Plan: | Maatschappelijke zone Waluwe III |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BP20170007-VS01 |
Aan de zuidzijde van de kern Zaltbommel ligt de nieuwbouwijk De Waluwe. De wijk ligt tussen de Rijksweg A2, de bestaande woonwijk de Vergt en de N322-Steenweg. In het gebied langs de A2 zijn reeds kantoren gerealiseerd. Het woongebied De Waluwe is onderverdeeld in drie deelgebieden. Deelgebied Waluwe I is reeds ontwikkeld in de periode 1995 - 2006. Voor de Waluwe II is op 24 april 2008 door de gemeenteraad een bestemmingsplan vastgesteld. Dit deelgebied bestaat uit twee onderdelen, het centrumgebied (waar winkelcentrum Portage gevestigd is) en het woongebied. Daarnaast is op 27 februari 2014 het bestemmingsplan Parkeiland vastgesteld, dit plan maakt onderdeel uit van het Waluwe II, Woongebied.
Deelgebied Waluwe III bestaat eveneens uit twee onderdelen, de hockeylocatie waar uitsluitend woningen gepland zijn en de voetballocatie waar woningen en een maatschappelijke zone (scholen en een indoor sportaccomodatie) gepland zijn. Op afbeelding 1.1 zijn de deelgebieden weergegeven.
Afbeelding 1.1: Deelgebieden nieuwbouwwijk De Waluwe
Het voorliggend plan beoogt de ontwikkeling van de maatschappelijke zone van het plan Waluwe III mogelijk te maken. De maatschappelijke zone is onderdeel van het deelgebied Waluwe III (oranje kader op afbeelding 1.1). Omdat de woonontwikkeling in een later stadium gerealiseerd wordt dan de maatschappelijke zone wordt er voor deze zone een apart bestemmingsplan opgesteld.
De vigerende beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel' staat de voorgestane ontwikkeling niet toe. Om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden.
Om alle bestemmingsplannen nu en in de toekomst uniform en digitaal aan te bieden is door de gemeente Zaltbommel een handboek opgesteld. Doordat alle nieuwe bestemmingsplannen, waaronder dit bestemmingsplan, binnen de kaders van het handboek worden opgesteld, ontstaat langzamerhand uniformiteit in de toelichting, verbeelding en regels van bestemmingsplannen. Dit ook doordat het handboek is opgesteld conform de systematiek Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, versie 1.3.1 (SVBP 2012, versie 1.3.1).
Het plangebied heeft een omvang van circa 19.908 m2 en beslaat het huidige voetbalveld aan de Oude Bosscheweg, inclusief de parkeerplaats en de locatie van de (voormalige) bebouwing (zie afbeelding 1.2). De bebouwing is inmiddels gesloopt. Het plangebied wordt globaal begrensd door de woonbebouwing van de wijk De Vergt in het noordwesten, de toekomstige woningbouwlocatie van Waluwe III in het zuiden en de Oude Bosscheweg en de A2 in het oosten. Het terrein wordt ontsloten door de Oude Bosscheweg richting noorden en de Hogeweg richting zuiden, naar de aansluiting met de N322 en de A2.
Afbeelding 1.2: ligging van het plangebied (rood kader)
Tot het moment waarop voorliggend bestemmingsplan in werking treedt, geldt in het plangebied de beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel'.
De gronden ter plaatse van het perceel aan de Oude Bosscheweg zijn hier bestemd tot 'Sport'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de plankaart behorende bij beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel'. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 en voor een groot deel de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - zone A2 (zie afbeelding 1.3).
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - zone A2' zijn de gronden, behalve voor de daarvoorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het weren van bijzondere kwetsbare objecten.
Afbeelding 1.3: Uitsnede uit de plankaart bij Beheersverordening 'Poederoijen en Zaltbommel'
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en deze toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.
Deze toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk, gaat hoofdstuk 2 in op het beleidskader van rijk, provincie en gemeente. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de milieu- en overige aspecten behandeld. De opzet van de planregels wordt in hoofdstuk 5 besproken, gevolgd door de uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6.
Dit hoofdstuk geeft een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader. Hieronder worden alleen de beleidslijnen genoemd voor zover deze van toepassing zijn voor dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt beschreven op welke wijze de beleidslijnen van invloed (kunnen) zijn op de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 stagneert de bevolkingsgroei. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van de huishoudens, verandert.
Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vatsgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. De onderhavige planontwikkeling ligt in lijn met dit rijksbeleid.
Relevantie plangebied
Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de kleine schaal van onderhavig bestemmingsplan, heeft dit bestemmingsplan nauwelijks raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de Structuurvisie.
AMvB Ruimte
Het Barro is de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd en bevat regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. Het Barro bevat onder meer regels voor het bouwen in het rivierbed van de grote rivieren. De regels zijn overgenomen uit de Beleidslijn grote rivieren en vormen een juridische vertaling van deze beleidslijn. Bestemmingsplannen die zijn gelegen in het rivierbed van de grote rivieren, moeten voldoen aan de regels die in het Barro zijn opgenomen.
Relevantie plangebied
Het Barro stelt geen beperkingen aan ontwikkelingen binnen het plangebied.
Crisis- en herstelwet
Met de Crisis- en herstelwet (Chw) wil het kabinet de procedures voor grote projecten versnellen. Hiermee wordt een stap gezet om de gevolgen van de economische crisis te bestrijden. De Chw beoogt onder andere een impuls aan integrale gebiedsontwikkeling te geven. De regels uit de Chw hebben overwegend betrekking op het bestuursprocesrecht en hebben als doel om proceduretijden van bij wet aangewezen projecten te verkorten. In Artikel 2.2 van de Chw zijn de gebieden genoemd, waar de stroomlijning van procedures voor geldt. Het artikel noemt daarin dat een bestaand bedrijventerrein voor de duur van ten hoogste tien jaar kan worden aangewezen als ontwikkelingsgebied, indien dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied bijzonder aangewezen is.
Relevantie plangebied
De Crisis- en herstelwet is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan, voor wat betreft de procedurele versnellingen. De regels uit de Chw betreffen met name het bestuursprocesrecht waardoor de doorlooptijd van procedures voor in de wet aangewezen projecten kan worden verkort.
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050.
Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:
Met het Waterplan wordt richting gegeven aan de inrichting en beheer van de waterhuishouding. Het Waterplan voor stroomgebied Rijn - Maasdelta kent drie deelgebieden, Rijnmond-Drechtsteden, Zuidwestelijke Delta en het rivierengebied. Het waterveiligheidsbeleid in het rivierengebied, waaronder dit bestemmingsplan valt, berust op twee pijlers: rivierverruiming en dijkversterking.
Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit van 28 augustus 2012, betreffende een wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is een tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro definieert een 'stedelijke ontwikkeling' als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het Bro bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Voor de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 2.2, waar dit in het kader van het provinciaal beleid nader wordt gemotiveerd.
Omgevingsvisie
Op 8 juli 2015 hebben Provinciale Staten de geactualiseerde Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn twee hoofddoelen benoemd: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen.
De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Als leidend principe en afwegingskader hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, in samenhang met de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (aantonen van de behoefte, afwegen van de mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied, motiveren bereikbaarheid).
De regionale afspraken over wonen en werken blijven het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie streeft ernaar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen, onder andere door een verandering van aanbod gestuurd bouwen in vraag gestuurd bouwen.
