direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ganzepoelweg 7, Angerlo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0299.BP00GANZEPLWEG7-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De bedrijfsactiviteiten op het agrarische bedrijf aan de Ganzepoelweg 7 in Angerlo zijn beëindigd. De nieuwe eigenaar van het perceel wil de agrarische bestemming omzetten naar de bestemming 'Wonen'. Daarbij wil hij in een deel van de bestaande woonboerderij vier kamers voor Bed & Breakfast realiseren. Deze ontwikkeling is strijdig met de geldende beheersverordening, maar past wel in binnen het beleid zoals dat wordt voorgesteld in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied dat in voorbereiding is.

Er wordt daarom medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. Via voorliggend document is gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Ganzepoelweg 7 ten zuiden van de kern Angerlo, in het buitengebied van de gemeente Zevenaar. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00GANZEPLWEG7-VA01_0001.png"

Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: Openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Ganzepoelweg 7 ten zuiden van de kern Angerlo. Dit is een open agrarisch gebied met verspreid gelegen boerderijen. De Ganzenpoelweg is de verbindingsweg tussen Doesburg/Angerlo en Didam.

Op het perceel zijn naast de bedrijfswoning nog enkele voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig. Een grote schuur (900 m²) die aan de oostzijde van het perceel stond is in 2015 gesloopt. Deze plek is omgevormd tot grasland. Langs de perceelsgrens is een rij bomen geplant. Bijgevoegde luchtfoto geeft de huidige situatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00GANZEPLWEG7-VA01_0002.png"

Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

De bedrijfsactiviteiten op de locatie zijn enkele jaren geleden al gestopt. Het perceel met de aanwezige opstallen zijn verkocht. De woning zal als burgerwoning gebruikt worden. De nieuwe eigenaar heeft bovendien de wens om in een deel van de bestaande woonboerderij 4 B&B-kamers te realiseren. Deze hebben samen een oppervlakte van ca. 100 m².

Op het perceel zijn voorts nog drie bijgebouwen aanwezig. Direct achter de woning ligt de garage, daarachter nog een schuur en een stal. Hier worden hobbymatig enkele paarden en wat kleinvee (bokjes) gehouden worden. De overige inrichting van het terrein blijft ongewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00GANZEPLWEG7-VA01_0003.png"

Aanzicht van de woonboerderij Ganzenpoelweg 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00GANZEPLWEG7-VA01_0004.png"

Overzicht van de bestaande (en te handhaven) opstallen. Op het naastgelegen perceel (met poel) stond tot 2015 een rundveestal van 900 m².

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt langs een buisleiding die is aangewezen in het Barro. Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 4.1.6.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan betreft een bestemmingswijziging van een bestaande woning en het mogelijk maken van een bed & breakfast in de bestaande bebouwing. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

 

Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:

  • 1. Duurzame economische structuurversterking;

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:

  • kansen bieden aan bestaande bedrijven,
  • creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's,
  • creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal,
  • versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren,
  • een gezonde vrijetijdseconomie,
  • een adequaat beheer van de bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland, zowel kwalitatief als kwantitatief en een daarop aangepaste aanpak van eventuele nieuwe plannen.
  • 2. Borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek,
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving.

Om ontwikkelingen met kwaliteit te ondersteunen zijn de gebiedskwaliteiten in Gelderland opgenomen in een Gebiedenatlas.

Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Aan de overzijde van de Ganzepoelweg ligt een gebied dat deel uitmaakt van de Groene Ontwikkelingszone. Binnen deze gebieden is ruimte voor economische ontwikkeling, mits deze niet leiden tot significante aantasting van de natuur in de omgeving. Het plangebied valt echter buiten dit GO-gebied en heeft geen invloed op natuurkwaliteiten in de omgeving.

Met dit plan wordt een bijdrage geleverd aan de vrijetijdseconomie. De ladder voor duurzaam ruimtegebruik is niet van toepassing (zie paragraaf 3.1).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Zevenaar

In februari 2013 heeft de gemeenteraad de aangepaste Structuurvisie 'Samen kijken naar de toekomst 2012-2030' vastgesteld. De visie is opgesteld als kader voor het ruimtelijk beleid tot het jaar 2030 en betreft het gehele grondgebied van Zevenaar. In de Structuurvisie wordt ingezet op een vijftal hoofdopgaven:

  • 1. Versterken van de identiteit van Zevenaar met aandacht voor de diversiteit in landschappen, kernen en functies;
  • 2. Voldoende plek voor stedelijke ontwikkelingen tot 2030;
  • 3. Behoud van kwalitatief goede woon- en werkgebieden en goede voorzieningen;
  • 4. Tegengaan van versnippering van de leefomgeving inclusief het leefbaar houden van de kernen;
  • 5. Nadrukkelijker inzetten op een duurzame ontwikkeling.

