Plan: | Waterlelie Angerlo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.BP06WATERLELIE-VA01 |
De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie van 4 woningen en het verwijderen van de geurcirkel op de percelen, kadastraal bekend als sectie K nummers 485, 515, 517 en 518, gelegen aan de Waterlelie te Angerlo.
In 2010 is het bestemmingsplan ‘Kolkwijk Midden’, gemeente Zevenaar, vastgesteld, om een gefaseerde woningbouwontwikkeling oostelijk van de kern Angerlo mogelijk te maken. Vanwege de fasering geldt voor een deel van het plangebied de bestemming ‘Woongebied, uit te werken’, waardoor in dat deel woningbouw niet rechtstreeks is toegelaten. In de afgelopen jaren zijn in fases woningen mogelijk gemaakt, via onder andere omgevingsvergunningen in afwijking van het bestemmingsplan.
Over een groot deel van de gronden met de bestemming 'Woongebied, uit te werken' ligt in het bestemmingsplan ‘Kolkwijk Midden’ nog een geurcirkel ten behoeve van het voormalig agrarisch bedrijf gelegen aan de Dorpsstraat 56 te Angerlo. Door de beëindiging van het agrarisch bedrijf en de herbestemming van de percelen met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Dorpsstraat 56 - Eldrikseweg Angerlo' is deze geurcirkel niet meer relevant. Om de geurcirkel ook planologisch te verwijderen, is een bestemmingsplan noodzakelijk. De percelen die binnen de te verwijderen geurcirkel liggen worden in dit bestemmingsplan meegenomen. Verder wordt het plangebied uitgebreid met in het recente verleden al vergunde woningen aan de Waterlelie 4, 6, 7, 9, 11 en 13 en Gele Lis 2A, zodat één actueel bestemmingsplan ontstaat.
De toelaatbaarheid van de woningbouw in dit bestemmingsplan is in het ‘moederplan’ al op alle relevante punten onderbouwd en positief beoordeeld. De invulling van de fasering zorgt dus niet voor extra effecten ten opzichte van het moederplan.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Waterlelie Angerlo' is dan ook om de beoogde ontwikkeling en het verwijderen van de geurcirkel planologisch-juridisch te borgen.
Het plangebied Waterlelie Angerlo ligt aan weerzijden van en over de Waterlellie en de aanwezige groenvoorziening, aan de Dorpsstraat in Angerlo,
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de weg Gele Lis. Aan de oost- en westzijde grenst het plangebied respectievelijk aan de percelen Dorpsstraat 95 en Dorpsstraat 83-85. De zuidelijke plangrens wordt gevormd door de Dorpsstraat.
Afbeelding 1-1 situering plangebied
Afbeelding 1-2 begrenzing plangebied bestemmingsplan Waterlelie Angerlo.
Op de percelen aan de Waterlelie is het bestemmingsplan 'Kolkwijk Midden' van kracht, zoals vastgesteld op 28 april 2010. De betreffende gronden hebben de bestemmingen ‘Woongebied, uit te werken’, 'Groen', 'Verkeer', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'milieuzonde - geurzone'.
Afbeelding 1-3 fragment van het vigerend bestemmingsplan
Ook zijn op deze gronden van toepassing het 'Paraplubestemmingsplan Wonen' (vastgesteld 18-12-2019) en het 'Paraplubestemmingsplan parkeren' (vastgesteld 30-01-2019).
Strijdigheid plan
De gewenste ontwikkeling is in strijd met de regels van het vigerend bestemmingsplan omdat op de gronden een uitwerkingsverplichting ligt. Tevens is in dit bestemmingsplan nog een geurcirkel opgenomen, waarbinnen geen gevoelige objecten mogen worden opgericht.
Het bestemmingsplan 'Waterlelie Angerlo' met identificatienummer NL.IMRO.0299.BP06WATERLELIE-VA01 bestaat, naast deze toelichting (met bijlagen), uit de volgende stukken:
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied is gelegen in één van de deelgebieden van het oorspronkelijk stedenbouwkundig ontwerp. Vanwege de aanwezigheid van de geurcirkel zijn 4 kavels tot nu toe nog niet uitgewerkt en onbebouwd.
Afbeelding 2-1 bestaande situatie plangebied
Omdat de agrarische bedrijfsvoering aan de Dorpsstraat 56 is gestaakt, is de geurcirkel niet meer van toepassing. Middels het voorliggend bestemmingsplan zal de geurcirkel worden wegbestemd.
Hierdoor kunnen de laatste 4 woningen aan de Waterlelie worden uitgewerkt.
Hieronder is een concept situatietekening opgenomen, waaruit blijkt dat er 2 vrijstaande woningen en 2 geschakelde woningen zullen worden gerealiseerd. Qua ontwerp zal voor deze woningen aansluiting worden gezocht bij de reeds gerealiseerde woningen in het plan.
Afbeelding 2-2 concept situatietekening nieuwe situatie
Afbeelding 2-3 impressie van de geschakelde woningen
Afbeelding 2-4 impressie vrijstaande woningen
Ten westen van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan worden bestaande woningen vervangen door nieuwe woningen (woningstichting Plavei). Ten noorden van het plangebied wordt de verdere invulling van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Kolkwijk - Midden' verder ontwikkeld (BPD).
Afbeelding 2-5 ontwikkeling Plavei aan de westzijde van het plangebied bestemmingsplan Waterlelie Angerlo.
Voor het vervangen van de bestaande woningen aan de Dorpsstraat wordt (op initiatief van Plavei) een aparte planologische procedure doorlopen. De ontwikkelingen binnen het voorliggende plangebied vormen geen belemmering voor de beoogde woningbouw door Plavei en andersom is dit ook niet het geval.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen.
Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie plangebied:
Het plan maakt de realisatie van 4 woningen mogelijk op basis van een uitwerkingsbevoegdheid in het moederplan en het verwijderen van de geurcirkel. Hiermee vormt het plan geen onevenredige aantasting van nationale belangen in de Omgevingsvisie.
De in het NOVI opgenomen nationale belangen zijn juridisch geborgt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Conclusie
Het voorliggend plan heeft geen betrekking op de genoemde nationale belangen en is derhalve niet in strijd het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een
nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan
die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het
bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied
in die behoefte kan worden voorzien.'
Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:
Volgens vaste rechtspraak wordt een ontwikkeling van minder dan 11 woningen niet beschouwd als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De Ladder is op deze ontwikkeling niet van toepassing.
In het 'moederplan' is al voldoende onderbouwd dat er behoefte is aan, onder andere, de woningen in het plangebied.
Conclusie
Het onderhavige plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet. Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig.
Conclusie
De nieuwe woningen zullen gasloos worden gerealiseerd.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018 en gaat over
‘Gaaf Gelderland’. Hierin wordt benoemd wat voor de provincie van waarde is en wat men willen beschermen. Tevens wordt richting gegeven aan wat men wil en ook moet veranderen en ontwikkelen. Zo kan met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.
De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. Die moeten samen worden beantwoord door inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken. Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.
In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijft men het vergezicht: het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven.
Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt hier richting aan gegeven.
En door vier 'spelregels’ of ‘DOE-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft men hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.
Naar de toekomst: een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland. Vanuit een rijk verleden en het heden wordt aan de toekomst gewerkt. Daarom staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Paragraaf 7 Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.
