direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuilichem, Mertstraat 5
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Zuilichem, Mertstraat 5" van de gemeente Zaltbommel.

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Mertstraat 5 is het bedrijf Teeuwen Tuin, Bos en Parktechniek gevestigd. Ter plaatse staat ten behoeve van de bedrijfsvoering een tweetal loodsen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 620 m². De opdrachtgever is voornemens om circa 150 m² bestaande loods te slopen en ter plaatse 700 m² aan nieuwe loods te realiseren.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Zaltbommel", omdat dit de oppervlakte aan uitbreidingsmogelijkheden overschrijdt. De gemeente Zaltbommel heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de ruimtelijke onderbouwing en regels voor de realisatie van één nieuwe loods ter plaatse van het plangebied.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Brakel, sectie K, nummers 238, 1188, 1189 (gedeeltelijk). De oppervlakte van het plangebied bedraagt 7.470 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Zaltbommel", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 17 september 2014. Daarnaast geldt het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren'' dat op 14 juni 2018 is vastgesteld.

1.3.1 Bestemmingsplan ''Buitengebied Zaltbommel''

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf'. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' zijn de gronden onder andere aangewezen voor agrarisch verwante bedrijven en aan het buitengebied gebonden bedrijven. Ter plaatse van onderhavig plangebied is tevens een groothandel in tuinmachines toegestaan. Conform het vigerende bestemmingsplan is hier (inclusief bedrijfswoning) 700 m² aan bebouwing toegestaan, met een bouwhoogte van 15 meter.

Daarnaast geldt binnen het plangebied gedeeltelijk de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi'. Ter plaatse van deze aanduiding is geen nieuwbouw ten behoeve van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.

Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2'. Deze dubbelbestemming verplicht het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voorafgaand aan bepaalde bodemingrepen. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 4.1.1.

1.3.2 Bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren''

Op 14 juni 2018 heeft de gemeente Zaltbommel het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren'' vastgesteld, waarin het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd. Toepassing van het parkeerbeleid op onderhavig plan is opgenomen in paragraaf 3.2.2.

1.3.3 Conclusie

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van één nieuwe loods binnen de bestemming 'Bedrijf'. Dit initiatief is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat dit de oppervlakte aan uitbreidingsmogelijkheden overschrijdt. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

2.1 Nationaal niveau

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving. De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur. Voor onderhavig plan zijn echter geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig planvoornemen betreft de sloop van 150 m² aan bestaande loods en de realisatie van één nieuwe loods van 700 m². Dit leidt netto tot de uitbreiding van 550 m² aan loods. Dit wordt verstaan onder een stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

Onderhavig planvoornemen voorziet in de duurzame ontwikkeling van het gevestigde bedrijf. Middels dit plan wordt ingezet op de duurzaamheid van zowel de locatie (nieuwbouw voldoet aan alle hedendaagse eisen) als van de bedrijfsvoering (ingezet op elektrische machines en groter aanbod). Hieruit wordt geconcludeerd dat er behoefte is aan onderhavige ontwikkeling.

Buiten bestaand stedelijk gebied

Zoals eerder is aangehaald dient - indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - gemotiveerd te worden waarom deze ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden.

Onderhavig initiatief leidt niet tot de nieuwvestiging van een bedrijf, maar de doorontwikkeling van een bestaand bedrijf. Enkel wordt voorzien in een nieuwe (duurzame) loods die groter is dan de bestaande oppervlakte. Hiermee wordt het bestemmingsvlak dan ook niet vergroot. Daarnaast is verhuizing naar een nieuwe locatie in redelijkheid financieel geen optie voor de onderneming.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

2.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

2.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.

Duurzaam

Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Energietransitie: In 2050 is Gelderland energieneutraal. Dat bereiken we door grootschalig besparen, opwekken uit duurzame energiebronnen en innoveren. Als tussendoel realiseren we 49% CO2 reductie in 2030.
  • Klimaatadaptatie: In 2050 is Gelderland ingericht op het veranderde klimaat.
  • Circulaire economie: In 2050 is Gelderland een afvalloze provincie. Met als tussenstap 50% reductie van het gebruik van grondstoffen in 2030. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden.
  • Biodiversiteit: Vanaf 2019 denkt en werkt Gelderland natuur-inclusief. Biodiversiteit gaat verder dan de bekende natuurgebieden. Ook daarbuiten, in woonwijken, op werklocaties en bij infrastructuur wordt van biodiversiteit een kernkwaliteit gemaakt.

Een krachtige economie

De 'oude' economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker.

De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie – clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.

Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio's. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Het uitnutten de strategische ligging van Gelderland. De Gelderse economie kan zich verder ontwikkelen binnen de natuur- en landschapswaarden en dragen duurzaam bij.
  • Het positioneren Gelderland als hét vestigingsgebied voor de nieuwe generatie ondernemers. Ondernemers die duurzaam ondernemen in balans met de sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving hoog in het vaandel hebben;
  • Een sociaal evenwichtig vestigingsklimaat in Gelderland. Het versterken de positie van Gelderland op het gebied van food, health en energy en andere topsectoren en stimuleren kleinschalig ondernemerschap en innovatie, ook met oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten.
  • Het verduurzamen van de bestaande gebouwde woonomgeving. Dit is noodzakelijk om steden toekomstbestendig en economisch aantrekkelijk te maken. En we zoeken actief naar interessante transformaties, zoals bijvoorbeeld de functiemenging op bedrijventerreinen en het omzetten van kantoren in woningen.

Blijvend verbonden

Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede, zoals smart mobility, zelfrijdende auto's en deelauto's. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn soms onstuimig. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuwe ontwikkelingen en deze ook faciliteren. Mobiliteit moet verder verduurzaamd worden. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:

  • Een optimale bereikbaarheid van Gelderland door onderlinge aansluiting van vervoersmogelijkheden en verplaatsingen te faciliteren. In 2050 dient de mobiliteit in Gelderland volledig duurzaam te zijn in termen van energie, klimaat, circulair en biodiversiteit.
  • Het creëren van slimme en duurzame oplossingen voor het verbinden van mensen, goederen en data. Daaronder wordt ook begrepen het beter benutten van bestaande infrastructuur en gedragsverandering. De opties tussen weg, rail en water worden zorgvuldig en duurzaam afgewogen.
  • Het stimuleren en faciliteren van nieuwe vormen van vervoer en verplaatsing. Dit kan bijvoorbeeld door autonoom rijden.

Analyse

Het initiatief dat voorziet in de gedeeltelijke sloop van circa 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m² betreft een relatief kleine ontwikkeling. Daarnaast houdt onderhavig initiatief ook rekening houdt met de bestaande structuren omtrent de kwaliteit van de natuur, water en landschap.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Vanaf 19 december 2018 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Ten opzichte van de Omgevingsvisie voorziet de Omgevingsverordening niet in nieuw beleid. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen.

De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.

Analyse

Middels onderhavig plan is er geen sprake van een uitbreiding van het bestemmingsvlak/bedrijf. Er is enkel sprake van een toevoeging van bebouwing. Hiervoor geeft de Omgevingsverordening Gelderland geen kaderstellende regels.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Omgevingsverordening Gelderland.

2.3 Gemeentelijk niveau

2.3.1 Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel

Door de gemeente Zaltbommel is op 19 september 2019 de 'Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel' vastgesteld. Het plangebied van de structuurvisie bestaat uit het binnendijks en buitendijks gelegen buitengebied met uitzondering van de uiterwaarden langs de Waal. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen het ontwikkelingskader weer voor de beleidsthema's land- en tuinbouw, niet-agrarische bedrijvigheid, functieverandering (hergebruiksmogelijkheden van agrarische bedrijvigheid), nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijvigheid, land- en waterrecreatie, natuur en landschap. Het buitengebied onderscheidt zich in enkele functionele zones, die verschillen voor wat betreft de landschappelijke kenmerken en het gebruik. Deze verschillen leiden ertoe dat de zones elk andere ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarisch en niet-agrarisch gebruik kennen. De structuurvisie is een belangrijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.

Analyse

Onderhavig plangebied behoort tot het 'open agrarisch gebied'. Dit betreft het open komgebied van de gemeente. Onderdeel van dit gebied is ook het provinciaal waardevol open gebied. Een ander deel is aangemerkt als waardevol landschap. Het gaat in deze gebieden

primair om gave open kommen met grote openheid en weidebouw. Daarbij dient de openheid van het gebied te worden gerespecteerd. In de komgebieden krijgen niet-agrarische bedrijven beperkte bouwmogelijkheden, die middels het bestemmingsplan dienen worden vastgelegd.

Middels onderhavig planvoornemen wordt circa 150 m² aan bestaande loods, over twee locaties, gesloopt en ter plaatse één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m² gerealiseerd. Dit betreft een dermate beperkte en geconcentreerde toevoeging van bebouwing dat dit geen inbreuk doet op de openheid van het landschap.

Conclusie

Het initiatief past binnen het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie Buitengebied Zaltbommel.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke inpassing

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

3.1 Bestaande situatie

Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

Het initiatief ligt in het buitengebied, ten zuidoosten van de kern Zuilichem aan de Mertstraat. Deze locatie is momenteel in gebruik als groothandel in tuinmachines. In de directe omgeving zijn verschillende tuinbouwbedrijven gesitueerd, waardoor hier in grote mate kassen aanwezig zijn. Direct ten oosten van het plangebied is onlangs een waterbassin/-opvang voor Dutch Berries uitgegraven (zie onderstaande afbeeldingen). Daarnaast is direct ten zuiden van het plangebied, aan de N322, het Tinq tankstation gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0005.jpg"

UITGEGRAVEN WATERBASSIN/-OPVANG

Binnen het plangebied zijn in de huidige situatie één bedrijfswoning en een drietal loodsen ten behoeve van de bedrijfsvoering aanwezig.

