Plan: | Uitmeentsestraat West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0299.BP05UITMWEST-VA01 |
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Een eventuele verontreiniging dient milieutechnisch opgeruimd te kunnen worden en dit dient financieel haalbaar te zijn.
Planspecifiek
In april 2007 zijn twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd op een locatie aan de Uitmeentsestraat (nabij nr. 4 en ten zuidwesten van nr. 19) op het recreatiegebied 'Rhederlaag' te Giesbeek. De onderzoeken zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Er is in beide onderzoeken in lichte mate sprake van verontreiniging, maar een aanvullend onderzoek wordt niet nodig geacht. De bodem vormt geen belemmering voor uitvoering van het initiatief. Het bestemmingsplan is op het gebied van bodem uitvoerbaar.
Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'objecten' wordt voldaan aan de normen. Artikel 1 van het Besluit externe veiligheid bepaalt hierbij dat kwetsbare objecten woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven zijn en dat beperkt kwetsbare objecten/gebouwen/voorzieningen, zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen.
Planspecifiek
![]() |
Uitsnede www.risicokaart.nl met plangebied |
Op de uitsnede van de risicokaart is te zien dat het plangebied zich nabij het buitendijks gebied bevindt. Dit buitendijkse gebied bevindt zich echter buiten het plangebied.
Wel van belang is de buisleiding (aardgas) die door het plangebied loopt. Voor aardgastransportleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer (hierna hogedruk aardgasleidingen) is per 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Deze regelgeving bevat normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (analoog aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Het Bevb formaliseert de herziene rekenmethodiek uit 2008, die de afstanden uit de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 vervangt.
De risicokaart toont alle aardgasleidingen vanaf een diameter van 50 mm en een druk vanaf 16 bar, alle buisleidingen voor brandbare vloeistoffen vanaf een diameter van 100 mm en alle overige buisleidingen waarvan geldt dat er een overschrijding van de wettelijke norm is op 5 m afstand van de buis. De in het plangebied aanwezige gasleiding kent de volgende details:
De belangrijkste gegevens zijn de doorsnede (4,5 inch) en de druk (40 bar). Het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 0 m. Daar hoeft derhalve geen rekening mee te worden gehouden. Om te voorkomen dat de leiding kapot gaat wordt bij het aanleggen van het plan op en rondom de leiding geen groot werk voorzien. Op de verbeelding is voorts een dubbelbestemming opgenomen om extra duidelijk te maken waar de leiding ligt. Pas na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is het toegestaan om binnen deze zone werkzaamheden te verrichten.
Naast het plaatsgebonden risico moet gekeken worden naar het verwachte groepsrisico. Op het geplande recreatieterrein valt het te verwachten dat er regelmatig groepen aanwezig zijn, waarbij ook kinderen zitten. Het groepsrisico is de kans dat in een bepaald gebied rondom een bron 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers vallen. Als invloedsgebied wordt het gebied aangehouden van de 1% letaliteitsgrens, vaak overeenkomend met de 10-8/jaar contour van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico heeft geen wettelijke grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Indien het groepsrisico toeneemt, omdat er in een invloedsgebied personen worden toegevoegd, dient de verhoging te worden verantwoord.
Bijgevoegde tabel is te zien welke afstanden gehanteerd worden ten aanzien van de grootte van het onderzoeksgebied per soort buisleiding.
Diameter in inches (mm) |
Nominaal (DN) |
40 bar | 66,2 bar | 80 bar |
2 | DN50 | 20 | 25 | |
4 (114,3) | DN100 | 45 | 60 | 65 |
6 (168,3) | DN150 | 70 | 90 | 95 |
8 (219,1) | DN200 | 95 | 120 | 130 |
10 (273,1) | DN250 | 120 | 150 | 160 |
12 (323,9) | DN300 | 140 | 170 | 180 |
14 (355,6) | DN350 | 150 | 190 | 200 |
16 (406,4) | DN400 | 170 | 210 | 230 |
18 (457,0) | DN450 | 200 | 240 | 260 |
20 (508,0) | DN500 | 220 | 270 | 290 |
24 (610,0) | DN600 | 260 | 310 | 330 |
30 (762,0) | DN750 | 310 | 380 | 400 |
36 (914,0) | DN900 | 360 | 430 | 470 |
42 (1067) | DN1050 | 400 | 490 | 520 |
48 (1219) | DN1200 | 440 | 540 | 580 |
De buisleiding in het plangebied heeft een diameter van 4 inch en een druk van 40 bar. Dit betekent dat er een zone van 45 meter aan weerszijden van de buisleiding onderzocht moet worden op het groepsrisico. In deze zone zijn in de plannen enkel buitenactiviteiten beoogd en zijn geen bouwvlakken aangegeven.
Voor een inschatting van het groepsrisico zijn de volgende gegevens gebruikt:
Op basis van deze gegevens is een onderzoek gedaan naar het groepsrisico. Na realisatie van het plan blijft dit risico ruim onder de oriëntatiewaarde. Het vergraven van grond boven de leiding heeft een effect op het risico wat nu nog niet bekend is. Er is immers nu niet bekend of, en zo ja waar en in welke mate, gegraven wordt. Daarom is via de verbeelding en de regels van dit bestemmingsplan een regeling opgenomen waarbij een omgevingsvergunning nodig is voor het verrichten van grondwerk rondom deze leiding.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid niet aan uitvoering van dit bestemmingsplan in de weg staat.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, spoor en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). De wet stelt verplicht onderzoek te verrichten indien binnen de onderzoekszones van wegen gebouwd wordt.