Afbeelding 3-1 visieschets belangrijke opgaven woon- en leefomgeving
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die we in 2050 in Gelderland nodig hebben, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Soms zijn zelfs tijdelijke woonvormen nodig willen we snel in kunnen spelen op de vraag. Voor ons staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. We hebben zorg en aandacht voor de woonbehoeften van alle Gelderlanders en maken hier met onze partners afspraken over. Ook zijn de meeste woningen verre van energieneutraal en klimaatbestendig. Wij stimuleren innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook zijn wij met onze partners in gesprek over hoe we het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van onze inwoners.
Streven:
Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo versterken wij de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland, nu en in de toekomst.
Ambitie:
Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. Benutten van de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd.
In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.
Aanpak:
In gesprek met de Gelderse regio’s en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Specifieke aandacht hebben voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken. Het stimuleren van innovaties in woonwijken op het vlak van duurzaamheid en het omvormen van bestaande gebouwen tot woonruimte.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert.
De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland.
Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Hoofdstuk 2 Ruimte
Dit hoofdstuk van de Omgevingsverordening bevat met name (instructie)regels voor bestemmingsplannen over onderwerpen die vanwege het bovenlokale of (boven)regionale belang als provinciaal belang zijn aangemerkt. Regels over wonen, bedrijvigheid (werklocaties), glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie.
Artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de grondslag voor deze (instructie)regels en voor de aanvullende regels die rechtstreeks gelden voor burgers en bedrijven. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan, neemt het gemeentebestuur de instructieregels in acht. Onder een ‘bestemmingsplan’ verstaan we hier alle besluiten die genoemd worden in artikel 1.3. Afhankelijk van de aard van het onderwerp en de urgentie van de doorwerking van de instructieregel, is voorzien in een langere of kortere implementatietermijn. Veelal is rekening gehouden met bestaande rechten. Doorvertaling van de instructieregels vindt pas plaats als de gemeente een bestemmingsplan (in de hiervoor bedoelde betekenis) vaststelt of wijzigt. Deze bepalingen gelden dus niet voor vigerende plannen, tenzij in het overgangsrecht nadrukkelijk anders is bepaald.
Woonlocaties en recreatiewoningen
Een goede plek om te wonen voor iedereen, nu en in de toekomst, daar draait het om. Daar willen we samen met alle partijen mee aan de slag. Wat er nodig is om dit doel te bereiken, de opgave, stellen we centraal. Deze opgave verschilt per regio en is deels regionaal.
Als provincie borgen wij dat elke regio hiervoor een regionale woonagenda opstelt. Hiermee zorgen wij voor een structuur waarbinnen partijen afspraken kunnen maken om de regionale opgave verder te brengen.
Het plan betreft de realisatie van 4 woningen op basis van een uitwerkingsbevoegdheid uit het moederplan 'Kolkwijk Midden'. De vier woningen zijn derhalve geen toevoeging aan het woningbouwprogramma. Het plan is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
Op 20 februari 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie "Samen kijken naar de toekomst 2012-2030" vastgesteld. De Structuurvisie is het integrale kompas voor het verdere ruimtelijk beleid tot 2030 voor het hele grondgebied van de gemeente Zevenaar.
In de structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven:
De opgaven worden benaderd vanuit de drie kernwaarden: 'verbinden', 'diversiteit' en 'kwaliteit'. Deze kernwaarden vormen de rode draad van waaruit de gemeente Zevenaar de komende jaren werkt.
Afbeelding 3-2 fragment Structuurvisieplankaart
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'Woonkernen nieuw'.
De nieuwbouwwijk Kolkwijk is beschreven als nieuwe wijk met relatief veel woningen in het betaalbare segment in een groene dorpse setting. De wijk biedt meer dan voldoende ruimte om de eigen groei op te vangen.
Conclusie
Het plan strekt tot de realisatie van 4 grondgebonden woningen, fase 3, van het plan Kolkwijk. De woningtypen sluiten aan bij de al ontwikkelde delen van het woongebied en passen binnen de uitwerkingsbevoegdheid uit het moederplan 'Kolkwijk Midden'. De vier woningen zijn opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma. Hiermee sluit het plan aan bij uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie.
Het parapubestemmingsplan is vastgesteld 18 december 2019.
Sinds enige tijd speelt in de gemeente Zevenaar de problematiek met betrekking tot het gebruik en de aankoop van reguliere woningen voor de huisvesting van meerdere huishoudens en onzelfstandige kamerverhuur aan arbeidsmigranten. De gemeente heeft in 2018 een aanpak van woonoverlast uitgewerkt. Onderdeel van deze aanpak is een aanscherping van de regels voor wonen in bestemmingsplannen/beheersverordeningen.
In bestemmingsplannen is vastgelegd hoe gronden, bestemd voor “wonen”, mogen worden gebruikt. In een deel van de bestemmingsplannen/beheersverordeningen is vastgelegd dat deze gronden bedoeld zijn voor “wonen” zonder nadere definiëring. In een deel van de plannen/beheersverordeningen is vastgelegd dat “wonen” bedoeld is voor één afzonderlijk huishouden in een woning. Hierbij is de term huishouden niet nader toegelicht. Met het parapluplan wordt toegewerkt naar eenduidige definities in alle bestemmingsplannen/beheersverordeningen.
Uit jurisprudentie gebleken dat de beleidsregels niet kunnen worden toegepast, omdat de huisvesting van zowel arbeidsmigranten als studenten niet in strijd is met de reguliere woonbestemmingen, die in veel van de bestemmingsplannen/beheersverordeningen van de gemeente Zevenaar zijn opgenomen. Huisvesting van meerdere huishoudens in een woning is 'gewoon' mogelijk op basis van de in de bestemmingsplannen/beheersverordeningen opgenomen omschrijving.
Teneinde deze ongewenste situaties te voorkomen, is het paraplubestemmingsplan opgesteld. Daarmee worden verdere diverse huisvestingsvormen in woningen voorkomen dan wel gereguleerd.
Planspecifiek
Het plan strekt tot de realisatie van 4 grondgebonden woningen, voorzien in fase 3 van het plan Kolkwijk. In het voorliggend bestemmingsplan zijn de definities omtrent wonen uit het 'paraplubestemmingsplan wonen' overgenomen.
Met ingang van 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. Op dat moment kon er bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de bouwverordening getoetst worden aan de gemeentelijke parkeernorm.
Om het parkeerbeleid van de gemeente alsnog juridisch te borgen is het Paraplubestemmingsplan parkeren gemeente Zevenaar opgesteld en vastgesteld op 30 januari 2019.
Voor de te hanteren parkeernormen wordt aangesloten bij de parkeerkencijfers van Nationaal kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte (CROW: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317, oktober 2012). Deze publicatie biedt een handreiking voor bijvoorbeeld het bepalen van het aantal verkeersbewegingen die een bepaalde functie genereert maar ook voor de parkeernorm (parkeerkencijfer) die bij de functie hoort. De parkeernorm neemt daarbij af naarmate het project dichter bij het centrum ligt van zeer stedelijk gebied en is het hoogst als het project in het buitengebied ligt van een niet stedelijk gebied. Voor elk soort gebied wordt door voornoemde CROW-publicatie per functie een bandbreedte gegeven voor de te hanteren parkeernorm (minimaal - maximaal).
