direct naar inhoud van 4.5 Wateraspecten
vastgesteld
NL.IMRO.0299.POV00DOESBWEG22A-VA01

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.5.1 Waterparagraaf

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. Met dit besluit wordt de zogenaamde watertoets verankerd in het Besluit van ruimtelijke ordening 1985. Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening.

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wet waterhuishouding (art. 1Wwh). Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) zullen ook de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterkwaliteit en verdroging bezien worden.

4.5.2 Waterbeleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als houvast voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Ter beoordeling voor de te doorlopen watertoetsprocedure heeft het waterschap een Watertoetstabel opgesteld. Aan de hand van beantwoording van de vragen in de tabel is op te maken welke procedure gevolgd dient te worden. De watertoetstabel ziet er als volgt uit:

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 m van het plangebied een waterkering?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee
2. Nee  
2
2  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van het waterschap?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
2
1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen of overstromingsvlaktes?  
1. Nee
2. Ja
3. Ja
4. Nee  
2
1
1
1  
Oppervlaktewater-kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   1. Ja   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan het dempen van perceelssloten of andere wateren?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
1
1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in een beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in beheer of eigendom zijn van het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Ja
2. Nee  
1
2  
Volksgezondheid   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen?  
1. Nee
2. Nee  
1
1  
Natte Natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in een beschermingszone voor Natte Natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000 gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
2
2
1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied   1. Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee   1  

Als toelichting bij de tabel stelt het waterschap het volgende:

"De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden."

Uitgaande van bovenstaande kan worden gesteld dat de verkorte procedure doorlopen dient te worden. Ten aanzien van de verkorte procedure stelt het waterschap het volgende:

"Een RO-plan bevat waterhuishoudkundige belangen, maar is dermate beperkt dat de standaard waterparagraaf ingevuld kan worden. Gemeente stelt zelfstandig een waterparagraaf op en vraagt om een wateradvies. In de waterparagraaf wordt het beleidskader geschetst, de watertoetstabel toegepast en worden de relevante thema's uitgewerkt."

De voorliggende waterparagraaf dient als standaard waterparagraaf. Aan de hand hiervan zal het waterschap advies uitbrengen.

4.5.3 Referentiesituatie

Het plangebied bevindt zich aan de Doesburgseweg 22 te Zevenaar en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied'. In onderhavig geval is sprake van uitbreiding van een agrarisch bedrijf. De referentiesituatie voor hydrologisch neutraal ontwikkelen bestaat uit 4.040 m2 verhard oppervlak, zijnde dakoppervlak. Tevens is sprake van 4.500 m2 aan erfverharding.

Het totaal verharde oppervlak bedraagt dus 8.540 m2.

4.5.4 Voorgenomen activiteit

De voorgenomen ontwikkeling realiseert een nieuwe melkveestal, een mestsilo en een sleufsilo aan de Doesburgseweg 22 te Zevenaar. Hiervoor zal een bestaande loods, schuur, melkveestal en mestbassing worden gesloopt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal 3.370 m2 aan nieuw verhard oppervlak, zijnde dakoppervlak worden Opgericht. Tevens zal nog eens 400 m2 aan erfverharding worden aangelegd.

Daarnaast zal 1.500 m2 aan bebouwing worden gesloopt.

De totale toename van het verharde oppervlak ter plaatse bedraagt dus 2.270 m2.

4.5.5 Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie).

De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren uit het NBW. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorden:

  • 1. afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  • 2. opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en/of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  • 3. goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.

In de nieuwe situatie zal worden voldaan aan de volgende eisen:

  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • afvoer vanuit het gebied neemt niet toe (maximale toegestane afvoer op basis van de landelijke afvoer van 1 L/s/ha);
  • voldoet aan een regenbui T=10+10% en T=100+10%.

Uit de grondwaterkaarten van Alterra Wageningen UR kan worden geconcludeerd dat op basis van de redelijk ondiepe grondwaterstand in het plangebied, zoals weergegeven in de volgende figuur, en de doorlatendheid van de bodem, rechtstreekse infiltratie van hemelwater geen goede mogelijkheden biedt. Voorwaarde voor infiltratie is dat de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) niet hoger komt dan 50 centimeter onder maaiveld (cm-mv). De daadwerkelijke GHG ter plaatse bedraagt 40 cm-mv. Hierdoor is infiltratie in de bodem niet goed mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.POV00DOESBWEG22A-VA01_0019.jpg"
Grondwaterstanden.
Bron: Alterra Wageningen UR.

De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak, de maximaal toelaatbare peilstijging en het infiltratievermogen van de bodem. Uit gegevens van Waterschap Rijn en IJssel blijkt 40 mm aan buffer noodzakelijk is. Dit resulteert in een benodigde capaciteit van 2.270 x 0,04 = 91 m3. Hierbij mag de maximale peilstijging de GHG niet overschrijden. Daarmee geldt een maximale peilstijging van 40 cm, wat resulteert een een noodzakelijk oppervlaktebeslag voor waterberging van 91 / 0,4 = 228 m2. Hiermee wordt voldaan aan de situatie T=10+10%.

