Plan: | Bruchem, De Kosterijstraat naast 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BRUBP20120003-VS01 |
De provincie ziet er op toe dat bestemmingsplannen ook inderdaad worden vastgesteld conform hun beleid, waarbij zij een reactieve rol vervult. Een en ander vraagt om een nadere vertaling van het streekplanbeleid van 2005 in een of meerdere Structuurvisie(s) en / of verordening(en).
Om hieraan richting te geven is de vertaling in 2008 neergelegd in de Wro-agenda. De Wro-agenda beoogt een kader te bieden voor de toepassing van nieuwe instrumenten en duidelijkheid te bieden waar dit al kan. In deze agenda, die het bestaande beleid en de gedragslijn “Gelderland en de nieuwe Wro” als uitgangspunt heeft, wordt beschreven welke instrumenten toegepast (kunnen) worden voor het verwezenlijken van provinciale doelen.
Op grond van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening wordt een streekplan, dat onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) tot stand is gekomen, gelijkgesteld aan een structuurvisie onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit geldt dus ook voor het streekplan Gelderland 2005.
Op grond van de concept AMvB Ruimte van het Rijk dient de provincie verordeningen vast te stellen voor een aantal onderwerpen. Daarom heeft de provincie Gelderland op 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Deze is op 22 januari 2011 in werking getreden.
De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008 die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de ‘juridische vertaling’ van de eerder vastgestelde structuurvisie.
In dit streekplan zijn de hoofdlijnen weergegeven van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2015. Het Streekplan is voorbereid in nauw overleg met gemeenten, maatschappelijke organisaties, waterschappen en het rijk.
Het streekplan kiest voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit en richt zich op de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur. Dat gebeurt door te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: water, natuur, landschap (groenblauwe raamwerk) èn de ruimtelijke ontwikkelingen in het rode raamwerk van stedelijke functies en infrastructuur (knooppuntenbenadering).
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken. Met het ruimtelijk beleid beoogt de provincie bij te dragen aan de versterking van de ecologische, economische en sociaal-culturele positie van Gelderland als één van de Europese regio's. Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:
De hoofdstructuur wordt gevormd door het groenblauwe raamwerk en het rode raamwerk. Tussen deze twee raamwerken liggen de multifunctionele gebieden. Het plangebied is gelegen in het gebied aangewezen als 'multifunctioneel gebied' en is getypeerd als 'bebouwd gebied 2000'. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart behorende bij het structuurvisie weer.
Afbeelding 3.1: Uitsnede plankaart structuurvisie Gelderland (bron: Structuurvisie Gelderland)
De multifunctionele gebieden worden gezien als domein van de samenwerkende gemeenten waar de provinciale bemoeienis beperkt is. Het betreft de overige steden en dorpen die niet behoren tot de stedelijke netwerken of regionale centra, waardevolle landschappen en het multifunctionele platteland.
In deze gebieden spelen de volgende ontwikkelingen:
Conclusie
De voorgestane ontwikkeling van het plangebied sluit aan op het provinciale beleid zoals dat in de Structuurvisie Gelderland 2005/Streekplan Gelderland 2005 geformuleerd is, onder meer voor wat betreft de bundeling van stedelijke functies/netwerken.
Provinciale Staten hebben in december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. Met een verordening kunnen Provinciale Staten regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema’s. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op het Streekplan Gelderland 2005.
Deze nieuwe koers leidt overigens niet tot meer regulering. Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden nu vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft dit plaats gemaakt voor algemene regels. Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Conclusie
Aangezien de verordening een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid vormt, betekent dit dat deze verordening geen beleidswijzigingen bevat. Het planvoornemen is derhalve niet in strijd met de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Op 12 december 2006 is de streekplanuitwerking zoekzones vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland. Voor de zoekzones gelegen in Waardevol landschap dat volgens het streekplan is gekwalificeerd als multifunctioneel gebied, kunnen stedelijke functies worden ontwikkeld volgens het 'ja, mits'-principe. Met betrekking tot het locatievraagstuk van de zoekzones wordt onder de 'mits' verstaan dat de kernkwaliteiten behouden en versterkt moeten worden.
Voor de kleinschalige zoekzones zullen de gemeenten door middel van landschapsanalyses, gemotiveerd moeten aangeven dat recht wordt gedaan aan de aanwezige kernkwaliteiten. Spreekt voor zich dat ontwikkelingen met het oog op functie, situering, inrichting en verschijningsvorm, -volgens een ontwerpende benadering waarin de provincie actief wil participeren-, nader onderbouwd dienen te worden door landschaps-, stedenbouwkundige- en beeldkwaliteitsplannen.
Conclusie
Het plangebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied, zoals in de Streekplanuitwerking is vastgelegd. Het planvoornemen is derhalve niet in strijd met het provinciaal beleid.
De provincie Gelderland heeft 21 januari 2010 de "Woonvisie Gelderland, Kwalitatief woonprogramma 2012-2019 (KWP3) gepresenteerd. Regio Rivierenland heeft 15 februari 2010 het KWP-3 vastgesteld en de gemeente op 23 februari 2010.
Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP 2010-2019 (KWP3) beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De gemeenten en de woningcorporaties hebben de taak – gezamenlijk in regionaal verband – die regionale woonopgave te realiseren. Hiertoe is per regio een afsprakenkader vastgesteld. In dit kader staan onder meer afspraken over het ontwikkeltraject voor woningbouw in alle gemeenten in de regio Rivierenland.
De uitgangsituatie voor de periode van het KWP3 zijn het provinciale referentiekader (kolommen 2 en 3) en de opgetelde woningbouwprogramma’s van de gemeenten en woningcorporaties in de regio (kolommen 4 en 5). Afbeelding 3.2 geeft het overzicht weer van dit geheel.
Afbeelding 3.2: Provinciaal referentiekader (kolom 2 en 3) afgezet tegen de opgetelde woningbouwprogramma’s van alle gemeenten (kolom 4) en de corporaties (kolom 5).
Voor zover in deze relevant blijkt uit vergelijking tussen het referentiekader en het regionale totaalprogramma dat er relatief weinig in de betaalbare segmenten gebouwd gaat worden. Daar staat tegenover dat er relatief veel in de middeldure en dure koopsegmenten geprogrammeerd is. De opgave is om in gezamenlijkheid te werken aan een ‘goedkoper programma’ door projecten om te buigen. Deze opgave kan in een aantal gemeenten anders liggen in verband met een relatief reeds omvangrijke aanwezige betaalbare voorraad. Voor de regio, de gezamenlijke gemeenten en woningcorporaties ligt hier een taak om deze opgave af te stemmen en vorm te geven.
Conclusie
Aangezien voorliggend planvoornemen voorziet in de mogelijkheid tot realisatie van één woning op grond van particulier initiatief, zal dit niet leiden tot nadelige gevolgen op het woonaanbod.