Planspecifiek
In voorliggend initiatief worden geen nieuwe woningen gebouwd, enkel recreatieve voorzieningen en bedrijven welke niet geluidgevoelig zijn. Voorts behelst het plan het in stand houden van een bedrijfswoning. Een akoestisch onderzoek is niet nodig en het bestemmingsplan is op het punt van geluid uitvoerbaar.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) stelt kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen dienen plaats te vinden. Enerzijds om geurgevoelige functies geen of zo min mogelijk hinder te laten ondervinden van agrarische bedrijven en anderzijds om de vergunde rechten van deze agrarische bedrijven niet (verder) te beperken door ruimtelijke ontwikkelingen. Onderzocht dient te worden wat de achtergrondbelasting (veroorzaakt door alle veehouderijen) en de voorgrondbelasting (veroorzaakt door individuele veehouderijen in de directe omgeving) op het plangebied is. Beiden moeten een acceptabele waarde hebben om een goed leefklimaat te kunnen waarborgen voor de nieuw te bouwen woningen.
Planspecifiek
In de direct omgeving van het plangebied zijn geen geurveroorzakende bedrijven aanwezig die van invloed zijn op het initiatief. Het bestemmingsplan is op het gebied van geur uitvoerbaar.
Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Sinds 1 januari 2009 is tevens het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. In het kader van deze wet- en regelgeving dient gekeken te worden of een bepaalde functie niet te veel luchtvervuiling veroorzaakt. Deze nieuwe wet- en regelgeving maakt onderscheid tussen projecten die "in betekende mate" en "niet in betekende mate" (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van de nieuwe Wet en regelgeving is voor projecten die 'niet in betekenende mate' de luchtkwaliteit verslechteren geen luchtkwaliteitonderzoek meer noodzakelijk.
Om te onderzoeken of een project als NIBM kan worden gekwalificeerd, is een rekenmodel (NIBM-tool) beschikbaar via de infomil website waarin het geschatte aantal extra verkeersbewegingen kan worden ingevoerd en waarmee kan worden ingeschat of het plan NIBM is. Voor dit project is dat gedaan en de output staat in onderstaande afbeelding.
Planspecifiek
![]() |
Afbeelding: Screenshot NIBM-tool |
In het voorgenomen initiatief zijn er twee grote veranderingen beoogd, de ontwikkeling van een kleinschalig bedrijventerrein (ca. 14.000 m2 BVO) en de ontwikkeling van een recreatiegebied (ca. 3,24 ha), hotel (ca. 40 kamers) en een kampeerterrein (ca. 40 kampeerplekken).
Conform bovenstaande aantallen zijn bij het recreatiegebied ongeveer 100 parkeerplaatsen nodig. Wanneer deze allemaal bezet zijn, ontstaan er circa 200 tot 300 autobewegingen per dag (op enkele topdagen nog meer, en op vele dagen duidelijk minder. In de berekening wordt uitgegaan van 300 per gemiddelde dag wat boven het feitelijke gemiddelde zal zijn als jaarrond gekeken wordt. Dit past in de 'worst-case' benadering die de NIBM-tool hanteert). Ook het personeel zorgt voor autobewegingen waarmee het totaal komt op 350 bewegingen per dag. Voor het bedrijventerrein wordt uitgegaan van ongeveer 10 bedrijven die zich vestigen op het bedrijventerrein. Wanneer deze allemaal 10 werknemers per bedrijf hebben, betekent dit dat er hierdoor 200 autobewegingen per dag ontstaan. Daarbij ontstaan er naar verwachting ongeveer 200 klantbewegingen per dag. In totaal ontstaan er dan 750 autobewegingen per dag voor het hele plangebied. Verwacht wordt dat voor het bouwbedrijf er per dag 8 vrachtwagenbewegingen zijn, voor overige bedrijven 2 en voor het recreatieterrein 2. Dit betekent in totaal 28 vrachtwagenbewegingen per dag, wat neerkomt op 4,7% van het totaal aantal autobewegingen.
Ter plaatse van het plangebied zijn al (bestemde) functies aanwezig welke ook verkeer aan trekken. Als uitgegaan wordt van circa 150 verkeersbewegingen voor deze functies trekt realisatie van voorliggende plan circa 600 voertuigbewegingen extra aan. Dit is in de NIBM-tool (zie afbeelding) opgenomen en de uitkomst is dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een verder onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig en het bestemmingsplan is op dit gebied uitvoerbaar.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om te kijken naar de omliggende functies in relatie tot de nieuwe functie: past de nieuwe functie in de omgeving? Dit is zowel van belang vanuit de nieuwe functie als gedacht vanuit de omgeving. Door middel van een zonering in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en de aan te houden afstanden vanuit de Wet milieubeheer wordt dit geregeld. De vragen daarbij zijn:
Planspecifiek
Het plangebied ligt tegen het bedrijventerrein aan de Nijverheidsstraat. In het initiatief zijn aan deze zijde van het plangebied bedrijven gesitueerd. De bedrijven aan de Nijverheidsstraat leveren geen beperkingen op ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen in het plangebied. De maximale bedrijfscategorie welke direct mogelijk gemaakt wordt (3.1) past goed bij het naastgelegen terrein. Op het terrein zelf wordt een zone van 50 m vanaf de bebouwing van de recreatieve functie genomen waarbinnen de direct mogelijke bedrijfsfunctie categorie 2 is. Zo wordt een scheiding aangebracht tussen het intensief gebruikte recreatieve deel en het (iets) zwaardere deel van het bedrijventerrein. De afstand tussen categorie 3.1 en het recreatieterrein aan de zuidwestzijde van de bestemming Bedrijventerrein is teruggebracht tot 30 m (één afstandsstap kleiner) omdat de intensiteit van het recreatieterrein hier duidelijk lager is.
Het bestemmingsplan is op het vlak van de milieuzonering uitvoerbaar.