Plan: | Delwijnen, Delwijnsestraat tussen 13 en 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BGBBP20190014-VS01 |
Het perceel aan de Delwijnsestraat 13a in Delwijnen betreft een voormalig kassenbedrijf. Deze kassen waren verouderd en het gebruik is beëindigd. Omdat de kassen niet binnen het intensiveringsgebied staan, waren er slechts beperkte uitbreidings- of groeimogelijkheden. De kassen met een oppervlakte van circa 1,6 ha zijn in 2014 gesloopt. De initiatiefnemer wil op dit perceel vijf grondgebonden woningen realiseren die aansluiten op de bebouwing in de kern Delwijnen.
Om dit mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Met dit bestemmingsplan wordt de agrarische bestemming deels woonbestemming en grotendeels blijft het agrarisch zonder bouwvlak.
Met dit bestemmingsplan wordt ook de bestaande bedrijfswoning van het voormalig kassenbedrijf omgezet naar burgerwoning. Daarnaast is overeengekomen om het resterende agrarische bouwvlak voor de naastgelegen locatie te wijzigen voor de percelen Delwijnsestraat 13B en C.
De locatie ligt ten zuiden van de Delwijnsestraat direct ten oosten van de kern Delwijnen. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als 1067, 1065, 1066, 823, 825 (deels) en 824 (deels) en heeft een omvang van circa 38.300 m2. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2018)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel, vastgesteld op 17 september 2014. Daarnaast is het Parapluplan Parkeren, vastgesteld op 14 juni 2018, van toepassing op het plangebied.
In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het plan beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR biedt een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het Rijk schetst in de SVIR zijn ambities voor 2040 om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. Deze ambities zijn in de SVIR als volgt vertaald in (rijks)doelen, -belangen en -opgaven voor de middellange termijn tot 2028:
Het Rijk verplaatst in de SVIR bevoegdheden op het gebied van ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid naar de provincie en de gemeenten, bijvoorbeeld voor wat betreft verstedelijking, landschap en natuur. In de SVIR is vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. De gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering passend binnen provinciale kaders. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningprogramma's. In de SVIR geeft het Rijk aan dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie op regionaal niveau evenals de behoeften van bewoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Daardoor zijn zij beter in staat om regionale beleidsafwegingen te maken.
Planspecifiek
Het initiatief heeft geen betrekking op één van de rijksbelangen die zijn opgenomen in de SVIR. Het initiatief past dan ook binnen de beleidskader van de SVIR.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling maakt de realisatie van 5 woningen en de omzetting van 1 bedrijfswoning naar burgerwoning mogelijk. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de zogenaamde overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State over de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De ontwikkeling wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling en hoeft niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de juridische kaders die nodig zijn voor het beleidsmatig borgen van het ruimtelijk rijksbeleid. Het Rijk heeft in het Barro opgenomen:
Voor de gemeente Zaltbommel is binnen het Barro het rijksbeleid voor Grote Rivieren van belang. Dit beleid is uiteengezet in de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze Beleidslijn omvat het gehele kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid, vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt, van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn is van toepassing op onder andere het stroomgebied van de Waal. In de Beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt in een stroomvoerend regime en een bergend regime.
Een stroomvoerend regime geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, specifiek omschreven riviergebonden activiteiten zijn toegestaan. Riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld waterstaatkundige werken, de uitbreiding van steenfabrieken en de realisatie van natuur. Niet-riviergebonden activiteiten zijn bijvoorbeeld woningbouwontwikkeling en de realisatie van niet-watergebonden bedrijventerreinen. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan in situaties waarin sprake is van een groot openbaar belang en de activiteit niet buiten het rivierbed gerealiseerd kan worden, een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijvigheid, functieverandering binnen bestaande bebouwing en per saldo meer ruimte voor de rivier. Binnen de gemeente Zaltbommel vallen het Munnikenland (inclusief Slot Loevestein) ten westen van de Nieuwe Dijk, de Waal en de uiterwaarden langs de Waal onder het stroomvoerend regime.
Een bergend regime geldt voor delen van het rivierbed waar alle activiteiten zijn toegestaan als voldaan wordt aan de gestelde rivierkundige voorwaarden. De Afgedamde Maas inclusief uiterwaarden en het buitendijks gelegen deel van Eiland Nederhemert vallen onder het bergend regime.
Ten westen van de kern Brakel is een ruimtelijke reservering opgenomen. Deze reservering heeft als doel te zorgen dat op deze locatie in de toekomst rivierverruimende maatregelen mogelijk te maken. In dit gebied moeten nieuwe grootschalige en kapitaalintensieve ontwikkelingen afgestemd worden op de toekomstige rivierverruimingsmaatregelen. Het bestaand gebruik mag worden voortgezet. De reservering bij Brakel is bedoeld om de toekomst een dijkteruglegging mogelijk te maken.
Planspecifiek
De regels uit het Barro hebben geen betrekking op het initiatief, omdat het plangebied niet binnen het rivierbed ligt. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de ruimtelijke reservering voor Brakel.
De provincie Gelderland heeft in de Omgevingsvisie twee hoofddoelen geformuleerd die bijdragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven, deze zijn:
Deze twee hoofddoelen beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige en innovatieve bedrijven enerzijds en een kwalitatief goed aanbod aan werklocaties en arbeidspotentieel anderzijds. Hierin spelen krachtige steden en vitale dorpen met voldoende aanbod aan voorzieningen een belangrijke rol.
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en water en ondergrond. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.
Planspecifiek
Op de kaart ruimtelijk beleid gelden voor de locatie twee beleidsaandachtspunten (zie figuur 2.1):
Voor beide aspecten geldt dat de deze niet van toepassing zijn op de beoogde ontwikkeling.
Figuur 2.1 Uitsnede kaart ruimtelijk beleid Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de realisatie van het bestemmingsplan.
De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en bevat regels voor de gehele provincie en per gebiedsgericht thema.
Planspecifiek
Binnen de omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor het glastuinbouwgebied.
Voor het plangebied geldt dat er geen nieuwvestiging of uitbreiding van glastuinbouw mag plaatsvinden. De beoogde ontwikkeling maakt de transformatie van glastuinbouwgebied naar 5 woningen mogelijk. Dit is niet in strijd met het provinciaal beleid.
Figuur 2.2 Uitsnede omgevingsverordening Gelderland, kaart Glastuinbouw
Voor de ontwikkeling is verder artikel 2.2 'Instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda' relevant:
De locatie is niet opgenomen in de regionale woonagenda. Echter op basis van lid 2 is de realisatie mogelijk. Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking en is niet in strijd met het provinciale beleid.
Regionale Woonagenda
De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio's wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een 'regionale woonagenda'. Hierin zijn de belangrijkste thema's omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema's opgenomen:
Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema's worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.
Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland
De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Zaltbommel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 hebben de provincie en de regio(gemeenten) afspraken gemaakt over de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015-2024. Gedeputeerde Staten hebben deze afspraken op 12 juli 2016 vastgesteld.
Toetsing van projecten
Alle in het Regionaal Woningbouwprogramma opgenomen projecten zijn getoetst op drie punten:
Indeling projecten
De projecten zijn – na op de drie punten getoetst te zijn – ingedeeld in drie categorieën, te weten:
De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland.