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een motiveringsplicht opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de plantoelichting moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en zoekzones zoals opgenomen in het Streekplan 2005. Voor de bepaling van de begrenzing van het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de definitie daarvoor uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik worden een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Als juridische basis wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gebruikt, die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. In ieder bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de Rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening.
De ladder voor duurzame verstedelijking kent drie treden:
De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast, aangezien op die niveaus de samenhang tussen de bestaande voorraad en nieuwe ontwikkelingen op in- en uitbreidingslocaties kan worden beschouwd.
De ontwikkelingen die in de maatschappelijke zone Waluwe III mogelijk worden gemaakt betreffen overige stedelijke voorzieningen (conform de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking). Met dit bestemmingsplan wordt de vestiging van onderwijs- en indoor sportaccommodaties in de maatschappelijke zone mogelijk gemaakt.
Trede 1: regionale behoefte
Scholen in Waluwe III
De behoefte naar (neven)vestiging van scholen voor voortgezet onderwijs wordt vastgesteld in een Regionaal Plan voor Onderwijsvoorzieningen (RPO). Voor de middelbare school Gomarus is een nevenvestiging met ca. 550 leerlingen voorzien vanuit de hoofdvestiging te Gorinchem. Het schoolbestuur heeft via de procedure van het RPO daarvoor toestemming gekregen van de minister van OCW (beschikking d.d. 7maart 2017)
Dit bestemmingsplan maakt ook vestiging van school de Brug mogelijk. De accommodatie van school De Brug betreft een verplaatsing van de huidige naar een nieuwe, compactere accommodatie.
Indoor sport
Dit bestemmingsplan maakt een sporthal (maximaal 3 velden) en een zwembad (maximaal 8-baans) mogelijk. Voor de sporthal geldt dat het een vervanging is voor de afgeschreven sporthal De Ring in Zaltbommel. De beperkte toename van capaciteit is bedoeld om het bewegingsonderwijs van de in Zaltbommel toe te voegen nevenvestiging van Gomarus te faciliteren.
Het bestemmingsplan maakt daarnaast een zwembad mogelijk. Het huidige zwembad Akwamarijn in Zaltbommel is afgeschreven. Bouw van een vervangend zwembad is wenselijk. De toename van capaciteit is bedoeld om een zwembad met een afmeting te kunnen realiseren waarin wedstrijdzwemmen mogelijk is. Zodoende kan een zwembad gerealiseerd worden dat een breder gebruik mogelijk maakt dan het huidige 10x20 meter bad.
Trede 2: bestaand stedelijk gebied
In bestaand stedelijk gebied is door verplaatsing van de sportvelden van voetvalvereniging Nivo Sparta ruimte gevonden om de benodigde accommodaties te bouwen. Voor de vestiging van de scholen zijn diverse locaties onderzocht. Deze locatie is voor de scholen een voorkeurslocatie. Reden hiervoor is de nabijheid van het NS-station en busstation. Vanwege de aanwezigheid van een bestaande school voor voortgezet onderwijs (Cambium College) ligt vestiging van de sporthal nabij deze scholen voor de hand. Door de huidige configuratie van sporthal en zwembad op deze nieuwe locatie te combineren, kunnen voordelen worden behaald in gezamenlijk gebruik van diverse ruimtes. De ligging van de indoor sportfaciliteiten direct naast de scholen (nevenvestiging Gomarus, praktijkschool De Brug en VMBO-school "De Waard" van het Cambiumcollege) zorgt voor dubbelgebruik van parkeerplaatsen.
Waterplan Gelderland
Het Waterplan Gelderland (vastgesteld op 11 november 2009) is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan van Gelderland. Het derde Waterhuishoudingsplan had een planperiode van 2005 t/m 2010. Het Waterhuishoudingsplan was gebaseerd op de Wet op Waterhuishouding. Ook het Waterplan is nog opgesteld onder deze wet, maar is na vaststelling onder het regime van de nieuwe Waterwet komen te vallen. In de Waterwet is opgenomen dat de provincies een of meerdere regionale Waterplannen opstellen met een looptijd van 6 jaar. Voor dit Waterplan Gelderland is dat de periode 2010 tot en met 2015.
Met het Waterplan wordt richting gegeven aan de inrichting en beheer van de waterhuishouding in Gelderland. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. In het Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwater-bescherming. Voor deze thema's is er beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 liggen.
In het kort hier de belangrijkste doelstellingen voor de planperiode:
Conclusie
Het beleid dat in dit Waterplan Gelderland is beschreven is bindend voor de provincie, voor de waterschappen is het kaderstellend voor de doorvertaling van dit beleid naar hun waterbeheerplannen.
Structuurvisie Rivierenland 2004-2015
De gemeente Zaltbommel maakt onderdeel uit van de regio Rivierenland. De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap (bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De ruimtelijke structuurdragers geven de richting aan waarin verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel wordt versterkt. De hoofdinfrastructuur wordt door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de hele regio geldt een kwalitatieve benadering van nieuwe verstedelijking, ruimtelijk geduid met de kwaliteitscontouren zoals deze voor de periode tot 2015 rond de kernen zijn getrokken in het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland. De kernen van de gemeente Neerijnen zijn woonkernen met, ondergeschikt, een aantal voorzieningen. Deze voorzieningen hebben geen regionale functie. Ook dienen de kernen niet als opvang voor de regionale woonvraag. Het ruimtelijk beeld op basis van de eerder genoemde structuurdragers en de opgaven voor het gebied leiden tot de volgende koers voor ruimtelijke ontwikkelingen: water als structurerend element: meervoudig ruimtegebruik met verbreding van watergangen en concretiseren zoekgebieden waterberging; contouren voor zoekruimte verstedelijking tot 2015 volgens experiment 'een lijn voor kwaliteit' blijft uitgangspunt; functieverandering in het landelijk gebied voor kommen en oeverwallen differentiëren; structuurversterkende bebouwing aan de dijk; ontwikkeling meer samenhangend toeristisch-recreatief aanbod rond 'boegbeelden' en concentratiepunten; uitvoering door middel van een ruimtelijke projectenagenda.
Conclusie
Vanuit de structuurvisie is er geen specifiek project benoemd voor het plangebied.
Regiocontract 2012-2015
Met ingang van 1 januari 2012 is het nieuwe Regiocontract Regio Rivierenland (RRR) van start gegaan. Het Regiocontract Regio Rivierenland is de opvolger van wat in de wandelgangen ook wel het Regiocontract werd genoemd en liep tot en met 2015. Het RRR is ondertekend door de provincie Gelderland en de tien gemeenten in de regio.
Het RRR omvat 5 deelprogramma's, te weten:
Via deze deelprogramma's worden een groot aantal doelstellingen en ambities gerealiseerd door te uitvoering van projecten en andere activiteiten. Via de verschillende deelprogramma's worden ruimtelijke projecten uitgewerkt.
Conclusie
Voor het plangebied is er geen specifiek project benoemd vanuit het RRR.
Sociaaleconomische Visie Rivierenland 2009-2020
Deze sociaaleconomische visie van Regio Rivierenland 2009-2020 is gemaakt voor en door de elf gemeenten in de regio, in samenwerking met de Kamer van Koophandel, het bedrijfsleven en overige maatschappelijke partijen.