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten middels een ontsluiting op de Mertstraat. De Mertstraat bezit een ontsluitende functie voor de agrarische bedrijvigheid in dit gedeelte van Zaltbommel.

Groen

Onderhavig plangebied bevat in de huidige situatie slechts opgaand groen, in de vorm van struikgewas, gras en enkele solitaire bomen. Binnen het plangebied is geen sprake van oppervlaktewater. Direct ten zuidoosten van het plangebied loopt de door het waterschap aangemerkte watergang C085248. Tot slot lopen de door het waterschap aangemerkte watergangen A007689 en A007693 ten noorden en ten westen van het plangebied.

3.2 Plan (ontwerp en eindsituatie)

Onderstaande afbeelding geeft de boogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0006.jpg"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.2.1 Bebouwing en functies

Het initiatief bestaat uit de gedeeltelijke sloop van circa 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m², zoals op de inrichtingsschets is weergegeven. Daarnaast blijft de overige bebouwing (bedrijfswoning en loods) in de huidige toestand behouden. Dit leidt tot een bebouwd oppervlak van 1.260 m².

De nieuw te bouwen loods wordt gesitueerd ten oosten van de reeds bestaande, centraal gelegen loods, waarbij de zuidzijde wordt uitgelijnd met deze loods. De afmetingen van de nieuwe loods bedragen 35 bij 20 meter, waarbij de goot- en bouwhoogte respectievelijk 5 en 8 meter bedragen. Onderstaande afbeeldingen laten de 3D-weergaven van de nieuwe loods zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0007.jpg"

3D-AANZICHT NOORDZIJDE

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0008.jpg"

3D-AANZICHT ZUID ZIJDE

Vanuit het landschappelijke oogpunt is het van belang dat deze bedrijfsuitbreiding landschappelijk wordt ingepast. Deze landschappelijke inpassing bestaat uit aanplanten van een bomenrij nabij de oostelijke perceelsgrens (vergelijkbaar met de westelijke perceelsgrens), zoals zichtbaar op de inrichtingsschets.

3.2.2 Verkeer en parkeren
3.2.2.1 Verkeersgeneratie

De realisatie van een loods met een groter vloeroppervlak dan in de huidige situatie heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Zaltbommel wordt aangeduid als niet stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Zaltbommel tot het buitengebied behoort.

Bestaande situatie

Binnen het plangebied bestaat in de bestaande situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: de bedrijfswoning en de groothandel in tuinmachines (arbeidsextensief/bezoekersextensief). In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor de verschillende onderdelen.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal/Grootte   Totaal  
Bedrijfswoning   7,8 - 8,6 per woning   1 woning   7,8 - 8,6  
Groothandel in tuinmachines   3,9 - 5,7 per 100 m² bvo   650 m²   25,4 - 37,1  
Totaal       33,2 - 45,7  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de bestaande situatie, in het worst-case scenario, zorgt voor 46 verkeersbewegingen per etmaal.

Nieuwe situatie

Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen uit twee onderdelen: de bedrijfswoning en de groothandel in tuinmachines (arbeidsextensief/bezoekersextensief). In de tabel hieronder is de berekening van de verkeersgeneratie per etmaal uiteengezet voor de verschillende onderdelen.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal/Grootte   Totaal  
Bedrijfswoning   7,8 - 8,6 per woning   1 woning   7,8 - 8,6  
Groothandel in tuinmachines   3,9 - 5,7 per 100 m² bvo   1.200 m²   46,8 - 68,4  
Totaal       54,6 - 78,0  

Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat de nieuwe situatie, in het worst-case scenario, zorgt voor 78 verkeersbewegingen per etmaal.

Conclusie

De verkeersgeneratie van dit initiatief bedraagt, in het worst-case scenario, 32 verkeersbewegingen per etmaal. De Mertstraat heeft een relatief lage verkeersintensiteit, waardoor er nog genoeg capaciteit over is. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling van onderhavig plan zonder meer via de Mertstraat en omliggende wegen kan plaatsvinden.

3.2.2.2 Ontsluiting

Het voorliggende initiatief zorgt niet voor een extra ontsluiting op de Mertstraat, omdat er in de huidige situatie al één ontsluiting aanwezig is. Het initiatief maakt gebruik van deze ontsluiting.

