Plan: | Zuilichem, Meidijk 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BGBPB20220009-VS01 |
Er is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend, betreffende de realisatie van een mantelzorgwoning aan Meidijk 8 te Zuilichem. De aanvraag dient te worden vergezeld van een ruimtelijke onderbouwing.
De mantelzorgwoning wordt gerealiseerd op het kadastrale perceel bekend gemeente Brakel, sectie N met perceelnummer 675 dat een grootte heeft van 2470 m².
De eigenaar is de bewoner van de woning. De aanvraag betreft de bouw van een bijgebouw dat in gebruik wordt genomen als mantelzorgwoning. Een deel van de bestaande bijgebouwen worden gesloopt.
Het geldende planologische regime voor het plangebied wordt gevormd door bestemmingsplan 'Buitengebied, Zaltbommel`, vastgesteld 27 juni 2013. Ter plaatse geldt de enkelbestemming 'Wonen' alwaar de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 100 m² mag bedragen (artikel 26.2.3 sub b). Het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning is strijdig met de bestemming (artikel 26.5.1 sub a).
De initiatiefnemer wil gebruik maken van de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid (artikel 26.4.3) voor een grotere oppervlakte bijgebouwen. Voor het strijdige gebruik kan slechts buitenplans worden afgeweken.
Voorliggende onderbouwing motiveert de beoogde gebruikswijziging van het nieuwe bijgebouw als mantelzorgwoning.
Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied weer. Het perceel is gelegen op een afstand van ca 200m van de Van Heemstraweg.
De Meidijk is een dijk en weg, noord-zuid lopend tussen Zuilichem en Aalst. Het is een binnendijk die de dijken van de Waal en de Afgedamde Maas met elkaar verbindt. Hierdoor was het gebied ten oosten van de dijk beschermd tegen hoog water in het westen.
Langs de Meidijk bevinden zich de Meidijkse Wielen, een overblijfsel van dijkdoorbraken uit het verleden.
Ook binnen het perceel zijn de restanten van zo'n doorbraak te vinden.
Het bestemmingsplan voor het plangebied betreft: 'Buitengebied, Zaltbommel', vastgesteld op 23 juni 2013.
Het geldende planologische regime voor het plangebied wordt gevormd door bestemmingsplan 'Buitengebied, Zaltbommel`, vastgesteld 27 juni 2013. Ter plaatse geldt de enkelbestemming 'Wonen' alwaar de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal .m² mag bedragen (artikel 26,2.3 sub b). Het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor (zelfstandige) bewoning is strijdig met de bestemming (artikel 26.5.1 sub a).
De initiatiefnemer wil gebruik maken van de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid (artikel 26.4.3) voor een grotere oppervlakte bijgebouwen. Voor het strijdige gebruik kan slechts buitenplans worden afgeweken.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 3 wordt het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod.In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben de centrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.
Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Onderhavig projectgebied is niet gelegen binnen de in de door het rijk aangeduide gebieden met een nationaal belang. De SVIR en Barro hebben zodoende geen consequenties voor dit plan.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Gezien het planvoornemen de toevoeging van één mantelzorgwoning betreft wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet van toepassing op dit plan. Daarnaast is er geen sprake van een lokale ontwikkeling waar nationale belangen, zoals verwoord in de SVIR en verankerd in het Barro, mee zijn gemoeid.
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie en -verordening, vastgesteld in 2014, worden tweemaal per jaar geactualiseerd.
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld.
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.
Duurzaam
Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Een krachtige economie
De 'oude' economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker.
De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie – clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.
Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio's. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Het uitnutten de strategische ligging van Gelderland. De Gelderse economie kan zich verder ontwikkelen binnen de natuur- en landschapswaarden en dragen duurzaam bij.
Het positioneren Gelderland als hét vestigingsgebied voor de nieuwe generatie ondernemers. Ondernemers die duurzaam ondernemen in balans met de sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving hoog in het vaandel hebben;
Een sociaal evenwichtig vestigingsklimaat in Gelderland. Het versterken de positie van Gelderland op het gebied van food, health en energy en andere topsectoren en stimuleren kleinschalig ondernemerschap en innovatie, ook met oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten.