Rivierenland kiest in de Sociaaleconomische visie voor een beleidsagenda met vier strategische beleidsthema's:
1. intensivering van de onderlinge samenwerking;
2. versterking van werklocaties en werklandschappen;
3. krachtige marketing, promotie en acquisitie van de regio;
4. verbetering van commerciële en maatschappelijke voorzieningen.
Deze thema's met bijbehorende uitwerkingen plus de bestaande sociaaleconomische activiteiten zijn onder de pijler Welvarend Rivierenland opgenomen in Eigen-Wijs Rivierenland, het Regionaal Ontwikkelingsprogramma 2008-2011. De regio heeft gekozen voor deze vier sociaaleconomische beleidsthema's omdat ze effect hebben (inspanning op deze terreinen levert het meeste op ten opzichte van de investering) en stuurbaar zijn (dit beleid kan Rivierenland écht beïnvloeden). Bovendien sluiten deze beleidsthema's goed aan bij de Structuurvisie.
Conclusie
Voor het plangebied is er geen specifiek project benoemd vanuit de Sociaaleconomische Visie dat direct raakvlakken heeft met het bestemmingsplan.
Woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020
In de Woonvisie Bommelerwaard 2016 - 2020 zetten de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel in samenwerking met corporaties voor de komende jaren hun koers uit op het gebied van woongebieden. Een van de ambities uit de Woonvisie is een woonomgeving van kwaliteit: Uitgangspunt is de identiteit en de kracht van de dorpen en kernen zelf. Initiatieven vanuit de lokale gemeenschappen worden gefaciliteerd waar nodig wordt professionele ondersteuning geboden. Ontmoeten, verbinden en een goede bereikbaarheid van voorzieningen is een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de woonomgeving.
De welstandsnota
De gemeente Zaltbommel heeft in 2013 haar welstandsbeleid herzien. Resultaat van de herziening is de Welstandsnota 2013. Op 26 januari 2017 is een nieuw welstandsbeleid vastgesteld. De wijzigingen zijn opgenomen in de notitie 'Welstandsnota en reclamebeleid'. Samen met de Welstandsnota 2013 vormt deze notitie het Ontwerp Welstandsnota 2017.
Deze welstandsnota hanteert, op basis van een gebiedsindeling, verschillende beleidsniveau's. Daarnaast zijn specifieke richtlijnen voor kleinschalige bebouwing opgenomen. Het gebied van de verordening valt in de volgende gebieden:
Conclusie
Bij de vergunningverlening van gebouwen of werkzaamheden zal aanvullend aan het bestemmingsplan tevens aan de geactualiseerde Welstandsnota worden getoetst. Het voorliggende bestemmingsplan staat deze toetsing niet in de weg. Daarmee is de Welstandsnota complementair aan het bestemmingsplan.
Beleidsvisie externe veiligheid 2014 – 2018
De Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zaltbommel 2014 - 2018 is op 28 november 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie zijn onder andere ambities opgenomen over het niet toelaten van nieuwe risicobronnen en bijzonder kwetsbare objecten binnen bepaalde gebieden. De ambities gelden naast de wettelijke regels en zijn met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en bij vergunningverlening voor risicobedrijven. Door het vaststellen van relevante regels in het ruimtelijk plan kan strijdigheid met de ambities worden voorkomen.
Conclusie
Enkele activiteiten binnen de geldige bestemmingsplannen en verleende projectomgevingsvergunningen worden door de Beleidsvisie externe veiligheid als strijdig gebruik gerekend.
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2 van deze toelichting.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, ofwel de bestaande situatie, goed in beeld wordt gebracht. Dit hoofdstuk beschrijft deze situatie door de historische ontwikkeling, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en omgeving toe te lichten.
Zaltbommel
De oudste berichten over de stad Zaltbommel stammen uit het jaar 850. Toen was het niet meer dan een kleine nederzetting "Bomela" geheten. In 999 kreeg de plaats recht van tol en munt, alsmede van gruit, een stof waarmee het bier tot gisting werd gebracht. Graaf Otto II van Gelre verleende in 1231 de plaats stadsrechten. In 1316 werden deze vernieuwd en bevestigd door Graaf Reinald van Gelre. Uit die periode stammen de stadsmuren. Tot het begin van de 17e eeuw hielden de inwoners zich bezig met nijverheid en handel en de stad kende grote bloei. Rond 1629 na de verovering van 's-Hertogenbosch door Prins Frederik Hendrik nam de betekenis van Zaltbommel af omdat 's-Hertogenbosch de functie van grensplaats overnam. Bovendien verminderde de scheepvaart op de Waal, doordat zich ter hoogte van de stad een zandplaat vormde. Toch bleef het een belangrijke stad.
Midden 19e eeuw was er betrekkelijk veel industrie en waren er tien scholen, waaronder een Latijnse school. De stichter van het KNMI, C.H.D. Buys Ballot, was leerling van deze school. In 1869 kwam er een spoorbrug over de rivier, terwijl in 1933 de eerste verkeersbrug kwam. De Martinus Nijhoffbrug is in 1996 geopend.
Waluwe
Aan de zuidzijde van de kern van Zaltbommel is het gebied De Waluwe ontwikkeld. Een gebied dat zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld tot een divers woon-, werk- en leefgebied. De ontwikkeling van gebied De Waluwe is uitgevoerd in deelplannen die verbonden worden door de realisatie van een parkeiland.
Geklemd tussen bestaande woonwijk De Vergt, de Rijksweg A2 en de N322-Steenweg vormt gebied De Waluwe een verbintenis tussen kantoorgebouwen (A2-zijde) en het historische centrum van Zaltbommel. Het woongebied bestaat uit drie deelgebieden waarvan deelgebied I is ontwikkeld in de periode vanaf 1995 tot 2006. Deelgebied II wordt ontwikkeld tot een modern woongebied waarbij leven, ontmoeten en spelen de centrale thema’s zijn. De Waluwe II vormt samen met De Waluwe I, een woongebied met diverse woningtypologiën die verbonden worden door een groot en groen parkeiland van ca. 1,6 hectare. Voor dit parkeiland is een apart bestemmingsplan opgesteld. Bestemmingsplan 'Zaltbommel, De Waluwe Parkeiland' is vastgesteld op 27 februari 2014.
De sportvelden die in gebied De Waluwe III lagen, zijn naar een nieuwe locatie aan de Van Heemstraweg verplaatst.
Op het terrein is in de huidige situatie een sportterrein met bijbehorend parkeerterrein gelegen (zie afbeelding 3.1). In het kader van de herontwikkeling van het plangebied is de bebouwing geheel gesloopt om op de vrijkomende locatie een complex van scholen en een indoor sportaccomodatie met de daarbij bijbehorende voorzieningen mogelijk te maken.
Afbeelding 3.1: Huidige situatie plangebied
De ontwikkelingen binnen de maatschappelijke zone van Waluwe III zijn uitgewerkt in een voorlopig bouwkundig ontwerp (zie afbeelding 3.2). De precieze locatie van de functies is op het moment van opstellen van onderhavig bestemmingsplan nog niet zeker. Waar in het ontwerp rekening mee gehouden dient te worden is de ontsluitingsweg die van de Oude Bosscheweg door het plangebied naar het toekomstige woongebied van Waluwe III loopt. Wegens de nader uit te werken inrichting is de ontsluitingsweg flexibel opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. De oppervlakte van de maatschappelijke bestemming is 17.455 m2.