3.2.2.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De gemeente Zaltbommel heeft het bestemmingsplan ''Parapluplan Parkeren'' vastgesteld.

Van toepassing zijn de normen uit de ''Parkeernota Zaltbommel 2018''. In deze parkeernota wordt aangesloten bij de landelijk gebruikte kencijfers voor parkeernormering van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW). De parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 317: ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' zijn hiervoor als uitgangspunt genomen. Het plangebied wordt aangeduid als 'buitengebied'. In de tabel hieronder is de berekening van het aspect parkeren uiteengezet voor de verschillende onderdelen.

Onderdeel   Parkeerkencijfers   Aantal/Grootte   Totaal  
Bedrijfswoning   2,0 - 2,8 per woning   1 woning   2,0 - 2,8  
Groothandel in tuinmachines   0,8 - 1,3 per 100 m² bvo   1.200 m²   9,6 - 15,6  
Totaal       11,6 - 18,4  

Voor onderhavig initiatief geldt dat ten minste in 12 parkeerplaatsen moet worden voorzien. Conform het ''Parapluplan Parkeren'' dient in principe de oplossing van de parkeerbehoefte op eigen terrein te moeten plaatsvinden. Onderhavig initiatief voorziet in 12 parkeerplaatsen op eigen terrein, zoals is weergegeven op de inrichtingsschets. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde normen.

3.2.3 Groen en water

Binnen het initiatief zullen de reeds bestaande groenelementen (struikgewas, gras en enkele solitaire bomen) behouden blijven. Daarnaast wordt middels de landschappelijke inpassing nieuwe groenelementen toegevoegd aan de ruimte. Het plan omvat geen aanleg van oppervlaktewater. De waterwegen grenzend aan het plangebied blijven behouden.

3.2.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.2.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de loods worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de loods is geoptimaliseerd voor zonne-energie;
  • er wordt gebruikt gemaakt van een warmtepomp water/water (grondwaterboring) of warmtepomp lucht/water;
3.2.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988, samen met enkele andere wetten op het gebied van de bescherming van cultureel erfgoed, samengevoegd tot de Erfgoedwet. Ten aanzien van het ruimtelijk domein regelt deze wet de omgang met Rijksbeschermde gebouwde en archeologische monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten. De Erfgoedwet werkt door in de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Op grond van de Erfgoedwet moet de gemeente bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel een archeologische inventarisatie en archeologiebeleid met een bijbehorende kaart vastgesteld. Hierin zijn onder meer vrijstellingsgrenzen voor oppervlakten en diepten opgenomen.

Het gemeentelijk beleid is op 1 september 2011 in werking getreden. De reden voor het vaststellen van het beleid is het voorkomen van onnodig onderzoek en slechts voor de gebieden waar archeologische waarden te verwachten zijn, wel te besluiten tot nader onderzoek (en alleen als de ontwikkeling de beide vrijstellingsgrenzen overschrijdt). Het bovengenoemde beleid is vertaald in dit bestemmingsplan. Op de archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart zijn alle archeologische onderzoeken en vondstmeldingen verwerkt. Verder is deze kaart op bureauonderzoek gebaseerd. Met betrekking tot bodemkundige en geologische gegevens is gebleken dat voor de gemeente Zaltbommel de zanddieptekaarten van het Gelders Rivierengebied het beste uitgangsmateriaal vormden. De kaarten beslaan namelijk het gehele oppervlak van de gemeente en ze zijn gebaseerd op grootschalige veldonderzoeken die specifiek zijn gericht op het in kaart brengen van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland is een verdere detaillering in de begrenzing van het onderzoeksgebied gemaakt. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart gaat uit van een intact landschap met gave bodemprofielen. In werkelijkheid zijn grote delen van het gebied in meer of mindere mate verstoord door allerlei bodemtechnische ingrepen in het verleden. De mate van deze verstoringen en het effect ervan op de archeologische resten in het gebied zijn globaal bekend. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart doet dan ook globaal uitspraken over de mate van bodemverstoring, maar doet geen uitspraken over de gaafheid van te verwachten archeologische resten. Als een initiatiefnemer kan aantonen dat het terrein diepgaand is verstoord, geldt voor het verstoorde deel geen onderzoeksverplichting.

Analyse

Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde (Waarde-archeologie 2). Er geldt een vrijstelling voor onderzoek bij bodemingrepen tot 30 cm onder maaiveld over een oppervlakte van minder dan 100 m². Het initiatief overschrijdt deze grenzen. Uit deze voortoets blijkt dat archeologisch onderzoek nodig is met als doel te bepalen of de voorgenomen activiteiten archeologische resten in de ondergrond mogelijk aantasten.