Planspecifiek
Het voorliggende plan is opgenomen in het woningbouwprogramma als categorie 2 plan en past daarmee binnen de regionale woningbouwprogrammering. Voor wat betreft het programma scoort de ontwikkeling daarnaast goed, omdat dit voorziet in de sanering van glastuinbouw. Dit is in lijn met het provinciale beleid omdat dit is gericht op verbod van hervestiging van glastuinbouw.
De gemeenteraad heeft op 15 maart 2012 de structuurvisie "Buitengebied" vastgesteld. Het plangebied van de structuurvisie bestaat uit het binnendijks en buitendijks gelegen buitengebied met uitzondering van de uiterwaarden langs de Waal. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen het ontwikkelingskader weer voor de beleidsthema's land- en tuinbouw, niet-agrarische bedrijvigheid, functieverandering (hergebruiksmogelijkheden van agrarische bedrijvigheid), nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijvigheid, land- en waterrecreatie, natuur en landschap. Het buitengebied onderscheidt zich in enkele functionele zones, die verschillen voor wat betreft de landschappelijke kenmerken en het gebruik. Deze verschillen leiden ertoe dat de zones elk andere ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarisch en niet-agrarisch gebruik kennen. De structuurvisie is een belangrijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.
Planspecifiek
Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als Gemengd landelijk gebied. Hieronder vallen de kleinschalige oeverwallen en bebouwingsconcentraties. In deze gebieden is sprake van een grote afwisseling van fruitteelt, glastuinbouw, bedrijvigheid en wonen, in contrast met het open agrarisch gebied. Door de kleinschaligheid van dit gebied is het geschikt voor een grotere diversiteit aan plattelandsfuncties. Het toevoegen van een kleinschalig woningbouwprogramma past binnen de ambities die de Structuurvisie voor dit gebied stelt.
Figuur 2.3: Uitsnede structuurvisiekaart Buitengebied Zaltbommel
Op 30 maart 2017 heeft de gemeenteraad het beleidskader "Hergebruik vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied (VAB) Bommelerwaard" vastgesteld. Dit beleidskader is gebaseerd op een door Regio Rivierenland opgestelde handreiking voor hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing. De gemeenten Maasdriel en Zaltbommel hebben de regionale handreiking vertaald in een Bommelerwaards beleidskader. Het beleid biedt de mogelijkheid om de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te verbeteren door hergebruik en functieverandering van leegstaande en verouderde agrarische bedrijfsgebouwen. Ook kan via sloop en nieuwbouw functieverandering plaatsvinden. Stoppende agrariërs hebben op basis van het beleid de mogelijkheid om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Het beleidskader biedt mogelijkheden voor het wijzigen van het agrarisch gebruik naar wonen, niet-agrarische bedrijvigheid, kleinschalige recreatie, zorgvoorzieningen of een veldopstelling van zonnepanelen.
In ruil voor de sanering van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied worden verruimde mogelijkheden geboden voor de bouw van nieuwe woningen. Door de opbrengsten van een extra bouwkavel in te zetten voor de sloop van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing en landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing denken de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het buitengebied per saldo te kunnen vergroten.
Voor het vergroten van de landschappelijke kwaliteit van de Bommelerwaard achten de gemeenten het van belang dat solitair gelegen leegstaande kassen gesloopt worden. Hergebruik voor andere functies is bij kassen onmogelijk of onwenselijk en daarnaast leidt leegstand bij kassen snel tot verpaupering. Om te stimuleren dat leegstaande kassen gesloopt worden willen de gemeenten - afhankelijk van de omvang van de gesloopte glasopstallen - ruimere mogelijkheden bieden voor de bouw van (een) woning(en) of de uitbreiding van de bestaande woning of bijgebouwen. Daarbij gaat het expliciet om glasopstallen, de sloop van ‘gespannen plastic’ voorzieningen, zoals tunnelkassen, wandelkappen of andere teeltondersteunende voorzieningen waarbij plastic over een constructie is gespannen, komt niet in aanmerking voor compensatie (vanwege de beperkte restwaarde). Naast de glasopstanden dienen ook de overige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, bouwwerken en overige voorzieningen te worden gesloopt/verwijderd.
In grote lijnen komt de regeling voor sloop van kassen en nieuwbouw overeen met de regeling zoals die voor vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen is geformuleerd. Wel zijn er enkele uitzonderingen. Afhankelijk van de hoeveelheid te slopen glasopstallen biedt het beleid ruimere mogelijkheden voor:
Wanneer alle glasopstanden en agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, inclusief bouwwerken en overige voorzieningen met een minimum van 3.500 m2 aan glas, mogen één of meerdere woningen worden teruggebouwd, conform de volgende regeling:
Planspecifiek
In het plangebied is reeds een kassencomplex gesloopt met een omvang van 16.000 m2. Op basis van het huidige beleid is mogelijk om maximaal 2 woningen mogelijk te maken. De ontwikkeling voorziet echter in 5 nieuwe woningen. Omdat de ontwikkeling in 2012 is aangevraagd is deze huidige VAB-regeling dan ook niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling. Op 2 april 2013 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zaltbommel ingestemd met het verzoek om de agrarische bestemming van het perceel te wijzigen in een bestemming wonen voor maximaal 5 woningen., hoewel het plan destijds ook niet aan de toen geldende VAB regeling voldeed. Het verzoek voorzag toen in 1 woongebouw met 3 eenheden. Vanuit financieel oogpunt / financiële haalbaarheid plan is toen ingestemd met twee extra vrijstaande woningen.
De gemeente Zaltbommel heeft samen met de gemeente Maasdriel de Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020 opgesteld. De visie is op 14 juli 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie zetten de gemeenten hun ambities uiteen uit op het gebied van wonen. De beide gemeenten willen samen met de woningcorporaties, partners en burgers werken aan:
De ambities en woonthema's zijn in het uitvoeringsprogramma vertaald in uitvoeringsacties.
Planspecifiek
Het initiatief past binnen de woonvisie, omdat de kwaliteit van de woonomgeving met het verdwijnen
van een agrarische bestemming tegen het dorp Delwijnen verbetert. Het perceel houdt echter niettemin wel haar groene uitstraling maar zal niet meer voor bedrijfsmatige agrarische doeleinden worden gebruikt.
De gemeente Zaltbommel heeft in 2004 het Landschapsplan Bommelerwaard vastgesteld. Het doel van het landschapsplan is 'het vastleggen van een beleidskader voor het behouden en versterken van bestaande landschaps-, natuur-, cultuurhistorische en recreatieve waarden en voor een goede inpassing van ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, alsmede het initiëren van nieuwe initiatieven en maatregelen gericht op het versterken van de cultuurhistorische identiteit en de landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteit van de Bommelerwaard. Het Landschapsplan onderscheidt in de Bommelerwaard drie landschappelijke hoofdeenheden, namelijk de rivieren met de uiterwaarden, de oeverwallen en de komgronden. De hoofdeenheden zijn onder te verdelen in deelgebieden. Voor elk deelgebied beschrijft het Landschapsplan de kenmerkende landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Verder brengt het plan in beeld welke ontwikkelingen zich in het buitengebied voordoen (glastuinbouw, fruitteelt, landbouw, infrastructuur, water etc.) en tot welke knelpunten en kansen deze ontwikkelingen voor het landschap leiden. Op het schaalniveau van de Bommelerwaard is het algemeen streven om de kernkwaliteiten te behouden, de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit te verstreken, nieuwe functies in te passen in het landschap en nieuwe landschappelijke structuren te ontwikkelen. Vanuit de landschappelijke hoofdstructuur formuleert het Landschapsplan specifieke beleidsuitgangspunten voor de rivieren en uiterwaarden, de oeverwallen en de komgebieden met als doel de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap te beschrijven.
