Plan: | Zuilichem, Mertstraat 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01 |
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Zuilichem, Mertstraat 5" van de gemeente Zaltbommel.
Aan de Mertstraat 5 is het bedrijf Teeuwen Tuin, Bos en Parktechniek gevestigd. Ter plaatse staat ten behoeve van de bedrijfsvoering een tweetal loodsen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 620 m². De opdrachtgever is voornemens om circa 150 m² bestaande loods te slopen en ter plaatse 700 m² aan nieuwe loods te realiseren.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Zaltbommel", omdat dit de oppervlakte aan uitbreidingsmogelijkheden overschrijdt. De gemeente Zaltbommel heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing en regels voor de realisatie van één nieuwe loods ter plaatse van het plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Brakel, sectie K, nummers 238, 1188, 1189 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt 7.470 m². De gronden zijn particulier in eigendom.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Zaltbommel", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 17 september 2014. Daarnaast geldt het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren'' dat op 14 juni 2018 is vastgesteld.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf'. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden onder andere aangewezen voor agrarisch verwante bedrijven en aan het buitengebied gebonden bedrijven. Ter plaatse van onderhavig plangebied is tevens een groothandel in tuinmachines toegestaan. Conform het vigerende bestemmingsplan is hier (inclusief bedrijfswoning) 700 m² aan bebouwing toegestaan, met een bouwhoogte van 15 meter.
Daarnaast geldt binnen het plangebied gedeeltelijk de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi'. Ter plaatse van deze aanduiding is geen nieuwbouw ten behoeve van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.
Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2'. Deze dubbelbestemming verplicht het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voorafgaand aan bepaalde bodemingrepen. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 4.1.1.
Op 14 juni 2018 heeft de gemeente Zaltbommel het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren'' vastgesteld, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.2.2.
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van één nieuwe loods binnen de bestemming 'Bedrijf'. Dit initiatief is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat dit de oppervlakte aan uitbreidingsmogelijkheden overschrijdt. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur. Voor onderhavig plan zijn echter geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onderhavig planvoornemen betreft de sloop van 150 m² aan bestaande loods en de realisatie van één nieuwe loods van 700 m². Dit leidt netto tot de uitbreiding van 550 m² aan loods. Dit wordt verstaan onder een stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Onderhavig planvoornemen voorziet in de duurzame ontwikkeling van het gevestigde bedrijf. Middels dit plan wordt ingezet op de duurzaamheid van zowel de locatie (nieuwbouw voldoet aan alle hedendaagse eisen) als van de bedrijfsvoering (ingezet op elektrische machines en groter aanbod). Hieruit wordt geconcludeerd dat er behoefte is aan onderhavige ontwikkeling.
Buiten bestaand stedelijk gebied
Zoals eerder is aangehaald dient - indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - gemotiveerd te worden waarom deze ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden.
Onderhavig initiatief leidt niet tot de nieuwvestiging van een bedrijf, maar de doorontwikkeling van een bestaand bedrijf. Enkel wordt voorzien in een nieuwe (duurzame) loods die groter is dan de bestaande oppervlakte. Hiermee wordt het bestemmingsvlak dan ook niet vergroot. Daarnaast is verhuizing naar een nieuwe locatie in redelijkheid financieel geen optie voor de onderneming.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.
Duurzaam
Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Een krachtige economie
De 'oude' economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker.
De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie – clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.
Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio's. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Blijvend verbonden
Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede, zoals smart mobility, zelfrijdende auto's en deelauto's. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn soms onstuimig. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuwe ontwikkelingen en deze ook faciliteren. Mobiliteit moet verder verduurzaamd worden. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Analyse
Het initiatief dat voorziet in de gedeeltelijke sloop van circa 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m² betreft een relatief kleine ontwikkeling. Daarnaast houdt onderhavig initiatief ook rekening houdt met de bestaande structuren omtrent de kwaliteit van de natuur, water en landschap.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'.
Vanaf 19 december 2018 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Ten opzichte van de Omgevingsvisie voorziet de Omgevingsverordening niet in nieuw beleid. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen.
De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.
Analyse
Middels onderhavig plan is er geen sprake van een uitbreiding van het bestemmingsvlak/bedrijf. Er is enkel sprake van een toevoeging van bebouwing. Hiervoor geeft de Omgevingsverordening Gelderland geen kaderstellende regels.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.