De opgaven worden benaderd vanuit de drie kernwaarden: 'verbinden', 'diversiteit' en 'kwaliteit'. Deze kernwaarden vormen de rode draad van waaruit de gemeente Zevenaar de komende jaren werkt.

Op het gebied van recreatie en toerisme zijn de volgende hoofddoelen geformuleerd:

  • Goed bereikbare recreatievoorzieningen, een goede (route)infrastructuur ten behoeve van de recreatie en mensen moeten Zevenaar "weten te vinden".
  • Vergroten diversiteit en (kwaliteits)versterking van de verblijfsrecreatievoorzieningen. Zevenaar wil door onder andere meer bed & breakfast gelegenheden te bieden het recreatief seizoen verlengen.
  • Verbreding van de recreatiemogelijkheden. Onderdeel hiervan is het ondersteunen van recreatief medegebruik in het buitengebied, in de vorm van bijvoorbeeld een bed & breakfast, kaasboerderij en theeschenkerij.

Planspecifiek

Met het voorliggend plan wordt voorzien in een uitbreiding van het aantal bed & breakfast voorzieningen. Het realiseren van een bed & breakfast als nevenfunctie in het buitengebied wordt specifiek als kans genoemd in de Structuurvisie. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van de Structuurvisie Zevenaar.

3.3.2 Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied

De gemeente Zevenaar heeft het een nieuw bestemmingsplan Buitengebied in voorbereiding. Hiervoor is een Nota van Uitgangspunten opgesteld en vastgesteld door de raad op 17 december 2014. In deze nota is onder andere beleid opgenomen waarmee de gemeente ervoor wil zorgen dat in het buitengebied bewoners activiteiten kunnen ontplooien op het gebied van verblijfsrecreatie en/of lichte horeca. Voorbeelden zijn bed & breakfast/kamerverhuur, groepsaccommodatie, theehuis of een kleine camping. Deze activiteiten worden gezien als een waardevolle aanvulling op het recreatief product en kunnen bijdragen aan de ruimtelijke en functionele kwaliteit van het buitengebied. Voorwaarde is dat de activiteiten ruimtelijk en functioneel van ondergeschikt belang zijn, kleinschalig en extensief. De nevenactiviteit mag niet tot meer bebouwing leiden en wordt ondergebracht in de woning of bijbehorende bebouwing tot een maximum van 150 m². Wonen blijft de hoofdfunctie van de woning. Een bed & breakfast heeft maximaal 5 kamers, met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 150 m².

Planspecifiek

Voor een bed & breakfast zijn 5 kamers toegestaan met een maximale oppervlakte van 150 m² en worden ondergebracht in de woning of in bestaande bijgebouwen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan deze criteria. Het plan past binnen de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan Buitengebied.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt de beheersverordening 'Buitengebied Zevenaar', welke is vastgesteld op 25 september 2013. Het plangebied heeft daarin de bestemming 'Agrarisch' met bouwvlak. Tevens gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting'.

De beheersverordennig biedt geen mogelijkheden voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en het realiseren van 4 kamers voor bed & breakfast. Dat is reden om voorliggend bestemmingsplan op te stellen.

Hieronder een uitsnede van de verbeelding van de vigerende beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00GANZEPLWEG7-VA01_0005.png"

Uitsnede beheersverordening 'Buitengebied Zevenaar' (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied.

Planspecifiek

Met het plan verandert de functie van het plangebied van agrarisch naar wonen. Er vinden geen bodemingrepen of bouwactiviteiten plaats. De betreffende woning is reeds aanwezig. De mogelijkheid voor het realiseren van bed & breakfast wordt ook binnen de geldende beheersverordening rechtstreeks toegestaan, alleen het aantal kamers is strijdig met de huidige regels. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.


Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).


Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Het initiatief is dermate kleinschalig dat het "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Vergeleken met de situatie toen het agrarisch bedrijf nog actief was, is de luchtkwaliteit reeds verbeterd.

Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Een toetsing op het aspect wegverkeerslawaai is niet nodig, omdat het hier een reeds bestaande woning betreft. De B&B kamers zijn geen geluidgevoelige functie. Verder akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Ook geurgevoelige objecten van een andere veehouderij (bedrijfswoningen) en een geurgevoelig object (voormalige bedrijfswoning) dat voorheen bij een andere veehouderij hoorde, maar dat na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van die andere veehouderij kent een lager beschermingsniveau. Hierbij geldt een minimale afstand van 50 meter tussen emissiepunt en het geurgevoelig object.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Ten westen van het plangebied liggen op meer dan 90 m afstand twee agrarische bouwblokken van twee agrarische bedrijven.