Zevenaarse keuzen
Voor Zevenaar geldt dat het een gemeente is die matig stedelijk is. In de gegeven bandbreedte wordt de norm gehanteerd die het gemiddelde is van de minimale en maximale normen. Dit is gedaan om enige ruimte te geven aan initiatieven. Daar komt bij dat de parkeernorm inclusief een bezoekersaandeel is en het is bij diverse functies gebruikelijk dat bezoekers in het openbare gebied parkeren. Ook daarom is niet gekozen voor de maximale norm uit de bandbreedte.
Bij de normstelling is aansluiting gezocht bij de functielijsten en de waarden uit de publicatie 317 van het CROW uit 2012. Verder worden een drietal gebieden onderscheiden: centrum, rest bebouwde kom en buitengebied. Het planbied is volgens het paraplubestemmingsplan gelegen in een 'Overige zone - rest bebouwde kom'.
Planspecifiek
Het planbied is volgens het paraplubestemmingsplan gelegen in een 'Overige zone - rest bebouwde kom'. Binnen het plangebied worden 4 nieuwe grondgebonden woningen gebouwd, die al waren voorzien in het moederplan 'Kolkwijk-midden'. Een aantal op basis van een omgevingsvergunning al gerealiseerde woningen maken ook deel uit van het plangebied; bij de besluitvorming over deze woningen is telkens apart rekening gehouden met de parkeereisen.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg 2007 welke een onderdeel vormt van de Monumentenwet.
Zevenaar heeft een rijke historie en kent mede daarom een rijke archeologische historie. Vanuit het voornoemd Verdrag en vanuit de Monumentenwet heeft Zevenaar archeologisch beleid gemaakt. Op basis van dat archeologische beleid is een zogenaamde 'loketkaart' vastgesteld. Dit beleid en de loketkaart vormen de onderlegger voor het bestemmingsplan. Vanuit deze stukken volgt de beleidsmatige onderbouwing van de gemaakte keuzes in dit bestemmingsplan Archeologie zoals vastgesteld op 7 april 2010. De doelstelling van het bestemmingsplan is om het gemeentelijke archeologische beleid door te vertalen in de bestemmingsplannen.
Planspecifiek
In het voorliggend bestemmingsplan is het archeologisch beleid overgenomen in Artikel 7
Waarde - Archeologie van de Regels.
Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwrecht. Omgevingsvergunningen voor het bouwen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechniek is het uiterlijk van een bouwwerk erg belangrijk. Hiervoor heeft de gemeente welstandsbeleid opgesteld, in de vorm van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (d.d. 2012).
In de nota zijn, onder meer, gebiedsgerichte criteria opgenomen voor enkele afzonderlijk beschreven deelgebieden binnen de gemeente, om er voor te zorgen dat een bouwactiviteit zo goed mogelijk wordt afgestemd op het karakter van de bestaande gebouwde omgeving.
Het plangebied ligt binnen het deelgebied Kolkwijk/De Koppel, ten noordoosten van de bebouwingslinten aan de Dorpsstraat en de Meester Waayerstraat. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de waterloop de Leigraaf en het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein de Koppeling. Aan de oostzijde is de bestaande weg de Koppel de natuurlijke grens. Samen met de locatie voormalige melkfabriek (in deelgebied A02) ligt hier de uitbreidingslocatie Angerlo-Oost. Kolkwijk is hierbij het omvangrijkste deelgebied waar een fors deel van de plancapaciteit in woningen binnen het betaalbare segment gerealiseerd moet worden. Hierdoor zal het beeld van het binnengebied sterk bepaald worden door rijwoningen. De zuidelijke buitenranden waartoe ook het entreegebied van de wijk en de overgangszone naar de Koppel behoren bieden ruimte voor de duurdere tweekappers en vrijstaande woningen.
Het gebied is een woningbouwlocatie die gefaseerd in ontwikkeling wordt gebracht.Voor de te ontwikkelen percelen geldt het beeldkwaliteitsplan “Kolkwijk”.Voor zover sprake is van een beheersgebied geldt een regulier welstandsniveau (handhaven basiskwaliteit, voor zo ver gebieden niet grenzen aan belangrijke wegen of openbare ruimtes), tenzij de eisen uit het beeldkwaliteitsplan boven dit welstandsniveau liggen, dan gelden deze laatste.
Conclusie
De woonwijk Kolkwijk en het bedrijventerrein De Koppel zijn in de nota opgenomen als deelgebied A08. Voor de te ontwikkelen percelen geldt het beeldkwaliteitsplan “Kolkwijk”. Voor zover sprake is van een beheersgebied geldt een regulier welstandsniveau.
De vier woningen zullen qua aard, omvang en en uiterlijke verschijningsvorm aansluiten bij de reeds gerealiseerde woningen in de wijk en daarmee voldoen aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan en het welstandsbeleid.
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.
Aan de Waterlelie in Angerlo heeft BPD Ontwikkeling reeds meerdere woningen ontwikkeld. Ten behoeve van de realisatie van de laatste 4 woningen is in het kader van de te doorlopen bestemmingsplanprocedure een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting.
Het doel van het onderzoek is enerzijds het bepalen van de optredende geluidbelastingen vanwege nabij gelegen zone-plichtige wegen en het toetsen van de berekende waarden aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en aan het gemeentelijk geluidbeleid.
De Wet geluidhinder (hierna: Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen. In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming.
Gemeentelijk geluidbeleid
Op 1 juli 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Zevenaar het gemeentelijk geluidbeleid 2008 vastgesteld. Met betrekking tot wegverkeer is in dit beleid het volgende opgenomen.
De gemeente kent een gebiedsgericht geluidbeleid. Er wordt gestreefd naar behoud, en waar nodig verbetering, van de huidige geluidssituatie. Per gebiedstype zijn algemene ambities voor verkeerslawaai vastgesteld. Het plangebied is gelegen binnen het gebied "De woonwijken in Zevenaar en in de dorpen". De algemene kwalificatie voor de geluidsambitie in dit gebiedstype is "redelijk rustig" (geluidniveaus tot 48 dB incl. aftrek1). Voor wegverkeer geldt een bovengrens van "zeer onrustig" (geluidniveaus tot 58 dB incl. aftrek).
Om de gebiedsambitie te kunnen realiseren zijn voor nieuwe situaties twee maatregelen nader uitgewerkt die binnen de gemeente worden toegepast. Deze maatregelen zijn:
Het toepassen van dove gevels is alleen toegestaan wanneer bron- en overdrachtsmaatregelen onvoldoende werken of niet mogelijk zijn om uit te voeren.
De gemeente beschouwt 30 km/uur-wegen voor wat betreft het aspect geluid als "gewone" wegen. Dit betekent dat bij verandering van bijvoorbeeld de weg of het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen waarbij wordt vermoed dat de geluidbelasting hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, onderzoek wordt gedaan naar de akoestische gevolgen van die verandering en naar de oplossingsmogelijkheden.
Gegevens Wegverkeerslawaai
Door de Omgevingsdienst Regio Arnhem is een geomilieumodel aangeleverd met de verkeersgegevens in de omgeving van het plangebied voor het prognosejaar 2030 (RVMK regio Arnhem_2021_1_2). Voor het bepalen van de etmaalintensiteiten voor het toekomstig, maatgevende jaar 2031 is aangegeven dat rekening kan gehouden worden met een autonoom groeipercentage van 1% per jaar.
De Waterlelie betreft een ontsluitingsweg en wordt vanwege het bestemmingsverkeer als niet relevant beschouwd. De Waterlelie wordt daarom niet verder beschouwd in voorliggend onderzoek.