Planspecifiek
Delwijnen is gebouwd op een stroomrug in de Bommelerwaard. De locatie ligt tegen het dorpslint van de Delwijnsestraat. Ten behoeve van de ontwikkeling zijn ruimtelijke randvoorwaarden vastgesteld. Hierin is rekening gehouden met de kernkwaliteit van het landschap. In paragraaf 3.2 zijn de uitgangspunten nader beschreven.
Het plan sluit goed aan bij de bestaande bebouwingsstructuur van Delwijnen. Het verdwijnen van de kassen is vanuit landschappelijk oogpunt een verbetering. Binnen het plangebied zal variatie worden gezocht in verspringende rooilijnen, verschil in nokrichtingen en architectuur waardoor het dorpse beeld versterkt zal worden. Daarnaast worden zichtlijnen gerespecteerd. Het plan voldoet aan het landschapsplan.
Op 26 januari 2017 heeft de raad het Groenbeleidsplan vastgesteld: ‘Groen dicht bij de burger’
Groenbeleid Ruimtelijk Beheer 2016-2026.
Planspecifiek
Op basis van de kaart, behorend bij het Groenbeleidsplan, is de beplanting langs de Delwijnsestraat als waardevol aangegeven. Deze beplanting zal behouden blijven in het nieuwe plan. De beplanting maakt tevens onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur volgens het document "Groen dicht bij de burger" en groenbeleid Ruimtelijk beheer 2016-2026 van de gemeente Zaltbommel.
De gemeente Zaltbommel beschikt verder over het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017- 2021 (vastgesteld op 20 april 2017), de Visie Externe Veiligheid (vastgesteld op 28 november 2013) en de Geurverordening (vastgesteld op 14 januari 2010, wijziging 13 september 2012). Indien van toepassing wordt op deze beleidskaders nader ingegaan in hoofdstuk 4: Haalbaarheid.
Karakteristiek kern
Het initiatief direct tegen de kern Delwijnen. Delwijnen is gelegen op een uitloper van de Bruchemse stroomrug. De historische dorpskern heeft haar originele cultuurhistorisch waardevolle karakteristiek goed weten te behouden. Het lineaire en open karakter van de belangrijkste ontsluitingsstructuren is nog duidelijk aanwezig en herkenbaar. Het historische deel bestaat uit de lintbebouwing langs de doorgaande Delwijnsestraat en Delwijnsekade en uit de Gemeent en de Vluchtheuvelstraat. De kleinschalige planmatige uitbreiding langs De Eng is beperkt en schikt zich naar de bestaande dorpsstructuur.
Het dorp heeft slingerende wegen, is ruim opgezet en heeft een rustiek en groen karakter. Het dorp vormt als het ware een onderdeel van het landschap. De bebouwing bestaat voornamelijk uit karakteristieke lintbebouwing aan oude wegen. Deze bebouwing bestaat voornamelijk uit (T-)boerderijen, al dan niet op een verhoging.
De bebouwing in Delwijnen bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen van één bouwlaag met kap. De bebouwing heeft een eenvoudige hoofdmassa, waarbij de bouwhoogte wel sterk kan variëren. Er is sprake van eenvoudige kapvormen zonder complexe of samengestelde kappen. Er komen voornamelijk zadeldaken voor afwisselend met of zonder wolfseinden en een enkele mansardekap. Over het algemeen is er bij de bebouwing een baksteenarchitectuur en/of een eenvoudige agrarische vormgeving toegepast.
Lint Delwiinsestraat
Het lint van de Delwijnsestraat bestaat voornamelijk uit oude boerderijen, landelijke woningen (boerderijtypen) in een losse setting. In het deel met voornamelijk oude boerderijen( zuidelijk deel tot aan de vluchtheuvel) staan de panden overwegend haaks op de weg. De bebouwing bestaat uit één laag met (stevige) kap. Kapvormen zijn tentdak, mansarde, wolfseinden en samengestelde kappen. De nokrichting wisselt her en der.
In het deel oostelijk van de vluchtheuvel wordt de bebouwing aan deze straat losser en liggen grotere agrarische complexen met een cluster bebouwing op enige afstand van de weg en rondom een groensingel. Dit deel van de Delwijnsestraat heeft een sterk laanprofiel met aan beide zijden een bomenrij en een watergang.
De percelen zijn met korte bruggetjes of oprit met duiker bereikbaar. In enkele zijstraten zoals de Kapelstraat staat nieuwere bebouwing met een wisselende oriëntatie haaks en evenwijdig aan de weg en een modernere architectuur van na de jaren '70. Door het bredere profiel en de ruimte is er vanaf deze kant meer zicht op de karakteristieke vluchtheuvel.
De sloop van de voormalige kassen op deze locatie maakt dat de kwaliteit van deze plek goed beleefbaar is geworden. Door de ontstane openheid wordt het landelijk karakter van dit gebied ten oosten van de kern van Delwijnen benadrukt. Tussen huisnummers 13a en 32 is nu een doorzicht mogelijk dat het open gebied aan weerszijden van de Delwijnsestraat verbindt. Deze kwaliteit wordt in het nieuwe plan gewaarborgd door het open houden van een zichtlijn op deze plek met een breedte van minimaal 10 meter.
Het plan sluit goed aan bij de bestaande bebouwingsstructuur van Delwijnen. Er wordt voor dit plangebied gekozen voor 5 vrijstaande woningen met een landelijke architectuur welke aansluiting dient te zoeken bij de traditionele ingetogen architectuur van de huidige bebouwing van Delwijnen. Binnen het plangebied zal variatie worden gezocht in verspringende rooilijnen, verschil in nokrichtingen en architectuur waardoor het dorpse beeld versterkt zal worden.
De woningen zijn gelegen aan een A watergang, om een efficiënte woningtoegang te realiseren zal waar mogelijk de toegang over de watergang per 2 woningen worden gecombineerd.
Voor het initiatief zijn stedenbouwkundige en landschappelijke randvoorwaarden opgesteld. Deze zijn hieronder weergegeven.
Randvoorwaarden | |
Plaatsing |
Hoofdmassa
- Afstand van de voorgevel tot de as van de weg tussen 32 en 38 m. - Afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen 5 m. - Minimale verspringing in rooilijn tussen twee naast elkaar gelegen woningen 1 m; Bijmassa - Afstand tot zijdelingse perceelsgrens 3 m en minimaal 3 m achter de voorgevel hoofdmassa. |
Massa en vorm |
Hoofdmassa
- Maximaal 750 m3 inhoud - Maximale goothoogte: 3 m á 4 m - Maximale bouwhoogte: 9 m. - De nokrichting overwegend haaks op de weg, vanwege de variatie mag hiervan bij maximaal 2 woningen worden afgeweken. Bijmassa - Maximaal bebouwd oppervlak 100 m2*; - Maximale goothoogte: 3m; - Maximale bouwhoogte: 6 m; - Plat dak of hellend dak met pannen. |
Uitstraling | - Eenvoudige detaillering; - Massa, vorm, detaillering, materiaal- en kleurgebruik afgestemd op de omgeving. |
Overig | - Eventuele afscheidingen dienen uitgevoerd te worden in de vorm van groenvoorzieningen. |
Parkeren | Er dienen (per woning) minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Dit is exclusief garage en de parkeerplaatsen mogen niet achter elkaar gelegen zijn. |
Welstand | De welstandsnota dient bij ontwikkeling in acht te worden genomen (zie: http://www.welstandsnotas.nl/zaltbommel/) De locatie valt onder gebied 3 Dorpskernen onder niveau respect. |
* Met dien verstande dat maximaal 50% van het gebied dat uiteindelijk in het bestemmingsplan wordt aangeduid met “bijgebouwen” mag worden bebouwd.