Het verduurzamen van de bestaande gebouwde woonomgeving. Dit is noodzakelijk om steden toekomstbestendig en economisch aantrekkelijk te maken. En we zoeken actief naar interessante transformaties, zoals bijvoorbeeld de functiemenging op bedrijventerreinen en het omzetten van kantoren in woningen.
Blijvend verbonden
Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede, zoals smart mobility, zelfrijdende auto's en deelauto's. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn soms onstuimig. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuweontwikkelingen en deze ook faciliteren. Mobiliteit moet verder verduurzaamd worden. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Een optimale bereikbaarheid van Gelderland door onderlinge aansluiting van vervoersmogelijkheden en verplaatsingen te faciliteren. In 2050 dient de mobiliteit in Gelderland volledig duurzaam te zijn in termen van energie, klimaat, circulair en biodiversiteit.
Het creëren van slimme en duurzame oplossingen voor het verbinden van mensen, goederen en data. Daaronder wordt ook begrepen het beter benutten van bestaande infrastructuur en gedragsverandering. De opties tussen weg, rail en water worden zorgvuldig en duurzaam afgewogen.
Het stimuleren en faciliteren van nieuwe vormen van vervoer en verplaatsing. Dit kan bijvoorbeeld door autonoom rijden.
De realisatie van een mantelzorgwoning in bestaande gebouwen voldoet aan het principe voor zuinig ruimtegebruik als bedoeld in de omgevingsvisie Gelderland.
Vanaf 19 december 2018 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie.
Ten opzichte van de Omgevingsvisie voorziet de Omgevingsverordening niet in nieuw beleid. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen.
De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.
Voor het plangebied is de waarde Nieuwe Hollandse Waterlinie aangewezen. Hierover wordt het volgende opgemerkt:
"De toelichting op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, het door de gemeente te voeren beleid en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de nadere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals bedoeld in artikel 2.7.5.2, tweede lid."
Daarnaast is de omgeving van het plangebied aangeduid als groene ontwikkelingszone (GO).
Hiervoor geldt: "In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kan uitbreiding van bestaande functies met ten hoogste 30% mogelijk worden gemaakt, indien:
Op 13 februari 2014 hebben de gemeenten en de provincie Gelderland in het 'Pact van Loevestein', de bestuursovereenkomst 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' ondertekend. Het doel van deze bestuursovereenkomst is te komen tot vaststelling van uniforme bestemmingsplanregels die het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie waarborgen. De gemeente Zaltbommel heeft op 10 december 2015 het parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie vastgesteld. Voor de locatie geldt de aanduiding 'overige zone - inundatiekommen'.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - inundatiekommen' mag worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen op grond van daarin opgenomen afwijkingsmogelijkheden, met dien verstande dat aanvullende voorwaarden in acht moet worden genomen voor zover de gronden zijn gelegen buiten het agrarisch bouwvlak dan wel buiten het bestemmingsvlak van een niet-agrarische bestemming, niet zijnde de bestemming Bos, Natuur, Groen of Water. De ontwikkeling vindt plaats binnen een bestemmingsvlak van een niet-agrarische bestemming (namelijk Wonen). Er gelden zodoende geen aanvullende voorwaarden.
Er wordt geen uitbreiding van de woonfunctie voorzien. Er is immers uitsluitend sprake van bijgebouwen binnen een bestaande woonbestemming. Bestaande bijgebouwen worden grotendeels gesloopt. In de nieuwe situatie is er een oppervlakte van 158m2 aanwezig, een kleinere oppervlakte dan in de bestaande situatie aanwezig is. De afname van bebouwing en oppervlakteverharding draagt bij aan de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone.