Econsultancy uit Zwolle heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Archeologisch onderzoek Mertstraat 5 te Zuilichem'' (9 oktober 2020, 13232.001). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Econsultancy concludeert dat:

  • de aangetroffen bodemopbouw bestaat uit oeverwal/restgeul op beddingafzettingen. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek grotendeels weerlegd. De bodem is meer verstoord dan eerder verwacht en er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
  • De hoge verwachting voor de perioden vanaf de IJzertijd tot Vroege-Middeleeuwen dient, op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek, te worden bijgesteld naar een lage verwachting.

Op grond van het ontbreken van deze resultaten adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden en het plangebied vrij te geven.

Archeologische toevalsvondst

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dan wel redelijkerwijs kan worden vermoed dat het om archeologische resten handelt, is het wettelijk verplicht om dit zo spoedig mogelijk te melden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed én bij de gemeente Zaltbommel (artikel 5.10 Erfgoedwet).

Opdrachtgever verplicht de betrokken aannemer(s) daarom om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de (graaf-)werkzaamheden.

Indien de vondst belangwekkend geacht wordt, dient de vondst ter beschikking gesteld te worden voor nader onderzoek (art. 5.10, lid 2 Erfgoedwet).

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie bestaan er geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.1.2 Cultuurhistorie

Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:

  • De aan de rivieren gerelateerde oeverwallen met bebouwingsstructuren;
  • De wetering Capreton;
  • De Nieuwe Hollandse Waterlinie;
  • Rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten (Zaltbommel en Nederhemert-Zuid);
  • Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht (Gameren);
  • Gemeentelijke en rijksmonumenten;
  • Historische buitenplaatsen (Huis Brakel).

Analyse

In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig

Conclusie

Vanuit cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor het initiatief die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

4.2 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1.1 Inleiding

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

4.2.1.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft de sloop van 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m². Hierbij verandert de milieucategorie van het bedrijf niet. Er is derhalve geen verandering van milieutechnische uitstraling op de omgeving, omdat het bestemmingsvlak niet wijzigt.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het gevestigde bedrijf op onderhavige locatie is alleen milieugevoelig op het gebied van gevaar, geur en geluid. Het aspect stof wordt hierom buiten beschouwing gelaten. De aspecten geur, geluid en gevaar worden behandeld in de paragrafen 4.2.2, 4.2.4 en 4.2.6.

4.2.1.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.2.2 Geurhinder veehouderijen

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt het expliciete toetsingskader voor zover het de beoordeling betreft van geurhinder afkomstig van veehouderijen. In de Wgv is verankerd welke geurbelasting een voor geurgevoelig object mag ondervinden. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting. In 2010 heeft de gemeenteraad de geurverordening gemeente Zaltbommel vastgesteld. Hierin is per deelgebied het maximaal toegestane niveau van geurbelasting vastgelegd.

Analyse

Onderhavig planvoornemen nieuwe geurgevoelige objecten, echter neemt het aantal geurgehinderden op locatie niet toe. De afstand tot de dichtstbijzijnde veehouderij (Parallelweg 3) betreft 95 meter. Dit betreft een melkveehouderij. De afstand tot deze veehouderij overstijgt de minimale afstand van 50 meter (in het buitengebied).

Conclusie

Vanuit het aspect geur(hinder) van (agrarische) bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor dit initiatief.

4.2.3 Geluid bedrijvigheid

Uit de paragraaf 4.2.1 is gebleken dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van omliggende bedrijven. Dit bedrijf heeft conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een afstandscriterium van 30 meter voor het aspect geluid.

Conclusie

Vanuit het aspect geluid van bedrijvigheid zijn er geen belemmeringen voor dit initiatief.

4.2.4 Geluid verkeer

Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:

  • Woningen;
  • Andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • Geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Analyse

Het initiatief omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van geluid zijn er geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.

4.2.5 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken.

Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Lankelma uit Oirschot een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek, Mertstraat 5 Zuilichem" (6 november, 2001643). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

Lankelma concludeert dat:

  • de bodem op de locatie tot de verkende diepte van 3,7 m-mv overwegend bestaat uit sterk zandig klei. Met name de bovengrond is humushoudend. In de bodemlaag van 2,7 tot 3,7 m-mv wordt een zandlaag aangetroffen. In de uitkomende grond zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de bodem. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de boorstrategie heeft geleid.
  • in grondmengmonster MM1 (bovengrond) analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate zijn aangetoond. In grondmengmonster MM2 (bovengrond) is analytisch een licht verhoogd gehalte met nikkel aangetoond. Deze concentratie overschrijdt de achtergrondwaarde, doch overschrijdt de interventiewaarden niet. In grondmengmonster MM3 (ondergrond) is analytisch een licht verhoogd gehalte met nikkel aangetoond. Deze concentratie overschrijdt de achtergrondwaarde, doch overschrijdt de interventiewaarden niet.
  • in het kader van dit onderzoek geen specifiek onderzoek (conform NEN5707) verricht is naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een indicatieve inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.