Aan de hand van de uitgangspunten is een inpassingsplan met bijbehorende randvoorwaarden opgenomen in figuur 3.1.
Figuur 3.1: Inpassingsplan beoogde ontwikkeling
De ontwikkeling bestaat uit 5 vrijstaande woningen. De uiterste rooilijn is afgestemd op de naastgelegen boerderij. Daarnaast is gekozen voor licht verspringende voorgevels. Door de wisselende nokrichting wordt seriebouw voorkomen.
Rijksbeleid
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen.
Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988.
De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Gemeentelijk beleid
Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad een archeologische inventarisatie en archeologiebeleid met een bijbehorende kaart vastgesteld. Hierin zijn onder meer vrijstellingsgrenzen voor oppervlakten en diepten opgenomen.
Het gemeentelijk beleid is op 1 september 2011 in werking getreden. De reden voor het vaststellen van het beleid is het voorkomen van onnodig onderzoek en slechts voor de gebieden waar archeologische waarden te verwachten zijn, wel te besluiten tot nader onderzoek (en alleen als de ontwikkeling de beide vrijstellingsgrenzen overschrijdt). Het bovengenoemde beleid is vertaald in dit bestemmingsplan. Op de archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart zijn alle archeologische onderzoeken en vondstmeldingen verwerkt. Verder is deze kaart op bureauonderzoek gebaseerd. Met betrekking tot bodemkundige en geologische gegevens is gebleken dat voor de gemeente Zaltbommel de zanddieptekaarten van het Gelders Rivierengebied het beste uitgangsmateriaal vormden. De kaarten beslaan namelijk het gehele oppervlak van de gemeente en ze zijn gebaseerd op grootschalige veldonderzoeken die specifiek zijn gericht op het in kaart brengen van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland is een verdere detaillering in de begrenzing van het onderzoeksgebied gemaakt. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart gaat uit van een intact landschap met gave bodemprofielen. In werkelijkheid zijn grote delen van het gebied in meer of mindere mate verstoord door allerlei bodemtechnische ingrepen in het verleden. De mate van deze verstoringen en het effect ervan op de archeologische resten in het gebied zijn globaal bekend. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart doet dan ook globaal uitspraken over de mate van bodemverstoring, maar doet geen uitspraken over de gaafheid van te verwachten archeologische resten. Als een initiatiefnemer kan aantonen dat het terrein diepgaand is verstoord, geldt voor het verstoorde deel geen onderzoeksverplichting.
Figuur 4.1: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart
Op het plangebied zijn de volgende beleidszones van toepassing:
Planspecifiek
Uit de toets aan de beleidszones blijkt dat archeologisch onderzoek nodig is met als doel te bepalen of de voorgenomen activiteiten archeologische resten in de ondergrond mogelijk aantasten. Door Econcultancy is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5. Het bureauonderzoek toonde aan dat er mogelijk archeologische waarden in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, in de vorm van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek.
De aangetroffen bodemopbouw komt grotendeels overeen met de verwachte opbouw. Binnen het plangebied is sprake van komafzettingen op oever- en beddingafzettingen van de Bruchem stroom-gordel. De hoge verwachting voor archeologische resten daterend vanaf de Late Bronstijd blijft dan ook behouden. Eventueel aanwezige resten kunnen op twee niveaus worden verwacht. Deze niveaus betreffen de top van de komafzettingen, direct onder de recent verstoorde en opgebrachte lagen aan het maaiveld, en de top van de oeverafzettingen (waar plaatselijk sprake is van een vegetatieniveau).
Conclusie
Op basis van de resultaten van het bureau- en inventariserend veldonderzoek is een selectiebesluit genomen. Hierin is ingestemd om nader archeologisch onderzoek uit te voeren door middel van proefsleuven. Voor het uitvoeren van dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld door Transect (Transect-PvE 20190712/RF1.3, zie bijlage 6). Dit Programma van Eisen is op 10 september 2019 goedgekeurd door het bevoegd gezag.
Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt bekeken of het onderzoek moet worden uitgebreid naar een Definitieve Opgraving en/of naar andere bodemverstorende locaties binnen het plangebied.
Gebieden binnen het plangebied waar geen ingrepen zijn gepland maar waar wel nog een specifieke verwachting geldt worden planologisch beschermd. In het bestemmingplan zijn daarom de dubbelbestemmingen conform het gemeentelijke archeologiebeleid overgenomen.
Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke ele menten. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:
Planspecifiek
Delwijnen is gebouwd op een stroomrug in de Bommelerwaard. Het belangrijkste doorgaande dorpslint is de Delwijnsestraat. Centraal in het dorp ligt nog een vluchtheuvel. Deze heuvel is opgericht om de bevolking en het vee in tijden van overstromingen een goed heenkomen te bieden. Deze vluchtheuvel is een soort scharnierpunt in het lint. De te ontwikkelen locatie ligt naast de vluchtheuvel aan de overzijde van de Vluchtheuvelstraat. In het verleden heeft er nog een tweede vluchtheuvel gelegen direct ten oosten van de projectlocatie. Deze vluchtheuvel is terug te zien op de Militaire Topografische kaart uit 1892. Op figuur 4.2 is te zien dat de dorpsstructuur in de basis niet veel is veranderd (Delwijnsestraat, Kapelstraat en Gemeent).
Figuur 4.2: Topografische kaart 1900 (bron: topotijdreis.nl)
Conclusie
Paragraaf 3.2 beschrijft de stedenbouwkundige en landschappelijke uitgangspunten waar in onder meer staat hoe de cultuurhistorische kwaliteiten van de locatie worden meegenomen in het plan. Zo wordt de openheid van het landschap nu meer benadrukt door ruimte tussen de woningen aan te houden en een afstand aan te houden van minimaal 10 meter tussen huisnummer 13a en 32.
Het plan sluit goed aan bij de bestaande bebouwingsstructuur van Delwijnen. Er wordt gekozen voor 5 vrijstaande woningen met een landelijke architectuur welke aansluiting dient te zoeken bij de traditionele ingetogen architectuur van de huidige bebouwing van Delwijnen.
Vanuit cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor het initiatief die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Toetsingskader
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Onderzoek en conclusie
In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen en agrarische tuinbouwbedrijven aanwezig. Op het perceel Kapelstraat 5 is een ontwerpbureau voor tuinen gevestigd. Dergelijke bedrijven zijn in de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering ingedeeld in maximaal milieucategorie 2 met een maximale richtafstand van 30 meter in rustig buitengebied. De afstand van het meest nabijgelegen agrarische bouwvlak (Delwijnsestraat 13c) tot aan het bouwvlak van de nieuwe woningen bedraagt circa 40 meter. Hiermee wordt aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie voldaan. Het perceel Delwijnsestraat 13a wordt omgezet in een woonbestemming, hier vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. Het bedrijf van de huidige eigenaar heeft hier zijn postadres, maar er worden fysiek geen bedrijfsactiviteiten uitgeoefend.