Door de gemeente Zaltbommel is op 19 september 2019 de 'Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel' vastgesteld. Het plangebied van de structuurvisie bestaat uit het binnendijks en buitendijks gelegen buitengebied met uitzondering van de uiterwaarden langs de Waal. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen het ontwikkelingskader weer voor de beleidsthema's land- en tuinbouw, niet-agrarische bedrijvigheid, functieverandering (hergebruiksmogelijkheden van agrarische bedrijvigheid), nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijvigheid, land- en waterrecreatie, natuur en landschap. Het buitengebied onderscheidt zich in enkele functionele zones, die verschillen voor wat betreft de landschappelijke kenmerken en het gebruik. Deze verschillen leiden ertoe dat de zones elk andere ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarisch en niet-agrarisch gebruik kennen. De structuurvisie is een belangrijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.
Analyse
Onderhavig plangebied behoort tot het 'open agrarisch gebied'. Dit betreft het open komgebied van de gemeente. Onderdeel van dit gebied is ook het provinciaal waardevol open gebied. Een ander deel is aangemerkt als waardevol landschap. Het gaat in deze gebieden
primair om gave open kommen met grote openheid en weidebouw. Daarbij dient de openheid van het gebied te worden gerespecteerd. In de komgebieden krijgen niet-agrarische bedrijven beperkte bouwmogelijkheden, die middels het bestemmingsplan dienen worden vastgelegd.
Middels onderhavig planvoornemen wordt circa 150 m² aan bestaande loods, over twee locaties, gesloopt en ter plaatse één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m² gerealiseerd. Dit betreft een dermate beperkte en geconcentreerde toevoeging van bebouwing dat dit geen inbreuk doet op de openheid van het landschap.
Conclusie
Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel.
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
Het initiatief ligt in het buitengebied, ten zuidoosten van de kern Zuilichem aan de Mertstraat. Deze locatie is momenteel in gebruik als groothandel in tuinmachines. In de directe omgeving zijn verschillende tuinbouwbedrijven gesitueerd, waardoor hier in grote mate kassen aanwezig zijn. Direct ten oosten van het plangebied is onlangs een waterbassin/-opvang voor Dutch Berries uitgegraven (zie onderstaande afbeeldingen). Daarnaast is direct ten zuiden van het plangebied, aan de N322, het Tinq tankstation gesitueerd.
UITGEGRAVEN WATERBASSIN/-OPVANG
Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie één bedrijfswoning en een drietal loodsen ten behoeve van de bedrijfsvoering aanwezig.
Ontsluiting
Het plangebied wordt ontsloten middels een ontsluiting op de Mertstraat. De Mertstraat bezit een ontsluitende functie voor de agrarische bedrijvigheid in dit gedeelte van Zaltbommel.
Groen
Onderhavig plangebied bevat in de huidige situatie slechts opgaand groen, in de vorm van struikgewas, gras en enkele solitaire bomen. Binnen het plangebied is geen sprake van oppervlaktewater. Direct ten zuidoosten van het plangebied loopt de door het waterschap aangemerkte watergang C085248. Tot slot lopen de door het waterschap aangemerkte watergangen A007689 en A007693 ten noorden en ten westen van het plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft de boogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.
INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS
Het initiatief bestaat uit de gedeeltelijke sloop van circa 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m², zoals op de inrichtingsschets is weergegeven. Daarnaast blijft de overige bebouwing (bedrijfswoning en loods) in de huidige toestand behouden. Dit leidt tot een bebouwd oppervlak van 1.260 m².
De nieuw te bouwen loods wordt gesitueerd ten oosten van de reeds bestaande, centraal gelegen loods, waarbij de zuidzijde wordt uitgelijnd met deze loods. De afmetingen van de nieuwe loods bedragen 35 bij 20 meter, waarbij de goot- en bouwhoogte respectievelijk 5 en 8 meter bedragen. Onderstaande afbeeldingen laten de 3D-weergaven van de nieuwe loods zien.