Op basis van voornoemde samenvatting en conclusies is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet aan de orde.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.2.6 Externe veiligheid
4.2.6.1 Inleiding

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten: het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een inrichting die valt onder het Bevi, moeten worden aangehouden.

4.2.6.2 Analyse

Het plan heeft wel betrekking op het mogelijk maken van een beperkt kwetsbare object, maar voorziet zelf niet in de oprichting van een Bevi­inrichting of een andere stationaire risicobron met externe veiligheidsrisico's. Hierdoor vormt het plangebied geen belemmering voor nabijgelegen woningen of andere (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt verder dat het plangebied niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen;
  • het invloedsgebied van een relevante transportweg of een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.

Het aspect externe veiligheid is hierdoor voor het plangebied niet relevant.

4.2.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.2.7 Luchtkwaliteit

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:

  • de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • gevoelige bestemmingen (waaronder woningen, scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:

  • 1. Woningbouw: 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • 2. Kantoorlocaties: = 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Analyse

Het initiatief betreft de sloop van 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m². Dit betekent dat de ontwikkeling ruim onder de NIBM-grenzen valt, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0009.jpg"

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.8 Milieueffectrapportage

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moeten de milieueffecten van activiteiten die worden genoemd in de bijlage C of D van dat besluit beoordeeld worden, voordat het bevoegd gezag een besluit neemt of een plan vaststelt. Ook als de richtwaarden uit onderdeel D van het besluit niet worden overschreden moet het bevoegd gezag zich ervan vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing is vormvrij, maar aan de inhoud worden wel eisen gesteld. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Getoetst moet worden op:

  • De kenmerken van het project;
  • De plaats van het project;
  • De kenmerken van mogelijke gevolgen.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk en het plan kan worden vastgesteld;
  • 2. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn niet uitgesloten. Er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. Het plan is daarmee m.e.r.-plichtig.

M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming

Is er sprake van een stikstofdepositie?

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Met het opstellen van een plan mogen de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de soorten habitats niet verslechteren. Het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Indien dat niet kan worden uitgesloten, is een plan m.e.r.-plichtig.

Analyse

Het bestemmingsplan maakt de sloop van 150 m² bestaande loods, verdeeld over twee locaties, en de realisatie van één nieuwe loods met een vloeroppervlakte van circa 700 m² mogelijk. Deze ontwikkeling valt onder een activiteit opgenomen in bijlage II van het Besluit m.e.r. In deze bijlage zijn ook drempelwaarden opgenomen. De activiteit blijft qua omvang en oppervlakte ver onder de drempelwaarden. Ook gelet op de ligging van het plangebied worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Om de milieugevolgen ten gevolge van de geplande ontwikkeling in beeld te brengen zijn diverse onderzoeken verricht. Deze milieugevolgen zijn ook in samenhang met andere activiteiten in de omgeving bekeken (cumulatie). De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in de andere paragrafen van dit hoofdstuk.

Conclusie

De conclusie is dat geen milieueffectbeoordeling behoeft te worden opgesteld gelet op de kenmerken van de activiteit en de mate van de kwetsbaarheid van het milieu waarin het plangebied is gelegen en het gebied waarop het effect zou kunnen hebben.

4.2.9 Volksgezondheid
4.2.9.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

4.2.9.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. De Gezondheidsraad hanteert een advieswaarde van 30 endotoxine-eenheden per kubieke meter (EU/m³) voor de maximale blootstelling aan endotoxinen in de buitenlucht over een langere periode.
Omdat thans nog een toetsingskader wordt voorbereid, wordt voor de beoordeling de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingkader 2.0" gehanteerd. Daarin zijn afstandsgrafieken opgenomen voor de relevante diersoorten vleeskuikens, legkippen en vleesvarkens gerelateerd aan de fijnstofemissie. In algemene zin kan worden gesteld dat het effect van endotoxinen tot maximaal 600 meter van veehouderijen plaatsvindt.

Analyse
Het plan leidt niet tot een toename van het aantal milieu gehinderden. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan leidt niet tot een toename van het aantal milieu gehinderden. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.

4.2.9.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

4.2.9.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 9,6 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

4.2.9.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.3 Wet Natuurbescherming

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. In de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.

Natura 2000-gebieden

Binnen de gemeente Zaltbommel liggen de Natura 2000-gebieden 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en 'Uiterwaarden Waal'. Het natuurgebied Munnikenland en Loevestein dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' ligt in het westen van de gemeente Zaltbommel. Het Natura 2000-gebied 'Kil van Hurwenen', dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal' ligt in het oosten van de gemeente Zaltbommel en, voor het overgrote deel, op het grondgebied van de gemeente Maasdriel. Voor Natura 2000-gebieden kan sprake zijn van externe werking. Dat betekent dat ontwikkelingen buiten deze gebieden van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelen binnen de Natura 2000-gebieden.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet Natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.