De gemeenteraad heeft op 15 maart 2012 de structuurvisie "Buitengebied" vastgesteld. Het plangebied van de structuurvisie bestaat uit het binnendijks en buitendijks gelegen buitengebied met uitzondering van de uiterwaarden langs de Waal. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen het ontwikkelingskader weer voor de beleidsthema's land- en tuinbouw, niet-agrarische bedrijvigheid, functieverandering (hergebruiksmogelijkheden van agrarische bedrijvigheid), nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijvigheid, land- en waterrecreatie, natuur en landschap. Het buitengebied onderscheidt zich in enkele functionele zones, die verschillen voor wat betreft de landschappelijke kenmerken en het gebruik. Deze verschillen leiden ertoe dat de zones elk andere ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarisch en niet-agrarisch gebruik kennen. De structuurvisie is een belangrijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in Natuur (donkergroen). Het behoud van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden vormt het uitgangspunt van beleid.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de landschappelijke kernkwaliteiten en aandachtspunten, zoals in het vorige hoofdstuk benoemd.
De bestaande natuurgebieden dienen beschermd te worden. De gemeente werkt mee aan de realisering van de binnen de EHS aangewezen ecologische verbindingszones tussen de natuurgebieden, waarbij agrarische belangen worden meegewogen. Ook andere initiatieven waarbij natuur wordt ontwikkeld, worden positief tegemoet getreden, voor zover deze een bijdrage leveren aan de landschappelijke kernkwaliteiten
De ontwikkeling binnen een bestaande woonbestemming werkt niet belemmerend voor de landschappelijke en natuurlijke waarden.
Conclusie
Het initiatief is niet strijdig met het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie. Door de uitbreiding van gebouwen binnen de geldende bestemming worden de landschappelijke en natuurlijke waarden niet belemmerd. Met de concentratie van de bebouwing is verbetering van de landschappelijke kwaliteit het uitgangspunt.
De gemeente Zaltbommel heeft in 2004 het Landschapsplan Bommelerwaard vastgesteld. Het doel van het landschapsplan is 'het vastleggen van een beleidskader voor het behouden en versterken van bestaande landschaps-, natuur-, cultuurhistorische en recreatieve waarden en voor een goede inpassing van ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, alsmede het initiëren van nieuwe initiatieven en maatregelen gericht op het versterken van de cultuurhistorische identiteit en de landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteit van de Bommelerwaard. Het Landschapsplan onderscheidt in de Bommelerwaard drie landschappelijke hoofdeenheden, namelijk de rivieren met de uiterwaarden, de oeverwallen en de komgronden. De hoofdeenheden zijn onder te verdelen in deelgebieden. Voor elk deelgebied beschrijft het Landschapsplan de kenmerkende landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Verder brengt het plan in beeld welke ontwikkelingen zich in het buitengebied voordoen (glastuinbouw, fruitteelt, landbouw, infrastructuur, water etc.) en tot welke knelpunten en kansen deze ontwikkelingen voor het landschap leiden. Op het schaalniveau van de Bommelerwaard is het algemeen streven om de kernkwaliteiten te behouden, de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit te verstreken, nieuwe functies in te passen in het landschap en nieuwe landschappelijke structuren te ontwikkelen. Vanuit de landschappelijke hoofdstructuur formuleert het Landschapsplan specifieke beleidsuitgangspunten voor de rivieren en uiterwaarden, de oeverwallen en de komgebieden met als doel de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap te beschrijven.
Planspecifiek
Het perceel aan de Meidijk 8 valt binnen deelgebied 1 van het landschapsplan: Binnendijks gebied ten westen van de Meidijk.
De landschappelijke waarden volgens dit plan betreffen:
Conclusie
De ontwikkeling heeft door de beperkte omvang en ligging binnen een bestaand bestemmingsvlak Wonen geen effect op de landschappelijke waarden zoals beschreven in het landschapsplan Bommelerwaard.
Voor aanvragen die vallen buiten de scope van het beleid buitenplanse afwijkingen Bor 2017 is het Beleidskader t.b.v. mantelzorg 2017 bedoeld. In casu is er sprake van mantelzorg in nieuwe bijgebouwen, waardoor de uitgebreide planologische procedure moet worden toegepast.
De aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van de in het beleid opgenomen voorwaarden (met cursief de toets van het plan aan de betreffende voorwaarde):
Algemene voorwaarden
1. de afhankelijke woonruimte past binnen de geldende regeling inzake bijbehorende bouwwwerken (aan-, uit-, bijgebouwen); Gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 26.4.3.
2. de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte van 70 m2 heeft. Dit geldt ook voor een reeds bestaand groter bijbehorende bouwwerk. De ruimte onder de kap van de vrijstaande afhankelijke woonruimte mag men ook voor mantelzorg gebruiken en telt niet mee in de berekening van de maximale oppervlakte; aan deze voorwaarde wordt voldaan, de oppervlakte van de mantelzorgwoning bedraagt 70 m2;
3. de afhankelijke woonruimte niet ligt in een milieuhindercirkel van omliggende (agrarische) bedrijven, danwel andersoortige milieuhinder ondervinden (lawaai van wegen en spoorwegen, licht van sportvoorzieningen, geur van rioolgemalen etc.); Dat hieraan wordt voldaan blijkt uit paragraaf 4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4. ten behoeve van de afhankelijke woonruimte geen sprake is van een nieuwe in/uitrit; Er wordt geen inrit toegevoegd
5. de aanvraag voldoet aan het gemeentelijk archeologiebeleid van 7 juli 2011 . Voor zover dit beleid nog niet in het geldende bestemmingsplan is verwerkt verwijzen wij naar de Beleidskaart Cultuurhistorische inventarisatie en archeologiebeleid gemeente Zaltbommel en de artikelen 33 t/m 37 van het bestemmingsplan Buitengebied, Zaltbommel van 27 juni 2013. Dat hieraan wordt voldaan blijkt uit paragraaf 4.1 Archeologie en cultuurhistorie
6. de aanvraag voldoet aan de wettelijke (milieutechnische) eisen voor bodemkwaliteit; Dat hieraan wordt voldaan blijkt uit paragraaf 4.2.3 Bodem
7. gas-, water-, electriciteitsleiding en rioolafvoer aantakt op de reeds aanwezige woning; Hieraan wordt voldaan
Overig:
8. bij voorkeur wordt levensloopbestendig gebouwd volgens het woonkeur (zie bijlage); Er wordt niet levensloopbestendig gebouwd. 70 m2 laat niet heel veel ruimte voor een woonkeur woning in deze sector.
9. of de mantelzorgontvanger, woont in de vrijstaande afhankelijke woonruimte en de mantelzorgverlener in de bestaande woning of andersom maakt niet uit. Het is beide mogelijk; De mantelzorgverlener woont in de vrijstaande afhankelijke woonruimte.
10. in de omgevingsvergunning nemen wij op dat de omgevingsvergunning geldt zolang de specifieke mantelzorg-relatie duurt. Het betreft derhalve een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan;
11 . wij toetsen bij massa-wijziging en wijziging van gevelopeningen het schetsplan (incl. situeringtekening) uiteraard regulier aan welstand; Deze stukken zullen gelijktijdig met de onderbouwing ingediend worden waarna deze getoetst kunnen worden aan welstand.
12. hoewel sprake is van een tijdelijke situatie kennen wij een eigen huisnummer toe. Als wij geen apart huisnummer toekennen kan dit namelijk gevolgen hebben voor een IOAW of IOAZ uitkering en/of een huurtoeslag. Het nieuwe huisnummer bouwen wij op uit het huisnummer van de oorspronkelijke woning met de toevoeging 'man' (bv 73man). Als de mantelzorgrelatie niet meer bestaat trekken wij huisnummer in;
Vereisten aanvraag
13. voor nieuwbouw van of verbouw tot "afhankelijke woonruimte" is een omgevingsvergunning nodig. Het schetsplan (incl. situering-tekening) hiertoe wordt regulier aan de bestemmingsplanregels en deze beleidsregels getoetst als zijnde bijgebouw bij de betreffende woning;
14. bij het schetsplan dient door de aanvrager de persoonsgegevens van de mantelzorgverlener en de mantelzorgontvanger, de reden van het verlenen van mantelzorg, waar de mantelzorg uit bestaat en de noodzaak van mantelzorg aangegeven te worden. Dit aan de hand van het aanvraagformulier, waarin een verklaring is opgenomen dat de mantelzorgverlener zorgdraagt oor de mantelzorgontvanger, waarbij beide personen de verklaring ondertekenen:
a. Bij een familiaire relatie in de 1e, 2e, 3e of 4e graad eisen wij geen nadere verklaring.