3D-AANZICHT NOORDZIJDE
3D-AANZICHT ZUID ZIJDE
Vanuit het landschappelijke oogpunt is het van belang dat deze bedrijfsuitbreiding landschappelijk wordt ingepast. Deze landschappelijke inpassing bestaat uit aanplanten van een bomenrij nabij de oostelijke perceelsgrens (vergelijkbaar met de westelijke perceelsgrens), zoals zichtbaar op de inrichtingsschets.
De realisatie van een loods met een groter vloeroppervlak dan in de huidige situatie heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Zaltbommel wordt aangeduid als niet stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Zaltbommel tot het buitengebied behoort.
Bestaande situatie
Binnen het plangebied bestaat in de bestaande situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: de bedrijfswoning en de groothandel in tuinmachines (arbeidsextensief/bezoekersextensief). In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor de verschillende onderdelen.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal/Grootte | Totaal |
Bedrijfswoning | 7,8 - 8,6 per woning | 1 woning | 7,8 - 8,6 |
Groothandel in tuinmachines | 3,9 - 5,7 per 100 m² bvo | 650 m² | 25,4 - 37,1 |
Totaal | 33,2 - 45,7 |
Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de bestaande situatie, in het worst-case scenario, zorgt voor 46 verkeersbewegingen per etmaal.
Nieuwe situatie
Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: de bedrijfswoning en de groothandel in tuinmachines (arbeidsextensief/bezoekersextensief). In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor de verschillende onderdelen.
Onderdeel | Verkeersgeneratie | Aantal/Grootte | Totaal |
Bedrijfswoning | 7,8 - 8,6 per woning | 1 woning | 7,8 - 8,6 |
Groothandel in tuinmachines | 3,9 - 5,7 per 100 m² bvo | 1.200 m² | 46,8 - 68,4 |
Totaal | 54,6 - 78,0 |
Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie, in het worst-case scenario, zorgt voor 78 verkeersbewegingen per etmaal.
Conclusie
De verkeersgeneratie van dit initiatief bedraagt, in het worst-case scenario, 32 verkeersbewegingen per etmaal. De Mertstraat heeft een relatief lage verkeersintensiteit, waardoor er nog genoeg capaciteit over is. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling van onderhavig plan zonder meer via de Mertstraat en omliggende wegen kan plaatsvinden.
Het voorliggende initiatief zorgt niet voor een extra ontsluiting op de Mertstraat, omdat er in de huidige situatie al één ontsluiting aanwezig is. Het initiatief maakt gebruik van deze ontsluiting.
Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Zaltbommel heeft het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren'' vastgesteld.
Van toepassing zijn de normen uit de ''Parkeernota Zaltbommel 2018''. In deze parkeernota wordt aangesloten bij de landelijk gebruikte kencijfers voor parkeernormering van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW). De parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 317: ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' zijn hiervoor als uitgangspunt genomen. Het plangebied wordt aangeduid als 'buitengebied'. In de tabel hieronder is de berekening van het aspect parkeren uiteengezet voor de verschillende onderdelen.
Onderdeel | Parkeerkencijfers | Aantal/Grootte | Totaal |
Bedrijfswoning | 2,0 - 2,8 per woning | 1 woning | 2,0 - 2,8 |
Groothandel in tuinmachines | 0,8 - 1,3 per 100 m² bvo | 1.200 m² | 9,6 - 15,6 |
Totaal | 11,6 - 18,4 |
Voor onderhavig initiatief geldt dat ten minste in 12 parkeerplaatsen moet worden voorzien. Conform het ''Parapluplan Parkeren'' dient in principe de oplossing van de parkeerbehoefte op eigen terrein te moeten plaatsvinden. Onderhavig initiatief voorziet in 12 parkeerplaatsen op eigen terrein, zoals is weergegeven op de inrichtingsschets. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen.
Binnen het initiatief zullen de reeds bestaande groenelementen (struikgewas, gras en enkele solitaire bomen) behouden blijven. Daarnaast wordt middels de landschappelijke inpassing nieuwe groenelementen toegevoegd aan de ruimte. Het plan omvat geen aanleg van oppervlaktewater. De waterwegen grenzend aan het plangebied blijven behouden.