Voor de Ganzepoelweg en het zoneplichtige deel van de Dorpsstraat (ten oosten van het plangebied) geldt dat deze zijn gelegen in stedelijk en buitenstedelijk gebied en dat de wegen 2 rijstroken hebben. De zonebreedte bedraagt derhalve 200 tot 250 meter voor beide wegen afhankelijk van de ligging in binnenstedelijk of buitenstedelijk gebied. Het bouwplan is enkel gesitueerd binnen de zone van de Ganzepoelweg. Op basis van de representatief te achten snelheid bedraagt de aftrek conform art. 110g Wgh 5 dB.
In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als (Bijlage 1) in de toelichting opgenomen.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Ganzepoelweg op het maatgevende toetspunt ten hoogste 40 dB bedraagt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh, zijnde 48 dB. De Wet geluidhinder legt verder geen restricties op aan het plan. Aangezien de voorkeursgrenswaard niet wordt overschreden is cumulatie in het kader van de Wgh niet aan de orde.
Tevens blijkt uit het onderzoek dat de geluidbelasting als gevolg van de Dorpsstraat ten hoogste 49 dB bedraagt exclusief aftrek conform art. 110g Wgh. De gemeente Zevenaar heeft in haar geluidbeleid opgenomen dat 30 km/uur-wegen worden beschouwd als "gewone" wegen. Wanneer, conform een "gewone" weg, de aftrek ex art. 110g Wgh wordt toegepast, bedraagt de geluidbelasting 44 dB en voldoet dus ook ruimschoots aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 50 dB (exclusief aftrek conform art. 110g Wgh). Daarmee wordt voldaan aan de ambities van de gemeente Zevenaar en is eveneens sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.
Vanuit het Bouwbesluit geldt voor deze woningen alleen de minimum eis dat de gevelgeluidwering moet voldoen aan minimaal 20 dB. Wanneer wordt voldaan aan de minimumeis van 20 dB, bedraagt het geluidniveau in de woning ten hoogste 33 dB (cumulatieve geluidbelasting exclusief aftrek – 20).
Daarmee wordt voldaan aan de eis voor het binnenniveau die het Bouwbesluit stelt indien voor een woning een hogere-waardenbesluit wordt vastgesteld en wordt het goed akoestisch binnenklimaat gegarandeerd.
Conclusie
De woningen in het plangebied zijn krachtens de Wet geluidhinder gelegen binnen de geluidzone van de Ganzepoelweg. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Ganzepoelweg ten hoogste 40 dB bedraagt inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Daarmee wordt ruim voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. De Wet geluidhinder legt geen verdere restricties op aan het plan.
Daarnaast is het plan gelegen nabij de niet-gezoneerde Dorpsstraat. In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is de geluidbelasting als gevolg van deze weg inzichtelijk gemaakt. Op basis van de Wet geluidhinder zijn geen grenswaarden van toepassing op deze geluidbelasting. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Dorpsstraat ten hoogste 49 dB bedraagt (exclusief aftrek conform art. 110g Wgh).
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt daarnaast 50 dB exclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Daarmee is sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat en wordt ook voldaan aan de ambities van de gemeente Zevenaar zoals opgenomen in het gemeentelijk geluidbeleid. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.
In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij van het vigerende bestemmingsplan wordt afgeweken is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.
Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
De 3%-grens van een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt’, is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd.
In dit geval worden 4 woningen toegevoegd. Dit valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.
Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van de woningen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Om te bepalen of de luchtkwaliteit in het plangebied zodanig is dat qua luchtkwaliteit een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden is gebruik gemaakt van de NSL Monitoring (Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht), ronde 2021. Het plangebied zelf bevat geen rekenpunten, omdat het niet is gelegen langs wegen die in het NSL voorkomen. Gekeken is daarom naar de situatie in rekenpunten in de omgeving van het plangebied, langs de Provinciale Weg N338 ten noorden van het plangebied l.
Uit de gevens op de rekenpunten langs de genoemde weg blijkt dat de waarden voor de relevante luchtverontreinigende stoffen (NO2, PM10 en PM2,5) ruim onder de grenswaarden blijven. Dit betekent dat in het plangebied, voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit, een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden.
Afbeelding 4-1 uitsnede kaart NSL
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
In het kader van een nieuw bestemmingsplan dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.
De aanleiding voor dit actualiserende bodemonderzoek is enerzijds het nu voorliggend bestemmingsplan, voor zo ver het gaat om het realiseren van 4 nieuwe woningen aan de Waterlelie, en anderzijds de in 2009 aangetoonde licht verhoogde gehalten in het plangebied. Voor de al bestaande woningen in het plangebied is bij de desbetreffende besluitvorming bodemonderzoek gedaan en beoordeeld.
In het kader van het bestemmingsplan is bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als Bijlage 2 in de toelichting opgenomen. Het onderzoek is uitgevoerd op het voorliggende plangebied (fase 4), maar ook op een perceel waarop een toekomstige ontwikkeling gaat plaatsvinden (fase 3), zie onderstaande situatieaanduiding.
Afbeelding 4-2 aanduiding fases uitgevoerde bodemonderzoek
Voorgaande bodemonderzoeken
Uit de diverse bodemonderzoeken blijkt dat het gebied altijd een agrarische bestemming heeft gehad en in de grond zeer lichte verontreinigingen kunnen worden verwacht met zware metalen en PAK. In het grondwater kunnen lichte verontreinigingen met zware metalen en vluchtige aromaten (xylenen) worden aangetoond.
Uit navraag bij de gemeente Zevenaar blijkt dat zich in de periode vanaf 2016 tot heden geen calamiteiten en/of morsingen hebben voorgedaan die een nadelig effect op de bodemkwaliteit hebben.
Asbest
In het vooronderzoek is tevens nagegaan of er sprake is van een asbestverdachte locatie (bijvoorbeeld bij ongecontroleerde sloop van gebouwen met asbesthoudende bouwstoffen,
bij de aanwezigheid van ophooglagen of bij het gebruik van asbesthoudende beschoeiingen/afscheidingen). Op basis van het vooronderzoek is er geen sprake van een asbestverdachte locatie.
Terreininspectie
Voorafgaand aan het veldwerk is een terreininspectie uitgevoerd. Tijdens de terreininspectie ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn aan het maaiveld geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de mogelijke aanwezigheid van morsingen en/of lekkages die een nadelige invloed op de bodemkwaliteit tot gevolg hebben.
Bodembeleid
Voor het grondgebied van de Milieusamenwerking regio Arnhem (de gemeenten Arnhem, Doesburg, Duiven, Renkum, Rheden, Rijnwaarden, Rozendaal, Westervoort en Zevenaar) is een bodemkwaliteitskaart opgesteld (Nota bodembeheer gemeente Zevenaar, februari 2011).
Bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is het beheersgebied op basis van de gebiedskenmerken ingedeeld in verschillende regionale deelgebieden. Binnen deze regionale deelgebieden is de verwachting dat de chemische bodemkwaliteit vergelijkbaar is. De huidige onderzoekslocatie is voor de bovengrond gelegen in het deelgebied B8 'Overige bebouwing landelijke gemeente' en voor de ondergrond in het deelgebied O24 Zand.
Conclusie vooronderzoek
Op basis van eerder uitgevoerde (voor)onderzoeken en de aanvullende gegevens blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie maximaal licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater worden verwacht. Aangezien er in het verleden eveneens geen asbestverdachte bodemvreemde materialen (puin e.d.) in de grond zijn aangetroffen is uitbreiding van het bodemonderzoek met een asbestonderzoek niet noodzakelijk.