Om te voorkomen dat milieuhinder ten gevolge van bespuiting van fruitbomen optreedt wordt in de planregels geborgd dat het bespuiten van fruit binnen een zone van 50 m tot tuinen niet is toegestaan. Daarnaast is in de planegels opgenomen dat nieuwvestiging van grondgebonden veehouderijen (vaste afstand 50 m) niet is toegestaan. Hiermee is geborgd dat er geen bedrijven in de omgeving worden belemmerd in hun bedrijfsvoering en dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Voor geur afkomstig van veehouderijen gelden o.a. vaste afstanden afkomstig uit het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij. Buiten de bebouwde kom geldt een vaste afstand van 50 meter en binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter tot omliggende geurgevoelige objecten. Rondom het plangebied zijn een aantal veehouderijen gelegen, allen op meer dan 100 meter afstand. Figuur 4.3 duidt de aanwezige bedrijven aan op basis van de geurverordening Zaltbommel uit 2009. Op de locatie Kapelstraat 11 worden sinds 2012 echter geen dieren meer gehouden. Wel mogen nog steeds dieren gehouden worden, gelet op de vergunde situatie voor milieu (houden van melkvee). De beoogde woningen liggen net buiten de bebouwde kom van Delwijnen. De afstand van de het bouwvlak Kapelstraat 11 tot het bouwvlak van de geprojecteerde woningen bedraagt circa 190 m. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de genoemde afstandseis. Het bedrijf wordt door de ontwikkeling niet belemmerd in de bedrijfsvoering.
Figuur 4.3 Omliggende veehouderijbedrijven
De veehouderijen waar dieren worden gehouden met een geuremissiefactor (Delwijnsestraat 9a en 26a) moeten reeds voldoen aan de geurnormen ter plaatse van dichterbij gelegen woningen (Delwijnsestraat 11 en 13). Aangezien ter plaatse van deze woningen al aan de geurnormen voldaan moet worden zal dit ter plaatse van de verder weg gelegen nieuw te bouwen woningen ook het geval zijn. Geurdepositie neemt immers af naarmate de afstand groter is.
Aangezien ter plaatse van dichterbij gelegen woningen aan de geurnorm moet worden voldaan is ter plaatse van de verder weg gelegen beoogde woningen geen geurhinder te verwachten.
Wel kan er sprake zijn van cumulatieve geurhinder vanwege geuremissie afkomstig van meerdere veehouderijen samen. In het kader van de geurverordening gemeente Zaltbommel zijn in 2009 cumulatieve geurberekeningen uitgevoerd. Op basis van deze geurberekeningen is een kaart samengesteld waarop de cumulatieve (achtergrond) geurbelasting is weergegeven (figuur 4.4).
Figuur 4.4 Cumulatieve (achtergrond) geurbelasting
Uit figuur 4.4 blijkt dat het leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen als zeer goed wordt getypeerd ten aanzien van het aspect geur. Uit meest actuele gegevens van de provincie Gelderland (https://gelderland.vaa.com) blijkt dat de totale geuremissie in de gemeente Zaltbommel af is genomen met 6.773 OU/m3 ten opzichte van 1-2-2009. Hierdoor zal ook in de huidige situatie sprake zijn van een goede cumulatieve (achtergrond) geurbelasting.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Delwijnsestraat. Daarnaast wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie ook de niet gezoneerde wegen (30 km/uur-wegen) onderzocht. In dit onderzoek betreft dit de Vluchtheuvelstraat en de Kapelstraat. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 1.
Resultaten
Delwijnsestraat
Als gevolg van het wegverkeer op de Delwijnsestraat wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting is 49 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
Vluchtheuvelstraat
Als gevolg van het wegverkeer op de Vluchtheuvelstraat wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting is 30 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
Kapelstraat
Als gevolg van het wegverkeer op de Kapelstraat wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De hoogst berekende geluidbelasting is 21 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.
Beoordeling
Uit de berekeningen blijkt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB, met 1 dB wordt overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn in het kader van de Wgh en in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht. Het toepassen van bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige of landschappelijke aard. Derhalve is een aanvraag voor hogere grenswaarden van 49 dB noodzakelijk.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de voorgenomen bestemming niet wordt belemmerd door bodemverontreiniging. In het belang van de bescherming van het milieu zijn, om de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming. Deze wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, in dit geval voor de functie wonen.
Planspecifiek
Binnen het plangebied is op 17 mei 2016 door Econsultancy bodemonderzoek uitgevoerd om de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem te bepalen, zie bijlage 2). Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied is te verdelen in een drietal deelgebieden (figuur 4.5). Hierbij omvat deelgebied A het grootste deel van het plangebied. In dit deelgebied zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van deellocatie A géén belemmeringen voor de bestemmingswijziging en toekomstige nieuwbouw.
Op de onderzoekslocatie is een bovengrondse dieseltank (5.000 liter; deellocatie B) aanwezig en op twee plaatsen binnen de onderzoekslocatie is sprake van een puinverharding (deellocatie C). Ondanks dat dit potentiële bronnen voor een bodemverontreiniging betreffen, is geen grondonderzoek uitgevoerd ter plaatse van deellocatie B en C. Voor locatie C is dit ook niet noodzakelijk, omdat er geen sprake is van een functiewijziging en deze buiten het plangebied ligt.
Figuur 4.5 Resultaten verkennend bodemonderzoek per deelgebied (Bron: Econsultancy)
Op basis van een beoordeling door de omgevingsdienst Rivierenland dient het verkennend bodemonderzoek uit 2016 op de volgende punten te worden aangevuld (zie ook figuur 4.6):
De algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is tijdens het verkennend onderzoek in 2016 reeds voldoende vastgelegd. Deze hoeft dan ook niet opnieuw te worden onderzocht. Daarnaast is er geen reden tot een verdenking dat de bodem verontreinigd is met asbest. Uit de asbestinventarisatie van ingenieursbureau Mol (Asbestinventarisatie type A Delwijnsestraat 13a, Mol Ingenieursbureau, kenmerk 14008.6, d.d. 4 mei 2012) blijkt namelijk dat er in de voormalige kassen en huidige bebouwing (behoudens het ketelhuis) geen asbesthoudende materialen zijn toegepast.
Figuur 4.6 Deellocaties aanvullend onderzoek (bron: Econsultancy
Binnen het plangebied is op 17 januari 2020 aanvullend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Econsultancy, 17 januari 2020, rapportnummer 9331.003). Dit onderzoek is in de bijlage toegevoegd (bijlage 4). Uit het aanvullend verkennend bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de deellocaties B en E geen verontreinigingen aanwezig zijn.
Ter plaatse van deellocatie D is sprake van een lichte verontreiniging van het grondwater met xylenen en ter plaatse van deellocatie G een lichte verontreiniging van het grondwater met barium. De aangetoonde gehalten op deze deellocaties zijn echter dermate laag dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Ter plaatse van deellocatie F is sprake van matige verontreiniging van het grondwater met barium en lichte verontreiniging van het grondwater met molybdeen en xylenen. Deze verontreinigingen komen overeen met de resultaten van het eerder uitgevoerde onderzoek in 2016. De matige verontreiniging met barium is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan een regionaal verhoogd bariumgehalte in het grondwater. Nader onderzoek wordt hiermee dan ook niet noodzakelijk geacht.