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988, samen met enkele andere wetten op het gebied van de bescherming van cultureel erfgoed, samengevoegd tot de Erfgoedwet. Ten aanzien van het ruimtelijk domein regelt deze wet de omgang met Rijksbeschermde gebouwde en archeologische monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten. De Erfgoedwet werkt door in de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Op grond van de Erfgoedwet moet de gemeente bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel een archeologische inventarisatie en archeologiebeleid met een bijbehorende kaart vastgesteld. Hierin zijn onder meer vrijstellingsgrenzen voor oppervlakten en diepten opgenomen.
Het gemeentelijk beleid is op 1 september 2011 in werking getreden. De reden voor het vaststellen van het beleid is het voorkomen van onnodig onderzoek en slechts voor de gebieden waar archeologische waarden te verwachten zijn, wel te besluiten tot nader onderzoek (en alleen als de ontwikkeling de beide vrijstellingsgrenzen overschrijdt). Het bovengenoemde beleid is vertaald in dit bestemmingsplan. Op de archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart zijn alle archeologische onderzoeken en vondstmeldingen verwerkt. Verder is deze kaart op bureauonderzoek gebaseerd. Met betrekking tot bodemkundige en geologische gegevens is gebleken dat voor de gemeente Zaltbommel de zanddieptekaarten van het Gelders Rivierengebied het beste uitgangsmateriaal vormden. De kaarten beslaan namelijk het gehele oppervlak van de gemeente en ze zijn gebaseerd op grootschalige veldonderzoeken die specifiek zijn gericht op het in kaart brengen van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland is een verdere detaillering in de begrenzing van het onderzoeksgebied gemaakt. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart gaat uit van een intact landschap met gave bodemprofielen. In werkelijkheid zijn grote delen van het gebied in meer of mindere mate verstoord door allerlei bodemtechnische ingrepen in het verleden. De mate van deze verstoringen en het effect ervan op de archeologische resten in het gebied zijn globaal bekend. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart doet dan ook globaal uitspraken over de mate van bodemverstoring, maar doet geen uitspraken over de gaafheid van te verwachten archeologische resten. Als een initiatiefnemer kan aantonen dat het terrein diepgaand is verstoord, geldt voor het verstoorde deel geen onderzoeksverplichting.
Analyse
Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde-archeologie 2). Er geldt een vrijstelling voor onderzoek bij bodemingrepen tot 30 cm onder maaiveld over een oppervlakte van minder dan 100 m². Het initiatief overschrijdt deze grenzen. Uit deze voortoets blijkt dat archeologisch onderzoek nodig is met als doel te bepalen of de voorgenomen activiteiten archeologische resten in de ondergrond mogelijk aantasten.
Econsultancy uit Zwolle heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Archeologisch onderzoek Mertstraat 5 te Zuilichem'' (9 oktober 2020, 13232.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.
Econsultancy concludeert dat:
Op grond van het ontbreken van deze resultaten adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden en het plangebied vrij te geven.
Archeologische toevalsvondst
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dan wel redelijkerwijs kan worden vermoed dat het om archeologische resten handelt, is het wettelijk verplicht om dit zo spoedig mogelijk te melden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed én bij de gemeente Zaltbommel (artikel 5.10 Erfgoedwet).
Opdrachtgever verplicht de betrokken aannemer(s) daarom om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de (graaf-)werkzaamheden.
Indien de vondst belangwekkend geacht wordt, dient de vondst ter beschikking gesteld te worden voor nader onderzoek (art. 5.10, lid 2 Erfgoedwet).
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie bestaan er geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.
Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:
Analyse
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig
Conclusie
Vanuit cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor het initiatief die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Omgevingstype
Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft de sloop van 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m². Hierbij verandert de milieucategorie van het bedrijf niet. Er is derhalve geen verandering van milieutechnische uitstraling op de omgeving, omdat het bestemmingsvlak niet wijzigt.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het gevestigde bedrijf op onderhavige locatie is alleen milieugevoelig op het gebied van gevaar, geur en geluid. Het aspect stof wordt hierom buiten beschouwing gelaten. De aspecten geur, geluid en gevaar worden behandeld in de paragrafen 4.2.2, 4.2.4 en 4.2.6.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt het expliciete toetsingskader voor zover het de beoordeling betreft van geurhinder afkomstig van veehouderijen. In de Wgv is verankerd welke geurbelasting een voor geurgevoelig object mag ondervinden. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting. In 2010 heeft de gemeenteraad de geurverordening gemeente Zaltbommel vastgesteld. Hierin is per deelgebied het maximaal toegestane niveau van geurbelasting vastgelegd.