PFAS
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat op onderhavige onderzoekslocatie hoge gehalten aan PFAS en/of GenX in de grond aanwezig zijn, er is geen puntbron in de directe omgeving bekend. In vrijwel heel Nederland zijn (zeer) licht verhoogde gehalten aan PFAS verbindingen in de grond aanwezig als gevolg van atmosferische depositie. Indien er grond zal worden afgevoerd zal het wel noodzakelijk zijn om deze af te voeren grond te onderzoeken op de aanwezigheid van PFAS. Aangezien vooralsnog geen afvoer van grond is voorzien is hier geen rekening mee gehouden in onderhavig onderzoek.
Verkennend bodemonderzoek
Op basis van de indeling is het onderzoek verdeeld in drie deellocaties die alle drie als separate locatie zijn onderzocht:
Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn enkel deellocatie B en C relevant. Deelgebied A zal niet verder worden beschreven. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt per deellocatie dat:
Deellocatie B:
Deellocatie C:
Resumé:
In bebouwde omgeving worden regelmatig verhoogde gehalten aan PAK en/of zware metalen aangetroffen in de bovengrond. Dit is vaak het gevolg van jarenlange activiteiten op en rond het terrein, waardoor verhoogde gehalten van een groot aantal stoffen, waaronder PAK en zware metalen, zijn ontstaan. Vaak gaan de verhoogde gehalten aan PAK en zware metalen samen met de aanwezigheid van bodemvreemde bijmeningen in de bodem. De hier aangetroffen gehalten moeten vermoedelijk in dit licht worden gezien.
In ondiep grondwater worden zware metalen (waaronder barium) vrij regelmatig aangetroffen in concentraties die de toetsingswaarden overschrijden. Er is in deze gevallen doorgaans sprake van een van nature verhoogde achtergrondwaarde. Er wordt vanuit gegaan dat dat ook hier het geval is.
Conclusie
Uit het verkennend bodemonderzoek is voor het plangebied gebleken dat:
Deellocatie B:
Deellocatie C:
De aangetroffen licht verhoogde gehalten komen overeen met de in eerdere onderzoeken aangetoonde bodemkwaliteit. Een directe verklaring voor de lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK in de grond en barium in het grondwater is niet te geven. Mogelijk betreft het verhoogde achtergrondwaarden.
Er wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit op de onderzoekslocaties in voldoende mate is vastgelegd. De aangetoonde licht verhoogde gehaltes in de grond vormen, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie en het voorliggend bestemmingsplan.
Verschillende soorten planten, dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming voorziet in het wettelijk kader voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, planten- en diersoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming zijn de provincies primair bevoegd gezag voor bescherming van soorten en natuurgebieden.
In het kader van het bestemmingsplan is een Quickscan Natuurwetgeving uitgevoerd. De quickscan of vooronderzoek is geen soortgerichte inventarisatie, maar de eerste fase in het kader van de procedure van de Wet natuurbescherming (Wnb). De quickscan is als Bijlage 3 in de toelichting opgenomen.
Het plangebied is tweedelig, bestaat in totaal uit vier percelen en is gelegen aan de kruising van de Waterlelie en Dorpsstraat aan de Oostkant van het dorp Angerlo in de gemeente Zevenaar.
Het plangebied is op 7 juli 2021 bezocht en ten tijde van de inspectie was het 24 graden Celsius, droog, zonnig en windstil. Tijdens het veldbezoek is gezocht naar beschermde natuurwaarden en is een inschatting gemaakt van de potenties van het plangebied voor beschermde soorten op basis van een habitatbeoordeling.
Vogelsrichtlijnen
Bij de effectenbeoordeling op broedvogels is onderscheid gemaakt in nesten die eenmalig in gebruik zijn en nesten die vast in gebruik zijn en daarmee ook permanent zijn beschermd.
Algemene broedvogels
Nesten van de meeste soorten vogels zijn beschermd tijdens het gebruik ervan, overtreding van artikel 3.1, lid 2 (beschadigen/ vernielen van nesten) is buiten het broedseizoen niet aan de orde. Voor deze vogelsoorten volstaat om rekening te houden met het broedseizoen (globaal de periode 15 maart tot en met 15 juli).
In het geval het niet mogelijk is om buiten de broedperiode te werken, moet in overleg met een ecoloog bepaald worden hoe overtreding van het eerdergenoemde verbodsartikel voorkomen kan worden. Dit kan bijvoorbeeld door de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen of door uitvoering van broedvogelcontroles door de ecoloog.
Vogels met een jaar rond beschermde nestplaats
Naast algemene broedvogels zijn er ook vogels waarvan het nest jaarrond beschermd is. Deze vogelsoorten keren jaarlijks terug naar hetzelfde nest, of nestplek. Dit betekent dat het verwijderen of aantasten van deze nesten leidt tot overtreding van verbodsartikel 3.1, lid 2, ook al worden de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd. Tevens is de functionele leefomgeving rondom de nestlocatie van deze broedvogels beschermd.
Het plangebied vervult geen functie voor vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen.
Habitatrichtlijn
Ten aanzien van Habitatrichtlijn soorten kan sprake zijn van overtreding van de artikelen 3.5, lid 4 (aantasten en vernietigen van rustplaatsen) en 3.5, lid 2 (opzettelijk verstoren). Onder dit beschermingsregime vallen meerdere soortgroepen, waaronder alle soorten vleermuizen.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen raakvlakken met het voorkomen soorten die beschermd zijn onder de habitatrichtlijn. Vleermuizen komen mogelijk voor in de directe omgeving van het plangebied maar de voorgenomen ontwikkelingen zullen niet leiden tot het overtreden van verbodsartikelen.
Nationaal beschermde soorten
Ten aanzien van Nationaal beschermde soorten kan sprake zijn van overtreding van de artikelen 3.10, lid 1b (aantasten en vernietigen van rustplaatsen). Verstoring is ten aanzien van deze soorten niet benoemd als verbodsartikel. Onder dit beschermingsregime vallen meerdere soortgroepen, waaronder diverse grondgebonden zoogdieren en amfibieën.
Vrijstelling en zorgplicht
Ten aanzien van een aantal algemeen voorkomende soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een vrijstelling voor het uitvoeren van onder andere ruimtelijke ontwikkelingen. De soorten die zijn vrijgesteld verschillen per bevoegd gezag. In deze situatie geldt de vrijstelling ten aanzien van de meeste voorkomen algemene grondgebonden zoogdieren (egel, rosse woelmuis, veldmuis etc.) en amfibieën (gewone pad, bruine kikker, etc.)
De zorgplicht blijft echter van kracht, ook al zijn soorten vrijgesteld of niet opgenomen in de lijsten van de verschillende beschermingsregimes. De zorgplicht houdt in dat met de voorkomende soorten rekening wordt gehouden in zoverre dit redelijkerwijs mogelijk is.
Om te voldoen aan de zorgplicht is het niet nodig om te werken conform een goedgekeurde gedragscode of een verleende ontheffing. Voldoen aan de zorgplicht kan als volgt:
Niet vrijgestelde soorten of soorten die periodiek in het jaar zijn vrijgesteld
Het voorkomend van niet vrijgestelde soorten (zoals de bunzing, hermelijn, steemarter, wezel, wild zwijn, levendbarende hagedis en eekhoorn) is uitgesloten binnen het plangebied.