Tevens bevindt zich in het plangebied een bergbezinkbassin die voor beperkingen voor de inrichting zorgt. Ter plaatse van het bassin is een parkeerterrein beoogd.
Afbeelding 3.2: Voorlopig stedenbouwkundig plan nieuwe situatie
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Het architectonisch plan voor het terrein is gebaseerd op de volgende stedenbouwkundige uitgangspunten:
De Waluwe is de nieuwste uitbreidingswijk van Zaltbommel gelegen tussen De Vergt, de Steenweg en de Hogeweg. De stedenbouwkundige opzet gaat uit van een groene ‘ruggengraat’ en een oostwest-route voor langzaam verkeer als ruimtelijke dragers.
Hiernaast gaat er, net als bij de ontwikkeling van andere (grote) nieuwbouwgebieden, aandacht uit naar de architectonische en stedenbouwkundige uitstraling. Zo krijgen architectuurthema's een bewuste plek toegewezen in de stedenbouwkundige opzet.
In dit hoofdstuk worden de milieuaspecten behandeld, die van invloed kunnen zijn op het bestemmingsplan. Om de haalbaarheid van de ontwikkeling aan te tonen, wordt in het navolgende per aspect aangegeven wat de situatie ter plaatse is en wat de gevolgen zijn voor het bestemmingsplan.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een kwetsbaar object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving. De VNG-brochure beschrijft de aan te houden afstanden vanwege de milieuaspecten geur, geluid, stof en gevaar.
Invloed van de omgeving op nieuwbouwplan
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven en voorzieningen, te weten:
Invloed van de omgeving op het voornemen
De afstand tussen de perceelsgrenzen van deze bedrijven/voorzieningen en het plangebied dient volgens de VNG-brochure in principe 10 meter (kantoorpanden en artsenpraktijken), 30 meter (scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs en kinderopvang) dan wel 50 meter (kartbanen in een hal) te zijn. De percelen van de bedrijven en voorzieningen bevinden zich op een afstand van meer dan de aangegeven afstand waardoor zij vanuit de optiek van Bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormen voor de onderhavige ontwikkeling.
Sachem Europe B.V.
Naast de bovengenoemde bedrijven en voorzieningen bevindt zich aan de oostzijde van de A2 het bedrijf Sachem Europe B.V. aan het Van Voordenpark 15. Dit bedrijf vervaardigt overige organische basischemicaliën en valt daardoor onder de categorie 'Organische chemische grondstoffenfabrieken' uit de VNG-brochure. Dit betekent dat het om een categorie 5.3 bedrijf gaat. Het bedrijf veroorzaakt hinder op het gebied van geur, stof, geluid en externe veiligheid. De VNG-brochure geeft richtafstanden aan voor een gemiddeld bedrijf in deze branche. Voor wat betreft stof en geluid dient de afstand tussen het bedrijf en het projectgebied respectievelijk 30 en 500 meter te zijn. Aangezien de afstand meer dan 500 meter bedraagt, levert het bedrijf voor deze aspecten geen belemmeringen op.
Op het aspect externe veiligheid, waarvoor een aan te houden richtafstand van 700 meter (of 500 meter bij gemengd gebied) geldt, wordt in de volgende paragraaf ingegaan. Op het aspect geur wordt in paragraaf 4.6 ingegaan.
Conclusie
Omdat aan de afstanden uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering is de conclusie dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. OP basis hiervan wordt tevens geconcludeerd dat de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten (zie bijlage 1).
Inrichtingen
Sachem Europe B.V.
In het Van Voordenpark is het bedrijf Sachem Europe B.V. (verder Sachem) gelegen. Sachem valt onder de werkingssfeer van het Bevi en bevindt zich ongeveer 500 meter ten zuidoosten van het plangebied.
Uit de bestaande QRA blijkt dat het plaatsgebonden risico geen knelpunt kan opleveren, aangezien de 10-6/jaar risicocontour niet buiten de EV-randzone in het bestemmingsplan Van Voordenpark mag reiken. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor het groepsrisico geldt dat deze een maximaal aantal slachtoffers heeft van 20 personen. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling van de scholen neemt het groepsrisico niet toe (verschil blauw en groene lijn). Het groepsrisico bevindt zich in zowel de huidige als de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde.
Afbeelding 4.1: Groepsrisico Sachem
Veiling Zaltbommel
Op ongeveer 150 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich de Coöperatieve tuinbouwveiling Zaltbommel. Deze inrichting beschikt over twee ammoniakkoelinstallaties. De PR 10-6-contour ligt binnen de inrichtingsgrens van de veiling en het invloedsgebied is niet relevant. De Veiling is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.
Transport gevaarlijke stoffen
Rijksweg A2
Ten oosten van het plangebied bevindt zich de Rijksweg A2. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgesteld in de Regeling basisnet. Hierin staat vermeld dat er voor de A2 ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Uit onderzoek blijkt dat het groepsrisico van de A2 zich onder de oriëntatiewaarde bevindt. De maximale waarde van het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie toe ten opzichte van de huidige situatie.
Spoorlijn Utrecht - Den Bosch
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is bepaald in de Regeling basisnet. De spoorlijn Utrecht – Den Bosch is niet opgenomen in de Regeling basisnet. De spoorlijn is daarmee geen relevante risicobron. Omdat de spoorlijn op circa 400 meter ten oosten van het plangebied ligt is artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet van toepassing. Artikel 7 verplicht echter wel tot het beschouwen van de bestrijdbaarheid van incidenten op het spoor en de zelfredzaamheid van personen in het nieuwe plan.
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 en 8 van het Bevt van toepassing. Omdat de locatie gelegen is in het invloedsgebied van Sachem Europe BV en de Rijksweg A2, wordt het groepsrisico volledig verantwoord in bijlage 1
Milieuonderzoeken.
Op basis van het onderzoek is het onderstaande adviesoverzicht te geven:
Tevens wordt geadviseerd dat het schoolbestuur ten behoeve van de ruimtelijke besluitvorming uitspreekt om deze adviezen over te nemen.
In november 2013 is door de gemeenteraad de Beleidsvisie externe veiligheid 2014-2018 vastgesteld. De keuze binnen dit bestemmingsplan passen binnen de uitgangspunten van dit beleid.
In bijlage 1 zijn elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht. De adviezen in deze rapportage worden overgenomen. De risicosituatie wordt aanvaardbaar bevonden. De organisatorische adviezen zijn echter niet te verankeren in het bestemmingsplan en worden in overleg met de initiatiefnemer afgestemd. Om juridische redenen is de verantwoording niet gebaseerd op de organisatorische adviezen.
Archeologie
Het Verdrag van Valletta regelt onder meer dat het archeologisch belang moet worden meegewogen in de besluitvorming van de ruimtelijke ordening. Voortvloeiend uit deze wet heeft de gemeente Zaltbommel op 7 juli 2011 eigen archeologiebeleid vastgesteld. Dit om op basis van een meer gespecificeerde inventarisatie- en beleidskaart maatwerk te kunnen bieden. Voor het hele grondgebied van de gemeente Zaltbommel is het archeologiebeleid vastgesteld. Hierin zijn de verwachtingswaarden in verschillende beleidszones weergegeven en zijn uitspraken gedaan over de noodzaak van aanvullend archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen.