Ter plaatse van deellocatie H is sprake van een lichte verontreiniging van de bovengrond met alfa-Endosulfan. Uit het PFAS-onderzoek blijkt dat ter plaatse van deze deellocatie de onderzochte bovengrond en de grond ter hoogte van de grondwaterspiegel voldoet aan de kwaliteitsklasse ''Landbouw/Natuur''. Het grondwater voldoet aan de functieklasse ''Drinkwater MTRgw, dw.''.
Verder blijkt uit het aanvullend verkennend bodemonderzoek dat met betrekking tot deellocatie I de voormalige sloten en greppels niet zijn gedempt met bodemvreemd materiaal.
Conclusie
De resultaten van het aanvullend verkennend bodemonderzoek leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en toekomstige gebruik van de locatie. Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten zoals onder meer woningen, dient de invloed van deze aspecten in beeld te worden gebracht.
Planspecifiek
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast worden in de nabije omgeving geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van vijf woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Walderweg (N832) ten oosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen voor deze weg bedroegen in 2017; 19.2 µg/m3 voor NO2, 18.6 µg/m3 voor PM10 en 11.5 µg/m3 voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6.6 dagen. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de maatgevende weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moeten de milieueffecten van activiteiten die worden genoemd in de bijlage C of D van dat besluit beoordeeld worden, voordat het bevoegd gezag een besluit neemt of een plan vaststelt. Ook als de richtwaarden uit onderdeel D van het besluit niet worden overschreden moet het bevoegd gezag zich ervan vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing is vormvrij, maar aan de inhoud worden wel eisen gesteld. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Getoetst moet worden op:
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Met het opstellen van een plan mogen de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de soortenhabitats niet verslechteren. Het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Indien dat niet kan worden uitgesloten, is een plan m.e.r.-plichtig.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 5 woningen mogelijk. Dit is in beginsel aan te merken als activiteit D 11.2 'Stedelijke ontwikkeling', zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. In dit geval kent de bestaande situatie al een bouwvlak binnen de 'agrarische bestemming'. Het bebouwd oppervlakte neemt planologisch gezien niet toe, waardoor er in dit geval geen sprake is van 'stedelijke ontwikkeling'. Er is daarom geen directe plicht om een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling op te stellen.
Ook gelet op de ligging van het plangebied worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Om de milieugevolgen ten gevolge van de geplande ontwikkeling in beeld te brengen zijn diverse onderzoeken verricht. Deze milieugevolgen zijn ook in samenhang met andere activiteiten in de omgeving bekeken (cumulatie). De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in de andere paragrafen van dit hoofdstuk.
Conclusie
De conclusie is dat er geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling behoeft te worden opgesteld. Het plan maakt geen activiteit mogelijk dat genoemd is in het Besluit milieueffectrapportage, aangezien er geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in dit besluit. Ook gelet op de kenmerken van de activiteit en de mate van de kwetsbaarheid van het milieu waarin het plangebied is gelegen en het gebied waarop het effect zou kunnen hebben noodzaken niet tot het opstellen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. In de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
Natura 2000-gebieden
Binnen de gemeente Zaltbommel liggen de Natura 2000-gebieden 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem en 'Uiterwaarden Waal'. Het natuurgebied Munnikenland en Loevestein dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' ligt in het westen van de gemeente Zaltbommel. Het Natura 2000-gebied 'Kil van Hurwenen', dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Waal' ligt in het oosten van de gemeente Zaltbommel en, voor het overgrote deel, op het grondgebied van de gemeente Maasdriel. Voor Natura 2000-gebieden kan sprake zijn van externe werking. Dat betekent dat ontwikkelingen buiten deze gebieden van invloed kunnen zijn op de instandhoudingsdoelen binnen de Natura 2000-gebieden.
Gebiedsbescherming
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet Natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.
Soortbescherming
Een ander doel van de Wet Natuurbescherming is het in stand houden van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. Beschermde diersoorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste via het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. En ten derde moet voor ingrepen, waarbij soorten of objecten zijn betrokken die vallen onder de Wet Natuurbescherming, een ontheffing worden aangevraagd.
Bescherming houtopstanden
De oude Boswet kende twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) een houtopstand velt, moet dit tevoren melden en heeft de plicht om hetzelfde areaal te herplanten. Dit instrumentarium blijft behouden. Provincies gaan bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. De herplantplicht vervalt voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.7). Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 6,4 kilometer en betreft het gebied 'Rijntakken'. Het dichtstbijzijnde natuurgebied behorende tot het Gelders Natuurnetwerk ligt op een afstand van circa 1 kilometer (figuur 4.8).
Figuur 4.7: Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van Natura 2000-gebieden. (Bron: AERIUS Calculator.)
Figuur 4.8: Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk. (Bron: Omgevingsverordening Provincie Gelderland.)
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten.
De Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden (2-7-2019) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt dat voor iedere ruimtelijke ontwikkeling die tot een toename van stikstofdepositie leidt ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden waarvan de kritische depositiewaarde wordt overschreden, een natuurvergunning (of verklaring van geen bedenkingen moet) worden aangevraagd.
Woningbouwprojecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie als gevolg van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen, grondverzet op de bouwplaats en woon-werkverkeer van bouwvakkers). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie als gevolg van het gebruik van aardgas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen. Daarentegen zullen, wanneer de woningbouw plaatsvindt ten koste van agrarische functies, grote stikstofemissies verdwijnen. Dit “interne saldo” mag worden meegewogen bij de beoordeling van de stikstofeffecten van een plan of project. Tenslotte speelt de afstand van een plan of project tot stikstofgevoelige delen van Natura 2000 een belangrijke rol bij de beoordeling van de mogelijke effecten.
De potentiële stikstofeffecten van de onderhavige woningbouwlocatie zijn uitsluitend het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege het grote agrarische areaal dat uit productie wordt genomen, vanaf dag 1 van de aanlegfase, wordt er veel meer stikstofemissie opgeheven dan toegevoegd. Omdat de woningen daarnaast gasloos worden gebouwd zal de stikstofdepositie daarom per saldo afnemen.
Vanwege de geringe ontwikkeling en de ruime afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Rijntakken' kunnen ook vermesting/verzuring worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Om in te schatten of er binnen het plangebied beschermde planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 7. Hieruit blijkt dat er geen beschermde planten- en diersoorten bedreigd worden. Wel dient de locatie buiten het broedseizoen bouwrijp te worden gemaakt of de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten dient te worden gecontroleerd. Ten aanzien van vleermuizen dient voorkomen te worden dat verlichting op de sloot en bomenrij toeneemt. Tot slot dient te alle tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van de Wet Natuurbescherming bestaan er geen belemmeringen voor dit initiatief.