Het plangebied zelf vormt geen onderdeel van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich ten Noordwesten van het plangebied op ongeveer 2 km afstand.
Het plangebied heeft geen status als Natura 2000-gebied en bevindt zich niet in een regio met Natura 2000-gebieden tot op minimaal een kilometer afstand hemelsbreed.
Veel externe effecten zoals trillingen, verstoring door geluid en mechanische effecten rijken doorgaans tot enkele honderden meters en zijn hierdoor uit te sluiten. In tegenstelling tot de eerdergenoemde externe effecten, kan het effect van neerslag van stikstof wel tot verder rijken dan enkele honderden meters. Een beoordeling over de noodzaak tot vervolgstappen ten behoeve van stikstofemissie is separaat uitgevoerd en beschreven in paragraaf 4.5.
Het plangebied maakt geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), van externe werking van effecten is evenmin sprake. Een nadere toetsing ('nee, tenzij'-toets) is daarom niet noodzakelijk.
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is een quickscan ecologie uitgevoerd.
Hieruit is gebleken dat zowel het aspect soortenbescherming als het aspect gebiedbescherming geen belemmering vormen voor het plan en het voorliggend bestemmingsplan.
Met het bestemmingsplan ‘Waterlelie Angerlo’ wordt de bouw van de laatste 4 woningen aan de Waterlelie in Angerlo mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling is op basis van het vigerende bestemmingsplan ‘Kolkwijk - Midden’ namelijk niet rechtstreeks mogelijk. Ten behoeve van de noodzakelijke bestemmingsplanprocedure is door WSP een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 4 in de toelichting opgenomen.
Wet Natuurbescherming
Op basis van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb) is het verboden om een plan vast te stellen of een project te realiseren dat significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Indien de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar komen, zijn significante gevolgen uitgesloten. Toetsing aan de Wnb vindt plaats in 2 stappen: een voortoets en een passende beoordeling.
Wet Stikstofreductie en natuurverbetering
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden. Hiermee is de Wet natuurbescherming gewijzigd en is een gedeeltelijke vrijstelling van de vergunningplicht opgenomen in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt voor alle projecten die in de gebruiksfase geen tot weinig stikstofemissie veroorzaken en heeft betrekking op de bouwfase van woningen, utiliteitsgebouwen en andere bouwwerken (waaronder buisleidingen) inclusief de daarmee gepaard gaande vervoersbewegingen. Wel bestaat er een verplichting om de emissie van stikstof te beperken voor bouw- en sloopwerkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning of melding noodzakelijk is. Hiermee wordt beoogd dat machines en andere processen (eerder) worden vervangen door alternatieven met een lagere uitstoot. Voor aanvang van de werkzaamheden moet het bevoegd gezag worden geïnformeerd over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichting van het beperken van de emissie.
Voor de gebruiksfase is een AERIUS-berekening gemaakt om aan te tonen dat er als gevolg van deze fase geen toename van de stikstofdepositie wordt veroorzaakt. Daarnaast wordt door middel van een AERIUS-berekening voor de bouwfase onderzocht hoe realistisch het is dat er als gevolg van de bouwfase een (relevante) toename van de depositie wordt veroorzaakt.
Indien het aannemelijk is dat de bouwfase kan worden uitgevoerd zonder dat een toename van de depositie wordt veroorzaakt, dan wel zonder dat een toename van de depositie wordt veroorzaakt groter dan 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar (of een equivalent hiervan2) dan zal dit plan in ieder geval niet leiden tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Hiermee is dan ook aangetoond dat er voldoende maatregelen worden getroffen om de emissie te beperken. Op basis daarvan is dan in ieder geval ook de vrijstelling voor de bouwfase van toepassing.
Resultaten:
Stikstofdepositie gebruiksfase
Voor de gebruiksfase van de 4 nieuwbouwwoningen is berekend dat de stikstofemissie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op relevante nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Stikstofdepositie bouwfase
Voor de bouwfase is bepaald dat een emissie als gevolg van deze bouwfase van maximaal
51 kg NOx op jaarbasis niet leidt tot een toename van de depositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden of anders gezegd een emissie als gevolg deze bouwfase van maximaal 51 kg NOx op jaarbasis levert geen depositieresultaten op boven 0,00 mol/ha/jaar, zie bijlage 2, en leidt dus in geen geval tot significante effecten. Om tot deze maximale emissie te komen is in de berekeningen uitgegaan van:
Daarnaast is voor de bouwfase bepaald dat een emissie als gevolg van deze bouwfase van maximaal 934 kg NOx op jaarbasis niet leidt tot een toename van de depositie groter dan
0,1 mol/ha/jaar op nabijgelegen Natura 2000-gebieden of anders gezegd een emissie als gevolg deze bouwfase van maximaal 934 kg NOx gedurende maximaal 1 jaar leidt alleen tot een kleine, tijdelijke toename van de depositie en dus niet tot significante effecten. Om tot deze maximale emissie te komen is in de berekeningen uitgegaan van:
Op basis van onze ervaring in soortgelijke projecten en op basis van kentallen van het RIVM6 wordt geoordeeld dat het bouwen van 4 grondgebonden woningen makkelijk uitvoerbaar zal zijn binnen de hierboven genoemde maximale emissie en dat dus ook de bouwfase niet zal leiden tot significante gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie.
Conclusie
De gebruiksfase van de 4 nieuwbouwwoningen, die met het bestemmingsplan ‘Waterlelie Angerlo’ mogelijk worden gemaakt, leidt niet tot significant negatieve effecten in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Voor de gebruiksfase wordt immers géén toename van de stikstofdepositie berekend.
Voor de bouwfase is eveneens geconcludeerd dat het bouwplan naar alle waarschijnlijkheid uitvoerbaar is zonder dat de emissie ervan leidt tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. Daarmee is tevens aangetoond dat de emissie van stikstof tijdens de bouwfase voldoende beperkt zal blijven. Op basis hiervan kan in ieder geval gebruik gemaakt worden van de vrijstelling die geldt voor de bouwwerkzaamheden sinds de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering per 1 juli 2021.
Samengevat kan worden geconcludeerd dat het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor vaststelling van het bestemmingsplan ‘Waterlelie Angerlo’.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Putten vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Afbeelding 4-3 fragment van de Risicokaart
Risicovolle inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die invloed hebben op het plangebied.
Transport van gevaarlijke stoffen (Besluit externe veiligheid transportroutes)
Wegen, spoor- en vaarwegen in de omgeving zijn op voldoende afstand van het plangebied gelegen. Transport van gevaarlijke stoffen vindt plaats over de IJssel (Basisnetroute Corridor Rijn - Oost-Nederland). Het plangebied ligt op ca. 2.000 meter afstand, ruim buiten het invloedsgebied van deze binnenvaartroute.
Buisleidingen
Volgens de risicokaart liggen gasleidingen ten zuiden van het plangebied, op ca. 600 meter en daarmee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering. Gezien deze grote afstand en de geringe toename van het aantal personen in het plangebied, ten opzichte van de reeds aanwezige personen, zal het groepsrisico niet toenemen.
Op het gebied van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de geplande ontwikkeling. Er zijn geen risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen, waarvan de invloedssfeer zich uitstrekt tot in het plangebied.
Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan
Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven en milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande bedrijven in de omgeving en of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabijgelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.
Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.
De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. In de navolgende tabel worden de richtafstanden weergegeven.
