh) is een onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. (zie bijlage 2).
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de provincialeweg N336 en de Babberichseweg en van de spoorlijn Duitsland - Zevenaar.
Er zijn meerdere planstudies verricht om ter plaatse de bestaande (leegstaande) bedrijfsbebouwing te vervangen. Deze studies hebben geleid tot variant met een geluidsscherm van 3 meter hoog. Op basis van de berekende geluidsbelastingen kan geconcludeerd worden dat:
Voor de 2 nieuwe woningen dienen ten gevolge van de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde van de provinciale weg N336 (Babberichseweg), de lokale Babberichseweg en de spoorlijn Zevenaar – Duitsland, hogere waarden bij het college van B&W van de gemeente Zevenaar te worden aangevraagd.
De gemeente kan hierbij de volgende kenmerken van het plan in overweging nemen:
Tot slot kan de gemeente ter overweging nemen het reduceren van de rijsnelheid op de lokale Babberichseweg van 80 naar 60 km/uur. Hierdoor zal de geluidsbelasting op de voorgevels met 3 dB afnemen, en is een ‘dove’ gevel niet noodzakelijk.
Aan de eisen van de dove gevel zal worden voldaan, tenzij de rijsnelheid naar beneden wordt teruggebracht. Dit zal in de loop van de procedure duidelijk worden. De procedure hogere waarden loopt gelijk met de procedure van het bestemmingsplan. Met deze uitgangspunten vormt het aspect geluid geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het landelijk gebied ten oosten van de kern Oud Zevenaar. In de nabije omgeving van het plangebied bevindt zich een intensieve veehouderij op Babberichseweg 52A (circa 290m afstand). In de Wet geurhinder en veehouderij is aangegeven dat buiten de bebouwde kom de afstand tussen een agrarische inrichting waar vaste afstandsdieren worden gehouden (grondgebonden agrarisch bedrijf) en een geurgevoelig object (zoals woningen) ten minste 100 m (binnen bebouwde kom) en 50 m (buiten bebouwde kom) moet bedragen. Gezien grote afstand tot het bedrijf en de vele tussengelegen geurgevoelige objecten vormt de voorgrondbelasting geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Met betrekking tot de achtergrondbelasting is de geurverordening geraadpleegd. In 2008 is door de gemeenteraad van Zevenaar de geurverordening vastgesteld op basis van de beleidsnotitie 'geurhinder en ruimtelijke ordening'. De geurverordening is afgekaderd, het ziet alleen toe op bepaalde gebieden waar het plangebied geen deel van uit maakt. Gezien het feit dat er in de ruime omgeving slechts 1 intensieve veehouderij op grote afstand aanwezig is (en voor het plangebied geen afwijkende geurbelasting is vastgelegd) kan geconcludeerd worden dat de achtergrondbelasting op de locatie geen belemmering vormt voor de realisatie van een goed woon- en leefklimaat.
Met betrekking tot de omgekeerde werking van de wet (voor wat betreft de beperking voor het bedrijf als gevolg van het plan) kan gesteld worden dat het bedrijf reeds te maken heeft met meerdere geurgevoelige bestemmingen tussen het bedrijf en het plangebied. Het bedrijf wordt dus niet beperkt door de voorgenomen ontwikkeling.
Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn drie bedrijven aanwezig. Het betreft Grutterij Korenmolen De Hoop en een kookstudio op Babberichseweg 33/35 en Paul Bloemberg Hovenier op Babberichseweg 31. De bedrijven vallen in categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (VNG). Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter tot gevoelige bestemmingen in rustig woongebied, 10 meter in gemengd gebied. Het plangebied maakt onderdeel uit van een gemengd gebied. Aan de richtafstand van 10 meter kan worden voldaan, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen.
De Korenmolen en kookstudio worden in de huidige situatie omgeven door een dichterbij gelegen woning, waar in de bedrijfsvoering reeds rekening mee moet worden gehouden. Bij het hoveniersbedrijf is dit niet het geval, maar het perceel kan nog steeds optimaal gebruikt worden (bedrijfsactiviteiten behorende bij categorie 2) na de realisatie van de nieuwe woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op: risicovolle inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het ruimtelijk beleid beleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
Toetsingskaders vanuit wet- en regelgeving zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkt kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk. Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbare objecten zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR).
De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen Het ministerie heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan voor het opnemen van buisleidingen met gevaarlijke stoffen in bestemmingsplannen.
De aanpak richt zich op veiligheidsafstanden rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Als categorieën buisleidingen waarvoor het Bevb geldt zijn voorlopig alleen buisleidingen met een druk vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van respectievelijk 50 en 70 mm voor het transport van aardgas en vloeibare brandstoffen aangewezen.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vanaf 1 april 2015 vastgelegd in de Wet Basisnet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wgvs). Voor ruimtelijke ordening in relatie tot transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is gebaseerd op de Wro en de Wm. Volgens het Bevt mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone (PR) worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Bevt gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Wanneer het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt is een verantwoording van het groepsrisico is niet verplicht.