Omdat in groeiende mate het Europese archeologische erfgoed werd bedreigd, is in 1992 het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologische belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen plaats te laten vinden wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, in casu de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:
In wetgeving is de omgang met archeologisch erfgoed geregeld en zijn enkele uitgangspunten en doelstellingen gesteld. Zo kan iedere initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem verstoord wordt, verplicht worden gesteld om een rapport aan te dragen, waaruit de archeologische waarde van het te verstoren terrein (het plangebied) blijkt. Voor een dergelijk rapport is archeologisch onderzoek vereist. Dit bestaat in de eerste plaats uit vooronderzoek: het bureauonderzoek en/of inventariserend veldonderzoek, elk met bijbehorende standaardrapportages. Tijdens het bureauonderzoek wordt onderzocht wat er in historisch, archeologisch en aardwetenschappelijk opzicht al bekend is over het plangebied. De volgende fase bestaat in veel gevallen uit een veldonderzoek. Dergelijk onderzoek heeft als doel kansrijke en kansarme zones te karteren. Hierbij kan booronderzoek plaatsvinden alsmede proefsleuvenonderzoek. De resultaten dienen vervolgens te worden gewaardeerd. Tijdens de waarderende fase wordt van de aangetroffen vindplaatsen, ook wel site genoemd, de omvang, aard, datering en fysieke kwaliteit vastgesteld om zo tot een oordeel over de behoudenswaardigheid te komen. Op basis van dit oordeel neemt de betrokken overheid een (selectie)besluit hoe met eventueel aanwezige vindplaatsen omgegaan dient te worden.
Bureauonderzoek en verkennend onderzoek
In opdracht van de gemeente Zaltbommel heeft Antea Group in januari / februari 2017 een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft bestaan uit een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek.
De aanleiding tot het archeologisch onderzoek is de ontwikkeling van twee voormalige sportterreinen in het gebied Waluwe. Het betreffen de gebieden Waluwe III en de Hockeyvelden, beide gebieden liggen grotendeels in een zone met dubbelbestemming Waarde Archeologie 3. Dit houdt in dat bodemverstorende werkzaamheden met een omvang van meer dan 2.500 m2 en dieper dan 0,3 m onder maaiveld vergunningsplichtig zijn (zie afbeelding 4.2).
Afbeelding 4.2: fragment beleidskaart Archeologie gemeente Zaltbommel
Bureauonderzoek
Het plangebied ligt deels binnen de meandergordel Zaltbommel-Nederhemert. Er worden archeologische resten uit de periode laat neolithicum tot en met de bronstijd verwacht op de oeverafzettingen van de meandergordel Zaltbommel – Nederhemert. Uit de periode middeleeuwen/nieuwe tijd worden resten van agrarische activiteiten verwacht. De kans op het aantreffen van archeologische resten uit overige perioden wordt laag ingeschat door de aanwezigheid van komgronden op de meandergordel.
Om het in het archeologisch bureauonderzoek opgestelde verwachtingsmodel te toetsen is er een booronderzoek uitgevoerd om de bodemopbouw en eventuele verstoringen in kaart te brengen. Voor het verkennende veldonderzoek werden de boringen verricht met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm of guts van 3 cm.
Verkennend booronderzoek
Binnen het plangebied is in één boring een humeuze laag aangetroffen (boring 1). In boring 1 is in de top van de oeverafzettingen een dunne humeuze top aanwezig. In boring 12 is in de komklei direct op de oeverafzettingen een 0,5 m dikke laag met humeuze vlekken aanwezig. Ook in boring 6 is deze laag aangetroffen, maar wel minder duidelijk als in boring 12. De aanwezigheid van de humeuze laag geeft aan dat binnen dit deel van het plangebied zich, onder natte omstandigheden vegetatie heeft kunnen ontwikkelen. Deze laag was echter niet geschikt voor bewoning. In hoeverre de humeuze laag in boring 1 daadwerkelijk bewoond is geweest, is niet duidelijk: in de boring zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De aangetroffen sporen van houtskool kunnen ook van natuurlijke oorsprong zijn. Gezien de aard van de boringen (verkennende fase) betekent de afwezigheid van vondstmateriaal niet dat er geen archeologische vindplaats aanwezig kan zijn.
Voor een uitgebreide uiteenzetting van het booronderzoek wordt verwezen naar Bijlage 4.
Cultuurhistorie en monumentenzorg
In het gebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden en komen geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten voor.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt geadviseerd het plangebied Waluwe III en het grootste deel van de Hockeyvelden vrij te geven voor de toekomstige ontwikkelingen. Alleen ter plaatse van de hockeyvelden is een aanwijzing aangetroffen voor een vegetatiehorizont waar archeologische resten in aanwezig kunnen zijn. Indien op deze locatie de werkzaamheden de bodem dieper dan 1,55 m onder maaiveld verstoren wordt geadviseerd om vervolgonderzoek uit te voeren. Het doel van het vervolgonderzoek is gericht op het bepalen van de omvang van de archeologische laag en het opsporen van eventuele archeologische indicatoren. Het advies is om dan ter hoogte van deze boring een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen karterende fase uit te voeren.
De gemeente Zaltbommel heeft op 4 mei 2017 een selectiebesluit genomen ten aanzien van het advies om vervolgonderzoek uit te voeren ter plaatse van boring 1 (zie Bijlage 5). De gemeente wijkt af van van dit advies. In 2003 is door ARC in het plangebied de Waluwe, dat aansluit op de nu onderzochte locatie hockeyvelden, een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek bleek dat in geen van de boringen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. De gemeente Zaltbommel acht daarom de kans op het aantreffen van een behoudenswaardige vindplaats op of rondom de locatie vcan boring 1 te gering om vervolgonderzoek te eisen.
Met inachtneming van het bovenstaande geeft de gemeente Zaltbommel het gehele terrein vrij.
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
Algemeen
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, industriële activiteit en railverkeer. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder.
Akoestisch onderzoek
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de invloed van de omliggende geluidbronnen te bepalen (zie separate bijlage).
Conclusie akoestisch onderzoek
Uit het onderzoek volgt dat op beide schoolgebouwen sprake is van geluidsniveaus vanwege de Rijksweg A2 die hoger zijn de maximale ontheffingswaarde ingevolge de Wet geluidhinder. Het vaststellen van een hogere waarde is hier daarom niet zonder meer mogelijk. Uit het onderzoek blijkt dat de bestemming op deze locatie is toegestaan, maar dat compenserende maatregelen genomen moeten worden. De maatregelen dienen in de bouwfase getoetst te worden op effectiviteit.
Mogelijke maatregelen zijn:
Uit de resultaten volgt verder dat de geluidsniveaus vanwege de Hogeweg op beide schoolgebouwen hoger zijn dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting ingevolge de Wet geluidhinder. De geluidsniveaus zijn echter ruim lager dan de maximale ontheffingswaarde. Het is daarom mogelijk om hiervoor een hogere waarde vast te stellen. Temeer daar de mogelijkheden om de geluidsniveaus terug te brengen beperkt zijn (geluidschermen langs de Hogeweg zijn naar verwachting uit o.a. stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst en het effect van toepassing van geluidsreducerend wegdek is bij lagere rijsnelheden (in dit geval 50 km/uur) beperkt).
Tot slot blijkt uit de resultaten dat de geluidsniveaus vanwege de Van Heemstraweg ruim lager zijn dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting ingevolgde de Wet geluidhinder.