Overigens is het ook mogelijk dat degene met de oudere leeftijd voor degene zorgt met de jongere leeftijd. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een gehandicapt kind;
Bij alle overige relaties dient uit een advies van de mantelzorgconsulent duidelijk te zijn dat sprake is van mantelzorg. Advies vragen wij in principe maar één keer, tenzij - ingeval een negatief advies is verleend - sinds dit verleende advies een aantoonbare verandering in de gezondheidssituatie van degene die mantelzorg wil ontvangen zich heeft voorgedaan;
Er is sprake van een familiaire relatie in de 1e graad. Hiervoor is geen verklaring vereist. Het gevraagde aanvraagformulier wordt separaat verstrekt i.v.m. de privacy gegevens.
15. bij het schetsplan en de aanvraag moet naast de bestaande situatie van het bijgebouw (tekeningen en foto's) en de nieuwe situatie (tekeningen) ook de toekomstige situatie (plattegrond, resterende voorzieningen en gevels) van het bijgebouw worden weergegeven na beëindiging van de zorgrelatie/buitenplanse afwijking. In ieder geval dienen de keuken en het bad/ de douche weggehaald te worden;
De gevraagde tekening van de toekomstige situatie na beeindiging wordt bij de aanvraag gevoegd.
Procedure
16. al deze (positief te beoordelen) bouwstenen vormen samen de ruimtelijke onderbouwing die noodzakelijk is om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen. Aangezien de bebouwing al is toegestaan op basis van het bestemmingsplan, dan wel op basis van deze beleidsregels (waardoor de omgevingsvergunning als het ware alleen benodigd is voor afwijkend gebruik) en bovendien sprake is van een tijdelijke situatie, kan volstaan worden met een eenvoudige ruimtelijke onderbouwing.
17. hierna gaan wij direct over tot besluitvorming (als de inmiddels ingediende officiële aanvraag omgevingsvergunning uiteraard is gecompleteerd);
Controle en handhaving.
18. tussentijdse toetsing of de mantelzorgrelatie nog bestaat geschiedt op 3 manieren. In eerste instantie raadplegen wij het bevolkingsregister jaarlijks. Daarnaast kunnen wij direct met de vergunninghouder (telefonisch) contact opnemen. Tenslotte kunnen wij uiteraard bij twijfel een bezoek aan huis brengen;
19. wij kunnen de omgevingsvergunning intrekken als de bij het verlenen van de buitenplanse afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Op de locatie Meidijk 8 te Zuilichem staat behalve een woning, een aantal bijgebouwen. Het geheel kan worden omschreven als 'rommelig'.
Er zijn blijkens de BGT, welke wordt weergegeven op onderstaande figuur, meerdere bijgebouwen op het perceel aanwezig.
Het nu voorliggende initiatief betreft de realisatie van één bijgebouw dat in gebruik wordt genomen voor mantelzorg. Parkeren kan op eigen terrein. De bestaande bijgebouwen worden grotendeels verwijderd zodat er een landschappelijke kwaliteitsverbetering wordt gerealiseerd. De onderstaande schets geeft zowel de bestaande als de nieuwe situatie weer. In de nieuwe situatie zijn 158 m2 bijgebouwen bij de woning Meidijk 8 aanwezig, waarvan 70m2 in gebruik als mantelzorgwoning.
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.
Archeologische toevalsvondst
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dan wel redelijkerwijs kan worden vermoed dat het om archeologische resten handelt, is het wettelijk verplicht om dit zo spoedig mogelijk te melden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed én bij de gemeente Zaltbommel (artikel 5.10 Erfgoedwet).