Analyse
Onderhavig planvoornemen nieuwe geurgevoelige objecten, echter neemt het aantal geurgehinderden op locatie niet toe. De afstand tot de dichtstbijzijnde veehouderij (Parallelweg 3) betreft 95 meter. Dit betreft een melkveehouderij. De afstand tot deze veehouderij overstijgt de minimale afstand van 50 meter (in het buitengebied).
Conclusie
Vanuit het aspect geur(hinder) van (agrarische) bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor dit initiatief.
Uit de paragraaf 4.2.1 is gebleken dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van omliggende bedrijven. Dit bedrijf heeft conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een afstandscriterium van 30 meter voor het aspect geluid.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid van bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor dit initiatief.
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
Analyse
Het initiatief omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van geluid zijn er geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken.
Analyse
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Lankelma uit Oirschot een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek, Mertstraat 5 Zuilichem" (6 november, 2001643). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.
Lankelma concludeert dat:
Op basis van voornoemde samenvatting en conclusies is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden.
Het plan heeft wel betrekking op het mogelijk maken van een beperkt kwetsbare object, maar voorziet zelf niet in de oprichting van een Beviinrichting of een andere stationaire risicobron met externe veiligheidsrisico's. Hierdoor vormt het plangebied geen belemmering voor nabijgelegen woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten.
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat het plangebied niet ligt binnen:
Het aspect externe veiligheid is hierdoor voor het plangebied niet relevant.
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Analyse
Het initiatief betreft de sloop van 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m². Dit betekent dat de ontwikkeling ruim onder de NIBM-grenzen valt, zie onderstaande afbeelding.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moeten de milieueffecten van activiteiten die worden genoemd in de bijlage C of D van dat besluit beoordeeld worden, voordat het bevoegd gezag een besluit neemt of een plan vaststelt. Ook als de richtwaarden uit onderdeel D van het besluit niet worden overschreden moet het bevoegd gezag zich ervan vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing is vormvrij, maar aan de inhoud worden wel eisen gesteld. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Getoetst moet worden op:
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming
Is er sprake van een stikstofdepositie?
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Met het opstellen van een plan mogen de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de soorten habitats niet verslechteren. Het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Indien dat niet kan worden uitgesloten, is een plan m.e.r.-plichtig.
Analyse
Het bestemmingsplan maakt de sloop van 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m² mogelijk. Deze ontwikkeling valt onder een activiteit opgenomen in bijlage II van het Besluit m.e.r. In deze bijlage zijn ook drempelwaarden opgenomen. De activiteit blijft qua omvang en oppervlakte ver onder de drempelwaarden. Ook gelet op de ligging van het plangebied worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Om de milieugevolgen ten gevolge van de geplande ontwikkeling in beeld te brengen zijn diverse onderzoeken verricht. Deze milieugevolgen zijn ook in samenhang met andere activiteiten in de omgeving bekeken (cumulatie). De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in de andere paragrafen van dit hoofdstuk.
Conclusie
De conclusie is dat geen milieueffectbeoordeling behoeft te worden opgesteld gelet op de kenmerken van de activiteit en de mate van de kwetsbaarheid van het milieu waarin het plangebied is gelegen en het gebied waarop het effect zou kunnen hebben.
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.
Omdat thans nog een toetsingskader wordt voorbereid, wordt voor de beoordeling de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 2.0" gehanteerd. Daarin zijn afstandsgrafieken opgenomen voor de relevante diersoorten vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens gerelateerd aan de fijnstofemissie. In algemene zin kan worden gesteld dat het effect van endotoxinen tot maximaal 600 meter van veehouderijen plaatsvindt.