Aanvullend akoestisch onderzoek
Inmiddels zijn de plannen voor de school meer in detail uitgewerkt. Voor het onderzoek naar de verdere dimensionering van de gevels van de school en voor het hogere waarde besluit ingevolge de Wet geluidhinder is de geluidbelasting op de school, uitgaande van het laatste ontwerp (19 juli 2017), inzichtelijk gemaakt. Middels een aanvullend akoestisch onderzoek (zie seperate bijlage) is de geluidbelasting op de school opnieuw berekend. Dit is gedaan met het akoestisch rekenmodel dat voor genoemd onderzoek (januari 2017) is opgesteld, als basis. In het model zijn aanpassingen gedaan om de gebouwcontour meer aan te laten sluiten bij het huidige ontwerp. Daarnaast zijn er meer beoordelingspunten ingevoerd, zodat een beter beeld wordt verkregen van de geluidbelasting op de diverse geveldelen.
Resultaten
De berekende geluidniveaus zijn in navolgende afbeeldingen weergegeven, in figuur 4.3 (geluid vanwege Rijksweg A2) en figuur 4.4 (geluid vanwege de Oude Boscheweg (en in het verlengde daarvan de Hogeweg).
De resultaten zijn weergegeven exclusief aftrek ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder. Voor toetsing aan de grenswaarden en vaststelling van de hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder dienen de getoonde geluidniveaus te worden gecorrigeerd met de aftrek. Voor de Oude Boscheweg bedraagt de aftrek 5 dB.
Voor Rijksweg A2 is de aftrek afhankelijk van de geluidniveaus:
Voor wat betreft het geluid vanwege de Rijksweg A2 kan een geluidniveau van ten hoogste 53 dB (inclusief aftrek) worden vastgesteld (bij hogere waarde besluit ingevolge de Wet geluidhinder). Gevels met een hoger geluidniveau dan 53 dB dienen te worden uitgevoerd als zogenoemde 'dove gevel'.
Figuur 4.3. Geluid op school Gomerus vanwege rijksweg A2, excl. aftrek ingevolge artikel 110g Wgh
Figuur 4.4. Geluid op school Gomerus vanwege Oude Boscheweg/ Hogeweg, excl. aftrek ingevolge artikel 110g Wgh
Conclusie
Het aspect geluid staat besluitvorming binnen het plangebied niet in de weg.
Algemeen
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate (NIBM) is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Om te bepalen of het mogelijk is de geprojecteerde scholen binnen het plangebied te realiseren, is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd, waarbij de luchtkwaliteit op een maatgevend toetspunt op de rand van het plangebied is berekend.
De berekeningen zijn uitgevoerd met de rekentool 2014 van het NSL. Daarbij zijn de autonome verkeersgegevens (rekenjaar 2015), zoals die in de Monitoringstool van het NSL aanwezig zijn, gebruikt. Het zeer beperkte autoverkeer van en naar de scholen is niet relevant voor dit onderzoek en derhalve buiten beschouwing gelaten.
Conclusie
Op de onderzoekslocatie wordt geen grenswaarde van de luchtkwaliteit overschreden. Er is derhalve geen maatregel nodig om te voldoen aan het Besluit gevoelige bestemmingen.
De luchtkwaliteitregelgeving staat besluitvorming binnen het plangebied niet in de weg.
Uit eerdere werkzaamheden van Antea Group voor de gemeente Zaltbommel is bekend dat de planlocatie buiten de norm-bepalende geurcontouren van Sachem is gelegen. Eind 2012 hebben Sachem Europe B.V., de gemeente en de provincie Gelderland een akkoord bereikt over een maatregelenpakket dat leidt tot een duurzame ruimtelijke inrichting van bedrijfsterrein Van Voordenpark in Zaltbommel.
Eén van de eisen waaraan Sachem Europe B.V. moet voldoen is het terugbrengen van de geurcontour. Met onder andere het verplaatsen en verhogen van de schoorsteen van het bedrijf is aan deze eis voldaan. Dit blijkt uit berekeningen die door MWH B.V. (Arnhem) zijn gedaan om de geurcontouren te bepalen. Figuur 4.3 illustreert de uitkomsten van deze berekeningen. De berekening laat zien dat de contour 1 ge/m3 bij 98 percentiel (rode lijn) niet over de geplande maatschappelijke zone Waluwe III gaat (kader).
Afbeelding 4.3: contour 1 ge/m3 bij 98 percentiel
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Algemeen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet - als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening - worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, in dit geval voor de maatschappelijke functie.
Onderzoek
Ten behoeve van de bestemmingswijziging is door Verhoeven Milieutechniek B.V. een onderzoeksrapport opgesteld (Diverse onderzoeken, Waluwe III te Zaltbommel, Rapportnr.: B15.5121 versie: 1.0 datum: 4 november 2015). Het betreft een historisch onderzoek, een verkennend bodemonderzoek, een verkennend asbestonderzoek en een asfaltonderzoek.
Afbeelding 4.4. Onderzoeksgebied Waluwe III, deel voetbalvelden
Historisch onderzoek (NEN 5725)
Het doel van het historisch onderzoek is het achterhalen van eventuele bodembedreigende activiteiten op of binnen 25 meter van de onderzoekslocatie, die mogelijk tot een bodemverontreiniging hebben geleid.
Verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)
Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel een indicatie te verkrijgen van de milieuhygienische kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocaties teneinde vast te stellen of vanuit milieuhygienisch oogpunt bezwaren bestaan tegen de voorgenomen herinrichting.
Onderzoek naar asbest (NEN 5707/NEN5897)
Het doel van het de uit te voeren onderzoeken naar asbest is vaststellen of er sprake is van een ernstige verontreiniging met asbest ter plaatse van de asbestverdachte deellocaties van het noordelijk terrein (parkeerterrein en westzijde sportcentrum).
Onderzoek teerhoudendheid asfalt (CROW-publicatie 210)
Het doel van het asfalt onderzoek is bepalen of dit al dan niet teerhoudend is. Op basis van deze gegevens kan de bestemming van vrijkomend asfalt worden bepaald.
Onderzoeksresultaten
Middels de uitgevoerde werkzaamheden is de milieuhygienische kwaliteit van de bodem en asfalt ter plaatse van ter plaatse van de Waluwe III te Zaltbommel onderzocht.
Op basis van onderzoeksresultaten (maximaal lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater) is het braakliggende gedeelte van het terrein geschikt voor de beoogde functie. De weg, boomgaarden, slootdempingen die in het verleden aanwezig waren in het gebied hebben niet geleid tot bodemverontreinigingen. Verder wordt zowel zintuiglijk als analytisch de voormalige aanwezigheid van een chemicaliengroothandel (vanuit HBB-gegevens) niet bevestigd, waarmee verdachtheid wordt verworpen.
Het ter plaatse van het parkeerterrein aanwezige asfalt kan als niet teerhoudend worden beschouwd. In de brokken baksteen-, beton- en asfalthoudende bovengrond van de boring B149 is een sterke verontreiniging met PAK aangetoond. De ernst en omvang van de aangetoonde PAK-verontreiniging zijn onbekend. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan wordt een nader bodemonderzoek conform de NTA 5755 uitgevoerd om de omvang van de aangetoonde grondverontreiniging in beeld te brengen.
Ter plaatse van het parkeerterrein en ter plaatse van de westzijde van het voormalige sportcentrum is geen sprake van een bodemverontreiniging met asbest conform de huidige wet- en regelgeving.