Opdrachtgever verplicht de betrokken aannemer(s) daarom om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de (graaf-)werkzaamheden. Indien de vondst belangwekkend geacht wordt, dient de vondst ter beschikking gesteld te worden voor nader onderzoek (art. 5.10, lid 2 Erfgoedwet).
Erfgoedwet
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Op de archeologische beleidskaart staat aangegeven waar en voor welke bodemverstoringen vrijstelling wordt verleend van archeologisch onderzoek. Daarvoor zijn categorieën archeologische waarden onderscheiden: Waarde-Archeologie 0 t/m 5 en geen Waarde- Archeologie. In de tabel is te zien welke vrijstelling per archeologische waarde geldt. De vrijstellingsgrenzen zijn uitgedrukt in een oppervlakte en een diepte. De onderzoeksplicht geldt wanneer zowel de diepte- als ook de oppervlaktemaat door bodemingrepen wordt overschreden.
Ter plaatse geldt de categorie Waarde-Archeologie 3. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en groter dan 2500 m² is een archeologisch onderzoek verplicht.
Gezien de ondergrenzen van de ruimtelijke ontwikkeling niet overschreden worden is archeologisch vooronderzoek niet benodigd.
Omdat er sprake is van het bouwen van gebouwen is er sprake van het roeren van de ondergrond. Omdat er geen sprake is van grondwerkzaamheden met een groter oppervlak dan 2500 m2 is onderzoek niet benodigd.
Modernisering Monumentenzorg (2009)
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening.
Erfgoedwet (2016)
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Erfgoedwet. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Erfgoedwet is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Er zijn (in de omgeving van) het plangebied geen rijks- en gemeentelijke (gebouwde) monumenten of archeologische rijksmonumenten aanwezig. Het plangebied is gelegen buiten de molenbiotoop. Het plan betreft de realisatie van bijgebouwen binnen een woonbestemming, en de realisatie van mantelzorg. Er is geen sprake van een cultuurhistorische waarde op grond van de cultuurhistorische waardenkaart Gelderland.
Wel ligt de locatie binnen de grenzen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De gemeente Zaltbommel heeft op 10 december 2015 het parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie vastgesteld. Voor de locatie geldt de aanduiding 'overige zone - inundatiekommen'. Op 26 juli 2021 is de Nieuwe Hollandse Waterlinie op de UNESCO Werelderfgoedlijst gekomen als uitbreiding van de Stelling van Amsterdam.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - inundatiekommen' mag worden gebouwd ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen op grond van daarin opgenomen afwijkingsmogelijkheden, met dien verstande dat aanvullende voorwaarden in acht moet worden genomen voor zover de gronden zijn gelegen buiten het agrarisch bouwvlak dan wel buiten het bestemmingsvlak van een niet-agrarische bestemming, niet zijnde de bestemming Bos, Natuur, Groen of Water. De ontwikkeling vindt plaats binnen een bestemmingsvlak van een niet-agrarische bestemming (namelijk Wonen). Er gelden zodoende geen aanvullende voorwaarden.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
De bestaande woning is reeds een gevoelig object. Door de omgevingsvergunning is geen sprake van het toevoegen van een gevoelig object. Door de ontwikkeling worden enerzijds de bestaande bedrijven in de directe omgeving niet belemmerd in hun activiteiten en vergunde rechten. Tevens wordt anderzijds ter plaatse van het plangebied een voldoende woon- en leefklimaat gewaarborgd.
De geurhinder die feitelijk in een bepaald gebied op kan treden wordt bepaald door zowel de achtergrondbelasting als de voorgrondbelasting in dat gebied. De geurbelasting van alle veehouderijen samen op enige locatie wordt ‘achtergrondbelasting’ genoemd.
De omliggende veehouderijen liggen op een afstand van (ruim) meer dan 100 meter van het plangebied. Daarom is een analyse van de vaste afstanden overbodig.
Voorgrondbelasting
Op onderstaande kaart is te zien dat het plangebied buiten de geurcontouren ligt.