Planspecifiek
Op minder dan 200 meter van het plangebied is de Betuweroute gelegen, een spoortraject waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd. Als gevolg van voorliggend plan zal het aantal personen in het plangebied toenemen. Op dit moment is er 1 wooneenheid aanwezig, in de toekomst worden dit 3 wooneenheden. Om te beoordelen of de risicobron mogelijk een belemmering vormt voor de wijzigingen binnen de planlocatie is een onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). In het onderzoek is het volgende opgenomen:
Op minder dan 200 meter afstand van het plangebied Babberichseweg 32 te Zevenaar ligt de spoorlijn Betuweroute waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het plaatsgebonden risico als gevolg van de spoorlijn vormt een belangrijk aandachtpunt bij de planontwikkeling; de PR 10-6-contour reikt echter niet tot over het plangebied en vormt daarmee geen belemmering voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding tussen het spoor en het plangebied, vormt het plasbrandaandachtgebied eveneens géén aandachtspunt voor de planvorming.
Naast het plaatsgebonden risico is de hoogte van het groepsrisico een aandachtspunt bij de planvorming. Aangetoond is dat ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Als gevolg van de planontwikkeling neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied van de spoorlijn toe in de toekomstige situatie. Deze toename resulteert echter niet in een zichtbare toename van de hoogte van het groepsrisico. Aangezien het groepsrisico in het inventarisatiegebied lager ligt dan de oriëntatiewaarde, en de hoogte van het groepsrisico niet toeneemt is ingevolge artikel 7 en 8 van Bevt een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Deze beperkte verantwoording zal in samenspraak met de Veiligheidsregio worden opgesteld.
Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn voor het plan met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. De Waterweg kent nu nog slechts één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
In het plangebied wordt de bestaande bedrijfsbebouwing van 9000 m2 (kassen) en een bedrijfsruimte met ketelhuis gesloopt. Hiervoor in de plaats komen twee vrijstaande woningen met terreinverharding. Met deze ontwikkeling neemt de hoeveelheid verharding aanzienlijk af. Er zijn dan ook geen compenserende maatregelen nodig. Wel wordt het hemelwater afgekoppeld en op het terrein zelf geborgen. Eventuele noodzakelijke technische maatregelen daarvoor zullen worden getroffen bij de bouw van de woningen. De bestaande watergangen rondom het plangebied blijven gehandhaafd.
De nieuwe woningen zullen worden aangesloten op het ter plaatse aanwezige riool, hiervoor zullen de benodigde technische maatregelen worden getroffen. Bij de eventuele realisatie van zonnepanelen infiltreert het hemelwater direct in het onderliggende weiland. Vanuit het aspect water zijn geen belemmeringen voor dit initiatief.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO. Het Rijnstrangengebied, ten zuiden van het plangebied, is aangewezen als bestaande natuur binnen het GNN. Diverse agrarische percelen rondom deze bos-en natuurgebieden zijn aangewezen als GO. Dit gebied ligt op enige afstand van het plangebied, vanaf circa 500 meter (zie navolgende afbeelding).
In het plangebied wordt een kassencomplex gesloopt en hiervoor in de plaats worden twee woningen gebouwd. Er vindt geen ruimtebeslag op het GNN of de GO plaats. Bij het toetsingskader van het GNN/GO is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op het GNN of de GO zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden. De kernkwaliteiten van het GNN worden niet aangetast. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.
Ligging van het plangebied (rood) ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone, bron: Provincie Gelderland 2016
Door de beperkte omvang van de geplande ruimtelijke ontwikkeling worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven voor het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' verwacht.
Door de kleinschaligheid van de plannen zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen op voorhand uit te sluiten. De bouwwerkzaamheden zullen (mogelijk) tijdelijk een verstorend effect hebben, maar van aantasting van de instandhoudingsdoelen hierdoor is geen sprake. Verdere toetsing of een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk voor Natura 2000-gebied 'Rijntakken'.
Door de afstand tot overige Natura 2000-gebieden, zoals 'Veluwe', 'Unterer Niederrhein', het beschermd Natuurmonument 'De Zumpe'en de beperkte omvang van de geplande ontwikkeling in het plangebied zijn nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Verdere toetsing of een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk voor overige Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Voor het plangebied is een quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 4). Hierin zijn de effecten op de flora en fauna en de wettelijke consequenties ingeschat aan de hand van de geplande werkzaamheden. Uit de quickscan komt naar voren dat voor geen van de beschermde soorten nader onderzoek of een ontheffing noodzakelijk is. Met betrekking tot broedvogels is ontheffing niet mogelijk, de werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (tussen 15 maart en 15 juli) gestart te worden. Aan deze eis zal worden voldaan.
Gezien de resultaten wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht ten aanzien van ecologie.
Verkeer
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied is gelegen aan de Babberichseweg, een doorgaande provinciale weg die de gemeente in beheer heeft. In totaal worden er 2 nieuwe woningen gerealiseerd die zorgen voor een bepaald aantal verkeersbewegingen. Op basis van kencijfers van de CROW (publicatie 317) betreft dit circa 16 verkeersbewegingen bedragen (8,2 per vrijstaande woning). Daar staat tegenover dat het bedrijfsverkeer door de kassen gaat verdwijnen. Per saldo is er naar verwachting geen of een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen en de Babberichseweg biedt hiervoor voldoende capaciteit.