Tabel - Overzicht richtafstanden per bedrijf
Milieu categorie |
Richtafstand (m) |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
4.2 | 300 |
5.1 | 500 |
5.2 | 700 |
Er zijn geen bedrijven in de omgeving die invloed hebben op het projectgebied, dan wel belemmerd worden in hun ontwikkeling door de geplande woningen. Dit is uitgebreid onderzocht in het kader van het bestemmingsplan Kolkwijk-Midden. Het agrarische bedrijf aan de Dorpsstraat 56 heeft de bedrijfsvoering gestaakt en middels het voorliggend bestemmingsplan zal de bij dat bedrijf behorende en daarmee niet meer relvante geurcirkel planologisch worden verwijderd.
Conclusie
Er zijn geen bedrijven in de nabijheid die een belemmering vormen voor het voorliggend bestemmingsplan.
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen en/of gemeentelijk of rijksmonument in of de directe nabijheid het plangebied aanwezig die speciale regeling in het bestemmingsplan behoeven.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan
Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeenteraad is op grond van de Monumentenwet verplicht bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Kolkwijk-Midden' is in een deel van het projectgebied van fase 3 (hier maken de vier woningen ook deel van uit) bij archeologisch onderzoek een bijzonder waardevolle vindplaats uit de Vroege tot Late Middeleeuwen ontdekt op een hoger in het landschap gelegen rivierduin (ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, februari 2013). Dit is echter niet ter plaatse van het nu voorliggende plangebied en bestemmingsplan.
Het gebied is inmiddels vrijgegeven. Onder Artikel 6 van de regels van het voorliggend bestemmingsplan zijn regels en voorwaarden inzake Archeologie.
Woningbouw is, zonder omgevingsvergunning voor het verrichten van werken of werkzaamheden, mogelijk als en voor zover er geen grondwerkzaamheden dieper dan 1 meter onder maaiveld plaatsvinden. Voor het beschreven bouwplan is dit niet aan de orde.
Conclusie
Voor de aanleg van de woningen wordt de grond niet dieper dan 1 meter geroerd, zodat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de bouwplannen.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Tijdens het opstellen van het moederplan Kolkwijk-Midden is aandacht besteed aan de waterbelangen. Daarvoor is de 'Waterparagraaf Plan Kolkwijk te Angerlo. CSO kenmerk: 09B008/R005, datum: 8 juli 2009' opgesteld.
Voor de realisatie van de 4 voorliggende woningen en het voorliggend bestemmingsplan zullen de waterbelangen in beeld moeten worden gebracht. Daarom is de oorspronkelijke waterparagraaf geactualiseerd. Deze geactualiseerde waterparagraaf is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.
Het plan
Het totale oppervlak van de percelen waarop deze vier woningen worden gebouwd is respectievelijk 427 m2 (woning huisnr. 41) en 1.038 m2 (huisnummers 49, 50 en 51 totaal).
Op het perceel van huisnummer 41 is het bebouwde oppervlak ca. 103 m2, waarbij de aanname wordt gedaan dat per woning in ieder geval ca. 40 m2 wordt bestraat (toegang, oprit naar garage, tuin). Op het perceel van de huisnummer 49, 50 en 51 is het bebouwde oppervlak ca. 261 m2, we nemen aan dat in ieder geval ca. 120 m2 wordt bestraat. In de huidige situatie liggen de beide percelen braak. Er is geen sprake van oppervlaktewater dat door de ontwikkeling op deze twee percelen wordt doorkruist.
Bij de ontwikkeling van de reeds gerealiseerde woningen in het plan Kolkwijk zijn voorzieningen aangebracht voor de berging van hemelwater. Op eigen terrein zijn infiltratiekratten aangebracht in de bodem. Bij regenval die niet kan worden verwerkt door de infiltratiekratten stroomt het water via een overloop over de straat naar een goot die afvoert naar de wadi's.
Eventuele wateroverlast
Op de klimaateffectatlas (www.klimaateffectatlas.nl) is aangegeven dat voor de percelen bij buien van 70 en 140 mm in 2 uur geen wateroverlast ('water op straat') wordt verwacht.
De verwachte situatie bij hevige regenval is weergegeven in figuur 4. Wel wordt in de Dorpsstraat die deze percelen aan de zuidkant begrensd enige wateroverlast verwacht in deze extreme situaties. De nieuw te bouwen woningen zullen daarvan geen directe hinder ondervinden.
De wateropgave
Rondom ieder van de 4 percelen zal verharding worden aangelegd, enerzijds voor toegang naar de garage en anderzijds voor toegang tot de woning en in de tuin. Aangenomen is dat dit per woning ca 40 m2 zal bedragen. Het ligt voor de hand dat hiervoor tegels, klinkers e.d. worden gebruikt die onder afschot liggen en bij voorkeur tijdens buien afwateren naar de randen waar het hemelwater in de bodem kan infiltreren. Een deel van het regenwater infiltreert via de voegen in de bodem.
De woningen hebben ieder een oppervlak (woning en berging/garage) dat varieert tussen van 80 m2 (huisnummers 49 en 50) tot 105 m2 (huisnummers 41 en 51). In bestaande woonwijken zou een dergelijke uitbreiding de opvang van 40 mm (in 12 uur) vergen, in nieuwe woonwijken 52 mm (in 12 uur). Dit ervan uitgaande dat tijdens de bui van 12 uur de infiltratie in de bodem verwaarloosbaar is. Dit is een 'worst case' aanname.
Bovengenoemde nieuwe woningen zouden in een bestaande wijk 3,3 m3 tot 4,2 m3 hemelwater moeten kunnen bergen, in nieuwe woonwijken 4,2 m3 tot 5,5 m3.
Over de wateropvang van deze vier woningen is ook weer overleg geweest met de gemeente. De gemeente heeft aangegeven dat bij de 4 nu te realiseren woningen op dezelfde manier met hemelwater mag worden omgegaan als de reeds gerealiseerde woningen. Dat wil zeggen dat hemelwater wordt opgevangen in kratten op eigen terrein en via een overstortvoorziening geloosd op de straat, waar het kan afwateren naar de bestaande wadi in het gebied.
Infiltratiekratten
Bij een benodigde capaciteit van 3,3 tot 4,2 m3 zouden dus 17 tot 21 kratten nodig zijn. Bij een bovenoppervlak van ca. 0,4 m2 zou dit bij toepassing in 1 laag zou dit 7 tot 9 m2 oppervlak vereisen, orde-grootte het oppervlak van een oprit naar een garage.
Conclusie
De opvang van hemelwater op de 4 percelen verloopt op dezelfde manier als bij de bestaande woningen in het plangebied, namelijk via infiltratiekratten en een overloop naar een wadi in openbaar gebied.
De parkeerbalans die bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Kolkwijk-Midden is opgesteld, is geactualiseerd en omvat nu ook de de 4 nieuwe woningen.
Voor de 4 nieuwe woningen geldt dat parkeren op eigen terrein moet worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door een verplichte lange inrit bij de twee-aaneen woningen, waar twee auto’s kunnen worden geparkeerd. Parkeren op eigen terrein is geregeld via “Kaders beeldkwaliteit vrije kavels Middengebied”, hiervoor gelden de volgende eisen:
Parkeren:
Afbeelding parkeerbalans Kolkwijk Midden fase 1
De parkeerbehoefte wordt geheel binnen het plangebied, voornamelijk op eigen terrein, gerealiseerd en er ontstaat geen parkeerdruk- of overlast in de omgeving.