Ganzepoelweg 9 

Dit betreft een melkveehouderij, voor melkvee zijn geen emissiefactoren vastgesteld maar gelden vaste afstanden, waarvoor een richtafstand geldt van 50 m. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Didamseweg 19

Dit betreft een voormalige melkveehouderij waar een omgevingsvergunning met beperkte milieutoets is verleend voor het houden van geiten. De planologische status van het bedrijf is op dit moment onderwerp van discussie. Kort gezegd is het de vraag of het vigerende planologische regime (de beheersverordening Buitengebied Zevenaar) ter plaatse een geitenhouderij toestaat. In dat verband is ook de gewijzigde omgevingsverordening van de provincie Gelderland van belang. In december 2017 is besloten tot een tijdelijk verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande geitenhouderijen.

Voor de toetsing van het nu voorliggende bestemmingsplan is uitgegaan van het scenario dat ter plaatse –binnen de grenzen van het huidige bouwvlak- van het perceel Didamseweg 19 een geitenhouderij is toegestaan. In dat verband is artikel 3 lid 2 van de Wgv relevant.

Hierin is geregeld dat agrarische bedrijfswoningen, waarvan het gebruik op of na 19 maart 2000 is gewijzigd in burgerwoning, op grond van de Wgv hetzelfde (lagere) beschermingsniveau behouden als de bedrijfswoning die ze voorheen waren. De datum 19 maart 2000 in de Wet geurhinder en veehouderij is ontleend aan de voormalige Regeling beëindiging veehouderijtakken. Deze woningen dienen anders beoordeeld te worden dan burgerwoningen in het buitengebied.

De voormalige bedrijfswoning van Ganzepoelweg 7 was een geurgevoelig object behorende bij een andere veehouderij. Het voorgenomen gebruik als burgerwoning leidt niet tot een hoger beschermingsniveau. Ook in de nieuwe situatie dient een minimale afstand van 50 meter tussen het geurgevoelige object en het emissiepunt aangehouden te worden. Die afstand wordt in voorliggend geval ruimschoots gehaald, nu de feitelijke afstand tussen de grens van de woonbestemming en het bouwvlak circa 92 meter bedraagt. De ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf worden dan ook niet beperkt door de voorgenomen ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Niet-agrarische bedrijven

In de omgeving van het plangebied (< 1km) zijn geen niet-agrarische bedrijven aanwezig die mogelijk hinder zouden kunnen opleveren. Er worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Agrarische bedrijven

In paragraaf 4.1.4 is de mogelijke geurhinder van de omliggende agrarische bedrijven toegelicht. De andere relevante aspecten worden hier toegelicht.

Ganzepoelweg 9

Naast geur is het aspect geluid het belangrijkste ruimtelijk milieuaspect dat een rol speelt. Voor het fokken en houden van rundvee geldt een indicatieve afstand van 30 meter. Met een afstand van >90 meter vanaf de rand van het bouwblok is milieuhinder als gevolg van geluid niet te verwachten.

Didamseweg 19

Zoals aangegeven is de planologische status van de geitenhouderij onderwerp van discussie. Vast staat dat er op het bedrijf op dit moment geiten worden gehouden.

Het houden van geiten wordt in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' niet expliciet benoemd maar is voor wat betreft geluidhinder vergelijkbaar met een rundveehouderij. Net als bij de Ganzepoelweg 9 geldt ook hiervoor een indicatieve afstand van 30 meter. Met een afstand van >90 meter vanaf de rand van het bouwblok is milieuhinder als gevolg van geluid niet te verwachten.

Rond geitenhouderijen speelt ook het aspect gezondheid een rol. Uit onderzoek van het Rijk blijkt dat er binnen een straal van 2 km een verhoogd risico is op longontsteking. Op dit moment kunnen nog geen maatregelen worden voorgeschreven omdat uit onderzoek nog niet duidelijk is wat nu precies zorgt voor de verhoogde kans op longontsteking. De provincie wil met het instellen van een tijdelijke verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van geitenhouderijen voorkomen dat de gezondheidsrisico's toenemen. Ten aanzien van het aspect gezondheid wordt er geen onderscheid gemaakt tussen agrarische bedrijfswoningen en burgerwoningen. Er is op dit moment al een bedrijfswoning aanwezig waardoor het gezondheidsrisico niet toeneemt. De beoogde burgerwoning levert dan ook geen extra beperking nu en in de toekomst op voor de geitenhouderij.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR).

De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen. Het ministerie heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan voor het opnemen van buisleidingen met gevaarlijke stoffen in bestemmingsplannen.

De aanpak richt zich op veiligheidsafstanden rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Als categorieën buisleidingen waarvoor het Bevb geldt zijn voorlopig alleen buisleidingen met een druk vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van respectievelijk 50 en 70 mm voor het transport van aardgas en vloeibare brandstoffen aangewezen.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00GANZEPLWEG7-VA01_0006.png"

Uitsnede risicokaart plangebied (bron: Risicokaart.nl)

Uit de uitsnede van de risicokaart is op te maken dat op circa 80 m en 440 m afstand gasleidingen liggen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze leidingen.