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks niet-gesprongen conventionele explosieven gevonden. Ook in en boven de Bommelerwaard hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog allerlei oorlogshandelingen plaatsgevonden waarbij niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie is achtergebleven. Onder Conventionele Explosieven (CE) wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. CE worden ook wel aangeduid als Niet-Gesprongen Explosieven (NGE). Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de werknemers en de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Werkgevers zijn volgens ARBO-wetgeving verantwoordelijk voor het veilig kunnen uitvoeren van werkzaamheden door werknemers binnen onze gemeente. Daarom zijn zij verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen historisch vooronderzoek te doen om de kans op de aanwezigheid van niet gesprongen CE met zekerheid te kunnen uitsluiten. In 2016 heeft de gemeente Zaltbommel een historisch vooronderzoek en explosievenkansenkaart voor de gehele gemeente laten opstellen. Op deze kaart zijn alle risicogebieden of wel 'verdachte' gebieden op het gebied van niet gesprongen CE aangegeven.
Planspecifiek
Conform de Explosievenkansenkaart Bommelerwaard (2016) bevindt het plangebied zich in 'verdacht gebied' op basis van geschutsmunitie (verschoten) en afwerpmunitie (figuur 4.9). Echter, ter plaatse van de beoogde woningen heeft reeds een kassencomplex gestaan. De voorgenomen werkzaamheden vinden daarmee plaats in naoorlogs vergraven of verstoorde grond. Het is daarom redelijkerwijs aan te nemen dat CE toentertijd al zijn opgemerkt dan wel weggenomen. Het uitvoeren van nader onderzoek naar explosieven is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient in alle gevallen het 'Protocol Toevalsvondst' te worden nageleefd.
Figuur 4.9: Uitsnede Explosievenkansenkaart Bommelaarwaard (2016). (Bron: Gemeente Zaltbommel.)
Conclusie
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de beoogde ontwikkeling wordt overlegd gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het waterschapsbeleid en het gemeentelijk beleid nader worden behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
Huidige situatie
Het plangebied is gesitueerd aan de oostelijke zijde van de kern Delwijnen in de gemeente Zaltbommel. Het plangebied grenst met de westzijde aan een woonwijk en wordt aan de noordzijde begrensd door de Delwijnsestraat. Ter plaatse van het plangebied stond in het recente verleden een kassencomplex, welke in 2014 is gesloopt. Het plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit agrarische gronden (onverhard terrein) met in het noordoosten een woonhuis en bijbehorende loods (verhard terrein).
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zware klei (kalkhoudende/-loze poldervaaggronden). Met betrekking tot het grondwater ligt het plangebied op de grens tussen grondwatertrap IV en grondwatertrap VII. Voor de grondwatertrap IV wil dit zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) dieper dan 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen de 80 centimeter en 120 centimeter onder maaiveld. Voor de grondwatertrap VII wil dit zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) schommelt tussen de 80 en 140 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt dieper dan 120 centimeter onder maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 1,9-2,0 meter +NAP.
Waterkwantiteit
Volgens de Legger wateren van Waterschap Rivierenland grenst het plangebied in het noorden en westen aan een A-watergang (figuur 4.10). Deze A-watergang kent een beschermingszone van 4 meter. Ten zuiden en oosten van het plangebied bevinden zich B-watergangen, welke een beschermingszone kennen van 1 meter. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van Waterschap Rivierenland beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast.
Figuur 4.10 Uitsnede Legger oppervlaktewateren. (Bron: Waterschap Rivierenland.)
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en/of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande woning in het oosten van het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. De rest van het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van vijf nieuwe woningen met tuin.
Bodem en grondwater
De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater. Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.
Waterkwantiteit
In de huidige situatie bestaat het plangebied voornamelijk uit agrarische gronden. In het verleden bestond het plangebied voor het overgrote deel uit een kassencomplex. Dit kassencomplex is eind 2014 gesloopt en sindsdien is het plangebied in gebruik als agrarische grond. De geschiedenis van een project/-plangebied als voormalig verhard terrein mag tot maximaal 5 jaar na sloop worden meegenomen in het bepalen van eventuele benodigde watercompensatie bij nieuwe ontwikkelingen. Dit vanwege het feit dat als gevolg van de braakligging gedurende een periode van 5 jaar geen (grote) hydrologische veranderingen zijn te verwachten.
Het voormalige kassencomplex besloeg een oppervlakte van 1,6 hectare (16.000 m2). Het nieuwe bouwvlak ten behoeve van de beoogde woningen zoals weergegeven op de verbeelding omvat een oppervlakte van 3.246 m2. Voor de rest van de bestemming is uitgegaan van het gebruik als tuin. Dit bedraagt 13.529 m2. Bij het bepalen van de benodigde compensatie is uitgegaan van een worst-case scenario waarbij de bouwvlakken volledig en de tuinen voor 50% (6.764,5 m2) worden verhard. Dit maakt een totale verharding van 10.011 m2. Uitgaande van de vroegere verharding van 16.000 m2 als gevolg van het kassencomplex leidt de beoogde ontwikkeling daarmee tot een afname van het verhard oppervlak. In de werkelijke situatie zal dit zelfs waarschijnlijk nog minder zijn, omdat het bouwvlak niet volledig zal worden benut voor woningen (er geldt tevens een maximum inhoudsmaat van 750 m3). Compenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffusie verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Bij de herstructurering van bestaande woonwijken of herbouw van woningen is er de kans om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat hemelwater wordt afgekoppeld. Het uitgangspunt is dat er minimaal tot aan de erfgrens een gescheiden stelsel wordt aangelegd. Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.
Bij bedrijventerreinen wordt gestreefd om het hemelwater van het verhard oppervlak gescheiden van het vuilwaterriool af te voeren. Bij risico's voor waterverontreiniging wordt gestreefd naar een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap Rivierenland vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Bij eventuele werkzaamheden ten behoeve van de beoogde ontwikkeling in leggerwateren en/of bijbehorende beschermingszone is op basis van de Keur een vergunning noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Planspecifiek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. In het kader van de uitvoeringsfase wordt een KLIC melding gedaan en dient rekening te worden gehouden met overige kabels en leidingen in het plangebied. Het aspect kabels en leidingen vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Aan de hand van de kencijfers van het CROW dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de te verwachten verkeersgeneratie is als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast wordt op basis van de nota 'Parkeernota Zaltbommel 2018' de parkeerbehoefte bepaald. Zaltbommel heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.
Planspecifiek
Ontsluiting
Het plangebied ligt in het buitengebied van Delwijnen in de gemeente Zaltbommel. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Delwijnsestraat en aan de westzijde door de Vluchtheuvelstraat. De oost- en zuidzijde van het plangebied grenst aan agrarische gronden.
Het plangebied wordt direct ontsloten op de Delwijnsestraat. Richting het westen kan via Delwijnen naar het zuiden via de N267 de A59 worden bereikt. Richting het oosten wordt de A2 bereikt.
De Delwijnsestraat is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum toegestane snelheid van 60 km/h.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde bushalte ligt aan de Delwijnsestraat op circa 70 meter afstand. Aan deze halte stoppen bussen richting Giessen, Aalst en Andel met een frequentie van 1 tot 2 keer per uur.
Langzaam verkeer
Op de Delwijnsestraat deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Deze weg is niet voorzien van trottoirs voor voetgangers.
Parkeren
De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van het voorgenomen programma en wordt voorzien binnen het plangebied. Op basis van de 'Parkeernota Zaltbommel 2018' hebben grondgebonden woningen in het buitengebied een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. Bij de bestaande bedrijfswoning zijn reeds voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Voor de nieuwe woningen zal per woning worden voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend op basis van de voorgenomen ontwikkelingen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de gemiddelde kengetallen van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381), hierbij zijn de kenmerken 'weinig stedelijk' en 'buitengebied' gehanteerd.