Voor de complete onderzoeksresultaten wordt verwezen naar Bijlage 2 Bodemonderzoek.
Conclusie
Op basis van de bekende bodemgegevens wordt geconcludeerd, dat wanneer saneringsmaatregelen na het nader onderzoek niet benodigd zijn, het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen functiewijziging. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
Algemeen
Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijk ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.
Gebiedsbescherming
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone als bedoeld in de Wnb ligt. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.
Het plangebied heeft geen beschermde status als Natura 2000-gebied en maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.
Soortbescherming
Het doel van de Wnb is het in stand houden van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde soorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. Voor ingrepen waarbij soorten of objecten, die vallen onder de Wnb, zijn betrokken, moet een ontheffing worden aangevraagd.
Onderzoek
De ecologische waarde van het plangebied is bepaald middels een terreinbezoek. Uit het terreinbezoek blijkt dat binnen het plangebied enkel een strook struweel, rij coniferen en enkele bomen aanwezig zijn als natuurlijke biotopen. Het overige deel van het plangebied bestaat uit voetbalveld, parkeerterrein en bouwrijpe gronden; bebouwing ontbreekt. De natuurlijke waarde van het plangebied is beperkt.
Soortbescherming
De bomen zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelnesten. Deze zijn niet aangetroffen. Het voorkomen van jaarrond beschermde vogelnesten kan worden uitgesloten.
De bomen zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van voor vleermuisgeschikte structuren (holtes en scheuren). Dergelijke structuren zijn niet aangetroffen. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen uitgesloten worden.
Overige beschermde soorten worden niet verwacht, ook in het NDFF zijn de afgelopen 5 jaar geen waarnemingen van beschermde soorten (met uitzondering van vogels) bekend.
Het plangebied, met name de struweelbeplanting en rijen coniferen, biedt broedgelegenheid aan een aantal algemeen voorkomende soorten broedvogels. Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door werkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wnb aan de orde.
Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied of de directe omgeving wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot nadat het nest niet meer in gebruik is.
Ook komen binnen het plangebied enkele algemene soorten voor (o.a. konijn en mol). Hier is enkel de zorgplicht van toepassing.
Gebiedsbescherming
Het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op een afstand van circa 1,7 kilometer. Op basis van de afstand tot het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten als gevolg van veel verstoringsfactoren zoals verstoring door geluid, licht en trillingen op voorhand worden uitgesloten.
Het plan betreft het verplaatsen van maatschappelijke functies uit logistiek oogpunt. De netto vervoersafstand naar de functies wordt kleiner. Dit betekent dat er geen sprake is van een toename van de emissie van stikstof. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) is de bijdrage van het voornemen berekend met AERIUS Calculator. De resultaten hiervan zijn bijgevoegd in Bijlage 7.
Conclusie
Vanuit de Wet natuurbescherming zijn er, met in achtneming van de beschreven mitigerende maatregelen geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen en lopen tevens geen relevante straalpaden.
Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke belangen. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Algemeen
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan en het voorkomen van waterproblemen, zoals wateroverlast en verdroging. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit hoofdstuk geeft daar uitvoering aan.
Het waterbeleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
Kaderrichtlijn Water
Door de Europese Kaderrichtlijn Water heeft Nederland een resultaatverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde waterlichamen, zijn hiertoe bindende doelen opgesteld. De maatregelen om de doelen te bereiken worden uitgewerkt in de stroomgebiedprocessen. Voor de overige wateren geldt het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 Koers houden, kansen benutten
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 de lijn door van het Waterbeheerplan 2010 - 2015. Het werk op het gebied van waterveiligheid, watersysteem en waterketen wordt gecontinueerd. In het landelijk gebied is het zorgen voor voldoende en schoon water één van de belangrijkste taken van het Waterschap. Ook is het belangrijk dat dit water een geschikt leefgebied is voor planten en dieren.
De hoofdpunten van de visie uit het Waterbeheerprogramma zijn:
Het accent ligt hierbij onder meer op gebiedsgericht werken, waterbewustzijn en innovatie.
Water- en Rioleringsplan (WRP) Bommelerwaard 2017-2021
Het WRP is een gezamenlijk plan van de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel en Waterschap Rivierenland). Het WRP beschrijft breed gedragen de beleidsvoornemens en de maatregelen voor inzameling, transport en de (lokale) verwerking van afval-, hemel- en grondwater in de Bommelerwaard voor de periode 2017-2021.
Watertoets
In overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet bij elke ontwikkeling rekening worden gehouden met de gevolgen voor de waterkwantiteit en waterkwaliteit door middel van een watertoets. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:
Afbeelding 4.5: Uitsnede waterstructuur Waluwe III
Afhankelijk van de omvang van de ontwikkelingen in de plangebieden stelt het waterschap Rivierenland eisen voor compensatie. Voor de maatschappelijke zone Waluwe III geldt dat de voor het verhard oppervlak de benodigde compenserende waterberging wordt gerealiseerd door een deel van de waterpartij, zoals aangegeven in afbeelding 4.5, bij het plangebied te betrekken.
Er wordt uitgegaan van een toename aan verharding van 15.710 m2 (90% van de totale oppervlakte van de maatschappelijke bestemming van 17.455 m2). Deze hoeveelheid aan toename verharding komt overeen met de hoeveelheid aan compensatie van 2.283 m2 uitgaande van 436 m3/ha toename verharding en een maximale peilstijging van 0.30 m.
Conclusie
Het plan voorziet in 2.453 m2 nieuw te graven water. Daarmee wordt er voldoende gecompenseerd.
Algemeen
De woonwijk De Waluwe wordt via twee gebiedsontsluitingswegen ontsloten: de Hogeweg/ Oude Bosscheweg en de Steenweg. Beide wegen sluiten aan op de N322, de provinciale verkeersader die door de gehele gemeente loopt en voorziet in een aansluiting op de A2 (zie afbeelding 4.6).
Afbeelding 4.6: Hoofdontsluitingsstructuur De Waluwe
Verkeersonderzoek
Eind 2015 is door Goudappel Coffeng de studie Ontsluitingsstructuur Waluwe III als definitief concept opgeleverd. Deze studie omvat het huidige plangebied en het omliggende, toekomstige woongebied. Relevant in deze studie is dat aangeven wordt dat de verkeersbewegingen die in het plangebied gegenereerd worden direct op de hoofdverkeersinfra wordt ontsloten.
Het verkeersonderzoek geeft inzicht in de gewenste ontsluitingsstructuur voor Waluwe III. Daartoe zijn in het regionale verkeersmodel verschillende berekeningen uitgevoerd. De totale verkeersgeneratie van de nieuwe functies minus de verkeersgeneratie van de functie die verdwijnen is 1.650 mvt/werkdagetmaal.
Om te bepalen wat de invloed is van het plan op de verkeersintensiteit op de omliggende wegen zijn voor de plansituatie op basis van de referentiesituatie twee varianten opgesteld. Deze twee varianten hebben betrekking op de ontsluitingsstructuur van de voetballocatie van Waluwe III:
De verkeersgeneratie van de ontwikkelingen in Waluwe II zijn berekend op basis van het Programma van Eisen (Gemeente Zaltbommel met datum 8 juli 2015), de relevante kengetallen uit de CROW-publicatie 317 en de relevante parameters uit het verkeersmodel (zie tabel 4.1).