In uitzonderlijke gevallen (T=100+10%) mag een deel van het erf gedurende een dag onder water blijven staan, mits dit niet zorgt voor overlast aan naburige percelen en geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering. In een dergelijk geval is sprake van inundatie van het erf. Inundatie van het erf zal bij de voorgenomen ontwikkeling niet zorgen voor overlast aan naburige percelen en geen belemmeringen vormen voor de bedrijfsvoering. Hiermee kan worden gesteld dat aan de situatie T=100+10% wordt voldaan.

Bij berekening van de benodigde bergingscapaciteit is het infiltratievermogen van de bodem niet meegenomen. Het meenemen van het infiltratievermogen van de bodem in de berekening resulteert vaak in een lagere benodigde bergingscapaciteit.

Mocht het voor de initiatiefnemer wenselijk zijn te kunnen volstaan met minder bergingscapaciteit dan aangegeven dan zal in een later stadium alsnog een infiltratieonderzoek worden uitgevoerd. Aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek zal dan met het waterschap in overleg worden getreden om de mogelijkheden voor het komen tot een mogelijk lagere benodigde bergingscapaciteit te bepalen.

4.5.6 Schoon inrichten

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt:

  • zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen;
  • duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast;
  • een infiltratievoorziening gerealiseerd.

De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd. Het bedrijfsafvalwater (afvalwater, reinigingswater stallen en het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard) wordt opgevangen in de binnen de inrichting aanwezige mestkelders onder de stallen. De mestkelders beschikken over voldoende capaciteit hiervoor. In de voorgenomen activiteit wordt geen afvalwater geloosd. Al het opgevangen afvalwater wordt tegelijk met de mest afgevoerd.

4.5.7 Waterberging

Zoals aangetoond in de paragraaf "Waterbeleid" (paragraaf 4.5.2) is de locatie niet in een gebied gelegen waar problematiek speelt rondom water. Hiermee worden geen belemmeringen verwacht voor realisatie van waterberging. Om hydrologisch neutraal te bouwen en versnelde afvoer te voorkomen, wordt waterberging toegepast.

Zoals blijkt uit de gegevens uit de paragraaf "Hydrologisch neutraal ontwikkelen" (paragraaf 4.5.5) is voor de berging van het water een capaciteit nodig van 91 m3. Bij een maximale peilstijging van 0,4 meter betekent dit een benodigde oppervlakte van 228 m2.

Om de gestelde capaciteit te kunnen bergen zal het hemelwater worden opgevangen in een aan te leggen bergingsvoorziening op het terrein. Deze voorziening zal ruim voldoende mogelijkheden om de gestelde 91 m3 te kunnen bergen. Het gevallen hemelwater zal middels dakgoten en straatkolken van het erf afstromen op de voorziening.

In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen waarop de gewenste bergingsvoorziening is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.POV00DOESBWEG22A-VA01_0020.jpg"
Situatietekening met Waterberging.
Bron: DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V.; Bing Maps (Microsoft).

Mogelijk is voor de gewenste waterbergingsvoorziening een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een ontheffing op de Keur van het Waterschap en/of een Watervergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Mocht een dergelijke vergunning en/of ontheffing nodig zijn dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.

4.5.8 Conclusie

Ten aanzien van water dient bekeken te worden of de planlocatie is gelegen in een gebied waar mogelijk problematiek speelt rondom water. De planlocatie is niet gelegen in een gebied waar mogelijk problemen spelen ten aanzien van water.

Ten aanzien van het hydrologisch neutraal bouwen is het van belang te kijken naar de toename van het verharde oppervlak ter plaatse. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het totale verharde oppervlak toenemen, waardoor compensatie noodzakelijk is. Zoals blijkt uit gegevens van het waterschap is een compensatie nodig van 91 m3 met een oppervlaktebeslag van minimaal 226 m2. Deze compensatie zal plaatsvinden door middel van waterberging.

Om te voldoen aan de gestelde compensatie zal waterberging plaatsvinden binnen het plangebied. Om aan de gestelde bergingscapaciteit te voldoen zal door de initiatiefnemer het hemelwater worden opgevangen in een aan te leggen bergingsvoorziening. Deze voorziening zal ruim voldoende capaciteit bevatten om de gestelde 91 m3 te kunnen bergen. Het hemelwater zal middels dakgoten en straatkolken afstromen op deze voorziening.

Indien voor de werkzaamheden ten behoeve van de waterberging een vergunning en/of ontheffing in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de Waterwet of de Keur van het waterschap vereist is, dan zal deze te zijner tijd worden aangevraagd.

Hiermee kan worden gesteld dat ten aanzien van de wateraspecten geen belemmeringen te verwachten zijn.