Analyse
Het plan leidt niet tot een toename van het aantal milieu gehinderden. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Het plan leidt niet tot een toename van het aantal milieu gehinderden. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 9,6 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. In de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
Natura 2000-gebieden
Binnen de gemeente Zaltbommel liggen de Natura 2000-gebieden 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en 'Uiterwaarden Waal'. Het natuurgebied Munnikenland en Loevestein dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' ligt in het westen van de gemeente Zaltbommel. Het Natura 2000-gebied 'Kil van Hurwenen', dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal' ligt in het oosten van de gemeente Zaltbommel en, voor het overgrote deel, op het grondgebied van de gemeente Maasdriel. Voor Natura 2000-gebieden kan sprake zijn van externe werking. Dat betekent dat ontwikkelingen buiten deze gebieden van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelen binnen de Natura 2000-gebieden.
Gebiedsbescherming
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet Natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.
Het initiatief bevindt zich in de directe omgeving van een beschermd natuurgebied, te weten 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem'. Om te toetsen of het initiatief past binnen de kaders van de geldende natuurwetweging, is door Bureau Verkuylen (6 november 2020, V01) een berekening van de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden en beschermde natuurgebieden uitgevoerd. Deze zogenaamde AERIUS berekening en resultaten zijn als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieruit volgt dat de stikstofdepositie minder dan 0,00 mol/hectare/jaar bedraagt en daarmee onder norm blijft. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.
Soortenbescherming
Een ander doel van de Wet Natuurbescherming is het in stand houden van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. Beschermde diersoorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste via het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. En ten derde moet voor ingrepen, waarbij soorten of objecten zijn betrokken die vallen onder de Wet Natuurbescherming, een ontheffing worden aangevraagd.
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Middels een Quickscan natuurwaarden dient te worden onderzocht of er een belemmering is voor voorliggende ontwikkeling. Blom Ecologie uit Waardenburg heeft een quickscan natuurwaarden uitgevoerd: rapport "Quickscan Wet natuurbescherming Mertstraat 5 te Zuilichem" (18 september 2020, BE/2020/466/r). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.
Blom Ecologie concludeert dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
Bescherming houtopstanden
De oude Boswet kende twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) een houtopstand velt, moet dit tevoren melden en heeft de plicht om hetzelfde areaal te herplanten. Dit instrumentarium blijft behouden. Provincies gaan bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. De herplantplicht vervalt voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van de Wet Natuurbescherming bestaan er geen belemmeringen voor dit initiatief.
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks niet-gesprongen conventionele explosieven gevonden. Ook in en boven de Bommelerwaard hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog allerlei oorlogshandelingen plaatsgevonden waarbij niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie is achtergebleven. Onder Conventionele Explosieven (CE) wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. CE worden ook wel aangeduid als Niet-Gesprongen Explosieven (NGE). Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de werknemers en de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Werkgevers zijn volgens ARBO-wetgeving verantwoordelijk voor het veilig kunnen uitvoeren van werkzaamheden door werknemers binnen onze gemeente. Daarom zijn zij verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen historisch vooronderzoek te doen om de kans op de aanwezigheid van niet gesprongen CE met zekerheid te kunnen uitsluiten. In 2016 heeft de gemeente Zaltbommel een historisch vooronderzoek en explosievenkansenkaart voor de gehele gemeente laten opstellen. Op deze kaart zijn alle risicogebieden of wel 'verdachte' gebieden op het gebied van niet gesprongen CE aangegeven.
Analyse
Op basis van de Explosievenkansenkaart Bommelerwaard van 10 juni 2016 bevindt de projectlocatie zich in 'onverdacht' gebied. Er zijn geen feitelijk aanwijzingen voor de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in (en in de directe omgeving van) de projectlocatie. Het projectgebied kan als zodanig worden beschouwd als onverdacht op de aanwezigheid van CE. De voorgenomen werkzaamheden kunnen zonder extra maatregelen met betrekking tot explosieven worden uitgevoerd. Wel dient in alle gevallen het Protocol Toevalsvondst te worden nageleefd. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Explosievenkansenkaart.
UITSNEDE EXPLOSIEVENKANSENKAART
Conclusie
Er is geen onderzoek in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse voor deze locatie noodzakelijk.
Algemeen
De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), vormt het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving in het bestemmingsplan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze paragraaf gaat daar nader op in. Via de 'De Digitale Watertoets' (www.dewatertoets.nl) kan een automatisch gegenereerd advies worden opgevraagd waaruit blijkt of overleg met het waterschap noodzakelijk is. Wanneer het plan uit deze toets het advies 'geen belang' krijgt, hoeft het plan niet meer aan het waterschap voorgelegd te worden.