Tabel 4.1: Functies en verkeersaantallen per locatie plansituatie (afgerond op 50-tallen)
Locatie | Referentie | Plan | |
Maatschappelijke zone | n.v.t. | 400 | |
Woongebied Waluwe III, voetbalvelden | 350 | 1.500 | |
Woongebied Waluwe III, hockeyvelden | 150 | 250 |
Voor de complete onderzoeksresultaten wordt verwezen naar Bijlage 6
Verkeersonderzoek.
Conclusie
Het effect van Waluwe III op de verkeersintensiteiten van de omliggende wegen in de toekomstige situatie is een toename van de verkeersstromen op een beperkt aantal wegvakken. De verandering van de verkeersintensiteit op deze wegen leidt, gezien de huidige vormgeving/wegtype en de toekomstige verkeersintensiteiten met het effect van Waluwe III, niet tot een onwenselijke verkeerssituatie vanuit bereikbaarheid en veiligheid.
Op basis van de resultaten uit de analyse met het verkeersmodel is er een voorkeur voor variant A met doorsteek tussen de Hogeweg en de Prins Bernhardweg.
In deze variant maakt het verkeer minder gebruik van de Fiep Westendorplaan en meer gebruik van de Hogeweg. Hoewel de Fiep Westendorplaan als wijkontsluitingsweg het verkeer verkeersveilig kan verwerken, is de Hogeweg als ontsluitingsweg van Zaltbommel nog meer geschikt om deze verkeersstromen te verwerken.
Voor wat betreft de locatie van de doorsteek is het belangrijk dat wordt uitgegaan van een rechtstreekse verbinding tussen de Hogeweg en de Prins Bernhardweg. Dan is het positieve effect optimaal. De ruimtelijke kwaliteit in Waluwe III en een helder stratenplan moeten echter leidend zijn bij het bepalen van het exacte tracé.
Algemeen
Bij besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer ín lijn brengen 'van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder ander de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling) nodig is. Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
Onderzoek
De effecten die het voornemen op de omgeving heeft zijn beperkt. De locatie ligt in bestaand stedelijk gebied en de verkeersaantrekkende werking van het voornemen is beperkt. Daarmee kunnen noemenswaardige aspecten op de luchtkwaliteit uitgesloten worden. De ontwikkeling heeft daarnaast geen significant negatieve gevolgen voor beschermde natuurgebieden, of de hydrologische situatie in het plangebied en omgeving.
Op grond van de in dit kader van het onderhavige bestemmingsplan beschreven aspecten (zie vorige paragrafen) en het verschil tussen de daadwerkelijke activiteit in relatie tot de drempelwaarden waaruit een m.e.r.-beoordelingsplicht voortvloeit, wordt geconcludeerd dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieueffecten optreden die het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling dan wel het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Voor het project is geen aanleiding om een MER op te stellen.
Conclusie
Vanuit de m.e.r. wet- en regelgeving zijn er geen belemmeringen voor het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende regels die van toepassing zijn op de aanwezige bestemmingen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is hierbij naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels, Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen over de in het plan gehanteerde begrippen en de wijze van meten.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Als gebruikte begrippen niet in artikel 1 voorkomen dan geldt de uitleg/interpretatie die daaraan in het dagelijkse taalgebruik wordt gegeven.
Wijze van meten
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De standaardopbouw van de bestemmingsregels conform de SVBP bestaat uit:
Per bestemming kunnen onderdelen, voor zover niet relevant, ontbreken. In voorliggend bestemmingsplan zijn de hierna te noemen bestemmingen opgenomen:
Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is toegekend aan gronden waarop de maatschappelijke functies zijn beoogd, maar waarvoor de exacte bouwplannen nog onvoldoende duidelijk zijn. Het betreft een flexibele bestemming waarbinnen ook verkeersvoorzieningen, speel-, groen- en nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogelijk zijn.
Water
De bestemming 'Water' is toegekend aan de gronden waar water ten behoeve van de waterhuishouding is beoogd. Op deze gronden zijn tevens waterstaatwerken en bouwwerken waaronder bruggen, dammen en/of duikers mogelijk.
Dit hoofdstuk bevat artikelen, waarin bepalingen zijn opgenomen die gelden voor het gehele plangebied, te weten de anti-dubbeltelbepaling, algemeen geldende bouw-, gebruiks-, procedure-, afwijkings- en wijzigingsregels.
Anti-dubbeltelbepaling
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
Deze regels bevatten een regeling voor een beperkte overschrijding van bouwgrenzen.Daarnaast is een regeling opgenomen voor de ruimte tussen bouwwerken. Deze bepaling is bedoeld om het ontstaan van smalle ontoegankelijke open ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder door vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen, indien het bestemmingsplan dat toestaat, als door een tussenruimte van meer dan een meter breedte te realiseren. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning hiervan afwijken, indien de smalle open ruimte voldoende voor onderhoud bereikbaar is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een opening in de zijgevel van het gebouw.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal algemene gebruiksregels en voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het corrigeren van de bestemmingsgrenzen ten behoeve van een praktische uitvoering van het plan. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het plan te wijzigen ten aanzien van de wettelijke regels.
Overige regels
Dit artikel bevat de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing opgenomen. Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Gebruik dat strijdig was met het vorige bestemmingsplan blijft strijdig. Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds worden gehandhaafd. Ook bouwwerken die op de peildatum illegaal zijn, blijven illegaal. Het overgangsrecht volgt uit het Besluit ruimtelijke ordening, dat verplicht (artikel 3.2.1) tot het opnemen van een standaard overgangsregel voor bouwwerken (artikel 3.2.1) en gebruik (artikel 3.2.2).
Slotregel
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom de grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.
Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is onder andere het geval indien de gemeente de gronden in eigendom heeft en met de opbrengsten uit grondverkoop de kosten aan de grondexploitatie kan dekken. Bij de maatschappelijke zone Waluwe III is hiervan sprake.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet dan een expliciet besluit worden genomen dat het niet noodzakelijk is om een exploitatieplan vast te stellen.
Inleiding
Indien de toelichting bij een bestemmingsplan niet aan de in het besluit of in de provinciale verordening gestelde eisen voldoet kan dat door belanghebbenden (burgers, provincie, rijk of andere overheden) in het kader van de voorbereiding (inspraak) aan de orde worden gesteld.
Omdat de toelichting bij het bestemmingsplan alleen aangepast kan worden tijdens de voorbereidings- of vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan, gelden de in dit besluit en de provinciale verordeningen opgenomen verplichtingen ter zake van de inhoud van de toelichting dus niet voor bestemmingsplannen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit/ de verordening reeds zijn vastgesteld. Op basis van het in het besluit opgenomen overgangsrecht geldt die verplichting evenmin voor bestemmingsplannen waarvan het ontwerp op het moment van inwerkingtreding van dit besluit ter inzage is gelegd.
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland. Vanuit het Waterschap is een positief advies op onderhavig bestemmingsplan gekomen (zie Bijlage 8). De reactie van de provincie heeft geleid tot enkele kleine wijzigingen en actualisaties van het bestemmingsplan (zie Bijlage 9).
Inspraak
Het ontwerp bestemmingsplan “Maatschappelijke zone Waluwe III” en de daarbij behorende stukken hebben van 25 mei tot en met 5 juli ter inzage gelegen. Hierop zijn geen zienswijzen binnengekomen.