Het initiatief bevindt zich in de directe omgeving van een beschermd natuurgebied, te weten 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem'. Om te toetsen of het initiatief past binnen de kaders van de geldende natuurwetweging, is door Bureau Verkuylen (6 november 2020, V01) een berekening van de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden en beschermde natuurgebieden uitgevoerd. Deze zogenaamde AERIUS berekening en resultaten zijn als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieruit volgt dat de stikstofdepositie minder dan 0,00 mol/hectare/jaar bedraagt en daarmee onder norm blijft. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.

Soortenbescherming

Een ander doel van de Wet Natuurbescherming is het in stand houden van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. Beschermde diersoorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste via het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. En ten derde moet voor ingrepen, waarbij soorten of objecten zijn betrokken die vallen onder de Wet Natuurbescherming, een ontheffing worden aangevraagd.

Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Middels een Quickscan natuurwaarden dient te worden onderzocht of er een belemmering is voor voorliggende ontwikkeling. Blom Ecologie uit Waardenburg heeft een quickscan natuurwaarden uitgevoerd: rapport "Quickscan Wet natuurbescherming Mertstraat 5 te Zuilichem" (18 september 2020, BE/2020/466/r). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Blom Ecologie concludeert dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.

Bescherming houtopstanden

De oude Boswet kende twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) een houtopstand velt, moet dit tevoren melden en heeft de plicht om hetzelfde areaal te herplanten. Dit instrumentarium blijft behouden. Provincies gaan bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. De herplantplicht vervalt voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van de Wet Natuurbescherming bestaan er geen belemmeringen voor dit initiatief.

4.4 Niet-gesprongen Conventionele Explosieven

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks niet-gesprongen conventionele explosieven gevonden. Ook in en boven de Bommelerwaard hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog allerlei oorlogshandelingen plaatsgevonden waarbij niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie is achtergebleven. Onder Conventionele Explosieven (CE) wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. CE worden ook wel aangeduid als Niet-Gesprongen Explosieven (NGE). Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de werknemers en de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Werkgevers zijn volgens ARBO-wetgeving verantwoordelijk voor het veilig kunnen uitvoeren van werkzaamheden door werknemers binnen onze gemeente. Daarom zijn zij verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen historisch vooronderzoek te doen om de kans op de aanwezigheid van niet gesprongen CE met zekerheid te kunnen uitsluiten. In 2016 heeft de gemeente Zaltbommel een historisch vooronderzoek en explosievenkansenkaart voor de gehele gemeente laten opstellen. Op deze kaart zijn alle risicogebieden of wel 'verdachte' gebieden op het gebied van niet gesprongen CE aangegeven.

Analyse

Op basis van de Explosievenkansenkaart Bommelerwaard van 10 juni 2016 bevindt de projectlocatie zich in 'onverdacht' gebied. Er zijn geen feitelijk aanwijzingen voor de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in (en in de directe omgeving van) de projectlocatie. Het projectgebied kan als zodanig worden beschouwd als onverdacht op de aanwezigheid van CE. De voorgenomen werkzaamheden kunnen zonder extra maatregelen met betrekking tot explosieven worden uitgevoerd. Wel dient in alle gevallen het Protocol Toevalsvondst te worden nageleefd. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Explosievenkansenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0297.BGBBP20210016-VS01_0010.jpg"

UITSNEDE EXPLOSIEVENKANSENKAART

Conclusie

Er is geen onderzoek in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse voor deze locatie noodzakelijk.

4.5 Water en riolering

4.5.1 Water

Algemeen

De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), vormt het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving in het bestemmingsplan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze paragraaf gaat daar nader op in. Via de 'De Digitale Watertoets' (www.dewatertoets.nl) kan een automatisch gegenereerd advies worden opgevraagd waaruit blijkt of overleg met het waterschap noodzakelijk is. Wanneer het plan uit deze toets het advies 'geen belang' krijgt, hoeft het plan niet meer aan het waterschap voorgelegd te worden.

Onderzoek

Onderstaand zijn de consequenties van de herontwikkeling vanuit het aspect water beschreven. Dit op basis van de opgestelde waterparagraaf voor het plangebied.