Conclusie
De parkeerbehoefte wordt geheel binnen het plangebied, voornamelijk op eigen terrein, gerealiseerd en er ontstaat geen parkeerdruk- of overlast in de omgeving. Het bestemmingsplan voldoet aan de parkeereisen van de gemeente.
De vier woningen zullen worden ontsloten via de Waterlelie naar de Dorpsstraat. Omdat de vier woningen reeds waren voorzien in het moederplan 'Kolkwijk-Midden' zullen deze planologisch niet voor extra verkeersbewegingen en verkeersdruk zorgen.
De beoogde ontwikkeling maakt het mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te voorzien in een deel van de actuele volkshuisvestelijke opgave. Hierdoor wordt voorkomen dat dit in het landelijk gebied moet worden gezocht. Het bouwplan voorziet daarmee in duurzaam ruimtegebruik. Ten aanzien van de nieuwe woningen geldt dat deze gasloos (all-electric) moeten worden uitgevoerd (op basis van de Wet voortgang energietransitie).
Conclusie
Het plan voorziet in duurzaam ruimtegebruik en de woningen worden gasloos uitgevoerd.
In het kader van het bestemmings-/moederplan Kolkwijk-Midden is onderzoek gedaan naar kabels en leidingen in en om het plangebied. De conclusie was dat in de bodem van het te ontwikkelen plangebied geen kabels en leidingen aanwezig waren, behalve eventuele (voor de hand liggende) kabels en leidingen onder of direct naast de openbare wegen in en rond het plangebied (waaronder de Waterlelie). Er is geen aanleiding te veronderstellen dat in deze situatie een wijziging is opgetreden, gezien de ontwikkeling en realisatie van een groot deel van het plangebied.
Conclusie
De aanwezigheid van kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de bouwplannen
In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C).
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.
Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In dit specifieke geval worden, in feite, geen woningen toegevoegd, maar al voorziene woningen planologisch mogelijk gemaakt. Een dergelijke ontwikkeling is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit m.e.r..
Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt bovendien dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en niet zorgt voor belangrijke nadelige mileugevolgen.
Conclusie
Voor de ontwikkeling is geen - vormvrije - m.e.r.-beoordeling nodig.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
In de planregels is aangesloten bij het aangrenzende bestemmingsplan 'kernen Lathum, Angerlo en Giesbeek' uit 2011. Verder zijn relevante planregels uit de paraplubestemmingsplannen 'Wonen' (2019) en 'Parkeren' (2019) in de stukken verwerkt.
De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:
Artikel 3 Groen
Het groen met een meer structureel karakter (structuurgroen) is vastgelegd in de meer specifieke bestemming "Groen". Daarin zijn opgenomen grasvelden, opgaande beplanting, speelplaatsen en de diverse in het groen aanwezige voet- en fietspaden. Het is mogelijk ontheffing te verlenen voor verhardingen ten behoeve van parkeerplaatsen, indien de behoefte daaraan op of rond de daartoe aangewezen plaats is aangetoond. Uitgangspunt bij deze ontheffingsmogelijkheid is echter, dat het structurele karakter van de groenzones gehandhaafd moet blijven. Bijvoorbeeld dat in visueel opzicht sprake moet zijn van een ononderbroken verbinding met een voldoende breedte. Water en voorzieningen voor de waterhuishouding maken onderdeel uit van deze bestemming en mogen dus direct aangelegd worden.
De bestemming "Tuin" hoort bij het woonperceel. In die bestemming is het niet toegestaan gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde te bouwen, behoudens vergunningsvrije bouwwerken zoals muurtjes en dergelijke, als ook een erker en andere vergelijkbare (kleine) gebouwtjes aan de voorzijde van een woning.
Artikel 5 Verkeer
De wegen in het plangebied met een stroomfunctie voor het verkeer zijn bestemd tot "Verkeer". Zowel de rijbaan zelf, als de bermen, parkeermogelijkheden en de fiets- en voetpaden zijn binnen de bestemming opgenomen. Bij herinrichting moet rekening worden gehouden met het aantal rijstroken (eisen Wet geluidhinder).
Water en voorzieningen voor de waterhuishouding maken onderdeel uit van deze bestemming en mogen direct aangelegd worden.
Artikel 6 Wonen
De woonpercelen in het plangebied zijn voorzien van de bestemming "Wonen" met een bouwvlak, waarbinnen het hoofdgebouw wordt opgericht. Onder voorwaarden mogen uit- en aanbouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Het inrichten en gebruiken van de woning met aan-, uit- en bijgebouwen als praktijkruimte voor zogenaamde aan huis gebonden beroepen, zoals arts, tandarts, administrateur, verzekeringstussenpersoon, kunstenaar en notaris, wordt rechtstreeks toegestaan. Voorwaarde is dat de op wonen gerichte functie van de betreffende bebouwing in redelijke mate intact blijft. Voor bedrijfsactiviteiten aan huis is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen, mits aan een aantal specifieke voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Via dit artikel wordt een vergunningstelsel opgelegd voor het verrichten van bodemingrepen. Al naar gelang de diepte en omvang van een ingreep is, afhankelijk van de mogelijke waarde van die locatie op het gebied van de archeologie, een omgevingsvergunning nodig.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximum bebouwingspercentage was betrokken wederom, nu ten behoeve van de berekening van het maximum bebouwingspercentage van een ander bouwperceel als basis wordt genomen.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Binnen dit artikel zijn enkele specifieke regels opgenomen voor wat betreft afwijkingen in de bouw en afwijkingen in het bestaand bebouwingspercentage.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van de gebruiksregels is de algemene formulering aangehouden. In ieder geval is aangegeven wat gezien moet worden als strijdig gebruik. Ook is aangegeven wat gezien kan worden als toegestaan gebruik van de bestemming.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen teneinde het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen teneinde het mogelijk te maken dat het plan binnen bepaalde marges kan worden gewijzigd.
Artikel 13 Algemene procedureregels
In dit artikel is een nadere eis opgenomen waarin de stappen in de te volgen procedure worden beschreven.
Artikel 14 Overige regels
Teneinde discussies te voorkomen is expliciet aangegeven dat daar waar naar een wettelijke regeling wordt verwezen, dit de regeling betreft zoals die luidt op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan ten tijde van de inwerkingtreding, dan wel bebouwing die krachtens een omgevingsvergunning kan worden gebouwd, en afwijkt van het plan is onder het overgangsrecht geplaatst. Een geringe uitbreiding van de inhoud wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat, is volledige herbouw toegestaan. "Illegaal" tot stand gekomen bebouwing valt in beginsel niet onder het overgangsrecht.
Het legale gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Waterlelie Angerlo' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken omtrent planschade en kostenverhaal opgenomen. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voert met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De uitkomsten hiervan zijn in paragraaf 6.2.3 opgenomen.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt en de planregeling is afgestemd op het moederplan "Kolkwijk-Midden' en het vastgestelde plan "Kernen Lathum, Angerlo en Giesbeek", waarover overleg is gevoerd en ingestemd is met de planregeling, is aangegeven dat dergelijke plannen niet meer voor het vooroverleg toegezonden hoeven te worden naar de VROM-Inspectie en Provincie Gelderland.
Door de initiatiefnemer is besloten daarom geen vooroverleg te voeren.
Het plan zal als ontwerp bestemmingsplan worden aangeboden aan de gemeente.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend in deze periode.
Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.