De twee nieuwe woningen zullen via een gezamenlijke inrit worden ontsloten op de Babberichseweg. De woningen maken onderdeel uit van een bebouwingslint, waarbij de woningen via meerdere uitritten op de Babberichseweg zijn aangesloten. Verwacht wordt daarom dat er geen verkeersproblemen ontstaan. In samenspraak met de gemeente heeft de provincie toestemming gegeven voor de realisatie van de inrit. De voorwaarde bij de realisatie is dat de inrit een afwijkende kleur/structuur van de provinciale weg moet krijgen, waardoor deze herkenbaar is.
Parkeren
Als gevolg van de ontwikkeling van 2 nieuwe woningen zal de parkeerbehoefte in het plangebied toenemen.
Voor de 2 vrijstaande woningen wordt uitgegaan van 5 extra parkeerplaatsen (2x2,4, kencijfer CROW). Er is voldoende ruimte op de kavels om deze parkeerbehoefte op te vangen op eigen terrein.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeente Zevenaar heeft samen met de gemeente Rijnwaarden een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. Deze waardenkaart gaat specifiek in op de cultuurhistorische waarden per deelgebied. Hierin valt het plangebied in deelgebied Zevenaar-Zuid, aangeduid als Z9.
Het gebied, dat bestaat uit oeverwal- en crevasseafzettingen, werd gekenmerkt door een overwegend kleinschalige, onregelmatige blokvormige verkaveling en was overwegend in gebruik als bouwland. Het gebied werd doorsneden door een onregelmatig netwerk van wegen, waarlangs op veel plekken sprake was van relatief dichtbebouwde bebouwingslinten. In het oostelijke deel van het gebied was sprake van meer verspreide bebouwing. Tevens bevonden zich in het gebied enkele duidelijke bewoningskernen, zoals Oud-Zevenaar. De afwatering van het gebied werd verzorgd door enkele min of meer noord-zuid georiënteerde waterlopen, die in zuidelijke richting op de Waarden afwaterden. Met de aanleg van de spoorlijn Zevenaar in de tweede helft van de negentiende eeuw is het gebied in tweeën gedeeld. De historische karakteristiek is in een groot deel van het gebied behouden gebleven. Desondanks staat het gebied onder druk van oprukkende nieuwbouwwijken en bedrijventerreinen en de daarmee verband houdende uitbreiding van infrastructuur en verdichting van bebouwingslinten.
Het gebied heeft de afgelopen jaren duidelijk ingeboet aan cultuurhistorische waarde door de infrastructurele ontwikkelingen (zoals de Betuwelijn en de Fergusonbrug (N336). De planontwikkeling omvat sloop van de bestaande kassen, behoud van de bestaande woning en nieuwbouw van twee woningen. De nieuwe woningen worden ingepast in de bestaande lintbebouwing aan de Babberichseweg. Er worden hiermee geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Tegenover het plangebied (Babberichseweg 35) is de molen De Hoop (Rijksmonument) gesitueerd. In de memo in bijlage 6 wordt ingegaan op de molenbiotoop die rondom deze molen ligt. Deze molenbiotoop wordt gehanteerd om de windvang van de molen te waarborgen. De hoogtebeperking die deze molenbiotoop veroorzaakt aan nieuwe bouwplannen is in de regels geborgd, waarmee het plan ook uitvoerbaar is ten aanzien van dit cultuurhistorisch aspect.
Archeologie
Volgens de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Zevenaar ligt het plangebied
in een gebied met een hoge archeologische verwachting. De functieaanduiding "specifiek vorm van waarde - hoge archeologische verwachting" geeft aan dat in dit geval voor bodemingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 m een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Dit dient gepaard te gaan met een archeologisch onderzoek. Voorliggend initiatief overschrijdt deze grenswaarden, om deze reden is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de kans klein dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is. Voor de realisatie van de nieuwbouwplannen wordt dan ook geen vervolgonderzoek geadviseerd. Het advies is om de dubbelbestemming archeologie die voor het onderzoeksgebied geldt te laten vervallen. Op het deel van het plangebied dat buiten het onderzoeksgebied valt, blijft de dubbelbestemming wel gehandhaafd.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten alsook de uitkomsten van het archeologisch onderzoek is dit bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels. Tot slot maken de bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder de volgende dubbelbestemming:
De noemenswaardige bijzonderheid in dit plan is de aanwezigheid van een vrijwaringszone - molenbiotoop, die de windvang van molen De Hoop waarborgt.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen. Het vooroverleg heeft plaatsgevonden, waarbij de reacties van de provincie en waterschappen zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.
Onderhavig bestemmingsplan heeft vanaf 30 juni 2017 als ontwerp ter inzage gelegen. Hierop zijn geen zienswijzen ingediend.