Achtergrondbelasting
De geursituatie wordt beschreven in termen van milieukwaliteit, onderverdeeld in acht categorieën van 'zeer goed' tot 'extreem slecht'. Deze termen zijn afkomstig uit de 'GGD-richtlijn geurhinder (oktober 2002)' en zijn afhankelijk van geurhinderpercentages. Dit is beschreven in bijlage 7 van de Handreiking.
Het leefklimaat door toedoen van de achtergrondbelasting ter plaatse van het plan is in de huidige situatie ‘zeer goed’. In de maximale toekomstige situatie is dit ‘matig’.
Het plan voor mantelzorg bevindt zich in het agrarische gebied. De gemeente acht een eventueel toekomstig ‘matig’ leefklimaat daarom voldoende voor dit plan.
Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een santeringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Van Dijk geo- en milieutechniek b.v. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied (zie Bijlage 4) uitgevoerd.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond matig tot sterk verontreinigd is met zink. De omvang van de verontreiniging bedraagt minimaal 100m3. Verder is de top- en onderlaag licht verontreinigd met meerdere overige zware metalen en PAK. De milieuhygienische conditie van de bodem vormt zonder het treffen van maatregelen een belemmering voor de realisatie van de mantelzorgwoning. Voorafgaand aan de nieuwbouw wordt een saneringsplan (BUS-melding) opgesteld. De sanering bestaat uit het aanbrengen van een leeflaag, afdeklaag of aanvullaag van (minimaal) 80 m2 (ter plaatse van de mantelzorgwoning).
De resultaten van dit verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygienische conditie van de bodem vormt na sanering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risico aanvaarding.
Een mantelzorgwoning is een beperkt kwetsbaar object. De ontwikkeling leidt tot verblijf van meer personen.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is voor het plangebied.
In het kader van het aspect externe veiligheid hoeven geen nadere eisen aan het plan te worden gesteld.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Beoordeling luchtkwaliteit
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggende onderbouwing wordt uitgegaan van de realisatie van mantelzorg in bijgebouwen.
Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling 'Zuilichem, Meidijk 8' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer.
Een mantelzorgwoning is een geluidsgevoelig object waarop de Wgh van toepassing is. Er is sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is benodigd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 1.
De 48 dB geluidcontour LDEN incl. 5 dB aftrek t.g.v. de Meidijk ligt op ca 22 m uit de as van deze weg. De nieuwe woning ligt ruim daarbuiten waarmee de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
De geluidbelasting LDEN t.g.v. de N322 bedraagt maximaal 43 dB incl. 2 dB aftrek en waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Voor de extra woning is voor het aspect verkeerslawaai sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houtopstanden. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Met ecologisch oriënterend onderzoek is de (potentiële) aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de betekenis van de planlocatie voor deze soorten in kaart gebracht, zie Bijlage 2. De conclusies van het onderzoek zijn verwerkt in dee paragraaf.
Binnen de gemeente Zaltbommel liggen de Natura 2000-gebieden 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en 'Uiterwaarden Waal'. Het natuurgebied Munnikenland en Loevestein dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' ligt in het westen van de gemeente Zaltbommel. Het Natura 2000-gebied 'Kil van Hurwenen', dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal' ligt in het oosten van de gemeente Zaltbommel en, voor het overgrote deel, op het grondgebied van de gemeente Maasdriel. Voor Natura 2000-gebieden kan sprake zijn van externe werking. Dat betekent dat ontwikkelingen buiten deze gebieden van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelen binnen de Natura 2000-gebieden.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Gelders Natuurnetwerk. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende gebieden geen sprake. Een AERIUS-berekening, 'Nee, tenzij-toets' of Voortoets is daardoor niet noodzakelijk.
Een ander doel van de Wet Natuurbescherming is het in stand houden van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. Beschermde diersoorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste via het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. En ten derde moet voor ingrepen, waarbij soorten of objecten zijn betrokken die vallen onder de Wet Natuurbescherming, een ontheffing worden aangevraagd.
Een omgevingsvergunning is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van Wet Natuurbescherming niet optreden. Het verwijderen van opgaand groen, grondwerkzaamheden en bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.
Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Wet Natuurbescherming.
De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
Nationaal Waterplan
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en opgenomen in het nieuwe Nationaal Waterplan voor de periode 2016–2021.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (onder meer Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in het Nationaal Waterplan. De betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht.
Met de vaststelling van het NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma’s op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Gemeente Zaltbommel: Waterplan Bommelerwaard
Het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de taken en belangen van het waterschap. De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets van waterschap Rivierenland.
Het toetsresultaat is bijgevoegd in Bijlage 3. Het is van belang om de accountmanager van het waterschap te betrekken bij het plan en rekening te houden met de in dit document aangegeven uitgangspunten en adviezen. Het plan dient in het kader van de watertoets te worden voorgelegd aan Waterschap Rivierenland.
Omdat het plan is aangepast is de watertoetsprocedure opnieuw doorlopen. Een gedeelte van de bestaande bijgebouwen blijft behouden en een even zo groot deel wordt minder nieuw (terug)gebouwd. De voorliggende wateraparagraaf is aan het waterschap toegezonden op 2-2-2022.
De nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd buiten de kernzone.
Daarentegen ligt het plangebied volledig binnen de buitenbeschermingszone.
In buitenbeschermingszones zijn de volgende zaken niet toegestaan zonder watervergunning; afgravingen en seismische onderzoeken, werken met een overdruk van 10 bar, aanleggen van bodemenergiesystemen en werken met explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen.
De bebouwde oppervlakte neemt feitelijk af, dit komt omdat er voor een deel van de bestaande bebouwing geen vergunning is verleend. Planologisch gezien neemt de oppervlakte toe, maar slechts beperkt. De maximum toelaatbare oppervlakte bijgebouwen bedraagt 100m2. Vergunningvrij is een oppervlakte van 150m2 bijbehorende bouwwerken toegelaten.
De nieuwe oppervlakte bijgebouwen bedraagt 158 m2. De verharding neemt dus planologisch gezien toe, en feitelijk af. De beperkte verhardingstoenam dient gecompenseerd te worden, behoudens wanneer gebruik kan worden gemaakt van de eenmalige vrijstelling van 1500 m² verhardingstoename in landelijk gebied. Er is niet eerder gebruik gemaakt van de vrijstelling.
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Deze omgevingsvergunning maakt de toevoeging van een mantelzorgwoning bij een woning mogelijk. Dit levert formeel een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
Dit heeft echter nauwelijks effect op de verkeerssituatie. En er kan ruimschoots op eigen terrein worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks niet-gesprongen conventionele explosieven gevonden. Ook in en boven de Bommelerwaard hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog allerlei oorlogshandelingen plaatsgevonden waarbij niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie is achtergebleven. Onder Conventionele Explosieven (CE) wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. CE worden ook wel aangeduid als Niet-Gesprongen Explosieven (NGE). Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de werknemers en de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Werkgevers zijn volgens ARBO-wetgeving verantwoordelijk voor het veilig kunnen uitvoeren van werkzaamheden door werknemers binnen onze gemeente. Daarom zijn zij verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen historisch vooronderzoek te doen om de kans op de aanwezigheid van niet gesprongen CE met zekerheid te kunnen uitsluiten. In 2016 heeft de gemeente Zaltbommel een historisch vooronderzoek en explosievenkansenkaart voor de gehele gemeente laten opstellen. Op deze kaart zijn alle risicogebieden of wel 'verdachte' gebieden op het gebied van niet gesprongen CE aangegeven.
Planspecifiek
Op basis van de Explosievenkansenkaart Zaltbommel 2016 bevindt de projectlocatie zich in 'onverdacht' gebied. Er zijn geen feitelijk aanwijzingen voor de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in (en in de directe omgeving van) de projectlocatie. Het projectgebied kan als zodanig worden beschouwd als onverdacht op de aanwezigheid van CE. De voorgenomen werkzaamheden kunnen zonder extra maatregelen met betrekking tot explosieven worden uitgevoerd. Wel dient in alle gevallen het Protocol Toevalsvondst te worden nageleefd.