Per woning geldt een verkeersgeneratie (koop,huis, vrijstaand) van maximaal 2,8 mvt/etmaal. De toename aan verkeersgeneratie door de maximaal vijf toegestane woningen bedraagt 14 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Deze geringe toename zal naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.
Conclusie
Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer als het fietsverkeer. De parkeerbehoefte wordt voorzien binnen het plangebied. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling zal niet leiden tot structurele knelpunten in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf volgt een korte toelichting op deze regels. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden weergegeven. Naast een bestemming worden er ook aanduidingen en dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Deze bestemmingen, aanduidingen en dubbelbestemmingen zijn nader uitgewerkt in de regels. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt gemotiveerd hoe de keuze van de bestemmingen tot stand is gekomen en waarom de regels zijn opgenomen.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Niet alle begrippen worden verklaard. Slechts die begrippen waarover interpretatiekwesties kunnen ontstaan en die daardoor een eenduidige toepassing van de regels kunnen verhinderen worden toegelicht. Ook is de wijze van meten in dit hoofdstuk bepaald (artikel 2).
2. Bestemmingsregels. In het tweede hoofdstuk zijn de bestemmingsregels opgenomen. Per bestemming is aangegeven welke functies tot de bestemming worden gerekend en wat de specifieke bouw- en gebruiksregels van de gronden zijn.
3. Algemene regels. Het derde hoofdstuk bevat bepalingen met een algemeen karakter. Hierin is de anti-dubbeltelbepaling opgenomen, alsmede de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels.
4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en de slotbepaling opgenomen. Hoewel het hier ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. Hieronder worden de regels, voor zover dat nodig is voor een juiste interpretatie van de juridische regeling in het plan, nader toegelicht.
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze paragraaf volgt een toelichting op deze regels.
Begrippen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Het begrip bestaand is in een aantal regelingen opgenomen en verklaard in de begripsomschrijving. Bij de bepaling van de bestaande situatie kan worden teruggevallen op de (veld)inventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto's, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ-gegevens), zoals deze bij de gemeente bekend waren bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Specifiek voor de woonschepen, aanlegsteigers, recreatiewoningen en stacaravans zijn rapportages en/of inventarisaties beschikbaar.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van onder meer de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Ook is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en masten en dergelijke.
5.3 Inleidende regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
De percelen bestemd met Agrarisch blijven behouden als agrarische gronden. Binnen Agrarisch is een bouwvlak opgenomen waar de bestaande schuur aan de Delwijnsestraat 13c binnenvalt.
Tussen de bestaande woning en de te realiseren woningen is een strook Agrarisch opgenomen met een breedte van 10 m. Hiermee wordt het doorzicht geborgd dat het open gebied aan weerszijden van de Delwijnsestraat verbindt.
De bestaande woning aan de Delwijnsestraat 13A is bestemd met Wonen. Het bouwvlak is om de bestaande woning heen gesitueerd.
Binnen het naastgelegen bouwvlak zijn ten hoogste vijf woningen toegestaan. Aan de kant van de Delwijnsestraat is in het bouwvlak de aanduiding 'gevellijn' opgenomen. De voorgevels dienen aan deze zijde van het bouwvlak gesitueerd te worden. Hierbij geldt ook dat de voorgevel in dit figuur moet worden gebouwd of ten hoogste 6 m achter de figuur. Zo is geborgd dat de afstand van de voorgevel tot de as van de weg 32 tot maximaal 38 m is. De minimale verspringing in rooilijn tussen twee naast elkaar gelegen woningen dient ten minste 1 m te zijn. De nokrichting van het dak dient haaks op de weg te zijn, maar hier mag bij maximaal 2 woningen worden afgeweken om variatie aan te brengen.
Bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 m te bedragen. Het maximum bebouwd oppervlakte is 100 m2 per woning. De maximale goothoogte is 3 m en de maximale bouwhoogte 6 m.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 0, Artikel 6 Waarde - Archeologie 1, Artikel 7 Waarde - Archeologie 2, Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
In het archeologiebeleid is het grondgebied van de gemeente ingedeeld in gebieden waar archeologische resten verwacht worden. Deze diverse verwachtingswaardes zijn verdeeld in diverse dubbelbestemmingen. Binnen het plangebied gelden vier verschillende verwachtingswaardes. Binnen de dubbelbestemmingen zijn vrijstellingsgrenzen gesteld (diepte en oppervlakte), bij overschrijding van beide vrijstellingsgrenzen dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Activiteit | Onderzoeksplicht: wel/geen noodzaak | Onderzoeksplicht: vrijstellingsgrenzen |
Bouwwerken alsmede werken (geen bouwwerken zijnde) en werkzaamheden zoals genoemd in artikel 5.4.1, 6.4.1, 7.4.1 en 8.4.1, te realiseren: - Binnen bouwvlakken in de bestemming 'agrarisch'; -Binnen de bestemming 'wonen' en ' |
Geen onderzoek nodig met uitzondering ter plaatse van 'waarde-archeologie 0' (hier is onderzoek nodig), 'waarde-archeologie 1' en 'waarde-archeologie 2' (hier is alleen onderzoek nodig als de vrijstellingsgrenzen worden overschreden). | Onderzoeksplicht geldt als de vrijstellingsgrenzen (oppervlakte en diepte van het bouwwerk, werk of werkzaamheid) allebei worden overschreden: - waarde-archeologie 0: geen vrijstellingsgrenzen - waarde-archeologie 1: 30m2 en 30cm - waarde-archeologie 2: 100m2 en 30cm - waarde-archeologie 3: 2.500 m2 en 30 cm |
Normaal onderhoud en/of gebruik. | Geen onderzoek nodig | Niet van toepassing. |
Werken (geen bouwwerken zijnde) en werkzaamheden, zoals genoemd in artikel 5.4.1, 6.4.1, 7.4.1 en 8.4.1, van de regels: - De werken (geen bouwwerken zijnde) en werkzaamheden zijn al eerder uitgevoerd; - De werken (geen bouwwerken zijnde) en werkzaamheden zijn niet eerder uitgevoerd, maar er is wel een omgevingsvergunning verleend. |
Geen onderzoek nodig | Niet van toepassing. |
De analoge verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond met de schaal 1: 2.000.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving houdt in elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking. Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.
Vertaling naar bestemmingsregeling
In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen
(algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatie- en uitvoeringsproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen, en, dat zodoende handhavingssituaties worden voorkomen.
De gemeente is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om kostenverhaal toe te passen bij:
Hiervoor dient een exploitatieplan vastgesteld te worden, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Het kostenverhaal is anderszins geregeld als de gemeente Zaltbommel met ontwikkelaar een anterieure overeenkomst heeft gesloten.
De gemeente Zaltbommel en de initiatiefnemer hebben in het kader van dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In de overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen en het verhalen van ambtelijke kosten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig; het kostenverhaal is namelijk anderszins verzekerd.
Vooroverleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan diverse instanties in het kader van het vooroverleg. Van het Waterschap is een reactie ontvangen die is verwerkt in de waterparagraaf.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 12 december 2019 tot en met woensdag 22 januari 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.