Personendichtheid en hoogte groepsrisico 
Omdat het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Zevenaar is de gemiddelde personendichtheid erg laag (minder dan 2 woningen per hectare). Er is daarom sprake van een beperkt kwetsbaar object. De dichtheid neemt ook niet toe door dit bestemmingsplan, omdat de woning reeds aanwezig is.

Aangezien personen binnen het plangebied doorgaans in een stenen gebouw verblijven en zelfredzaam zijn kan worden aangenomen dat het plan geen significante invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.

Het plan is uitvoerbaar uit oogpunt van externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Onderhavig plan betreft enkel een functiewijziging en de realisatie van 4 bed & breakfast kamers, die binnen de bestaande woonboerderij worden gerealiseerd. Er wordt geen bebouwing of verharding toegevoegd. De functieverandering is waterhuishoudkundig niet relevant.

Het plan is uitvoerbaar op het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve

gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00GANZEPLWEG7-VA01_0007.png"

Natura 2000-gebieden (rode aanduiding) in omgeving plangebied (bron:.synbiosys.alterra.nl)

Op circa 1,8 km afstand van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied 'Rijntakken'. Door de beperkte omvang van het plan en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten.

Soortenbescherming

De functieverandering vindt plaats binnen bestaande bebouwing. Er worden geen poelen of sloten gedempt. De ontwikkeling brengt geen negatieve effecten voor beschermde soorten met zich mee.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met de bedrijfsbeëindiging van het agrarische bedrijf neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied per saldo af. Voor de ontsluiting van het perceel wordt de bestaande inrit gebruikt.

Per B&B-kamer wordt uitgegaan van een parkeerbehoefte van 1 parkeerplaats. Op het eigen perceel is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren.

 

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer is hiermee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied maakt volgens de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart deel uit van 'De Hooge Horsten'. Het landschap werd grotendeels bepaald door hoger gelegen pleistocene rivierduinen en rivierterrasresten, die aan of nabij het maaiveld liggen en oostwest georiënteerde laagtes. Het gebied werd gekenmerkt door een onregelmatig netwerk van wegen. Langs de wegen bevond zich verspreide bebouwing op terpen met langs de noordzijde van het gebied de kern Angerlo. De cultuurhistorische karakteristieken van het gebied, waar het plangebied binnen ligt zijn:

  • een netwerk van historische infrastructuur;
  • ijle bebouwingslinten met terpen langs infrastructuur;
  • een aantal gemeentelijke monumenten;
  • onregelmatig, blokvormige verkaveling.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging en het toestaan van een nevenfunctie binnen de bestaande bebouwing. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de cultuurhistorische karakteristieken.

Archeologie

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Zevenaar is er in het plangebied sprake van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m. Met onderhavig plan vinden geen bodemingrepen plaats. Archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk. Bijgevoegd een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Zevenaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0299.BP00GANZEPLWEG7-VA01_0008.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Zevenaar (bron: gemeente Zevenaar)  

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan mits sprake is van bouwplan. Volgend uit artikel 6.2.1 van het Bro is hiervan geen sprake.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Hiermee is de economische uitvoerbaarbaarheid zeker gesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I: Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch': deze bestemming geldt voor de agrarische gronden aan de noord- en zuidkant van het plangebied. De aanduiding 'bouwvlak' die hier oorspronkelijk op lag, is vervallen.
  • 'Tuin': deze bestemming geldt voor de gronden gelegen naast de woning die in gebruik zijn als tuin. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • 'Wonen - 1': deze bestemming ligt op het bebouwde gedeelte van het perceel.
  • 'Waarde - Archeologie': deze dubbelbestemming is toegekend ter bescherming van het archeologisch bodemarchief. Deze bestemming geldt voor het hele plangebied. De waarde is nader aangeduid met de functieaanduiding 'Specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting'.

Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Vanwege de geringe omvang van het initiatief en de afwezigheid van provinciale belangen hoeft het bestemmingsplan in het kader van het wettelijk overleg niet te worden toegezonden aan de provincie. Het plangebied valt niet binnen een van de in de Omgevingsverordening aangewezen gebieden. Omdat het slechts een functiewijziging betreft en er dus geen waterhuishoudkundig belang is, is het ook niet noodzakelijk om het plan om reactie toe te sturen naar het waterschap.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Vanwege de geringe omvang van het initiatief en de beperkte gevolgen voor de omgeving is er af gezien van inspraak.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 december 2017 tot en met 24 januari ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is er één zienswijze binnengekomen. Deze zienswijze heeft geleid tot aanpassingen in de toelichting. In bijlage 1 is de zienswijzennotitie opgenomen. In de zienswijzennotitie is de zienswijze samengevat en puntsgewijs van een reactie voorzien.