Verharding

Voor plannen met meer dan 500 m2 extra verharding in stedelijk gebied en meer dan 1.500 m2 verharding in landelijk gebied is compenserende waterberging nodig. Om te voorkomen dat particulieren voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes een enkele woning, moeten compenseren geldt voor particulieren een éénmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m2 voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor landelijk gebied.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie. In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De derde kolom geeft de afname van verhard oppervlak. De toename van verhard oppervlak staat in de vierde kolom. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie (nieuw = bestaand - afname + toename).

omschrijving   bestaand   afname   toename   nieuw  
bebouwing   808   m2   -   m2   445   m2   1.253   m2  
bestrating   1.511   m2   -   m2   100   m2   1.611   m2  
totaal   2.319   m2   -   m2   545   m2   2.864   m2  

De conclusie is dat de oppervlakte aan verharding in dit Landelijke gebied toeneemt met 545 m². Voor dit gebied dient geen compensatie van verharding te worden aangelegd, omdat de initiatiefnemer gebruik kan maken van de éénmalige vrijstelling. Dit betekent dat geen sprake is van een wateropgave.

Watergangen en status watergangen

Direct ten zuidoosten van het plangebied loopt de door het waterschap aangemerkte watergang C085248. Tot slot lopen de door het waterschap aangemerkte watergangen A007689 en A007693 ten noorden en ten westen van het plangebied. Deze watergangen worden omgeven door een beschermingszone van 4 meter breed. In deze zone is de eigenaar niet vrij in de aanleg van bebouwing/beplanting. Deze zone dient vrij te blijven bijvoorbeeld voor het onderhoud van de A-watergang. Onderhavig plan zorgt niet voor een inbreuk van deze beschermingszones.

Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Mertstraat geloosd worden.

Hemelwater

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage. Zoals reeds vermeld is er geen sprake van een wateropgave. Echter dient er wel zorgvuldig met het hemelwater omgegaan te worden. Voor onderhavig plan geldt dat het hemelwater wordt afgevoerd op de reeds aanwezige waterwegen.

Conclusie

De waterparagraaf is ter goedkeuring aangeboden aan het Waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft een positief wateradvies afgegeven, waardoor het bestemmingsplan op dit punt uitvoerbaar is.

4.6 Leidingen

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen relevante leidingen met bijbehorende beschermingszones opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Vormgeving

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een toelichting;
  • regels;
  • een digitale verbeelding, die ook een analoge versie heeft.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden weergegeven. Naast een bestemming worden er ook aanduidingen en dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Deze bestemmingen, aanduidingen en dubbelbestemmingen zijn nader uitgewerkt in de regels. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt gemotiveerd hoe de keuze van de bestemmingen tot stand is gekomen en waarom de regels zijn opgenomen.

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Niet alle begrippen worden verklaard. Slechts die begrippen waarover interpretatiekwesties kunnen ontstaan en die daardoor een eenduidige toepassing van de regels kunnen verhinderen worden toegelicht. Ook is de wijze van meten in dit hoofdstuk bepaald (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In het tweede hoofdstuk zijn de bestemmingsregels opgenomen. Per bestemming is aangegeven welke functies tot de bestemming worden gerekend en wat de specifieke bouw- en gebruiksregels van de gronden zijn.
  • 3. Algemene regels. Het derde hoofdstuk bevat bepalingen met een algemeen karakter. Hierin is de anti-dubbeltelbepaling opgenomen, alsmede de algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en de slotbepaling opgenomen. Hoewel het hier ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. Hieronder worden de regels, voor zover dat nodig is voor een juiste interpretatie van de juridische regeling in het plan, nader toegelicht.

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf volgt een toelichting op deze regels.

Begrippen

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Het begrip bestaand is in een aantal regelingen opgenomen en verklaard in de begripsomschrijving. Bij de bepaling van de bestaande situatie kan worden teruggevallen op de (veld)inventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals deze bij de gemeente bekend waren bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Specifiek voor de woonschepen, aanlegsteigers, recreatiewoningen en stacaravans zijn rapportages en/of inventarisaties beschikbaar.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van onder meer de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Ook is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en masten en dergelijke.

5.2 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Bedrijf (artikel 3 )

De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan het hele plangebied.

5.3 Verbeelding

De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond met de schaal 1:1000.

5.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving houdt in elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking. Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

Vertaling naar bestemmingsregeling

In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatie- en uitvoeringsproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen, en, dat zodoende handhavingssituaties worden voorkomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economisch

De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen bij:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.

Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het kostenverhaal is anderszins geregeld als de gemeente Zaltbommel met ontwikkelaar een anterieure overeenkomst heeft gesloten.

De ontwikkeling valt niet onder 1 van de onder a t/m f genoemde categorieën dus het was niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen dan wel een anterieure overeenkomst te sluiten

6.2 Maatschappelijk

Zienswijzen

Met de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) begon de formele vaststellingsprocedure. Gedurende de periode van de tervisielegging (13 mei 2021 - 23 juni 2021) kon iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen op het plan of onderdelen daarvan inbrengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan op 30 september 2021 formeel ongewijzigd vastgesteld.

Beroep

Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.