Onderzoek
Onderstaand zijn de consequenties van de herontwikkeling vanuit het aspect water beschreven. Dit op basis van de opgestelde waterparagraaf voor het plangebied.
Verharding
Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied en meer dan 1.500 m2 verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Om te voorkomen dat particulieren voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes een enkele woning, moeten compenseren geldt voor particulieren een éénmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m2 voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor landelijk gebied.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie. In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De derde kolom geeft de afname van verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak staat in de vierde kolom. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie (nieuw = bestaand - afname + toename).
omschrijving | bestaand | afname | toename | nieuw | |||||||||||
bebouwing | 808 | m2 | - | m2 | 445 | m2 | 1.253 | m2 | |||||||
bestrating | 1.511 | m2 | - | m2 | 100 | m2 | 1.611 | m2 | |||||||
totaal | 2.319 | m2 | - | m2 | 545 | m2 | 2.864 | m2 |
De conclusie is dat de oppervlakte aan verharding in dit Landelijke gebied toeneemt met 545 m². Voor dit gebied dient geen compensatie van verharding te worden aangelegd, omdat de initiatiefnemer gebruik kan maken van de éénmalige vrijstelling. Dit betekent dat geen sprake is van een wateropgave.
Watergangen en status watergangen
Direct ten zuidoosten van het plangebied loopt de door het waterschap aangemerkte watergang C085248. Tot slot lopen de door het waterschap aangemerkte watergangen A007689 en A007693 ten noorden en ten westen van het plangebied. Deze watergangen worden omgeven door een beschermingszone van 4 meter breed. In deze zone is de eigenaar niet vrij in de aanleg van bebouwing/beplanting. Deze zone dient vrij te blijven bijvoorbeeld voor het onderhoud van de A-watergang. Onderhavig plan zorgt niet voor een inbreuk van deze beschermingszones.
Afvalwater
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Mertstraat geloosd worden.
Hemelwater
Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage. Zoals reeds vermeld is er geen sprake van een wateropgave. Echter dient er wel zorgvuldig met het hemelwater omgegaan te worden. Voor onderhavig plan geldt dat het hemelwater wordt afgevoerd op de reeds aanwezige waterwegen.
Conclusie
De waterparagraaf is ter goedkeuring aangeboden aan het Waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven, waardoor het bestemmingsplan op dit punt uitvoerbaar is.
Binnen dit bestemmingsplan zijn geen relevante leidingen met bijbehorende beschermingszones opgenomen.
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden weergegeven. Naast een bestemming worden er ook aanduidingen en dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Deze bestemmingen, aanduidingen en dubbelbestemmingen zijn nader uitgewerkt in de regels. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt gemotiveerd hoe de keuze van de bestemmingen tot stand is gekomen en waarom de regels zijn opgenomen.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf volgt een toelichting op deze regels.
Begrippen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Het begrip bestaand is in een aantal regelingen opgenomen en verklaard in de begripsomschrijving. Bij de bepaling van de bestaande situatie kan worden teruggevallen op de (veld)inventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals deze bij de gemeente bekend waren bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Specifiek voor de woonschepen, aanlegsteigers, recreatiewoningen en stacaravans zijn rapportages en/of inventarisaties beschikbaar.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van onder meer de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Ook is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en masten en dergelijke.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Bedrijf (artikel 3 )
De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan het hele plangebied.
De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond met de schaal 1:1000.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving houdt in elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking. Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.
Vertaling naar bestemmingsregeling
In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatie- en uitvoeringsproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen, en, dat zodoende handhavingssituaties worden voorkomen.
De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen bij:
Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het kostenverhaal is anderszins geregeld als de gemeente Zaltbommel met ontwikkelaar een anterieure overeenkomst heeft gesloten.
De ontwikkeling valt niet onder 1 van de onder a t/m f genoemde categorieën dus het was niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen dan wel een anterieure overeenkomst te sluiten
Zienswijzen
Met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) begon de formele vaststellingsprocedure. Gedurende de periode van de tervisielegging (13 mei 2021 - 23 juni 2021) kon iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen op het plan of onderdelen daarvan inbrengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 30 september 2021 formeel ongewijzigd vastgesteld.
Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.